De revolutionaire massa-aktie
(1918)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 203]
| |
Vijfde hoofdstuk
| |
[pagina 204]
| |
Voor Rusland begint daarmee een nieuwe ekonomische periode, gekenschetst door ‘de snelle opeenhooping van den “vrijen” arbeid, den koortsachtigen bouw van spoorwegen, den aanleg van havens, den onophoudelijken toevloed van buitenlandsch kapitaal, de europaniseering der industrieele techniek, de vergemakkelijking van het krediet, de vermeerdering der naamlooze vennootschappen, de invoering van den gouden standaard, het dolste protektionisme en den lawineachtigen groei van de staatsschuld.’ (Trotzky). In deze geheele ekonomische ontwikkeling, die in de jaren '90 een bijzonder intensief tempo aannam, speelde het west-europeesche kapitaal een groote rol. Zoo het al een aanzienlijk deel van de russische staatsschuld opslorpte, - het zette tevens een deel van dien buit om in aandeelen, in russische mijnen, spoorwegen en industrie-ondernemingen. Zoo werd de russische groot-industrie tot een kolonie van het west-europeesche kapitaal, de russische produktie tot een onderdeel van het europeesche produktie-organisme. In direkt verband tot de rol door het europeesche kapitaal bij de ontwikkeling der russische industrie gespeeld staat het feit, dat deze in de gewichtigste bedrijven als groot-industrie ter wereld kwam. De reusachtige metaal-fabrieken b.v., door west-europeesch kapitaal in zuid-Rusland opgericht, werden in den regel kant en klaar uit Amerika ingevoerd. In sommige opzichten zwak en achterlijk, door ultra-protektionisme en staatsbestellingen gesteund en grootgekweekt, vertegenwoordigt de russische industrie in andere opzichten, b.v. wat de grootte der bedrijven aangaat, van haar geboorte af een hoogen vorm van kapitalistische ontwikkeling. En deze omstandigheid maakte den sprongsgewijzen vooruitgang en het stoutmoedige optreden der arbeidersklasse mogelijk. De uiterst snelle aanwas van een aantal industrie-steden als Moscou, Odessa, Rostow, Bakoe, Tiflis en vele andere, roept niet alleen het beeld op der industrieele revolutie, die zich in Engeland omstreeks 1800 voltrok, maar ook dat der hedendaagsche ontwikkeling in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. In den loop van enkele tientallen jaren schiep het europeesche kapitaal de russische industrie, en de russische industrie schiep op haar beurt de huidige steden, waarin de voornaamste produktieve funkties door het proletariaat worden vervuld. Naar alle waarschijnlijkheid was de koncentratie der arbeiders in Rusland bij het begin der 20ste eeuw verder gevorderd dan zelfs in Duitschland en België: drie kwart van alle arbeiders werkten er reeds in de groot- en reuzenbedrijven. Volgens de volkstelling van 1897 bedroeg het aantal loonarbeiders in dat jaar 9.300.000, waarvan ruim één derde deel in de fabrieken en mijnen en aan de spoorwegen werkzaam was. De sterke koncentratie en het ekonomische sociale belang van deze bedrijven maken het verklaarbaar, dat de in hen werkzame arbeiders ondanks hun in verhouding tot de bevolking gering aantal, in de revolutie een leidende rol vervulden. | |
[pagina 205]
| |
Zoodra de russische arbeidersklasse tot bezinning ontwaakte, vond zij een sterk gekoncentreerde staatsmacht tegenover zich en een niet minder sterk gekoncentreerde industrie, die bij haar streven naar onbegrensde exploitatie der arbeiders kon rekenen op krachtigen steun van den staat. De sociale toestand van het proletariaat was boven alle maat ellendig. Lage loonen en lange werkuren sloopten zijn kracht, het leefde in kelders en krotten opeengehoopt, door drankzucht verdierlijkt, door epidemieën geteisterd. In vele streken heerschte het truck-systeem; alom ontstal een schandelijk boeten-stelsel aan de slecht betaalde arbeiders jaarlijks honderdduizenden roebels. Een erfstuk der lijfeigenschap waren de talrijke mishandelingen der arbeiders in de fabrieken, vaak ook moesten zij zich onderwerpen aan visitatie aan den lijve en dergelijke menschonwaardige behandelingen. Het ontbreken van alle burgerlijke vrijheden en rechten maakte voor het russische industrie-proletariaat de massa-staking tot den eenig mogelijken vorm van protest en verzet tegen zijn ondragelijke levensvoorwaarden. En het ruwe ingrijpen door de staatsmacht gaf aan elke massa-staking een politiek-revolutionair karakter. De eerste kollektieve daad waarmee het russische fabrieksproletariaat het tooneel betreedt van het openbare leven, is de groote staking van 40.000 textielarbeiders te Petrograd in 1896. Haar aanleiding vormt de inhouding van het loon door de fabrikanten bij de kroningsfeesten ter eere der troonsbestijging van Nicolaas II. De plotselinge uitbarsting van massaal verzet maakt door heel Rusland een overweldigenden indruk, te grooter om haar kontrast met de dompige atmosfeer van politieke stagnatie waarin zij plaats vindt. De liberale en intellektueele kringen worden onverwacht voor het feit geplaatst, dat de moderne arbeidersbeweging niet, gelijk zij meenden, een uitsluitend west-europeesch verschijnsel is, maar ook in het eigen land opkomt als een nieuwe kracht. Met behulp van massa-arrestaties wordt de beweging spoedig onderdrukt, maar reeds dit eerste verzet van het onwetende en rechtelooze proletariaat noopt de regeering omrekening te houden met den nieuwen vijand, die zich tegenover haar verheft. Een wet wordt uitgevaardigd die een maximum-arbeidsdag van 11½ uur voor de industrie vaststelt, een andere, die staking en aansporing tot staking met gevangenisstraf bedreigt. Reeds haar eerste optreden bracht de arbeidersklasse in scherpe botsing met al de machtsmiddelen van het Tzarisme. En bij iederen verderen ekonomischen strijd vond zij die machtsmiddelen tegenover zich. Zoo moest zij spoedig inzien, hoe politieke bevrijding de onmisbare voorwaarde was tot doeltreffende aktie tegen den druk van het kapitaal: elke worsteling kreeg het karakter van een strijd tegen twee fronten, elke ekonomische beweging een politieken inhoud. Het gevaar lag voor de hand, dat de russische arbeidersklasse bij haar worsteling tegen de autokratie afhankelijk zou worden van het liberalisme. Maar | |
[pagina 206]
| |
voor dit gevaar behoedde haar, naast de zwakheid en halfslachtigheid van het russische liberalisme zelve, vooral het feit dat, van het eerste opkomen der proletarische beweging af, het marxisme deze tot geestelijken leider strekte. Ook in Rusland bewees het de ideologie bij uitnemendheid van een groot-industrieel proletariaat te zijn. Zijn voorhoede nam, dank zij de onvermoeide illegale propaganda van het socialistische intellekt, de beginselen der marxistische wetenschap in zich op met een grondigheid, waarvan de west-europeesche arbeider die bijna al zijn vrijen tijd aan ‘praktisch’ werk ten dienste der beweging moest besteden, zich nauwelijks een voorstelling maken kon. Maar de russische sociaaldemokratische beweging onderscheidde zich niet slechts door wetenschappelijke grondigheid. Dank zij een aantal nationaal-historische, sociaal-psychologische en politieke faktoren, was ook haar zedelijk peil hooger dan dat der beweging in west-Europa. De nawerking der kommunistisch-agrarische instellingen die aan de russische gedachte en literatuur een bijzonder gehalte geeft en haar groote schrijvers bezielt tot de visie der eenheid en broederschap aller menschen, maakte het russische proletariaat in hooge mate ontvankelijk voor het socialistische ideaal. Toen de arbeiders dit ideaal leerden kennen als het objektieve doel van hun eigen strijd, grepen zij het aan met religieuze geestdrift. Het sociale idealisme, niet afgesleten door de ontnuchterende werking der dagelijksche, op louter kleine groepsvoordeelen gerichte praktijk, openbaarde zich in al zijn schoonheid en kracht bij de onmenschelijke beproevingen die de strijdende arbeiders en het proletarische intellekt in Rusland doormaakten. Nimmer werd door aard en wezen van den strijd in zoo hooge mate een elite van strijdvaardige en opofferingsgezinde idealisten aangetrokken als in Rusland geschiedde. Maar nimmer ook werd de massa zelve in hoogere mate door de voorwaarden van den strijd gelouterd en gestaald. Elke deelneming aan den socialistischen klassenstrijd, aan manifestatie of staking, elke poging het socialisme door het lezen van geschriften enz. te leeren kennen, ja elk verkeer met socialisten beteekende voor den gewonen arbeider het zich blootstellen aan arrestatie, gevangenisstraf, dwangarbeid, verbanning, en vaak aan onmenschelijke mishandeling. Het socialisme, dat aldus met opoffering van alles gediend moest worden, behield den zuiveren glans van een sociaal ideaal, de beweging bleef een onbaatzuchtig gevoerde worsteling tegen wreed geweld en brute overmacht. Offervaardigheid en heldhaftigheid reinigden de zielen van kleinheid en zelfzucht, strijdbaar idealisme werd de gewone geestes- en gemoedsgesteldheid van den revolutionairen russischen arbeider. De aanbidders der indirekte strijdmethoden en ‘der wegen van geleidelijkheid’ ten onzent, beschouwen de groote rol die de spontane massa-aktie in de russische arbeidersbeweging speelt, zeer ten onrechte als uitsluitend een gevolg van de ‘achterlijkheid’ der sociale en politieke verhoudingen in Rusland. Zeker | |
[pagina 207]
| |
liggen aan het bijzondere karakter der russische beweging voor een deel de passieve voorwaarden ten grondslag, door den politieken druk en de industrieele koncentratie gegeven. Maar niet minder belangrijk is het aandeel der aktieve, sociaal-psychologische voorwaarden, dit wil zeggen de rol gespeeld door de eigenschappen en de gezindheid, die het russische proletariaat door den aard zijner zelfopvoeding verwierf. De nieuwe strijdmethode der massale staking tot zoo hooge ontwikkeling te brengen als dit proletariaat deed, zou zeker onmogelijk zijn geweest zonder de objektieve, historische strekkingen die het in Rusland aan het hoofd der burgerlijke omwenteling stelden. Maar het was in niet mindere mate te danken aan den eigen aard en de aktiviteit van dit proletariaat zelve, aan zijn moed, zijn offervaardigheid, zijn socialistisch doorzicht. De Petersburgsche textielstaking van 1896 gaf het signaal tot een algemeene beweging der fabrieksarbeiders voor verbetering van arbeidsvoorwaarden door heel Rusland. Alle stakingen werden door militair geweld ter neer geslagen en eischten talrijke offers aan dooden en gewonden, maar de beweging verontrustte de regeering zoozeer dat zij door haar agent Soebatow sedert 1901 in heel zuid-Rusland ‘wettige’ vakvereenigingen liet oprichten, ten einde het proletariaat van zelfstandige klasse-organisatie af te houden en zijn strijd te belemmeren. Hoe weinig deze bemoeiingen uitwerkten, bewees weldra de groote beweging die in 1903/04 den Kaukasus en heel het zuiden van Rusland in vuur en vlam zette. Wanneer de regeering order geeft eenige honderden werkelooze arbeiders uit Batoem, het centrum der petroleum-industrie, naar hun dorpen terug te transporteeren, breekt daar een staking uit waarvan de mare zich bliksemsnel door den ganschen Kaukasus verspreidt en aanleiding geeft tot talrijke betoogingen en sympathie-stakingen. Weldra slaat de beweging ook over naar zuid-Rusland; als protest tegen het gewelddadige optreden der autoriteiten breken o.a. stakingen uit te Rostow, Saratow en Nisjni-Novgorod. Te Rostow voert een groote stakingsbeweging onder de arbeiders der spoorwegwerkplaatsen, die weldra op andere bedrijven overslaat, tot onverwachte gebeurtenissen. Dag aan dag worden openluchtmeetings gehouden, waar de redenaars in bezielende taal spreken over vrijheid en socialisme: de dageraad der politieke bevrijding breekt aan. Gelijk het dat placht te doen, tracht het Tzarisme de beweging in bloed te verstikken. Ook een staking te Kostroma wordt bloedig onderdrukt: voor het eerst poogt de massa zich tegen de troepen te verdedigen door het opwerpen van barrikaden. Reeds het jaar daarna blijkt (1903), hoe elke mislukte poging de energie der massa's aandrijft tot grooter inspanning. Opnieuw breekt in den Kaukasus de strijd uit: bij de beweging te Batoem sluiten zich Bakoe, Tiflis en geheel zuid-Rusland aan. Te Kiew, Jekaterinoslaw, Nikolajew en Odessa is de staking feitelijk algemeen. Het verkeer staat stil, de prijzen der levensmiddelen stijgen, er is geen gas en geen elektriciteit, de woningen worden karig verlicht | |
[pagina 208]
| |
