Romain Rolland
(1948)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 54]
| |
III.Het genie is evenmin verklaarbaar langs den weg van verstandelijke redeneeringen als de geest of het leven. Maar zooals de geleerden de voorwaarden opgespoord en beschreven hebben, waaronder het leven op aarde ontstond, zoo kan men ook de voorwaarden opsporen en beschrijven, die tot het ontstaan van de geniale persoonlijkheid gevoerd hebben. Een der voornaamste van hen is de erfelijkheid en het is over de erfelijke factoren in het genie van Romain Rolland, dat ik nu iets wil schrijven. Rolland stamde af van twee geslachten, wier aard en wezen zeer uiteenloopend waren, ofschoon beide afkomstig uit dezelfde streek en tot dezelfde sociale groep behoorend. Beide hebben zij hun zegel gedrukt op zijn persoon en zijn werk. Zoowel in Colas Breugnon, dat klaar lag om te ver- | |
[pagina 55]
| |
schijnen toen de oorlog van 1914 uitbrak, als in Voyage Intérieur verhaalt hij vele kenschetsende bijzonderheden over sommige zijner familieleden uit vorige generaties. Zijn moeder, van haar meisjesnaam Courot geheeten, heeft blijvenden invloed op hem gehad. Er was tusschen hen, behalve de natuurlijke band tusschen moeder en zoon, ook een sterke gebondenheid in het hoogere leven. Het geheim van deze meer dan gewoon sterke band, lag in hun beider grenzenlooze liefde voor muziek; zij voelden die als het opgenomen worden in bovenaardsche sferen, waar zoowel vreugde als smart een geheiligd karakter kregen. Van kind af aan had Rolland een bijzondere vereering voor Beethoven, die zijn moeder deelde. En wanneer hij haar een paar zijner lievelingsstukken van den ‘gelukkigsten en ongelukkigsten aller menschen’ had voorgespeeld - het Andante uit de Pathétique, het Adagio uit de IXe Symphonie, of een Suite van Bach - dan zaten zij den verderen avond in zwijgende extase bij elkander. De Courots hadden iets melancholieks in hun aard, een trek, die ook Romain Rolland niet | |
[pagina 56]
| |
vreemd was. Hun wezen was rijk aan tegenstellingen: zoo zegt men van zijn grootvader, dat hij spoedig verteederd en tevens vurig was. Zijn meer dan gewone belangstelling voor geestelijk en mystiek leven, keerde bij zijn kleinzoon in verhoogde mate terug. Alle Courots aanvaardden ook onder de ellendigste omstandigheden het leven en behielden hun ontembare levenslust. Armoede, tegenslagen, ziekte, niets kon die uitdooven. In Colas Breugnon heeft Romain Rolland de onuitputtelijke levensenergie, den humor en de goedmoedigheid van een zijner voorouders op voortreffelijke wijze uitgebeeld. Van vaders kant zijn de Rollands moeilijk in enkele woorden te omschrijven. Onder hen kwamen zeer verschillende typen voor. Grootvader Rolland, vertelt ons zijn kleinzoon, had, evenals grootvader Courot, sterke wetenschappelijke belangstelling. Inzonderheid interesseerde hij zich voor de verschijnselen van het magnetisme, dat gedurende zijn leven steeds meer de aandacht trok. Voor de innige teederheid en vromen eerbied, die Romain Rolland voor zijn moeder koesterde, heeft hij in Le Voyage intérieur woorden gevon- | |
[pagina 57]
| |
den van bijna religieuze veneratie. ‘Wanneer ik over haar spreek,’ zegt hij, ‘voel ik mij op den drempel van de kerk. Al mijn vreugde, al mijn smarten, vonden in haar een klankbodem en zelfs na haar dood bleef zij ze deelen.’ In Jean Christophe heeft hij voor zijn moeder een blijvend monument opgericht. Het wezen van Louisa, haar absolute zelfopoffering, die het doel van haar leven bereikt acht, als haar eersteling, aan wien zij zich met alle vezelen van haar hart verbonden voelt, het hoogste geluk vindt in de ontplooiing zijner gaven, heeft Romain Rolland gemaakt tot een symbool van het moederschap aller tijden en volkeren. ‘Haar wezen was zoo sterk in hem overgegaan, dat hij nooit het gevoel had, haar te hebben verloren.’ Zij bleef voor hem zijn leven lang een verborgen bron diep in zijn binnenste, waar hij zeker was altijd lafenis te kunnen vinden. Romain had van jongs af aan een stalen wil en een onverzettelijke volharding. Wanneer hij besloten was iets te doen of te laten, liet hij zich door niemand daarvan afhouden. Deze eigenschap voerde telkens tot botsingen met zijn vader. Hij | |
[pagina 58]
| |