door kaarsen. Maar op de straten bruist een uitbundig politiek leven: de autoriteiten voelen, dat het gezag hun ontglipt. ‘Broederlijke omarmingen, uitroepen van verrukking en enthousiasme, vrijheidsliederen, vroolijk gelach, humor en vreugde waren verneembaar onder de duizendhoofdige menigte, die van 's morgens tot 's avonds door de straten vloedde. Men kon bijna gelooven, dat een nieuw, een beter leven op aarde begon.’ Overal vielen talrijke slachtoffers, vooral in Kiew. Daar was de spoorwegstaking geproklameerd geworden; om het vertrekken van treinen tegen te houden wierpen honderden zich tusschen de rails. Men dreigt salvo's op de stakers af te geven. De arbeiders ontblooten hun borst en roepen ‘schiet’. Een salvo op de weerlooze menigte doodt dertig à veertig personen, waaronder vrouwen en kinderen. De bevolking van Kiew beantwoordt deze slachting met de algemeene staking. Groote betoogingen vinden plaats, waarbij de dooden op de schouders hunner kameraden rondgedragen worden. Het komt tot straatgevechten, - in Kiew heerscht de revolutie. Ongeveer een kwart millioen menschen namen deel aan de stakingsbeweging van 1903, die gedurende eenige weken zuid-Rusland tot een soort wonderlijke, chaotische arbeidersrepubliek maakte. Op sommige plaatsen behaalden de stakers direkte voordeelen, maar van oneindig grooter belang dan deze was de snelle groei der sociale en politieke bewustwording, in dit korte tijdvak van intensief openbaar leven bereikt. De russisch-japansche oorlog brengt voor korten tijd de aktie der massa's tot stilstand. In haar plaats komen ‘patriottische’ betoogingen, door het officieele chauvinisme met behulp der politie op touw gezet. De berichten der russische nederlagen aan de Jaloe en bij Liaojang wekken de liberale kringen uit hun verdooving: zij beginnen - het doet denken aan de aktie der fransche oppositie in den winter van 1848, - een ‘banket-kampagne’, verbonden aan een adresbeweging waarin zij politieke rechten vragen, niet voor de massa, maar voor zich zelven. Gedurende een wijle staat het liberalisme, met zijn weifelmoedigheid, zijn halfheid, zijn zelfzucht, zijn angst, op den voorgrond van het politieke leven. Maar weldra verandert het beeld. ‘Op de banketten verschijnen steeds vaker onrustige, radikale gestalten, die scherp en onverdraagzaam optreden; somtijds zijn het intellektueelen, dan weder arbeiders’. Tevergeefs trachten de gematigden met deze revolutionairen tot een vergelijk te komen; als zij verjaagd worden van de bijeenkomsten der burgerlijke oppositie, wenden zij zich tot de linksstaande elementen uit het intellekt, om deze in beweging te brengen. In Petersburg en Moscou komt het in December tot straatbetoogingen van studenten, waaraan ook de voorhoede der arbeiders-aristokratie deelneemt. Onder de eigenlijke proletarische massa blijft het nog stil. ‘Aan een revolutionair optreden van het volk valt niet te denken,’ schrijft | |
[pagina 209]
| |
de oostenrijksche journalist Hugo Ganz in het begin van den oorlog van uit Petersburg. ‘In Rusland bestaat nog geen revolutionair volk’, verzekert de bekende ex-marxist Peter Struve in Januari 1905 in zijn orgaan ‘De Bevrijding’. De gebeurtenissen zouden deze woorden weldra logenstraffen. In December breekt te Bakoe weer een algemeene staking uit die als een vlam door den Kaukasus slaat. Maar nog eer het bericht hiervan Petrograd bereikt heeft, begint, naar aanleiding van een onbeduidend voorval: het ontslag van twee arbeiders der Poetilow-fabrieken, onder de proletarische massa's der hoofdstad een algemeene beweging, die de inleiding vormt tot de russische revolutie. Den 16den Januari breekt de staking uit - den 20sten omvat zij 140.000 arbeiders. Naarmate de leiders der ‘legale’ vakvereenigingen den toestand minder beheerschen, komen de sociaaldemokraten meer op den voorgrond; in stormachtige gemeenschappelijke beraadslagingen wordt een petitie opgesteld, die het volk den 22sten aan den Tzaar zal overhandigen. ‘Wij, arbeiders van Petersburg’ - zoo begint het aangrijpende stuk, een wonderlijk mengsel van revolutionairen drang en naïef vertrouwen - ‘onze kinderen, onze vrouwen en onze oude hulpelooze ouders zijn gekomen, om waarheid en bescherming bij U te vinden. Wij zijn verarmd, men onderdrukt ons, men erkent ons niet als menschen, maar behandelt ons als slaven, die zwijgend hun bitter lot moeten dulden. Wij hebben het ergste gedragen, maar men stoot ons aldoor dieper in den afgrond van armoede, rechteloosheid en onwetendheid. Wij hebben geen kracht meer, o Heer. De grenzen van het geduld zijn bereikt, voor ons is het vreeselijke oogenblik gekomen, waarin de dood beter is, dan het voortduren van onverdragelijke smarten.’ De petitie somt vervolgens alle onderdrukkingen en kwellingen op waaraan de arbeiders blootstaan en gaat dan over tot de formuleering der volgende eischen: amnestie, burgerlijke vrijheid, scheiding van kerk en staat, de 8-urendag, en in de eerste plaats: de bijeenroeping eener Konstituante op den grondslag van algemeen enkelvoudig kiesrecht. ‘Zoo Gij U niet stoort aan onze smeekbeden, o Heer,’ aldus luidt het slot, ‘zullen wij hier sterven, voor uw paleis. Wij hebben slechts twee wegen voor ons - tot geluk en vrijheid of tot het graf. Wijs ons, Heer, een van beide - wij zullen dien gaan zonder morren, al is het ook de weg tot den dood. Moge ons leven het offer zijn gebracht aan Rusland, dat al te zeer geleden heeft. Wij zijn bereid om dat offer te brengen.’ De Petersburgsche arbeiders hielden woord. Toen hun scharen, die wapens noch revolutionaire vaandels droegen, maar in plechtig zwijgen enkel heiligenbeelden en kruisen, van verschillende zijden het keizerlijke paleis trachtten te naderen, werden zij ontvangen door de geweersalvo's der overal opgestelde troepen. Tevergeefs weenden en smeekten de massa's, tevergeefs trachtten zij | |
[pagina 210]
| |
de haag der bajonetten te doorbreken; uren achtereen hield het geknetter der geweren aan, uren achtereen vielen de dooden en gewonden. Het aantal slachtoffers is nooit bekend geworden, heimelijk voerde de politie in den nacht de duizenden lijken weg.... Het antwoord der massa's op de schanddaad der autokratie was een vloedgolf van stakingen door heel Rusland. De arbeiders van al de vele naties die in het russische rijk leven werden zich in dit uur hun eenheid bewust, een elementaire schok doorsidderde hen, zij verhieven zich tot de daad der kollektieve dienstweigering en brachten het ekonomische en maatschappelijke leven tot stilstand. Meer dan honderd dorpen en steden, verscheiden mijncentra en spoorweglijnen namen deel aan de stakingsbeweging, die een millioen arbeiders omvatte, twee maanden lang duurde en het geheele land medesleurde in haar werveling. Natuurlijk braken deze stakingen evenmin uit volgens een vast plan als op hetzelfde tijdstip; alles was spontaan, verward en chaotisch, de solidariteit met het Petersburgsche proletariaat vormde overal het uitgangspunt der beweging, dit verhinderde evenwel niet dat alle mogelijke groepen van arbeiders hun eigen eischen stelden. Daar, waar de staking door de gewelddadigheid der machthebbers een tragisch verloop neemt - onder meer vallen te Riga en te Warschau honderden arbeiders als slachtoffers van politie en soldateska - leidt de plechtige uitvaart der martelaars tot indrukwekkende volksbetoogingen. In den Kaukasus breekt een nieuwe beweging uit waarbij de regeering, aan hare tradities getrouw, den toorn der massa's van zichzelve poogt af te wentelen door Tartaren en Armeniërs tegen elkaar op te hitsen. Te Bakoe, te Batoem en op andere plaatsen komt het tot pogroms: als protest tegen de ophitsingspolitiek der regeering proklameeren de arbeidersorganisaties opnieuw de algemeene werkstaking. In het voorjaar wordt Polen voor eenigen tijd het voornaamste centrum der revolutie. Te Warschau en te Lodz staat alle arbeid stil, de stakingen groeien uit tot een gewapenden opstand met barrikade-gevechten. Steeds erger woedt de politie en het in haar dienst staande lompenproletariaat, de stijgende verbittering der arbeiders leidt hen tot bloedige daden van weerwraak. In de zomermaanden beginnen de boeren in aktie te komen. Agrarische troebelen breken uit in verscheiden distrikten van centraal Rusland, in Polen, Georgië en de Oostzee-provincies. De boeren maken zich meester van de graanvoorraden, zij steken de huizen der grootgrondbezitters in brand en hakken de bosschen om. Strafexpedities onderdrukken deze bewegingen te vuur en te zwaard. Maar nu begint het vuur der opstandigheid in het leger zelf te gloeien. De matrozen van het slagschip ‘Potemkin’ hijschen de roode vaan, van de reede van Odessa af trachten zij kontakt te krijgen met de revolutionaire arbeiders-organisaties der stad. Helaas, de militaire opstand kwam te onverwacht: hij | |
[pagina 211]
| |
vindt nog geen voldoende ondersteuning. Aan de politie gelukt het om, door het lompenproletariaat geholpen, de beweging ter neer te slaan. Steeds veelvuldiger neemt de kontra-revolutie de meest achterlijke en ontaarde deelen van proletariaat en kleine burgerij in haar dienst: overal treden de ‘zwarte honderden’ op, zij terroriseeren, mishandelen en vermoorden de arbeiders, de joden en de intellektueelen. Deze beginnen zich in zelfverdediging te wapenen: ‘de geheime dynamiet-werkplaatsen houden op enkel voor kleine terroristische groepen te produceeren.’ Intusschen vordert snel de revolutioneering van leger en vloot. Een nieuwe opstand der Zwarte Zee-vloot leidt tot een poging om Sebastopol te bezetten; op het Oostzee-eskader en in verschillende russische en poolsche garnizoenen breken muiterijen uit. Vooral onder de meer ontwikkelde soldaten der technische wapens heerscht groote gisting; daarentegen blijft het grootste deel der infanterie nog in de oude politieke stompzinnigheid bevangen; de moezjiek steekt in zijn eigen dorp het huis van den landheer in brand, maar schiet, als hij den soldatenrok heeft aangetrokken, zonder aarzelen op bevel zijner meerderen vreedzaam-betoogende arbeiders neer. De stakingsbeweging die in de eerste helft van 1905 Rusland doorbruiste, leidde tot aanzienlijken vooruitgang van het proletariaat in ekonomisch, sociaal en intellektueel opzicht. Talrijke loonsverhoogingen werden doorgezet en aanmerkelijke verkortingen van arbeidstijd behaald; in enkele gevallen gelukte het zelfs om den 8-urigen werkdag te veroveren. In tal van bedrijven werden vakorganisaties opgericht, in de groot-industrie kwamen arbeiders-komité's tot stand, die met de ondernemers op voet van gelijkheid onderhandelden. Een onleschbare dorst naar kennis, in de eerste plaats natuurlijk van politieke en ekonomische zaken, greep de onwetende massa's aan. Sommige revolutionaire bladen bereikten na de Oktoberdagen een oplage van 600.000 exemplaren; vele socialistische boeken en brochures, origineele en vertaalde, werden in millioenen exemplaren - naar schatting ongeveer 50 millioen gedurende de jaren 1905-1906, - door het geheele rijk verspreid. De kracht der volksbeweging en de vernederende vrede met Japan dwongen het Tzarisme tot eene, meer schijnbare dan werkelijke, politieke koncessie: in September verscheen het Doema-ontwerp van minister Boelygin. Van revolutionaire zijde gekenschetst als ‘een parlement zonder parlementaire rechten, een kiesrecht zonder kiezers’, doet dit eerste teeken van verzwakking der autokratie den strijdwil der arbeidersmassa's onmiddellijk hooger opvlammen. Een zuiver-ekonomische staking der Moscousche typografen, die weldra naar Petrograd en Riga overslaat, wordt omstreeks half Oktober het uitgangspunt van een nieuwe, reusachtige stakingsbeweging, waarbij vooral het spoorwegpersoneel op den voorgrond komt. Ondanks de pogingen der leiders van het spoorwegverbond, om de arbeiders nog van staking af te houden - de leiding | |
[pagina 212]
| |