had als knaap de beroemde lijfspreuk van Willem den Zwijger tot de zijne gemaakt: ‘Point n'est besoin d'espérer pour entreprendre, ni de réussir pour persévérer.’ Op zijn veertiende jaar brak hij met het katholicisme, dat hij te Parijs niet van zijn besten kant had leeren kennen, ondanks het verdriet, dat hij wist daarmee zijn moeder aan te doen. In hem was een oneindige drang om zelfstandig te denken, tot hij een waarheid had gevonden, die hij voor het beste in zijn wezen verantwoord achtte. Hij wist, dat zijn breuk met alle vormen van godsdienst zijn moeder tot wanhoop bracht, maar sterker dan de liefde voor eenig sterfelijk wezen, was in hem die tot de waarheid. Van zijn twaalfde jaar tot aan zijn laatsten ademtocht brandde in hem het onstilbare verlangen, dat Eros opwekt in het menschelijk gemoed: ‘Eros is in mijn leden, in mijn gedachten, hij is in alles wat ik aanraak of zie, in alles wat ik ken en in mijn goden. Overal waar de brandende worp van den geest ontspringt en opstijgt en met zijn levenszaad den stroom des levens, het heilige leven der onbekende geliefde bevruchten komt.’ | |
[pagina 59]
| |
Het diepste fundament van Rollands geschriften is zijn spiritualistische overtuiging, het geloof aan het heilig geheim des levens. Op tal van plaatsen in zijn geschriften poogt hij die uit te drukken, steeds worstelend om woorden te vinden, die den stroom van zijn innerlijk wezen zoo nauwkeurig mogelijk nabij komen. Het beste gelukt hem dat, wanneer hij het uitdrukken laat door een der gestalten zijner verbeelding op een pathetisch oogenblik van hun leven. Oneindig heeft Rolland geleden onder de tegenstelling van zijn eigen, naïeve vroomheid en de atmosfeer van vijandigheid jegens God in het Parijs der jaren 1880 en 1890. Nooit kon hij vergeten, hoe in die jaren zijner jongelingschap de essentie van zijn wezen aangevallen en het hoogste verlangen in hem geschonden werd. Aangrijpend is het verhaal van de eerste keer, dat Romain Rolland Victor Hugo ontmoet heeft. Hij bracht een paar weken vacantie door met zijn moeder en zijn zuster aan de oevers van het meer van Genève. En het toeval - of liever de wijze lotsbeschikking - wilde, dat zij een nacht logeerden te Villeneuve, en daar hoorden, dat Victor | |
[pagina 60]
| |
Hugo in het hotel Biron vertoefde. 's Morgens vroeg lukte het den kinderen ongemerkt het mooie park van het hotel binnen te komen en na vier of vijf uur wachtens zagen zij den ouden grootvader met zijn beide kleinkinderen op het balkon verschijnen. In antwoord op den roep der menigte, die in het park was samengestroomd: ‘Leve Victor Hugo’, stak de oude man zijn hand omhoog en riep met zwakke, bevende stem: ‘leve de republiek’. Was ik daar ook maar geweest, Romain Rolland, een lang, forsch, droomerig meisje van dertien jaar met twee zware blonde vlechten, dan had ik met u kunnen getuigen, dat mijn hart in zaligheid zwol. En wij zouden in elkaars oogen het eeuwige verlangen hebben gelezen. Het jaar daarop zag Rolland den ouden dichter terug in het Trocadéro, waar hij, zooals Voltaire, zijn eigen apotheose bijwoonde. Camille Saint Saens dirigeerde er zijn ‘Hymne aan Victor Hugo’. En dan vertelt Rolland verder, hoe hij in die jaren een karikatuur had gezien van Victor Hugo in het aureool van zijn witten baard en witte haren, in | |
[pagina 61]
| |
zijn witte pij gehuld, tokkelend op een harp. Den achtergrond der karikatuur vormden bloedige wolken, waartusschen het woord ‘Rusland’ geschreven stond. Woeste tijgers verscheurden grijsaards, vrouwen en kinderen, die schreiend hun armen ten hemel hieven: de bloedige aanval der tsaristische tyrannie na den moord op Alexander II op de revolutionnairen. Opnieuw had de ‘Fransche Tolstoi’ - evenals de profeet van ‘Jasnaja Poljana’ - zijn stem verheven tegen de onderdrukking door het tsaristisch bewind, zooals hij protesteerde tegen alle groote misdaden door de geheele wereld. Hij had zichzelf benoemd tot herder van de onafzienbare kudde der menschen. ‘Hij was de apostel der menschheid; wij voelden ons onder zijn voogdij.’ Welk een weerklank Rolland's woorden in mij wekten, zal de lezer begrijpen, wanneer ik beken dat Victor Hugo een der helden is geweest van mijn kinderjaren, wiens verzen ik verslond en van wien ik droomde, dat hij mij zou komen verlossen uit den dwang waaronder ik leed. ‘Toen ik zestien jaar oud was,’ schrijft Rolland, ‘een arme jongen, die geestelijk in de rui was, niet | |
[pagina 62]
| |
in staat te oordeelen, wat hij liefhad, drijvend in een donker vuur, ontmoette ik op een prachtigen zomerdag een reusachtige volksmenigte, die haar afgod het geleide gaf naar zijn laatste rustplaats.’ Wat zou er in het gemoed van den 16-jarige zijn omgegaan, toen hij zich bij de duizenden voegde, die door de zonnige straten van de Ville Lumière hun afgod naar zijn laatste rustplaats brachten? Hoe innig had de dichter Parijs liefgehad; in hoevele verzen, goede en slechte, had hij zijn dierbare stad bezongen. Zou de jonge Rolland er zich bewust van zijn geweest, dat met Victor Hugo de democratische illusie van een geheel tijdperk ten grave werd gedragen? De illusies van de burgerlijke demokratie en het burgerlijke pacifisme, die dank zij Victor Hugo's aanzien zoo lang hij leefde nog tienduizenden hadden begoocheld, ofschoon hun tijd voorbij was, zij werden met den dichter van de Châtiments ten grave gedragen. Een nieuw tijdperk was begonnen, nuchterder en harder, vervuld van brandenden waarheidsdrang en waaraan elke rhetoriek vreemd was. Van dit tijdperk was Romain Rolland een der voornaam- | |
[pagina 63]
| |
ste geestelijke dragers. Het stelde oneindig zwaardere eischen aan het kritisch inzicht van den waarheidszoeker dan dat der romantiek. Het zou de ontbinding zien der oude maatschappelijke krachten, de ineenstorting der oude levensvormen door revolutie en oorlog. Het geloof aan alle vroegere leuzen en oplossingen zou in dit tijdperk te gronde gaan, evenals het blijmoedig vertrouwen in geleidelijke, ongewelddadige ontwikkeling naar een socialistische samenleving van gerechtigheid en vrede. Dit vertrouwen, dat in de kwarteeuw tusschen 1890 en 1914 onder de massa's algemeen geheerscht had, maakte na den eersten wereldoorlog plaats voor een grenzenloos pessimisme, dat de vraag naar het waarom en het waartoe des levens voor een droombeeld verklaarde en alles herleidde tot mechanische bewegingen en krachten. Het vertrouwen in de geleidelijke vreedzame ontwikkeling naar het socialisme werd omvergeworpen door de maatschappelijke feiten, die aantoonden, dat de geschiedenis zich beurtelings van evolutionnaire en revolutionnaire, vreedzame en gewelddadige middelen bedient, en voorkeur heeft zoo- | |
[pagina 64]
| |
min voor de eene als voor de andere. Zoo begon een tijdvak, waarin temidden van de algemeene degeneratie, van grenzenlooze hebzucht en sadistische wreedheid, de hoogste deugden van offervaardigheid, deemoed, vergevensgezindheid, de oprechtste drang naar waarheid en de zuiverste aanbidding bloeiden. Evenals Tolstoi voelde Romain Rolland het als zijn roeping, om de waarlijk daemonische grootheidswaan en menschenverachting, welker giftige ranken in alle menschelijke verhoudingen doorgedrongen waren, uit te rukken in de worsteling tegen onze lafheid, gemakzucht en sleurzucht, vóór gehoorzaamheid aan den God in ons gemoed. Tegen den neurasthenischen twijfel, die in talrijke jongeren de daadkracht verlamde, herhaalde hij onophoudelijk met oneindige variaties in majeur en mineur, de woorden, die hij Christophe in den mond had gelegd tegen Olivier, deze voortreffelijke uitbeelding van den zuiveren, fijnen, verdraagzamen en sceptischen Franschen intellektueel. ‘Je bent te deemoedig. De groote vijand is de twijfel. Men moet verdraagzaam en menschelijk zijn. Maar het is verboden te twijfelen aan | |
[pagina 65]
| |
wat men gelooft waar en goed te wezen. Hoe gering onze kracht ook zij, wij moeten haar gebruiken. De geringste heeft in deze wereld plichten even goed als de grootste. En denk niet, dat Uw opstandigheid geen uitwerking heeft. Een krachtig geweten, dat de moed heeft te handhaven, is in de wereld een macht.’Ga naar eind16) Maar Olivier zelf is ondanks zijn twijfelmoedigheid een dier vertegenwoordigers van het verborgen Fransche rijk, dat Christophe alleen nooit zou hebben ontdekt, en dat de pit van het volk is. Het is ‘de kleine kerk der onbekenden, klein door het aantal, groot door de ziel, bijna onbekend, oogenschijnlijk zonder invloed en die toch heel de kracht uitmaakt van het land. Millioenen menschen zonder inzinkingen een God dienend, die hen niet antwoordt.’ Het vertrouwen in de onverwoestbare geloofskracht van het Fransche volk, dat Romain Rolland Jean Christophe in den mond legt, huisde diep in zijn eigen binnenste. En niet alleen van het Fransche volk, maar van alle oprechten en eenvoudigen van hart. Met Gorter had hij kunnen zeggen: ‘Hier is het goed en het kwaad, maar | |
[pagina 66]
| |
boven alles staat, zie, schitterend de zon der liefde.’