wil die uitstellen tot later, tot het tijdstip der bijeenroeping van Boelygin's schijn-parlement - breekt zij spontaan uit op de lijnen Moscou-Koersk en Moscou-Kazan. Van heinde en ver ontvangt het spoorwegkongres, dat te Moscou over de regeling der pensioenkassen vergadert, telegrafische bewijzen van instemming en gelukwenschen. Onder den drang der massa's moet de leiding toegeven: den 20sten Oktober wordt de algemeene spoorwegstaking als ‘proefmobilisatie’ geproklameerd. Een extra kongres van spoorweg-afgevaardigden stelt twee dagen later de volgende eischen aan de regeering: 8-urendag, burgerlijke vrijheden, Konstituante, amnestie. Het eerst worden alle lijnen stilgezet, die te Moscou samenkomen; de oude Tzarenstad wordt van alle zijden geïsoleerd. Wanneer dit voorloopige doel bereikt is, voelt de stakingsstrijd zich meester van de situatie; van nu af aan treedt hij met revolutionaire vastberadenheid op. ‘Waar de telegraaf weigert om in zijn dienst te treden, rukt hij met krijgshaftige vastberadenheid de draden af en maakt hij de telegraafpalen met den aardbodem gelijk. Hij beveelt de rustelooze lokomotieven om stil te staan en hun stoom te laten ontsnappen. Hij bedwingt de elektrische werken, of beschadigt, daar waar zijn arm niet reikt, de elektrische geleidingen en zet de stations in 't duister. Waar eigenzinnige tegenstand zijn plannen doorkruist, schroomt hij niet de rails te vernielen, de seinen onklaar te maken, lokomotieven omver te werpen, den weg te versperren, spoorwegwagens dwars over de bruggen neer te zetten.... Slechts voor zijn eigen doeleinden ontslaat hij zich zelf van de gelofte van nietsdoen. Waar hij revolutionaire bulletins noodig heeft zet hij drukkerijen in beweging, hij gebruikt de telegraaf voor stakingsbevelen en laat treinen rijden met afgevaardigden der stakers.... Verder duldt hij geen uitzonderingen.’ Elken dag breidt de staking zich verder uit. Den 24sten beheerscht hij Koerland, den dag daarna vat hij Petersburg in zijn ijzeren ring. Revolutionaire intuïtie wijst hem den juisten weg: eerst de provincie beheerschen, in de hoofdstad schrik en opwinding verspreiden en zoo de voorwaarden tot zijn verdere uitbreiding scheppen. Den 26sten staken de Oostzee-steden Reval, Libau, Riga en Brest, den 27sten begint de staking aan den siberischen spoorweg, den 28sten te Odessa en in den Kaukasus. Drie kwart millioen menschen omvat hij, negen en dertig groote verkeerscentra, alle lijnen van europeesch Rusland en Siberië. De post funktioneert niet meer, het oude driespan galoppeert opnieuw langs den grooten weg van Petersburg naar Moscou. De prijzen der levensmiddelen stijgen snel, even snel als de beursnoteeringen dalen. De Beurs siddert voor de bedreiging van haar oude doodsvijandin de Revolutie, die zich ontzaggelijk vóór haar verheft. De spoorwegstaking sleept alle andere bedrijven mee, het stedelijke verkeer wordt tot stilstand gebracht, de fabrieken, de winkels, de koffiehuizen sluiten. Zoo sterk is de meesleepende kracht der staking, dat hij ook het intellekt dwingt tot het aanvaarden van het proletarische strijdmiddel bij uit- | |
[pagina 213]
| |
nemendheid: de gezworenen weigeren om de zittingen der rechtbanken bij te wonen, de advokaten om te pleiten, de dokters om hun zieken te bezoeken. De scholen en de banken worden gesloten. Heel het maatschappelijke raderwerk staat in alle deelen van het rijk stil. Te Charkow, te Odessa, op nog andere plaatsen, komt het tot botsingen met de troepen. De menigte bestormt de wapenwinkels, hier en daar tracht men barrikaden op te werpen. Maar in het algemeen wordt weinig geweld gebruikt. Het vooruitstrevende deel der bourgeoisie steunde de staking, vele ondernemers betaalden hun arbeiders het heele of halve loon voor de stakingsdagen uit, het intellekt - om te beginnen de spoorwegambtenaren, tot die der hoogste rangen toe, - nam aan de Oktoberbeweging een werkzaam aandeel. De spoorwegstaking desorganiseerde de regeeringsmachinerie volkomen en bracht een ware paniek in de regeeringskringen teweeg. Daarenboven bleek dat het leger niet langer te vertrouwen was: vele soldaten namen aan de meetings deel, ook officieren traden in die dagen op als volksredenaars. Voor den omvang, het élan en de eensgezindheid der volksbeweging moest de autokratie kapituleeren: op 31 Oktober verscheen het vurig verbeide manifest, dat gedeeltelijke amnestie, vrijheid van spreken (over de drukpers werd niet gerept) kontrole der administratie, uitbreiding van het kiesrecht en een Doema met wetgevende macht toezegde. De liberale ‘bemiddelaar’ Graaf Witte werd tot minister-president, maar de bloeddorstige schurk Trepow tegelijkertijd tot gouverneur-generaal van Petersburg benoemd en het ‘konstitutioneele tijdperk’ ingeluid met pogroms die de politie met behulp der ‘zwarte benden’ in ruim honderd verschillende plaatsen organiseerde. Beestachtige tooneelen van plundering en duivelsch gemartel kwamen voor, orgiën van dronken wreedheid en sadistische wellust. Het aantal dooden bedroeg 3 à 4000, het aantal verminkten 10.000. Onmiddellijk na de uitvaardiging van het manifest had de Arbeidersgedeputeerden-raad van Petersburg opgeroepen tot voortzetting van den strijd en de volgende eischen gesteld: volledige amnestie, het terugtrekken van alle troepen uit de hoofdstad en de instelling van een gewapende burgerwacht. De Petersburgsche arbeiders bleven nog verscheiden dagen staken en demonstreerden zoo hun wantrouwen in de beloften van Tzarisme op indrukwekkende wijze, maar in de provincie, waar de invloed van het burgerlijke liberalisme grooter was, werd het werk algemeen den 1sten November weer opgenomen. De Oktober-staking vormt het hoogtepunt der gezamenlijke krachtsinspanning van alle revolutionaire en half-revolutionaire klassen: proletariaat, intellekt, kleine burgerij en bourgeoisie. Maar tevens is zij van deze gezamenlijke inspanning de laatste uiting. Spoedig na de Oktoberdagen maakt de groote bourgeoisie, die haar voornaamste doeleinden reeds bereikt meent te hebben, | |
[pagina 214]
| |
zich van de beweging los en tracht deze tot staan te brengen. De leidende rol, door het proletariaat in de revolutionaire aktie gespeeld, vervult haar met stijgende bezorgdheid. De burgerlijke demokratie, de z.gn. ‘kadetten-partij’, neemt van de Oktoberdagen af een volstrekt lijdelijke houding aan tegenover den revolutionairen strijd der arbeiders; de groote industrieele bourgeoisie organiseert zich in den ‘Bond van den 30sten Oktober’ en verklaart, dat de revolutie ten einde is; het reaktionaire grootgrondbezit sluit zich tot verdediging zijner voorrechten in en buiten de Doema vaster aaneen. Weldra beschrijdt de reaktie vastbesloten den weg tot herstel en reorganisatie harer krachten.
De russische omwenteling van 1905 was wel is waar niet in haar middelen maar dan toch in haar doel, een burgerlijke revolutie en haar ontwikkeling volgt de algemeene lijn van burgerlijke revoluties, die Engels in zijn beroemde voorrede tot den herdruk van Marx's ‘Klassenstrijd in Frankrijk’ in de volgende woorden heeft geschetst: ‘Na de eerste overwinning splitste zich in den regel de overwinnende minderheid; de eene helft was met het verworvene tevreden, de tweede wilde verder gaan, stelde nieuwe eischen, die althans ten deele in het werkelijke of schijnbare belang der groote volksmassa's waren. Deze meer radikale eischen werden ook in enkele gevallen doorgezet, vaak echter slechts voor het oogenblik, de meer gematigde partij verkreeg weer de overhand, het laatstelijk verworvene ging opnieuw geheel of gedeeltelijk verloren. De oorzaak hiervan was gewoonlijk dat de voordeelen der eerste overwinning pas door de tweede overwinning der meer radikale partij verzekerd werden. Was hiermede datgene bereikt, wat voor het oogenblik noodig was, dan verdwenen de radikalen en hun voordeelen weer van het tooneel.’ Dat de russische bourgeoisie feitelijk niet vermocht het voor haar ontwikkeling op dat oogenblik noodige - nl. een burgerlijk-parlementairen regeeringsvorm en een zekere mate van burgerlijke vrijheid - vast te houden, vindt zijn oorzaak hierin dat de ‘meer radikale partij’ waarvan Engels spreekt, - in dit geval de arbeidersklasse - er niet in slaagde om door een ‘tweede overwinning’ haar eigen eischen - ditmaal niet schijnbaar maar werkelijk in het belang der massa's - zij het ook slechts tijdelijk door te zetten. Na de Oktoberbeweging hingen de kansen eener voortgezette revolutionaire ontwikkeling voornamelijk van drie faktoren af. Ten eerste van het tempo waarin de arbeidersklasse zou vermogen haar krachten te organiseeren en haar eigen droesem, het lompenproletariaat, uit de troebele hel zijner barbaarsche voorstellingen en gevoelens omhoog te trekken in de klare sfeer der socialistisch-revolutionaire idee. Ten tweede van den omvang, dien de agrarische onlusten, welke na het Oktobermanifest opnieuw in zuid- en midden-Rusland waren uitgebroken, verder zouden aannemen. En ten derde van de snelheid waarmee | |
[pagina 215]
| |
de revolutionaire gedachte het leger zou doordringen. ‘De Oktoberdagen ontsluierden den afstand op politiek gebied tusschen de bewust-revolutionaire stad en het spontaan in beroering geraakte platteland. Zij wierpen de vraag op “aan welke zijde staat het leger?” Zij toonden aan, dat van de oplossing dezer vraag het lot der russische vrijheid afhing. De Oktoberdagen der revolutie leidden tot de November-orgiën der reaktie. Donkere machten gingen in een oogenblik van revolutionairen stilstand tot den bloedigen aanval over. Op vreeselijke wijze maakten zij duidelijk dat de revolutie wapens noodig had.’ Van de Oktoberdagen af, ontwikkelt de revolutionaire beweging zich steeds meer als zuiver proletarische massa-beweging, waarbij het proletariaat van Petrograd optreedt als voorhoede der strijdende arbeidersmassa's van het geheele rijk. De leuzen die het stelt, de strijdmiddelen die het aanwendt wekken algemeen krachtigen weerklank. En niet minder wordt de vorm der proletarische organisatie, gelijk zij gedurende de Oktoberdagen in den Arbeiders-gedeputeerdenraad van Petrograd tot stand komt, voorbeeldig voor het geheele rijk. De revolutie vond het russische proletariaat als een ongeorganiseerde massa. Een der vraagstukken die zij opwierp, en wel een dat zoo spoedig mogelijk beantwoord moest worden, was, hoe deze massa in een organisatorisch verband te vereenigen. De sociaaldemokratie, die tot dusver het grootste deel van haar werk in kleine illegale en ‘ondergrondsche’ vereenigingen had moeten volbrengen, was wel in staat om het bewustzijn van de breede massa's te beïnvloeden, maar niet, om deze massa's in korten tijd rondom zich te scharen. Een werkelijke massale organisatie kon enkel worden opgebouwd op den grondslag van het produktieproces zelf. Op dezen grondslag verrezen gedurende de Oktoberdagen spontaan de Arbeiders-gedeputeerdenraden; zij bestonden uit afgevaardigden van alle fabrieken en werkplaatsen, één op elke 500 arbeiders. Daarenboven waren zoowel de socialistische partijen als de vakvereenigingen in deze Raden vertegenwoordigd. De Arbeiders-gedeputeerdenraad van Petersburg trad onmiddellijk na zijn oprichting op den voorgrond van het strijdgebeuren. Hij was het, die in den nacht van 26 Oktober besloot, de arbeiders tot de algemeene politieke staking op te roepen, hij bewapende en organiseerde een deel van hen als ‘strijdgroepen’ ter bescherming der gemeenschap tegen het gevaar, dat van de zijde van politie en zwarte honderden dreigden. Hij onderhandelde met den gemeenteraad, hij eischte lokaliteiten voor de volksvergaderingen en geldmiddelen voor de bewapening der arbeidersklasse. De eerste groote aanval waartoe de Arbeiders-gedeputeerdenraad in verbond met de vakorganisatie der typografen na de Oktoberdagen overging, gold de vrijheid van drukpers. Toen het Tzarenmanifest de censuur niet ophief, besloot de Raad, om de vrijheid van drukpers door direkte aktie te verwezenlijken: hij proklameerde dat enkel die bladen mochten verschijnen, wier redaktie zich verplichtte voortaan de voorschriften der censuur volkomen | |
[pagina 216]
| |
te ignoreeren. Het besluit werd stipt ten uitvoer gebracht, dank zij de revolutionaire solidariteit der 20.000 Petersburgsche typografen. Op het hoogtepunt van zijn macht had de Raad feitelijk de beschikking in handen van wat wel en wat niet gedrukt zou worden. Maar hij misbruikte die macht niet tot onderdrukking der meeningsuiting; ook de bladen der oppositie konden in 't algemeen ongehinderd verschijnen; slechts waar tot gewelddadigheid tegen het volk werd opgeruid en dierlijke instinkten opgezweept werden, trad de Raad tusschenbeide. Zoo gelukte het hem in een geval 100.000 manifesten in handen te krijgen en te vernietigen, die tot ‘het uitroeien van den nieuwen heerscher, de sociaal-demokratie’, aanzetten. In de glorievolle Oktoberdagen was het proletariaat voor de eerste maal zijn macht bewust geworden, in die dagen ook waren vele nieuwe aspiraties in hem ontwaakt. De arbeiders voelden zich nieuw geboren, een nieuwe glanzende wereld ontsloot zich voor hen. Alom rezen heerlijke geestelijke gloeden op, die het proletariaat zelf had helpen ontsteken: de socialistische pers, de politieke vergaderingen, het vakvereenigingswerk. Het leven stond voor de arbeiders als een groot feest van hartstochten en daden. Uit den drang, zich daarin te storten, kwam de aktie op voor den 8-urendag. Den 8sten November besloten de afgevaardigden van een der Petersburgsche distrikten (zonder ruggespraak met den Raad) tot invoering van den 8-urendag in hun werkplaatsen door direkte aktie. Op vergaderingen vindt dit besluit geestdriftige toestemming, van 10 November af verlaten de arbeiders der groote metaalfabrieken na 8 uur gearbeid te hebben, de werkplaats. Nu de beweging eenmaal aan den gang is, besluit de Raad haar zoo krachtig mogelijk door te zetten en noodigt hij de Petersburgsche arbeiders uit, in alle fabrieken en werkplaatsen eigenmachtig den 8-urendag in te voeren. Tot de voorbereiding geeft hij hun één etmaal tijd. Twee dagen later is de 8-urendag in bijna alle groote metaal- en textielfabrieken een feit geworden. Maar van nu af wordt de beweging plotseling door een nieuwe algemeene politieke staking doorkruist, die ‘als een wig in haar binnendringt.’ Den 8sten was in Kronstadt een militair oproer uitgebroken, dat spoedig werd onderdrukt. De revolutionaire leiders werden ter dood veroordeeld, de regeering gebruikte de algemeene gisting en verwarring om het lompenproletariaat tot nieuwe pogroms op te hitsen. Tevens werden Lijfland, Polen en alle gouvernementen, waar agrarische onlusten plaats hadden gevonden, in staat van beleg verklaard. Het nieuwe ministerie met Witte aan het hoofd, zette onmiskenbaar koers naar de reaktie. Zoowel tegen het doodvonnis der leiders van het oproer te Kronstadt als tegen de uitvaardiging van den staat van beleg in Polen en Lijfland vonden te Petersburg van den 10den af in tal van fabrieken protest-vergaderingen plaats. Den drang der massa's volgend, die door strijd hun bedreigden mak- | |