Romain Rolland behoort tot de zeer vruchtbare schrijvers; hij heeft niet slechts vier groote romans, een twintigtal drama'sGa naar eind17), zeven biografieën, waarvan drie in twee dikke deelen, en eenige werken over muziekgeschiedenis geschreven, die van een diepgaande studie getuigen, maar ook een groot aantal polemische artikelen en ontelbare oproepen aan de Fransche en internationale arbeidersklasse en aan de intellektueelen, om hen aan te sporen tot verzet tegen ophitsing tot oorlog of om tegen daden van verdrukking en onrecht te protesteeren. Zijn groote werken zijn het resultaat van een lange inkubatie: hij droeg ieder werk jaren lang in zijn bewustzijn, eer het den definitieven vorm kreeg. Een uitzondering vormt Colas Breugnon, dat plotseling in hem opwelde, ofschoon hij met geheel andere werkplannen rondliep. Na het einde van den eersten wereldoorlog zet Rolland onvermoeid zijn pogingen voort om hoofd- en handarbeiders tot den strijd tegen fascis- | |
[pagina 67]
| |
me en imperialisme te vereenigen. Steeds beslister gaat zijn verwachting uit naar de totstandkoming eener socialistische samenleving in Sovjet-Rusland, dat hij als de voornaamste hoeksteen in het gebouw van den wereldvrede ziet. In de beginselverklaring van de ‘Société Anatole France’ staan de volgende zinsneden: ‘France te bewonderen, beteekent oog te hebben voor den onvergelijkelijken vorm, waarmee hij de ideeën heeft weten te versieren, die om ze in de huidige wereld te omschrijven, anti-fascistische ideeën zijn. France te bewonderen, beteekent een mensch te zijn, verknocht aan de rede, aan geestelijke vrijheid en sociale gerechtigheid. Het is willen werken voor de komst van betere tijden, of hen, die dit doen willen, ondersteunen.’ France was ongetwijfeld een van de begaafdste moderne vertegenwoordigers van de ironie, de goddelijke lichtheid en gratie, waarin de Fransche literatuur uitmunt. Met de wapenen van ironie en spot, door het op geestige wijze belachelijk maken van de kleinzieligheid en sleurzucht zijner landgenooten, heeft hij de menschelijke zwakheden bestreden. Zijn uitbeelding in Monsieur Bergeret van | |
[pagina 68]
| |
het leven te Parijs en in de provincie, is voortreffelijk. Daarbij munt hij uit door bondigheid en als stylist kunnen slechts zeer enkele schrijvers zich met hem meten. En toch is France, bij Rolland vergeleken, een geest van den tweeden rang. Voor een epikus ontbreekt het hem aan de grootheid van visie, die Rolland in hooge mate bezat. Diens gestalten doortrilt het ondoorgrondelijke levensgeheim, zij zijn dragers van een onnaspeurlijk mysterie en verheffen zich in oogenblikken van groote smart of diepe vreugde tot de sfeer, waarin het persoonlijke opgaat in het universeele. Sommige dier gestalten, Christophe zelf, Schulz, Antoinette, Olivier en niet minder Courvoisier en zijn edele echtgenooteGa naar eind18), bezitten een volheid van leven, die ze reëeler voor ons maakt dan vele menschen van vleesch en bloed, dagelijks onzen weg kruisend. Door hen allen ruischt een stroom van muziek; deze en de liefde geven hun het antwoord op de martelende vraag naar het waarom en waartoe des levens. France was een glimlachende wijze, een epikurist en skeptikus en ondanks zijn demokratische beginselen, in den grond een aristokraat. Rolland | |
[pagina 69]
| |
bezat, ondanks zijn lichamelijke teerheid en geestelijke verfijning, toch ook de soort ruigheid, die tot het wezen van den profeet behoort, maar ook tot dat van den boer. De meeste profeten waren immers van boerenafkomst. Rolland's kijk op het leven was eerder pessimistisch dan optimistisch; hij heeft heel wat bedriegers, ellendelingen en schavuiten onbarmhartig ten voete afgebeeld. Met een aantal geestverwanten heeft hij zoowel vóór als na den eersten wereldoorlog het kapitalisme, diens walgelijken gelddorst en onverschilligheid voor het menschelijk heil onbarmhartig aan de kaak gesteld. Maar toch heeft hij niet één boek en niet één opstel geschreven, waarin zijn geloof in den adel der menschelijke natuur niet doorbreekt. En de episoden uit zijn dramatische en epische werken, die den grootsten indruk op ons maken en ons het meest bijblijven, zijn die waarin de mensch zijn hoogste geluk vindt in volkomen offervaardigheid. Aan haar reddende kracht heeft Rolland geloofd met alle vezels van zijn hart. Vandaar dat hij de trooster en opwekker kon zijn van duizenden jonge menschen, die zonder zijn levenwekkend woord in vertwijfeling waren ondergegaan. | |
[pagina 70]
| |