[pagina 217]
| |
kers te hulp wilden komen, besloot de Raad den 14den met overweldigende meerderheid een nieuwe algemeene politieke staking uit te roepen, ‘als uiting van broederlijke solidariteit met de revolutionaire soldaten te Kronstadt en met het revolutionaire poolsche proletariaat.’ De staking wordt gehouden onder de leuze: ‘weg met de krijgsraden, weg met de doodstraf, weg met den staat van beleg in Rusland en Polen.’ Te Petersburg werd het parool van den Raad met bewonderenswaardige eensgezindheid opgevolgd. De staking omvatte naast alle groote fabrieken ook vele kleinere werkplaatsen, die geen deel hadden genomen aan de Oktoberbeweging. Echter, in sommige andere zeer gewichtige bedrijven (post, telegraaf, tram) bleven de arbeiders ditmaal doorwerken. Buiten de hoofdstad was de staking niet zeer omvangrijk en brokkelde zij spoedig af, maar toch noopte zij de regeering tot eenige tegemoetkoming. Officieus werd bekend gemaakt, dat de matrozen en soldaten die aan den opstand hadden deelgenomen niet voor de bijzondere krijgsraden zouden verschijnen. Verder zou de staat van beleg in Polen worden opgeheven, ‘zoodra de beroering bedaard zou zijn’. De Raad begroette deze koncessies als een ‘moreele’ overwinning van het proletariaat. Een gunstig gevolg der staking was nog deze, de sympathieën voor het revolutionaire proletariaat in het leger onmiskenbaar te versterken. Arbeiders en soldaten werden nader tot elkaar gebracht: dit bleek op vele soldatenmeetings, in deze dagen te Petrograd gehouden. Maar ook had de staking tot uitkomst regeering en groote bourgeoisie steeds meer naar elkaar toe te drijven. De meening, ‘dat het nu genoeg was’ won aan kracht. Weldra begonnen de fabrikanten den aanval: zij beantwoordden de aktie voor den 8-urigen werkdag met een uitsluiting van honderdduizend man. De Raad werd daardoor gedwongen om den strijd voor de invoering van den 8-urendag op te schorten: een feitelijke nederlaag van het Petersburgsche proletariaat, die ingrijpende gevolgen had. Zij brak de betoovering die de algemeene werkstaking op de bourgeoisie uitoefende en de grenzenlooze angst waarmee haar aankondiging sedert de Oktoberdagen alle heerschenden vervulde. Wat de arbeiders aangaat, wien de terugtocht in de 8-uren-beweging zeer zwaar viel, van nu af werd onder hen de overtuiging sterker, dat de gewapende opstand zou moeten voltooien wat de algemeene staking begonnen was. Reeds eerder, reeds vóór de Oktoberdagen, was deze gedachte uitgesproken geworden. Toen te Petrograd de ‘zwarte benden’ het hoofd opstaken en blijkbaar een pogrom werd voorbereid, hadden de arbeiders die bedreiging onmiddellijk beantwoord met het organiseeren van strijdafdeelingen, zooveel mogelijk met Browning-revolvers gewapend. Als einde Oktober de geruchten van een naderend pogrom vasten vorm aannemen, grijpt de beweging tot bewapening plotseling geweldig om zich heen. In alle fabrieken, waar met ijzer en staal gewerkt werd, gaat het werkvolk uit eigen beweging wapens smeden. In de nachtelijke zitting die de | |
[pagina 218]
| |
Raad den 29sten houdt, heffen de gedelegeerden op het podium man voor man de wapenklingen hoog en brengen de gelofte der arbeiders over, om elke poging tot een pogrom met kracht van wapenen te onderdrukken. De gewapende macht zorgde ook voor speciale bewaking der revolutionaire perslokalen. Aan de vastberaden voorbereiding was het grootendeels te danken, dat te Petersburg geen pogrom plaats vond. Ook droeg de vrees voor een gewapenden opstand in de hoofdstad ongetwijfeld bij tot de uitvaardiging van het Oktobermanifest. De bewapening van het Petersburgsche proletariaat richtte zich aanvankelijk vooral tegen de zwarte benden. Maar deze stonden in verbinding met de politie en vormden feitelijk de ongeregelde troepen der reaktie: zoo bracht elk bewapend optreden tegen de pogromisten de arbeiders onherroepelijk in konflikt met de staatsmacht en haar organen, politie en leger. Meer en meer begon de autokratie ook haar geregelde troepen - in de eerste plaats de kozakken en de garde - in den strijd te werpen. Zoo ontwikkelde de zelfverdediging tegen de moordenaarsbenden zich door den drang der omstandigheden tot den bewapenden opstand van volk tegen leger. Men versta dit niet, als wierpen de arbeiders zich na de Oktoberdagen uitsluitend op het organiseeren van den bewapenden strijd. Verre van dien: in alle groote steden werd onvermoeid voortgewerkt aan den opbouw der vakorganisatie. Alle groepen van uitgebuiten en onderdrukten kwamen in beweging en sloten zich aan bij het industrieele proletariaat. Tot in de onderste lagen toe ontwaakte een drang naar lotsverbetering en naar vrijheid. Alle vaste sociale banden en vormen werden opgelost, de maatschappij werd tot een chaos. En in deze chaos ontwaakte de behoefte aan nieuwe vorming, zijn elementen begonnen zich te kristalliseeren. Maar de wil tot de daad liet de organisatorische werkzaamheid, hoe koortsachtig deze ook was, verre achter zich, zooals elementaire verontwaardiging en toorn hoog uitgingen boven de politieke bewustwording. De kracht der russische revolutie - als de kracht van elke omwenteling - bestond voor een groot deel hierin, dat zij de ingebeelde belemmeringen tot vooruitgang uit den weg ruimde, die de kleinmoedigheid, de lijdelijkheid, de lafheid der massa's tot grondslag hebben, dat zij met één ruk de taaie banden doorscheurde die deze aan den sleurgang van het leven bonden. Maar zij kon deze geestelijke bevrijding niet volvoeren zonder tevens werkelijke hindernissen te onderschatten, zonder zich zelven verwonderlijke krachten toe te schrijven en in haar eigen grenzenlooze mogelijkheden te vertrouwen. De grootsche uitkomsten, door de Oktoberstaking bereikt, de plotselinge verandering en de dronkenmakende lucht der politieke vrijheid, dit alles moest het zelfvertrouwen van het strijdende proletariaat haast tot in het oneindige verhoogen. De beestachtige onderdrukkingsmiddelen waartoe het oude regiem zijn toevlucht nam, spanden den strijdwil van dit proletariaat tot het uiterste | |
[pagina 219]
| |
en versterkten den drang naar een opperste worsteling; van haar kant stuwde ook de reaktie juist hierop aan. Het vertrouwen in de onoverwinnelijkheid der revolutie, de overtuiging dat deze zich in stijgende lijn bewoog, deed de meerderheid der russische sociaaldemokratie konsekwent besluiten de Doemaverkiezingen te boykotten en onvoorwaardelijk vast te houden aan den revolutionairen eisch eener Konstitueerende Vergadering, gekozen op den grondslag van het algemeene, direkte, geheime en enkelvoudige stemrecht. En toen in den loop van November de gisting onder alle lagen van het volk nog toenam, toen in niet minder dan zeven en dertig distrikten van centraal-Rusland, Polen en Littauen de agrarische beweging zich uitbreidde en opnieuw in een aantal garnizoenen muiterijen onder de soldaten en matrozen uitbraken, - toen het scheen of de stooten der sociale aardbeving zich met steeds heftiger kracht en bij steeds korter tusschenpoozen herhaalden, toen werd een beslissende botsing tusschen autokratie en volk onvermijdelijk. Van half November af begon een snelle ontwikkeling in deze richting. De stakings-aktie wordt niet onderbroken: integendeel neemt zij nog scherper vormen aan. Onverwacht breekt eind November een spontane staking van post- en telegraafbeambten uit: opnieuw wordt de beurs door schrik bevangen, de handel lijdt zware verliezen; de stemming der bourgeoisie wordt ten gevolge hiervan steeds meer reaktionair. De post- en telegraafstaking geeft aanleiding tot de ‘laatste zegepraal’ der revolutie. Te Koeschta in midden-Azië is de spoorweg-ingenieur Sokolow door een specialen krijgsraad ter dood veroordeeld; te middernacht zal het vonnis worden voltrokken. Op dit bericht stelt het Spoorwegverbond onmiddellijk het volgende ultimatum aan de regeering: ‘zoo om acht uur 's avonds het vonnis niet ingetrokken is staan alle spoorweglijnen stil’. Enkele minuten na den vastgestelden termijn wordt een spoedtelegram van den minister van verkeer ontvangen: aan het ultimatum is voldaan. Maar op het oogenblik dat de arbeidersklasse deze laatste en schoone overwinning behaalde, was het grootste gevaar voor de regeering reeds voorbij, het gevaar dat een uitgebreide militaire opstand de stakingsaktie zou ondersteunen. Want enkel zoo de gepantserde muur die het oude regiem beschermde tot puin verbrokkelde, enkel zoo het leger in zijn meerderheid zich achter de revolutie schaarde, kon de massa-staking er in slagen het absolutisme omver te werpen. Te Sebastopol was de toestand einde November voor de regeering uiterst kritiek geweest. Een groote muiterij der marine-soldaten en der genietroepen werkt aanstekelijk op de vloot: de Potemkin hijscht opnieuw de roode vlag, kleinere oorlogsvaartuigen volgen dit voorbeeld. De spoorweg- en havenarbeiders ondersteunen door staking de opstandige soldaten. Maar de staat van beleg wordt geproklameerd, nieuwe troepen, gewillige werktuigen nog in handen hunner officieren, bezetten de stad. Nu gaat een wankeling door de | |
[pagina 220]
| |
rijen der opstandelingen: sommigen hunner worden afvallig, het gelukt om de anderen te ontwapenen. De trouw-gebleven schepen van het eskader openen een vreeselijk vuur op de Potemkim, weldra wordt deze genoodzaakt de witte vlag te hijschen, en na een vierdaagschen strijd wordt het revolutionaire Sebastopol tot onderwerping gedwongen. Niet beter slaagden militaire opstanden te Kiew, Warschau, Jelissametopol, Jekaterinowlow, Petersburg en op andere plaatsen. Nergens gelukte het aan de revolutionaire elementen der technische wapens om de logge massa's der infanterie in beweging te brengen. De boeren, die de overgroote meerderheid van het leger vormden, bleven aan de regeering trouw. En daarmee was het noodlot der revolutie geteekend. Van evenveel gewicht als het dempen der militaire opstanden was voor de regeering het vernietigen der centrale arbeidersorganisaties, die de voorhoede der revolutie vormden, met name de Petersburgsche Arbeiders-gedeputeerdenraad, het Spoorwegverbond en de al-russische Boerenbond. Den 27sten November begint de regeering het offensief: op dien datum wordt het bestuur van den Boerenbond te Moscou gearresteerd. Veertien dagen later volgt de gevangenneming van den eersten voorzitter van den Petersburgschen Arbeiders-gedeputeerdenraad, Chroestalew. De Raad, die den grooten aanval voelt naderen, beantwoordt deze uittarting met de publikatie van zijn besluit om ‘de voorbereidingen tot den gewapenden opstand voort te zetten.’ Van haar kant neemt de regeering verdere kontra-revolutionaire maatregelen. Een groot aantal gouvernementen worden in staat van beleg verklaard, nieuwe ‘tijdelijke’ dwangbepalingen tegen de pers, de spoorwegorganisaties en de stakingen uitgevaardigd. De Tzaar ontvangt een deputatie van ‘echt russische mannen’ en spreekt hen vriendelijk toe. Den 16den December eindelijk brengt de regeering den grooten stoot toe, die sedert lang verwacht werd: de Petersburgsche Arbeiders-gedeputeerdenraad wordt gevangen genomen. Dienzelfden dag breken onder de troepen te Moscou onlusten uit; den 19den besluit de Moscousche Arbeiders-gedeputeerdenraad, die 100.000 proletariërs om zich schaart, tot proklamatie van de algemeene politieke staking. De spoorwegmannen en de post- en telegraaf beambten sluiten zich hierbij aan. De kracht waarmede de staking inzette werd verzwakt, doordat Petrograd faalde. Het proletariaat der hoofdstad was, na zóóveel en zóó hevigen strijd, volslagen uitgeput. En ditmaal kon de strijd niet eindigen met een vergelijk of een moreele overwinning: hij ging op leven en dood. De arbeiders wisten te staan tegenover een reusachtig garnizoen, grootendeels bestaande uit gardetroepen, steunpilaren der autokratie. Slechts een beslissende overwinning in de provincie kon aan het proletariaat der hoofdstad den moed geven, onder zoo gevaarlijke omstandigheden op te staan. Maar deze overwinning bleef uit. Het verkeer op de lijn Petrograd-Moscou werd niet stop gezet, zoo konden spoedig | |
[pagina 221]
| |