Van de grootste kunstenaars weten wij, dat zij grooter zijn dan hun werken; slechts in gebrekkigen vorm komt het hoogste wat zij in zich dragen, naar buiten. Dit was ook het geval met Romain Rolland. Hij heeft geleden als weinigen onder de tragedie der tijden, maar zijn lijden heeft rijkelijk zaad gedragen van dapperheid, waarachtigheid en geloof in de hooge bestemming van den mensch. Hoe oneindig dieper en rijker dan louter aesthetische bewondering was het gevoel van duizenden voor het werk van Romain Rolland. Hij leeft in onze tijden als de getuige van de vastheid, die wij zoeken. Voor duizenden was hij de ‘zielsvriend’, wiens muurvaste overtuiging, niet dat gerechtigheid zeker overwinnen zou, maar dat het de moeite waard was te leven om voor die overwinning te strijden, nieuw levenswater aan den dorren rots hunner dagen deed ontspringen. De wereld, die Romain Rolland van uit zijn geest en gemoed heeft voortgebracht, bestaat uit verschillende elementen. Een van de belangrijkste daarvan zijn de herinneringen aan zijn kinder- en knapenjaren. Zoowel in het eerste deel van Jean Christophe, als in Colas Breugnon heeft hij van | |
[pagina 71]
| |
die herinneringen een ruim gebruik gemaakt en de passages, waarin hij ze beschrijft, hebben een innige schoonheid, die hij in zijn latere werken slechts zelden heeft geëvenaard, en nimmer overtroffen. Het tweede element leverden de menschen, die hij op zijn levensweg ontmoette. Evenals Tolstoi, was Rolland een uiterst scherpzinnig waarnemer, wiens intuïtief doorzicht in karakters en temperamenten samenging met nauwgezette analyse van hun bewuste en onderbewuste neigingen. Daarbij verdiepte hij zich in zijn latere jaren in de studie van de psycho-analyse, die hij voornamelijk in de ‘Verrukte Ziel’ heeft toegepast. Of dit werk een in alle opzichten gelukkige toepassing van deze nieuwe wetenschap is, durf ik niet beslissen. En evenmin of een wetenschappelijk opgebouwde roman in het algemeen ons even diep zal kunnen ontroeren als één, die op intuïtief doorzicht in de karakters der daarin uitgebeelde gestalten berust. Een dichter, die de marxistische theorie tot grondslag zou nemen voor een socialen roman, zou gevaar loopen, inplaats van levende menschen te scheppen, ons bloedelooze wezens voor oogen te voeren, die ons koud laten en spoedig vervelen. | |
[pagina 72]
| |
Hij loopt gevaar de oneindige schakeeringen der menschelijke ziel te verwaarloozen en haar uit te beelden in de schrille kleuren van roode begeerte, gele nijd, zwarte wraakzucht en purperen hoogmoed. Wie Freud kent en tot leidsman in wetenschappelijk opzicht neemt, zal in zijn gestalten de alles overheerschende kracht van de libido uitbeelden, terwijl wie bij Adler zweert, het de machtsbegeerte zal doen, of alle zielsbewegingen terugbrengen op onderbewust minderwaardigheidsgevoel. De wetenschap der psychologie heeft aan de psycho-analyse heel veel te danken, en de dichter kan haar met vrucht bestudeeren, maar zijn leidsman mag enkel de onbedriegelijke stem in zijn binnenste zijn, die boven alle wetenschap uitgaat. Elke vooropgezette meening is bij kunst uit den booze. Toen Tolstoi in ‘Opstanding’ zoowel het zedelijk bederf als de mogelijkheid tot regeneratie der menschelijke natuur onder den invloed der liefde wilde uitbeelden, heeft hij wel het eerstedoel, dat hij zich stelde, bereikt, niet echter het tweede. De grove zelfzucht en de weeke verdorvenheid van Njekloedof en zijn kring heeft hij met | |
[pagina 73]
| |
snijdende scherpte geteekend. Maar het innerlijk proces, waardoor de kiem van een nieuw leven van offervaardigheid en goedheid in hem opkomt, gaat langs ons heen, terwijl de bekeering van Pierre Bezoukhof en André Bolkonsky in ‘Oorlog en vrede’ voor goed in ons gegrift blijft. Het is altijd gevaarlijk voor een kunstenaar om zijn kunst in dienst te stellen van een idee of een beginsel: hij loopt kans het contact met den ondoorgrondelijken rijkdom des levens te verliezen, en het werk, niet voortgekomen uit den gloed der scheppingskracht, maar in de koele zone van het verstandelijk inzicht, draagt slechts weinig bij tot de verrijking en verdieping des geestes. Maar even gevaarlijk voor den kunstenaar is onverschilligheid voor de filosofische, religieuze en maatschappelijke waarheden, de verlaging der kunst tot een bekoorlijk spel van zinnelijke schoonheid of tot nabootsing van de natuur. Impressionisme, sensitivisme, sensualisme: het zijn drie modi der kunst, die het geestelijke element verloochenen. Kunst van dezen aard kan ontroeren, bekoren, verrukken; zij heeft alle aanspraak op onze bewondering. Maar zij heeft er afstand | |
[pagina 74]
| |
van gedaan, de hoogste toppen te bereiken en de echo van het eeuwige verlangen zwijgt in haar. ‘De kunst is een komeet gelijk in de oneindigheid geworpen. Haar kracht kan nutteloos of gevaarlijk zijn in de orde der praktische dingen, maar zij is de beweging en het vuur. Haar waarachtige weldaden behooren tot de bovennatuurlijke orde.... De kunst is gelijk aan de zon, waar zij uit voortkomt. De kunst is ‘Hij die Is’ en die de nacht der oneindigheid doorbreekt met licht.’ (Jean Christophe, Le buisson ardent. Bl. 333)’ Aan deze hooge opvatting van de kunst is Romain Rolland zijn leven lang trouw gebleven. En daarom voelt men zich, als men een zijner boeken, onverschillig welk, uit de hand legt, gesterkt voor het leven en dichter bij de eeuwigheid. Het genie van Romain Rolland manifesteert zich niet het minst in zijn universaliteit. Hij heeft uitgeblonken als epikus, als dramatikus, als biograaf, als muziekkundige, als kunstgeleerde. Lyrische gedichten heeft hij niet geschrevenGa naar eind19), maar zijn werken zijn rijk aan passages, waarin zijn proza zich verheft tot een lyrische vlucht. Hij is het eenige voorbeeld van een romanschrijver, die een leidende plaats inneemt in de geschiedenis der muziek en in de ontleding van haar wezen. | |
[pagina 75]
| |
[pagina 77]
| |
En hij is de eenige Fransche letterkundige van wereldformaat, die gepoogd heeft te doen, wat de groote Engelsche tooneelschrijvers onder de regeering van Elisabeth deden: het Fransche volk op te voeden tot eerbied en bewondering voor de helden der groote Fransche omwenteling, en tevens de tragiek van alle menschelijke gebeuren te doen begrijpen. In het voetspoor van de Grieksche tragici wilde hij door zijn ‘tooneel van de revolutie’ het Fransche volk zijn wezenlijke eenheid doen gevoelen, door het met deernis te vervullen voor de dierlijke driften, die in het menschenhart huizen, zoowel voor de slachtoffers als voor de beulen, die immers ook slachtoffers zijn, en met sprakeloos ontzag voor de bovennatuurlijke krachten, die den levensgang der stervelingen bepalen. Maar terwijl bij de Grieken het blinde noodlot, waaraan ook de Goden onderworpen waren, heerschte, leeft Romain Rolland als de geheele Christelijke wereld, uit de idee der vrijheid: door schuld, boete en lijden schrijdt de mensch tot een hoogere bestemming. | |
[pagina 78]
| |
De jonge dichters, die met Rolland voor de vernieuwing van het tooneel werkten, wilden het volk niet slechts als toeschouwer de voorstellingen doen bijwonen, maar ook daaraan doen deelnemen; zij baanden den weg naar het leekenspel. Rollands drama's zijn zoo goed als geheel vrij van rhetoriek en munten uit door scherpe karakterteekening. En zoo zij de haast bovenmenschelijke grootschheid van het Shakespeariaansche historiedrama niet bereiken, zoo zijn zij ook vrij van het uitbundig nationalisme, dat deze ontsiert. Zoowel in zijn epische als in zijn dramatische werken heeft Romain Rolland de realistische romantiek, waarvan Zola de groote vertegenwoordiger is, overwonnen. De figuur van Jean Christophe met zijn vulkanische passies en zijn exuberante levenskracht, zou er wel aanleiding toe gegeven hebben, zoo de schrijver het minder nauwgezet met de waarheid genomen had. De uitdrukking is bij hem nooit sterker dan het gevoel, daarom is hij nooit rhetorisch. Ook bij zijn dramatische uitbeelding van de ontzaggelijke spanningen van het tijdvak der Fransche geschiedenis, dat loopt van de inneming der Bastille tot aan den val van Robes- | |
[pagina 79]
| |
pierre, weet hij zich van rhetoriek vrij te houden. Romain Rolland wilde met zijn drama's een steen bijdragen tot de politieke en sociale opvoeding van het Fransche volk. Hij wilde het de dapperheid, de zelfverloochening, de zelfopoffering van den eenling voor de Idee voor oogen stellen, maar ook de breidellooze haat, de jalouzie, de bloeddorst en wraakzucht, die het menschelijke gemoed vergiftigen en zoo de mensch ze niet weet te overwinnen, de vruchten der worsteling weer verloren doen gaan. Het was Rolland jaren lang niet mogelijk zijn waarschuwende en manende stem van het tooneel te doen hooren. Dit bleef voor hem gesloten. De oorzaak daarvan was, dat hij buiten de politieke groepeeringen stond, die elkaar in het begin der eeuw heftig bestreden. De schrijvers, die tot hen behoorden, hadden allen hun vrienden in de pers en aan het tooneel, die voor hen werkten. Rolland echter stond alleen, zooals Christophe alleen stond. Hij wilde niet anders dan alleen staan, al heeft hij onder zijn eenzaamheid bitter geleden. In zijn onafhankelijkheid lag zijn kracht. Het spreekt vanzelf, dat Romain Rolland in de | |