militaire versterkingen gezonden worden naar Moscou, het centrum der opstandige beweging. Gedurende de eerste dagen droeg de staking, die in de oude Tzarenstad 150.000 man omvatte, een vreedzaam karakter; in sommige gevallen weigerden de troepen om op het volk te schieten. Maar weldra namende bloedige botsingen toe; een afdeeling dragonders joeg vreedzame betoogers met ruw geweld uit elkander. Dit prikkelt de massa's, kleine gewapende strijdafdeelingen raken telkens slaags met politie-patrouilles en beginnen barrikaden op te werpen. Men verdedigt deze niet tot het uiterste, maar gebruikt ze alleen om den opmarsch der troepen te belemmeren. In de nauwe stegen en op de binnenplaatsen der oude stad vinden de kleine groepen der revolutionaire strijders die hoogstens uit twintig, somtijds slechts uit drie à vier man bestaan, een gunstig terrein voor hun strijdwijze. De massa der bevolking neemt wel is waar geen aktief aandeel aan de worsteling, maar verschaft aan deze strijders alle mogelijke hulp. In het garnizoen echter kentert de stemming, zij keert zich tègen de revolutionairen. Nu kunnen de ‘onzekere’ regimenten, die aanvankelijk in de kazerne werden gehouden, op de arbeiders losgelaten worden: afmatting, honger, alkohol en de leugens der meerderen hebben hun werk gedaan. Door de aankomst van het regiment Semenowski uit Petersburg ondergaat de situatie een beslissende verandering ten gunste der regeering. Met behulp van artillerie zuivert men eerst het centrum der stad van barrikaden. Daarna, wanneer de tegenstand zich in de uitgestrekte arbeiderswijk Presnja heeft samengetrokken, wordt deze in puin geschoten, juist als tachtig jaar voordien de fransche regeering te Lyon de Croix Rousse in puin deed schieten. Op 1 Januari 1906, het jaar dat aan de beginnende kontra-revolutie behooren zal, is te Moscou de orde hersteld. De soldaten, die het bevel hebben gekregen om zonder genade op te treden, zoeken de spoorlijn af om voort vluchtige stakers en opstandelingen in hun schuilhoeken neer te schieten. In de groote centra is de kracht der arbeidersklasse gebroken. De regeering, zich haar macht bewust, stuurt strafexpedities uit naar alle gebieden waar nog opstandige bewegingen voortduren, naar de Oostzee-provincies, naar Polen, het Donetz-mijnbekken, den Kaukasus, de siberische spoorlijn, enz. Bloedig woedt door heel Rusland de witte terreur; het allerergst in Lijfland en Koerland, waar de Baltische jonkers het roer in handen hebben. Honderden boeren en arbeiders worden in de folterkamers der gevangenissen met onmenschelijke wreedheid gepijnigd, doodgeranseld of opgehangen, duizenden naar Siberië gedeporteerd. Maanden lang wordt stelselmatig door het gansche rijk het moorden voortgezet. Naar een matige schatting werden vanaf den 22sten Januari 1905 tot aan de opening der eerste Rijksdoema in Mei 1906 14.000 personen bij botsingen of pogroms gedood, 1000 terechtgesteld, 20.000 gewond, 70.000 gearresteerd en tot verbanning veroordeeld. Met de mislukking van den Moscouschen opstand eindigt de eerste periode | |
[pagina 222]
| |
der russische revolutie. De inzinking begint, de revolutionaire energie der massa's is in dit jaar van ontzettende worsteling verbruikt. Tevergeefs handhaaft de sociaaldemokratie nog de boykot der Doema-verkiezingen, in de hoop dat uit den strijd tegen de Doema een nieuwe revolutionaire beweging zal voortkomen. Tevergeefs roept zij in 1907, wanneer de autokratie zich na de ontbinding der tweede Doema sterk genoeg voelt om het bestaande kiesrecht door een nog veel slechter te vervangen, de massa's tot een algemeene proteststaking op: deze zijn in moedeloosheid en apathie weggezonken, terwijl de uiterste revolutionairen hun krachten vruchteloos verteren in de stelselmatige organisatie der roode terreur. De ‘nieuwe taktiek’ der gewelddadige onteigening wischt de grenslijnen uit tusschen revolutionairen en misdadigers, zij besmet de eigen gelederen met verwildering en zedelijke ontaarding. In dit trouwens korte tijdperk van moreele uitputting neemt de taktiek van aanslagen, beroovingen en plunderingen van regeeringskassen en partikulieren de plaats in der massa-beweging. Maar de groote revolutionaire tradities blijven leven, de opstandigheid smeult voort, de nood drijft de massa's weldra opnieuw tot verzet: zoodra een begin van ekonomische herleving de omstandigheden voor den strijd gunstiger maakt, komt de massastaking weer op. * * *
De russische omwenteling van 1905 heeft aan de revolutionaire ervaring van het strijdende proletariaat vele nieuwe, schoone en sterke bladzijden toegevoegd. Maar hun algemeene zin drong, helaas, in de jaren die volgden, àl te weinig tot de arbeiders van west- en centraal-Europa door. Deze leerden niet inzien dat de russische omwenteling veeleer dan een herhaling van hun eigen verleden, het prototype, althans in menig opzicht, van hun eigen toekomst was. Thans verandert de wereldoorlog, die de macht van grootkapitaal en staat tot het uiterste omhoogvoert en de sterkste proletarische organisaties als kaartenhuizen omverwerpt, die toekomst in een heden. Hij maakt dat in alle landen, - maar voornamelijk wel in midden-Europa - het proletariaat zijn toekomstigen strijd zal moeten strijden onder voorwaarden in menig opzicht gelijk aan die, waaronder het russische proletariaat streed in 1905. Daarom wordt doorzicht in het wezen der eerste groote worsteling van dat proletariaat nu een hulpmiddel tot het uitzetten der algemeene lijnen van taktiek, door de veranderde omstandigheden aan de arbeiders internationaal opgedrongen. Dit aan te nemen beteekent natuurlijk niet, dat men de russische ervaring mechanisch op west- en midden-europeesche verhoudingen moet toepassen. Maar het beteekent, dat Rusland het eerste wereldhistorische voorbeeld is, waaraan wij het optreden van moderne groot-industrieele arbeidersmassa's in een revo- | |
[pagina 223]
| |
lutionair tijdperk kunnen bestudeeren. Het beteekent dat uit dit voorbeeld de faktoren onderkend kunnen worden, die de gedragingen van zulke massa's bepalen, de krachten welke hen in beweging brengen, de strijdmethoden die zij toepassen en de doeleinden waarop zij hun inspanning richten. Reeds in 1906 heeft Rosa Luxemburg in haar geniale brochure over de russische revolutie en de duitsche arbeidersbeweging uiterst belangrijke gevolgtrekkingen gemaakt over de lessen dier revolutie voor den internationalen klassenstrijd. Zij heeft aan de feiten bewezen, hoezeer de werkelijke voorwaarden eener revolutionaire stakingsperiode verschillen van het schema, dat voor en ook na 1905 uitgangspunt der diskussies in de duitsche partij was en dat de belgische partijleiding trachtte te verwezenlijken. In de plaats eener op zich zelf staande, van boven af bevolene en geregelde enkel-politieke aktie, stelselmatig en voorzichtig uitgevoerd, stelt de werkelijkheid de onvoorziene en onweerstaanbare uitingen eener jonge, van leven bruisende kracht, de polsslag en drijfkracht der revolutie. Overal waar een groot-industrieel proletariaat bestaat, zal de staking in een revolutionair tijdperk de vorm der beweging van de proletarische massa's zijn. In zulk een tijdperk - de russische revolutie bewijst het - speelt het spontane initiatief der massa's een hoofdrol. Van te voren vastgestelde stakingen met louter demonstratief karakter komen voor, maar zij blijven evengoed uitzonderingen als uitsluitend politieke stakingen. Verreweg de meeste hunner zijn tevens uitbarstingen der lang-opgekropte sociale ontevredenheid, episoden eener algemeene afrekening tusschen kapitaal en arbeid: het ekonomische en het politieke element vloeien daarin ineen, doordringen en bevruchten elkaar, scheppen in onophoudelijke wisselwerking de bonte verscheidenheid van strijd-verschijnselen, die te samen de revolutie vormen. In haar atmosfeer worden de menschen herboren en de verhoudingen omgekeerd. Glanzend als bloemen gaan dagelijks nieuwe mogelijkheden open: de nieuwe wil, de nieuwe zelfbewustheid der massa's en hun nieuwe eenheid doen ze ontluiken. Alle opvattingen omtrent de rol van leiding en organisatie, gelijk die zich in het parlementaire tijdperk hadden ontwikkeld, moeten worden herzien. De faktor der berekenende werkzaamheid van boven af, der organiseering van steun en approviandeering, gelijk wij die bij de kiesrechtstakingen in Zweden en België leerden kennen, verzinkt voor Rusland in het niet, vergeleken bij de aktiviteit der volksmassa's zelven. ‘In het oogenblik dat een werkelijk ernstig tijdperk van massale stakingen begint,’ aldus Rosa Luxemburg, ‘doen alle ramingen der onkosten aan een poging denken, om den oceaan leeg te scheppen met een glas. Elke revolutie komt het proletariaat te staan op een oneindige zee van ontberingen en smarten. De oplossing van deze schijnbaar onoplosbare moeilijkheid die elke revolutionaire periode moet overwinnen, ligt hierin, dat zij te gelijkertijd een geweldige hoe- | |
[pagina 224]
| |
veelheid sociaal idealisme vloeibaar maakt. En in dit idealisme vindt de massa de kracht om het ergste leed te doorstaan.’ De taak der leiding in revolutionaire tijdperken bestaat niet in schoolmeesterachtig afbakenen van de paden der volksbeweging, maar in geestelijk vooruitzien en voorgaan, in het zooveel mogelijk richting geven aan den onstuimigen voorwaartschen drang der massa's. De parlementaire periode heeft het verband tusschen massa-staking en organisatie veel te eng en te werktuigelijk opgevat. Volgens deze opvatting, belichaamd in een aantal resoluties van nationale en internationale kongressen, vormden sterke vakorganisaties de ‘eerste voorwaarde’ voor politiek-revolutionaire massa-aktie. De russische omwenteling heeft de onhoudbaarheid van deze bewering aangetoond. De werkelijkheid bleek oneindig veerkrachtiger en rijker aan mogelijkheden dan de theorie, oneindig minder aan een bepaald schema gebonden. De revolutionaire stakingsbeweging in de eerste maanden van 1905 ontstond niet alleen en werd sterker zonder noemenswaardige organisatorische steunpunten, maar zij werd zelve tot het uitgangspunt eener merkwaardige organisatorische werkzaamheid. Echter de russische revolutie heeft nog meer gedaan dan met een rijkdom van feiten aantoonen, hoe het verband tusschen strijd en organisatie niet strak en onwrikbaar is, maar met het wisselende wezen van een tijdperk mede verandert. Zij heeft in de Arbeiders-gedeputeerdenraden ook een nieuw type van organisatie geschapen, merkwaardig niet enkel als bewijs van de mogelijkheid om groote ongeorganiseerde massa's op slag binnen organisch verband te brengen, maar vooral ook van uitnemend belang als het prototype eener revolutionaire arbeidersregeering, De Petersburgsche arbeidersraad, die aan de raden van het geheele rijk tot voorbeeld diende, bestond in de dagen van zijn grootsten bloei uit 562 gedelegeerden, waarvan 351 metaalbewerkers en enkele vrouwen. Hij was de georganiseerde uitdrukking van den klassenwil van het proletariaat en tevens de kiem eener waarlijk-demokratische volksvertegenwoordiging. In hem kwam de wil der massa's rechtstreeks tot uiting, door senaat noch bureaukratie gebreideld, en zijn kiezers hadden het recht, hun gekozenen ieder oogenblik door andere te vervangen. Officieel en formeel vertegenwoordigde de Raad ongeveer 200.000 man, dat wil zeggen op zijn best de helft van het Petersburgsche proletariaat. Maar in werkelijkheid stonden alle levenskrachtige en gezonde groepen der bevolking achter hem en vertegenwoordigde hij alle verdrukten en onterfden. Een groot deel van het intellekt, bijna alle studenten en de meeste leden der vrije beroepen volgden zijn politieke leiding, ook onder het meerendeel der lagere beambten vond hij steun. Enkel de kapitalistische uitbuiters en hun parasieten, de roofzuchtige, liederlijke en ontaarde elementen der hoofdstad waren tegen hem. | |
[pagina 225]
| |