[pagina 80]
| |
Dreyfuszaak partij trok voor het slachtoffer van laster, intrige en antisemitisme. Echter een Dreyfusard in den gewonen zin van het woord was hij niet. Hij getuigde openlijk van zijn sympathie en poogde de Fransche arbeidersklasse te doen inzien, dat het haar plicht was voor de slachtoffers van leugen en intrige op te komen. Maar de antiklerikale en burgerlijke inslag der Dreyfuszaak, die hoe langer hoe sterker werd, stootte hem bijna even sterk af als het militaristisch-klerikale gekonkel, zoodat hij zich uit de politiek van den dag terugtrok, al bleef hij zijn stem verheffen tegen het nationalisme, dat ook in Frankrijk zienderoogen toenam. Rolland was van kind af gevoed met den geest van Beethoven en Goethe. In den diepgang van dien geest, in zijn onvermoeid zoeken naar waarheid en zijn behoefte aan religieus geloof, had hij zijn hoogste droomen en aspiraties gespiegeld gezien. Hij kon niet instemmen met het chauvinistisch gehuil van vele schrijvers, waarvan de meesten veilige posten ver achter het front bezetten, en hij voelde zich machteloos om daar tegen op te komen. Zoo hij zijn overtuiging wilde | |
[pagina 81]
| |
blijven verkondigen, had hij geen andere mogelijkheid dan in vrijwillige ballingschap te gaan. Te Genève vond hij geestverwanten; hij was er minder eenzaam dan hij in zijn geboorteland geweest zou zijn, waar het groote publiek hem als een landverrader beschouwde. De arbeid redde Romain Rolland ook hier, als zoovele malen, van vertwijfeling. Het werk aan het Roode Kruis bracht hem groote voldoening, vooral omdat het hem mogelijk was, door zijn kennis van het Duitsch de krijgsgevangenen berichten te bezorgen van hun gezin en aan de Duitsche nabestaanden de vreugde te geven te hooren, dat een doodgewaande echtgenoot, broeder of vader nog leefde. Romain Rolland's groote waardeering voor de goede eigenschappen van het Duitsche volk belette hem niet om de wreede en brute oorlogsvoering der Duitsche legers te verfoeien. Zijn liefde voor de gothiek kreeg een pijnlijke schok door de bruutheid, waarmee ‘het volk van denkers en dichters’ de edelste voortbrengselen der gothische kunst beschadigde of vernielde. Zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn optreden voor hem | |
[pagina 82]
| |
zelf, verhief hij zijn stem en protesteerde tegen elk vandalisme, elke daad van noodelooze wreedheid, van barbarisme. Hij was de stem van de stemloozen, de eenige vrije stem, die met accenten van deernis en diep medegevoel of heilige toorn en verontwaardiging bleef klinken door de Europeesche landen. Duizenden, die leefden in stomme wanhoop, richtten het hoofd op als zij iets van hem lazen en dachten: ‘waarheid en goedheid zijn toch nog niet gestorven; er is nog iets anders in het leven dan leugen en haat.’ Zij schreven aan den vrijwilligen balling van Villeneuve om troost en raad, hoe men nu moest leven, wat men kon doen om het kwaad te verminderen in de wereld en het goede te doen zegevieren. Fransche syndikalisten, die door Trotsky's meesleepend woord gewekt waren uit hun verdwazing en de oude internationale gezindheid voelden opleven in hun hart, zagen, hoe deze ‘burgerlijke schrijver’ zijn internationale beginselen trouw bleef, terwijl een man als Hervé, die in vredestijd met felle woorden tot dienstweigering en opstand had opgezweept, verviel tot walgelijk chauvinisme. Jonge zoekers uit alle landen wendden zich om geestelijken steun | |
[pagina 83]
| |
tot Rolland, zooals een vorig geslacht zich tot Tolstoi gewend had. Hij kreeg voeling met Gandhi en de ongewelddadige beweging in India; met pacifistische studenten in Japan, die dapper volhielden en ondanks onafgebroken vervolgingen door zijn aanmoediging gesteund werden. Hij onderhield een drukke briefwisseling met de leiders van het geestelijke en politieke leven in Zuid-Amerika, waarin hij levendig belang stelde en van welks groote toekomst hij vast overtuigd was. Romain Rolland's internationale gezindheid blijkt ook uit zijn biografieën. Zijn vriend Charles Peguy is onder hen de eenige Franschman; Michel Angelo, Beethoven, Haendel, Tolstoi, Gandhi, Ramakrishna en Vivekananda zijn de verdere groote figuren, die Rolland ten voeten uit heeft afgebeeld. Ik geloof niet, dat er een tweede voorbeeld is van een schrijver, die zich in een zóó groot aantal, tot verschillende volken en tijdperken behoorende gestalten, heeft verdiept, en ze voor zijn lezers, in hun geweldige kracht, hun beproevingen en hun vreugden heeft doen herleven. Er zijn weinig letterkundigen, die een zóó groot aantal voor- | |