Voor zoover in zijn vermogen lag, nam de Raad de funkties eener proletarische regeering op zich. Hij leidde de politieke stakingen; hij bewapende de arbeiders en verdedigde de burgerij tegen de aanslagen der zwarte honderden; hij beschermde zooveel hij kon alle verdrukte groepen der bevolking: bij hem zocht men steun tegen partikulieren, tegen ambtenaren en zelfs tegen de regeering. De macht van den Raad werd begrensd door de materieele machtsmiddelen van het Tzarisme, de bureaukratie, het leger, de politie en de justitie. Al zijn pogingen waren er op gericht de regeering te beletten zich van deze machtsmiddelen te bedienen. Zijn voornaamste wapen daarbij was de algemeene politiek-revolutionaire staking van fabrieksarbeiders, spoorwegpersoneel, spooren telegraafbeambten, enz. Onder een zeker gezichtspunt was dus de taak van den Raad de organisatie der desorganisatie, de bevordering der anarchie. Maar terwijl hij er naar streefde om de middelen van produktie en vervoer die den staat ten dienste staan, zooveel mogelijk te desorganiseeren, trachtte hij ze tevens te reorganiseeren en in den dienst der revolutie te stellen. Hij gebruikte spoor en telegraaf voor zijn eigen doeleinden, hij bracht volgens zijn belofte de siberische troepen uit oost-Azië naar europeesch Rusland terug, sneller en zekerder dan de officieele spoorweglichamen dit vermocht hadden. Zijn optreden bewees hoe de zegevierende ‘algemeene werkstaking’ iets geheel anders is dan een enkel-passief kruisen der armen naar anarchistisch recept, maar integendeel op iedere strook terrein, den vijand afgenomen, de vaan plant van eigen werkzaamheid ten bate der massa's. Het bewees hoe de algemeene desorganisatie, door de staking teweeg gebracht, enkel tot zege kan leiden zoo zij door organisatorische middelen verkregen wordt. ‘In hoe hooger mate de staking de bestaande organisatie van den staat verlamt, hoe meer de organisatie der staking de funkties van den staat op zich moet nemen’, en wel zóó op zich nemen, dat uit de revolutionaire massastaking de proletarische organisatie van den arbeid groeit. Echter, evenwijdig met de ontwikkelingslijn van staking tot proletarische organisatie van den arbeid loopt nog een tweede lijn, die nl. van vreedzame staking tot gewapenden opstand. En hier lag het groote probleem der eerste russische revolutie; hier verhief de sfinx der historie zich dreigend vóór haar en eischte een antwoord, dat nog niet kon worden gegeven. Natuurlijk was de stakingsbeweging van Maart-Oktober 1905 vreedzaam in betrekkelijken, niet in absoluten zin. Reeds de Januari- en Februari-bewegingen leidden tot konflikten met de gewapende macht, waarbij de massa's zich zelfs door middel van barrikaden tegen de soldaten trachtten te beschermen. De groote spoorwegstaking in Oktober aarzelde niet om geweld te gebruiken tegen personen en zaken, waar dit voor de overwinning noodig was. Maar in het algemeen waren de Oktoberdagen dagen van ‘vreedzame’ | |
[pagina 226]
| |
aktie, niet van bloedvergieten en geweld. Zelfs een zoo door-en-door kapitalistisch lichaam als het Verbond der bezitters van ijzer- en staalwerken konstateerde in een officieel schrijven van 31 Oktober aan graaf Witte dat ‘gewelddaden van de zijde der strijders voor de vrijheid tot de zeldzaamheden behoorden en de volksmassa's met voorbeeldelooze discipline hadden gehandeld’. Hoe groot de tegenstelling was tusschen het menschelijke, bezonnen optreden der revolutionaire volksmassa's en de misdadige, voor wreedheid noch geweldenarij terugdeinzende bende, die over de machtsmiddelen van het rijk beschikte, blijkt o.a. uit de volgende uitlating van den bejaarden letterkundige Nemirowetsch Dantschenko, - een man, die zeer ver van het proletariaat en het socialisme afstond. ‘Aan den eenen kant’ - schreef Dantschenko kort na de Oktoberdagen - ‘de vreeselijke nachtmerrie, de dolle walpurgisnacht van een stervend ondier en aan de andere de heerlijke standvastigheid en discipline waarmee de grootsche arbeidersbeweging zich ontwikkelt. De arbeiders hebben zich niet bevlekt met moord en roof, integendeel overal ijlden zij de burgerij te hulp en beschermden haar veel beter dan politie, kozakken en gendarmen tegen de vernielwoede der broedermoordenaars. Overal waar de zwarte benden hun infaam werk wilden beginnen, traden de strijdscharen hun in den weg.’ Wij zagen onder den invloed van welke gebeurtenissen de revolutionairen tot de overtuiging kwamen, dat de rol der vreedzame staking was uitgespeeld en enkel de gewapende opstand aan het absolutisme den laatsten stoot zou kunnen toebrengen. Natuurlijk stelden de leiders zich dien opstand niet voor als gewoonweg een strijd van volk tegen leger. Wel waren de voorwaarden van den gewapenden opstand in sommige opzichten veranderd, sedert de dagen dat Engels zijn klassieke voorrede bij Marx's ‘Klassenstrijd in Frankrijk’ schreef, maar van een militaire overwinning van volk over leger kon in het Rusland van 1905 evenmin sprake zijn als in het west-Europa van 1848. Wat de russische revolutionairen door een opstand meenden te kunnen bereiken was in den grond der zaak hetzelfde als wat de west-europeesche revolutionairen van een vorig tijdperk hadden nagestreefd. Zij hoopten nl. door volk en leger tegenover elkaar te stellen, de desorganisatie van het leger te verhaasten en een groot deel daarvan over te halen, zich aan de zijde van het volk te scharen. Zij wisten, dat de gewapende strijd niet zoozeer tegen het leger als wel om het leger gevoerd moest worden, dat enkel, wanneer dit in zijn meerderheid tot de zaak der vrijheid overging, deze een stevig materieel steunpunt zou krijgen. Hun taktiek beoogde, zoo snel mogelijk de eenheid van volk en leger tot stand te brengen. Zij trachtten overal in verbinding te komen met de troepen, om de solidariteit der arbeidersklasse met de eischen der soldaten te demonstreeren, hun revolutionairen geest op te wekken en hun voorhoede (het was in den regel tevergeefs) af te houden van ontijdige uitbarstingen. | |
[pagina 227]
| |
Maar al waren de revolutionairen overtuigd, dat ‘de overgang van het leger tot de revolutie een geestelijk-zedelijk proces is,’ zoo wisten zij toch dat dit proces met ‘moreele middelen alléén niet bereikt kon worden.’ (Trotzky.) Door het leger met het volk te konfronteeren en voor een keuze te stellen, hoopten zij den stoot te geven, die de half-bewuste massa der soldaten in beweging bracht. De koene daad van het volk, dat de straat betreedt tot een strijd op leven en dood tegen de heerschers, zou deze stoot zijn. De leiders wisten zeer goed dat een guerilla-strijd van kleine bewapende groepen, als b.v. te Moscou plaats vond, onmogelijk tot een militaire overwinning kon voeren. Maar wel zou die strijd naar zij verwachtten, aan de stemming van een groot deel der soldaten gelegenheid geven zich te openbaren, hij zou het sein geven tot openlijke splitsing van het leger in een kontra-revolutionaire minderheid en een revolutionaire meerderheid, die dan, in verbond met de revolutionaire arbeidersmassa's, de oude machten en instellingen zou omverwerpen. Althans een deel der russische revolutionairen beseften zeer goed, dat iedere poging, om door rechtstreeksche aktie van het volk het leger voor de zaak der vrijheid te winnen, te meer kans van slagen heeft, naarmate zij minder geweld gebruikt. Een bewijs hiervoor vormen de gebeurtenissen in de eerste dagen van den Moscouschen opstand. In een manifest aan de arbeiders gaf de sociaaldemokratie dezen den raad, om wanneer soldaten naderden, te trachten met hen in aanraking te komen en hen door kameraadschappelijke woorden te beïnvloeden. ‘Men vermijde voorloopig alle botsingen en neme slechts zijn toevlucht tot gewapend verzet zoo de troepen bijzonder uittartend optreden,’ aldus woordelijk dit manifest. Hieruit sprak het inzicht, dat elk gewelddadig optreden van het volk tegen de soldaten, door vrees en woede te wekken, juist de eenheid tegenhoudt die alléén tot de overwinning kan voeren. Door toeroepen, smeeken, vermanen, door een voortdurend beroep te doen op de solidariteit der soldaten en niet minder door het voortdurend demonstreeren van haar eigen standvastigheid en opofferingsgezindheid, bereikt de massa het zekerst haar doel. Dit alles wekt in de soldaten vertrouwen, medegevoel en bewondering voor het volk, schaamte over hun eigen daden, dit brengt er hen ten slotte toe, om naar de opstandelingen over te loopen. Wij zagen hoe zoowel bij den Moscouschen opstand als in andere gevallen werkelijk een begin van verbroedering plaats vond. Maar het uittartende optreden van de kozakken en van andere troepen liet deze vruchten nergens rijpen. Het lokte in den regel de weerwraak der verbitterde revolutionairen uit; de stemming der soldaten, die aanvankelijk gewankeld hadden, sloeg òm, zij gehoorzaamden hun officieren weer en het geweld zegevierde. Zoo ging het te Moscou, zoo ging het overal. De groote massa's der infanterie waren | |
[pagina 228]
| |
geestelijk nog niet rijp voor aansluiting bij de revolutie en dit maakte haar ondergang onvermijdelijk. De aristokratie behield een sterken materieelen grondslag; op de politieke stompzinnigheid der in uniform gestoken boerenmassa's gesteund, bleek zij nog in staat om de bewegingen in alle groote revolutionaire centra: Moscou, Petersburg, de Oostzee-provincies, Polen, den Kaukasus enz. ter neer te slaan. De rechtervleugel der russische sociaaldemokratie, die in de partij een minderheid vormde, trachtte de ontwikkeling tot den gewapenden opstand en de December-katastrofe te voorkomen door vermijding van iedere revolutionaire aktie. Zij wilde de taktiek zoo inrichten, dat de bourgeoisie niet afgeschrikt werd van verdere samenwerking met het proletariaat. Volgens haar had het proletariaat zich onmiddellijk na de Oktoberstaking van den voorgrond terug moeten trekken en, inplaats van een nieuwe worsteling te beginnen voor de konstitutioneerende vergadering, zich moeten bepalen tot algemeene agitatie en organisatie en vooral tot het gebruik maken van het kiesrecht. Naar de Doema had de sociaaldemokratie het zwaartepunt van den strijd moeten verplaatsen, zij had de Doema moeten maken tot een algemeene revolutionaire tribune, gelijk de sociaaldemokratische fraktie dit in Duitschland onder de socialistenwet met den Rijksdag deed. Ook buiten Rusland is van sociaaldemokratische zijde de boykot der Doema-verkiezingen vaak de noodlottige fout genoemd, waardoor de russische revolutie onderging zonder iets wezenlijks te bereiken. Zij die zoo spreken zien het groote verschil in omstandigheden voorbij en vergeten, dat in Duitschland in de jaren '70 de revolutie niet heerschte. Het duitsche proletariaat bevond zich niet midden in een grootsche beweging, die het met heerlijke exaltatie, met grenzenloos zelfvertrouwen en oneindige offervaardigheid vervulde. Te midden van een dergelijke beweging is een ‘stelselmatige en ordelijke terugtocht’, zooals b.v. voor de belgische arbeidersklasse na de mislukking der tweede en derde kiesrechtstaking zeer wel uitvoerbaar bleek, volslagen onmogelijk. Niet de minderheid in organisatorisch opzicht van het russische proletariaat, juist zijn meerderheid in revolutionaire deugd, zijn hoogere spanning, de bruisende revolutionaire energie en strijdlust die het doorgloeide was oorzaak dat zulk een taktiek onmogelijk werd. Het zou verkeerd zijn om aan de russische revolutie den maatstaf der west-europeesche arbeidersbeweging in het tijdperk der wettelijkheid te willen aanleggen - evenals het omgekeerde verkeerd is, zooals de syndikalisten dit wel hebben gedaan. De boykot der Doema-verkiezingen van 1906 door de russische revolutionairen is socialistisch niet minder goed te rechtvaardigen, dan de jarenlange boykot door de duitsche sociaaldemokraten van de verkiezingen voor den pruisischen Landdag. Zij leek het beste middel om mogelijk bestaande illusies in het proletariaat over het wezen van het schijn-konstitutionalisme in de kiem te | |
[pagina 229]
| |
vernietigen. Daarenboven was zij gewenscht als protest tegen de vernederende voorwaarden, waaronder de verkiezingen plaats vonden: geen enkel sociaaldemokratisch blad kon verschijnen, geen vergadering plaats vinden, de kiezers gingen ter stembus tusschen twee rijen met zweepen gewapende kozakken. Voor het volhouden van den boykot was het beslissende element de verwachting, dat de revolutionaire beweging onder de boeren en in het leger weldra opnieuw machtig aanzwellen zou; zoodra duidelijk bleek, dat deze verwachtingen niet verwezenlijkt werden, sprak de russische sociaaldemokratie zich voor deelneming aan de verkiezingen uit. Zoowel in den Kaukasus als in Siberië, dat is overal waar de verkiezingen later plaats vonden dan in het overige Rusland, werd dit besluit nog in 1906 opgevolgd. Het feit dat de arbeidersklasse sedert de Oktoberstaking steeds meer geisoleerd kwam te staan tegenover de burgerlijke klassen ware door geen ‘matiging der eischen’ en geen ‘verstandige taktiek’ te voorkomen geweest. Het was het gevolg juist van de enorme uitbreiding en de revolutionaire kracht der stakingsbeweging, van den schrik dien zij onder de bourgeoisie verspreidde, van den wrevel en de woede die de voortdurende onderbrekingen der produktie wekten bij het groot-industrieele kapitaal. Hoe heftiger de klasse-tegenstellingen zich openbaarden, hoe vuriger het verlangen werd der fabrikanten naar ‘rust tot elken prijs’. Om die rust te verkrijgen wierpen zij zich ten slotte in de armen der reaktie, evenals de fransche bourgeoisie zich na de Februari-revolutie van '48 in de armen der reaktie geworpen had. De proletarische massa's van Rusland steunden in hun worsteling niet, als de engelsche arbeiders ten tijde van het Chartisme, op de overblijfselen van vrijheden en rechten, die, in een vroegere burgerlijke revolutie veroverd, nooit geheel verloren waren gegaan. Zij moesten alles zelven veroveren: het recht van vergadering en dat van vereeniging, de vrijheid van woord en die van drukpers, den konstitutioneelen regeeringsvorm, het parlementaire stelsel en de moderne rechtspleging. Evenals de boeren in de groote fransche omwenteling vergenoegden zij er zich niet mee nieuwe rechten te eischen, maar zij namen deze door hun eigen aktie. Zij plantten hun vaan in den bodem der onwettelijkheid en zeiden: dit is ònze wet. Zij wierpen de voorstellingen omver, dat de historische vooruitgang der arbeidersklasse door het parlement en langs wegen van geleidelijkheid moet geschieden, dat de algemeene staking eerst mogelijk wordt na toekenning van onbeperkt vereenigingsrecht en na jarenlangen opbouw der vakorganisaties, dat de 8-urige werkdag slechts langs de ‘tusschenstations’ van den 12- en 10-urigen bereikbaar zou zijn. De russische arbeidersklasse zette het verkeer en de produktie stop, nog alvorens het stakingsrecht te bezitten, en sprong met een koenen sprong van den 13- en 14-urigen tot den 8-urigen arbeidsdag. Maar van hoe enorme beteekenis de direkte massa-aktie in de russische | |