[pagina 84]
| |
treffelijke biografieën hebben geschreven over zoozeer uiteenloopende gestalten. Eén trek echter hebben ze alle gemeen: den drang naar het heldhaftige leven. In de biografieën van Gandhi, Tolstoi en Michel Angelo wilde Rolland hetzelfde bereiken als in zijn drama's: in het volk het begrip wekken voor grootheid van ziel, voor heldhaftig leven, leven dat zich opbrandt in den dienst eener groote idee: schoonheid, waarachtigheid, geestelijke vrijheid, dat is in den dienst van God. In zijn meesterlijke biografie van Tolstoi, van wiens leven, levensgang en werk Rolland den lezer in tweehonderd kleine bladzijden een volkomen afgerond beeld geeft, schrijft hij: ‘Er is in Europa geen enkele kunstenaarsziel, die de eenheid der partijen en rassen verwerkelijkt. De meest universeele in onzen tijd is Tolstoi. In hem hebben wij elkaar liefgehad, menschen van alle volken en klassen.’Ga naar eind20) Dat wat Rolland hier van Tolstoi schrijft, geldt ook van hemzelven. In zijn werk hebben menschen van alle volken en klassen elkander liefgehad, en laat ik erbij voegen van alle rassen. In zijn biografieën van Gandhi, Ramakrishna en | |
[pagina 85]
| |
Vivekananda leert hij ons de onweerstaanbare kracht der herleving van Indië begrijpen en brengt ons nader tot de Indische ziel en haar vereenzelviging met de krachten des levens, haar deemoedige aanbidding van het oneindige Mysterie. Onder deze biografieën is die van Vivekananda het spannendst; men leest haar als een boeiende roman. Vivekananda's kinderjaren, zijn eerste bezoek bij Ramakrishna, den ziener en heilige, van wiens extatisch wezen stroomen van goedheid en wijsheid naar alle kanten uitgaan, en die in hem zijn toekomstigen opvolger ziet, den knaap liefdevol maar gestreng opvoedt, hem leert zijn hartstochten beheerschen en enkel voor het welzijn van anderen te leven, het ontwaken in Vivekananda van den profetischen geest en van het verterend verlangen de eenheid der godsdiensten te bevorderen en alle ellendigen te dienen, de sensationeele verschijning van den Indiër met zijn jongen Boeddhakop, gehuld in een purperen mantel, op het wereldcongres der godsdiensten te Chicago, - zijn reizen in Europa, vanwaar enkele geestdriftige zijner aanhangers, waarbij de bekende Miss Noble, | |
[pagina 86]
| |
hem naar zijn geboorteland vergezellen en er zich wijden aan zijn dienst, - de laatste levensjaren van den profeet, die zich met een vuur en een ijver, welke hem weldra ten grave zouden sleepen, wijdt aan de opvoeding der massa's en de bestrijding hunner sociale ellende, - zijn fenomenale werkzaamheid en zijn zaligen dood; het wordt alles zó levendig en aanschouwelijk verhaald, dat wij het gevoel hebben, dezen modernen Indischen Franciskus ontmoet te hebben en door hem opgeheven worden in de verheven sfeer der universeele eenheid. Het zeer bijzondere van deze biografie is, dat de schrijver er in slaagde, de psyche van een mensch van een geheel ander ras te doorgronden. Dit was onmogelijk zonder langdurige studie van de Indische filosofie en de beweging der geesten, waarvan wij in de beknopte levensbeschrijving van Gandhi de eerste vruchten zagen. ‘Goethe en Beethoven’ vormt tusschen Romain Rolland's geschriften den overgang van de biografie naar de muziekografie. De schrijver heeft in dit werk de twee voornaamste geestelijke helden in de wereld der schoonheid uitgebeeld in het tijd- | |
[pagina 87]
| |
perk van het Duitsche klassicisme. Hij laat ze ons zien in hun tragische vereenzaming. De groote componist en de groote dichter, die in de kleinzielige bekrompenheid van hun tijd en hun land geschapen schenen om elkander te begrijpen, aan te vuren en te verrijken, gingen door een onverbiddelijk noodlot langs elkaar heen. Het komité, dat de letterkundige nalatenschap van den grooten schrijver behartigt, hoopt fragmenten van het dagboek, dat hij met weinige onderbrekingen vele jaren bijhield, uit te geven. Zoo zal het levenswerk van dezen geestelijken heros steeds beter bekend worden en steeds meer kunnen bijdragen tot de vorming van het opgroeiend geslacht, ook in Nederland. Dit levenswerk zal, hopen wij, in hen het geloof versterken, dat de krachten van wijsheid, goedheid en schoonheid eeuwig zijn en dat enkel een leven in hun dienst de moeite waard is om geleefd te worden. En in hen zal het verlangen ontwaken, in de menschen den drang te wekken naar harmonie en vrede en hen nader brengen tot God. |
|