[pagina 230]
| |
revolutie ook is, zoo beteekent dit in het minst niet dat het anti-parlementarisme in haar de bovenhand had. Verre van dien: in het middenpunt van den revolutionairen worstelstrijd stond voortdurend de eisch der konstitueerende vergadering, bijeen te roepen op grondslag van het algemeene, direkte, geheime en enkelvoudige kiesrecht. In dezen eisch vonden alle revolutionaire stroomingen der verschillende demokratische klassen, - het proletariaat, de boeren, de intellektueelen, een deel der kleine burgerij, - hun middenpunt; voor dezen eisch proklameerde de Petersburgsche arbeidersraad de Decemberstaking en bestegen de Moscousche proletariërs de barrikaden. Van de verwezenlijking van dezen eisch hing het af - hierover heerschte tusschen alle revolutionairen eenstemmigheid - of de stroom der opgewekte revolutionaire energie in de breede bedding der wettelijke aktie met rustig-sterken golfslag verder stroomen zou, dan wel telkens, tegen versperringen gestremd, opbruisen in hartstochtelijk verzet, of tijdelijk in onderaardsche, illegale aktie verdwijnen. De meest grootsche en geweldige rechtstreeksche massale akties die de wereld ooit zag, stelde de russische revolutie in dienst van politiek-parlementaire doeleinden. Zoo haar groote les voor de ‘moderne’ arbeidersbeweging daarom is, dat de taktiek der wettelijke periode slechts zoolang behoort te worden gevolgd als de omstandigheden voortduren waaraan zij haar ontstaan dankt, maar dat zij geenszins tot de eenig juiste voor alle tijden moet worden geproklameerd - zoo leert zij aan de syndikalisten, dat de strijd voor een politiek-parlementair doel zeer wel samen kan gaan met de ontplooiing van de sterkst mogelijke revolutionaire energie en met de meest uitgebreide direkte aktie. Even verkeerd en eenzijdig als de syndikalisten handelden, die deze energie enkel en alleen op de ekonomische doeleinden wilden richten, en op haar de taktiek opbouwen ook onder omstandigheden welke de hooge spanning van den wil en het vloeibaar worden der solidariteit onwaarschijnlijk maakten - even verkeerd en eenzijdig handelden de modernen, die het goede recht der revolutionaire massa-aktie als vorm van den klassenstrijd kortweg loochenden en waar de sociaal-psychologische voorwaarden daarvoor ontstonden, haar op alle mogelijke manieren trachtten te onderdrukken. Zooals de eersten de kracht van het proletariaat uitputten door ontijdige uitbarstingen te provoceeren, ontroofden de tweeden aan het proletariaat het geloof in zijn scheppende revolutionaire energie, deden deze wegkwijnen door haar toepassing stelselmatig te beletten. En dit is geworden tot een der gewichtigste oorzaken van het falen van het proletariaat bij het uitbreken van den wereldoorlog. | |
[pagina 231]
| |
2. De groei der massa-aktie in andere landen van 1900 tot 1914.A. Massale akties in Europa.In het IVde hoofdstuk hebben wij de methoden en uitkomsten geschetst der taktiek, die, in het tijdperk van betrekkelijke politieke stagnatie voorafgaande aan den wereldoorlog, het zwaartepunt van den proletarischen klassenstrijd meer en meer verplaatste van de aktie der massa's naar die hunner vertegenwoordigers, aanpassing en kompromis in de plaats stelde van onvoorwaardelijken strijd en elk spontaan optreden der massa's trachtte te onderdrukken en te vervangen door zorgvuldig berekende en bestuurde bewegingen. De massale demonstraties en stakingen voor speciaal-politieke doeleinden die in dit tijdperk plaats vonden, onderscheidden zich, zagen wij, van alle vroegere door het half-officieele karakter van hun verloop. Hierdoor geleken zij meer op groote en grootsche wapenschouwingen of oefeningen van het proletariaat dan op werkelijke worstelingen. Wij zagen echter ook hoe het uitgangspunt van sommige van deze akties een meer spontane beweging was, waarvan de leiding zich meester maakte om ze te regulariseeren, zooals een ingenieur de wilde, bruisende kracht van een bergstroom door afdamming aan bepaalde doeleinden dienstbaar maakt. En ook zagen wij dergelijke zorgvuldig georganiseerde akties somtijds een uitbreiding en een karakter aannemen, die volstrekt niet in het plan der leiding lagen, doordat het elementaire verzet van het proletariaat tegen de kapitalistische uitbuiting zich plotseling onweerstaanbaar doorzette. Ook in vele massale akties van het parlementaire tijdperk waren dus revolutionaire en spontane elementen aanwezig, die wij bij onze ontleding opzettelijk hebben verwaarloosd om op de daaraan tegenovergestelde strekkingen alle licht te laten vallen. In de werkelijkheid waren akties, gelijk de leiding der sociaaldemokratie en der moderne vakorganisatie die voorstond, akties waarbij de massa's met absolute wiskunstige regelmatigheid manoeuvreerden, uiterst zeldzaam. Andere bewegingen immers kwamen telkens voor, waarin de revolutionaire stemming, de spontane drang en de rechtstreeksche aktiviteit dier massa's een groote rol speelden. Wat niet anders zeggen wil, dan dat tegenover de heerschende strekkingen, het gevolg van den ekonomischen bloei en den betrekkelijken politieken stilstand, andere strekkingen opkwamen en zich doorzetten, wortelend in de imperialistische verscherping der sociale tegenstellingen. De onderlinge krachtsverhoudingen van deze aan elkaar tegenovergestelde faktoren hingen natuurlijk van een groot aantal elementen af: historische, ekonomische, politieke, sociaal-psychische en andere. In enkele landen - in Duitschland in de eerste plaats - was van spontane, rechtstreeksche aktiviteit | |
[pagina 232]
| |
der massa's in dit tijdperk zoo goed als geen sprake, terwijl in andere daarentegen, zooals Frankrijk en Italië, de drang tot dergelijke aktiviteit, in bewuste tegenstelling tot de methoden der moderne arbeidersbeweging, tot een algemeene theorie - die van het syndikalisme - en een daarmee samenhangende praktijk leidde, die recht tegen deze methoden inging. Onder de nieuwe praktijk, die van het begin der 20ste eeuw af steeds algemeener werd, rekenen wij alle demonstraties en stakingen, uit den drang der massa's opgekomen en waarin hun spontane revolutionaire energie zich vrij ontlaadt, onverschillig of zij een ekonomische dan wel een politieke aanleiding hebben. Niet de aanleiding tot de staking, en evenmin haar onmiddellijke gevolgen zijn ons kriterium, maar haar innerlijke wezen, uitbarsting van opgekropte sociale ontevredenheid, uitstrooming van revolutionair verzet en algemeene klasse-solidariteit te zijn. De oorsprong van al deze massa-akties is in alle gevallen het komplex van maatschappelijke krachten, dat wij als imperialistische ontwikkeling samenvatten. De voortgaande bedrijfskoncentratie doet de macht der ondernemers toenemen, ontneemt aan de ‘moderne’ methoden meer en meer haar kracht. De partieele staking verliest haar reden van bestaan tegenover de bedreiging der algemeene uitsluiting, de scheidsgerechten worden tot het dwangbuis, waarin de aanvalskracht der massa's verstijft. De vakorganisatie zelve wordt zoo goed als uitgeschakeld in de gekombineerde reuzenbedrijven, waarin het stevig verstrengelde bank- en industriekapitaal geen anderen samenhang duldt dan die, door het bedrijfsmechanisme geschapen. Zoo dit de voornaamste werkingen van het imperialisme in de industrieele sfeer zijn - op politiek gebied vermeerdert het te gelijkertijd snel den invloed der meest reaktionair en gewelddadig gezinde groepen van de burgerlijke klasse, leidt tot voortdurende verhooging der persoonlijke en finantieele lasten van het militarisme en tot betrekkelijken of absoluten stilstand der sociale wetgeving. Sterker nog misschien dan een dezer werkingen van het imperialisme, wekt de voortdurende stijging der prijzen, waarbij die der loonen achterblijft, in de massa's een stemming van verbittering en een drang tot spontaan verzet. Wat echter het grootste en vreeselijkste gevaar betreft, waarmee het imperalisme in de jaren 1905/14 de massa's van alle landen bedreigde: dat van den wereldoorlog, dat is van wederzijdsche vernietiging, zoo kwam dit hun niet zoo helder tot besef, dan dat zij het door scherpe en eenparige massale akties bestreden. Natuurlijk openbaarden de verschillende strekkingen van het imperialisme zich niet in alle landen met gelijke kracht. Het duitsche imperialisme onderscheidt zich op belangrijke punten van het engelsche, russische, fransche, nederlandsche, zweedsche, belgische en italiaansche. En deze alle onderscheiden zich weer onder elkaar. Hieruit volgt, dat het meest verschillende omstandigheden zijn, die tusschen 1905 en 1914 aanleiding geven tot massa-bewegingen | |
[pagina 233]
| |
in de verschillende landen. In Duitschland en Zweden b.v. is die aanleiding in den regel de ondragelijke tyrannie van het trustkapitaal, in Engeland de snelle stijging der prijzen bij gelijkblijvende loonen. Onafscheidelijk van deze passieve, is de aktieve zijde der ontwikkeling. Niet slechts druk van boven, toenemende sociale nood drijft het proletariaat van onzen tijd in den strijd, maar ook toenemende bewustwording; - niet slechts de onmogelijkheid om in het kapitalisme vooruit te komen, ook de groei van zijn machtsbewustzijn en zijn instellingen zetten het aan tot groote worstelingen. In alle landen zijn de massale akties der laatste vijftien jaar vóór den wereldoorlog de uitkomst van deze twee groepen van in elkaar grijpende faktoren. Zoo de sociale verhoudingen die het imperialisme schiep, de passieve voorwaarde dezer akties vormen, hun aktieve voorwaarde vormt de gezindheid eener massa, overal min of meer door het kapitalistische produktie-proces gedisciplineerd, door de vakorganisatie beïnvloed en door de ideeën van klasse-solidariteit en socialisme aangeraakt. De sterkste historische stimulans van den strijdwil der europeesche arbeidersklasse in dit geheele tijdperk is ongetwijfeld de russische revolutie. Maar men moet haar invloed toch niet overschatten; nog vóór zij uitbrak, was de vloed der nieuwe massale bewegingen aan het opkomen; reeds in de jaren 1900/04 vinden in Frankrijk in Italië, in Nederland, spontane massa-stakingen plaats. En de geweldigste massa-bewegingen die, afgezien van Rusland zelf, in dit tijdvak Europa beroeren, gaan uit van een proletariaat, dat slechts in betrekkelijk geringe mate voor den invloed der internationale verhoudingen en gebeurtenissen openstaat: wij bedoelen de stakingen der engelsche arbeiders in het transportbedrijf en in de mijnen in de jaren 1910/12. Overal drijven niet enkel invloeden van buiten, maar bovenal eigen nooden en begeerten de arbeidersklasse in den strijd. Vergeleken bij de massa-akties van het Chartisme en bij die van de tijden der eerste Internationale Arbeiders-Associatie, treft de geweldige uitbreiding der massa-beweging in onzen eigen tijd, de algemeenheid der sociale verwachtingen waarvan zij de uitdrukking is, de discipline en eenheid, die de arbeiders in haar toonen. Wat beteekenen de massale betoogingen van het chartistische tijdperk, wat beteekent de eerste wilde, half toevallig uitgebroken textielstaking van 1842, vergeleken bij de millioenen arbeiders omvattende stakingsbewegingen der engelsche arbeiders in 1911 en 1912? En wat beteekenen de op zichzelf staande bewegingen van eenige duizenden fransche, zwitsersche en belgische arbeiders tusschen 1866 en '69, gemeten met den maatstaf van de internationale beweging der transportarbeiders in 1911, van de geweldige, min of meer samenhangende worstelingen der mijnwerkers in België, Duitschland, Frankrijk en Engeland, die uitbraken in de jaren, verloopend tusschen de eerste russische revolutie en den wereldoorlog? | |
[pagina 234]
| |
Maar deze enorme uitbreiding van den strijd - een natuurlijk gevolg van de verbreeding van het strijdperk, de veralgemeening van het kapitalisme, - beteekent nog niet noodzakelijk in alle opzichten een vooruitgang. In den tijd van het Chartisme en nog veel meer in het tijdperk der eerste Internationale beschouwden de leiders de rechtstreeksche aktiviteit der massa's als het sterkste strijdmiddel van het proletariaat. De Centrale Raad der Arbeiders-Associatie, - en dit was de grootsche idee die heel haar optreden doordrong, - trachtte stelselmatig de verschillende massale bewegingen der arbeiders in de verschillende landen in onderling verband te brengen en door de strijders als een algemeene beweging tegen het kapitaal te doen begrijpen. In het tijdperk daarentegen dat wij hier beschouwen, - dat van het innerlijke verval der tweede Internationale - vindt in die landen waar sociaaldemokratie en moderne vakorganisatie de leiding hebben, dat is in de meest ontwikkelde staten van west- en centraal-Europa, de in verzet komende proletarische massa haar leiders min of meer openlijk tegenover zich. De vakvereenigingsbureaukratie is beducht dat spontane bewegingen de organisaties zullen verzwakken; de sociaaldemokratische parlementariërs zijn beducht voor een doorkruising hunner politieke verdragen en kombinaties. Reeds jaren vóór den wereldoorlog vermag het proletariaat vaak enkel en alleen deze akties door te zetten, als het de banden van waardeering, erkentelijkheid en liefde die het aan zijn leiders binden, verscheurt en de discipline overwint, die hem als eerste deugd ingeprent is geworden. Waar daarentegen, zooals in de romaansche landen, de leiding in handen van syndikalisten is, wordt het proletariaat vaak het offer hunner overspannen en eenzijdige inzichten. Daar wordt het telkens opnieuw in den strijd gejaagd door holle voorspiegeling eener macht, die het bezit noch bezitten kan, omdat die enkel het resultaat kan zijn van een geestelijke eenheid en een spanningsgraad der revolutionaire energie, waartoe de sociale voorwaarden nog ontbreken. Daar dient het als materiaal voor proefnemingen, waaruit het vaak te voorschijn komt, ontmoedigd, verdeeld en het strijden moe. Het lichaam, dat in dit tijdperk geroepen geweest ware om aan het proletariaat de eenheid van zijn strijd tot bewustzijn te brengen en het op den weg der koördinatie zijner krachten voort te drijven, het Internationaal Socialistisch Bureau, bleek daartoe machteloos. Zelf in hooge mate aangetast door de parlementaire illusies en de machtsoverschatting, die de arbeidersbeweging in het vervalstadium van de periode der wettelijkheid kenschetsen, in hooge mate besmet door het gif van opportunisme en reformisme, laat het gelegenheid op gelegenheid voorbijgaan om op zich zelf staande bewegingen te vereenigen tot een algemeene worsteling tegen het imperialisme. In de kwestie der Mei-viering wijkt het telkens achteruit voor het bekrompen utilitarisme der vakvereenigingsbureaukratie, dat de resultaten der beweging uitsluitend schat naar meet- en weegbare voordeelen. En wanneer de wereldoorlog | |
[pagina 235]
| |
reeds zijn dreigende schaduw vooruit werpt, verijdelt het door zijn gezag op het buitengewone kongres van Bazel de poging der weinige revolutionaire enkelingen en groepen, die een algemeene proteststaking tegen het oorlogsgevaar willen beproeven. Hier en daar vindt gedurende dit tijdperk een deel der arbeidersklasse - in Engeland een zeer aanzienlijk deel - de kracht om tegen de leiding in groote akties door te zetten. Hoe erger hun onmiddellijke belangen door een ten top gevoerde taktiek van vergelijk en arbitrage worden geschonden, hoe gemakkelijker de opstand tegen een dergelijke taktiek wordt. Ook in Duitschland komt de noodzakelijkheid van algemeene vernieuwing der strijdwijze reeds aan kleine groepen tot bewustzijn. Maar eer daar de nieuwe inzichten konden doorwerken en de schuchtere pogingen, tegen de leiders in tot aktie over te gaan, het karakter van een algemeene omwenteling der taktiek konden aannemen, breekt de wereldoorlog uit en voltrekt zich aan de tweede Internationale het historische wereldgericht. De van boven af georganiseerde en gereglementeerde, zuiver-politieke demonstraties en stakingen, die wij in hoofdstuk IV hebben beschreven, zijn ongetwijfeld van groot belang geweest als middelen tot opvoeding der arbeidersmassa's in tucht en zelfbeheersching. Ook hadden zij belangrijk kunnen zijn als inleiding tot een werkelijke revolutionaire worsteling, ware de leiding er niet in geslaagd deze ontwikkeling telkens te verhoeden. De spontane, rechtstreeksche aktie der massa's was inderdaad onvereenigbaar met de methode der wettelijkheid-tot-elken-prijs, de taktiek van kompromis en burgerlijke bondgenootschappen. Zoolang de ideologie van het tijdvak van politieke stagnatie de leiders en door hen weer de massa's beheerschte, konden de akties, door de nationale sociaaldemokratische partijen en de moderne vakcentralen beraamd en georganiseerd, geen ander karakter dragen dan dat van vreedzame demonstraties. Echter, massa-akties van dezen aard maken in de periode van opkomst van het imperialisme slechts een klein deel der gezamenlijke proletarische aktie uit. Verreweg de meeste groote bewegingen van het proletariaat staan in een meer onstuimig teeken, zij dragen het karakter van min of meer algemeene ‘afrekeningen’ tusschen kapitaal en arbeid, zij verstoren den geregelden loop van het maatschappelijke leven en woelen den maatschappelijken bodem tot in zijn diepste lagen om. Stakingen van deze soort - werkelijke worstelingen van soms zeer groote arbeidersmassa's, - komen van 1900 af in bijna alle landen voor, om 't even of de vakorganisatie op moderne, dan wel op syndikalistische leest is geschoeid, of zelfs, zooals in Engeland, nog gegrondvest in de burgerlijke opvatting der belangen-harmonie tusschen kapitaal en arbeid. Men moet echter erkennen, dat zij in de hand gewerkt worden door de grootere spontaniteit der | |
[pagina 236]
| |
romaansche volken, door de verbreiding der syndikalistische ideeën en den losseren vorm der syndikalistische organisatie. terwijl daarentegen de ‘moderne’ hun sterke organisatorische en psychische hinderpalen in den weg stelt.
De talrijkheid van deze stakingen maakt het onmogelijk ze alle eenigszins uitvoerig te behandelen, we kunnen dit enkel de voornaamste doen en de minder belangrijke kort memoreeren. Wij beginnen met de groep der romaansche landen: Frankrijk, Italië en Spanje. In Frankrijk neemt sedert het begin der nieuwe eeuw de stakingsbeweging sterk toe, gelijk blijkt uit de volgende cijfers. Tusschen 1894 en 1898 komen 2018 stakingen voor, waaraan 273.500 arbeiders deelnemen, terwijl het aantal stakingsdagen 1.760.000 bedraagt. Tusschen 1899 en 1904 komen 4279 stakingen voor; het aantal stakers bedraagt 1.115.000 en het aantal stakingsdagen 20.222.000. De ekonomische bloei in de eerste jaren der 20ste eeuw en de daarmee samenhangende opkomst der vakorganisaties is een der voornaamste oorzaken van de wassende stakingsbeweging. Toenemend gevoel van menschelijke waardigheid, drang naar bevrijding der persoonlijkheid spelen een groote rol bij de staking van 9000 metaalbewerkers te le Creuzot in 1899, evenals bij die van 10.000 mijnwerkers te Montceau-les-Mines in 1901. Op beide plaatsen verheffen zich de arbeiders spontaan om de alleenheerschappij van het grootkapitaal te breken en een einde te maken aan het afschuwelijke stelsel van dwang en verklikking waaraan zij onderworpen zijn. ‘Wij zijn het moe,’ schrijft Bouveri, de latere burgemeester van Montceau-les-Mines in de ‘Mouvement Socialiste’, het tijdschrift der syndikalisten, ‘om verdrukt en bespionneerd te worden; wij willen vrije menschen zijn.’ In beide gevallen eindigt de strijd met een verschrikkelijke nederlaag der arbeiders. Te Montceau worden 500 ‘raddraaiers’ - ‘slechts’ 500 en geen 1200 dank zij het ingrijpen der regeering: wij leven midden in het experiment-Millerand! - ontslagen. 1902 staat in het teeken eener algemeene mijnwerkersstaking, die, na al jaren te hebben gedreigd als middel van pressie op het parlement ten gunste der ouderdomspensioneering, ten slotte uitbrak als afweer tegen dreigende loonsverlaging. De staking, die 110.000 man, vier vijfden aller mijnwerkers, omvatte, leidde ook nog tot solidariteitsstakingen van kolensjouwers te Duinkerken, Calais en Marseille. Kenschetsend was het optreden der stakingsleiding, die aldoor op twee gedachten hinkte: door tusschenkomst der socialistische kamerleden de tusschenkomst der regeering verzoeken, of een beroep doen op de Federatie der Arbeidsbeurzen tot het proklameeren der algemeene werkstaking in het geheele land. Deze halfslachtige taktiek zou nog vaak herhaald worden. Een ander zwak punt is het gebrek aan samenhang tusschen de verschil- | |
[pagina 237]
| |
lende mijnbekkens, waarvan sommige op eigen houtje onderhandelingen met de ondernemers aanknoopen, Zoo mislukt de staking ten slotte door het gemis aan eenheid en het ontbreken van een vaste gedragslijn. 1904 is een jaar van groote gisting onder het havenproletariaat en de zeelieden. Te Marseille, uitgangspunt en tevens centrum der beweging, breken successievelijk groote stakingen uit van machinisten, stokers, matrozen en dokwerkers. De beweging slaat over naar andere havenplaatsen aan de Middellandsche zee, tot in Spanje en Italië toe werkt zij door en sleept ook de arbeiders der arsenalen te Brest, Toulon en Lorient mee. In deze drie laatste steden alléén bedraagt het aantal stakers 60.000. Ofschoon de publieke opinie in den beginne op de hand der stakers is en ook de radikale minister van marine Pellatan hun goedgezind blijkt, (het wegblijven der matrozen van de schepen wordt niet als desertie beschouwd) gaat de strijd na zes weken verloren. Eveneens in 1904 vindt de groote aktie der vakvereenigingen plaats voor de afschaffing der gehate verhuurkantoren, (bureaux de placements) broeinesten van afpersing en bedrog. Te Parijs voert zij tot ongeregeldheden en botsingen met de politie; ten slotte neemt de beweging een zoo heftig karakter aan, dat de staat van beleg wordt afgekondigd. De uitkomst van de beweging is gunstig; de verhuurkantoren worden bij de wet afgeschaft. Het jaar 1905 ziet o.a. een algemeene staking der porceleinwerkers te Limoges. Hun aktie wordt ondersteund door de geheele proletarische bevolking der stad, in de eerste plaats door de arbeiders der schoenfabrieken. De staking, die evenals zoo vele groote bewegingen om een nietige aanleiding - het onhebbelijke optreden van een meesterknecht - uitbreekt, neemt weldra de afmetingen en het karakter aan van een revolutionaire volksbeweging. Troepen worden ontboden, arrestaties vinden plaats. Openlucht-demonstraties, waaraan tienduizenden deelnemen, eischen de invrijheidstelling der gearresteerden. Het komt tot bloedige botsingen en barrikadengevechten; er vallen talrijke gewonden, een revolutionaire ademtocht vaart over de stad. Het konflikt eindigt met een moreele overwinning der arbeiders; op aandringen van de patroonsvereeniging wordt de meesterknecht ontslagen, wiens optreden aanleiding was tot het konflikt. 1906 is het jaar van de belangrijke poging der fransche arbeiders tot verovering van den 8-urendag door direkte aktie, waartoe het vakvereenigings-kongres van 1904 te Bourges besloten had. Ruim een jaar van ijverige propaganda was aan den strijd voorafgegaan. Insgelijks hadden de ondernemers en de staat zich krachtig voorbereid op den lang vooruit aangekondigden aanval. Op 1 Mei werd deze, voornamelijk te Parijs, met groot elan ingezet. In de bouwvakken, in de metaalnijverheid, onder de houtbewerkers, de aardwerkers, de litografen en de kleermakers neemt de staking groote afmetingen aan. In 't geheel staken in de hoofdstad 140.000 man. Gelijktijdig breken in eenige mijnbekkens van noord-Frankrijk stakingen uit. | |
[pagina 238]
| |
De aktie voor den 8-urendag, nadrukkelijk als revolutionaire daad aangekondigd, had den heerschenden klassen grooten schrik aangejaagd. Parijs geleek een versterkte legerplaats, in de mijnstreek waren 25.000 man troepen opeengehoopt om 75.000 stakers in bedwang te houden. Hier kwam het tot botsingen, vele arbeiders werden gewond. De algemeene uitkomsten der beweging bleven verre achter bij de verwachtingen. Hier en daar gelukte het eenige loonsverhooging of verkorting van arbeidsduur door te zetten, de 8-urendag echter werd nergens verworven en de beweging bloedde allengs dood. Maar de fransche arbeiders laten zich door dezen tegenslag nog niet ontmoedigen: 1907 ziet nieuwe massa-stakingen der typografen en der goud- en zilversmeden voor den 8-urendag. Ook die mislukken. Daarop komt de onstuimige beweging van het fransche proletariaat voor verkorting van arbeidsduur voorloopig tot stilstand, - een beweging die vele sympathieke kanten had, van veel revolutionairen moed en daadkracht getuigde, en zeer zeker de idee van den 8-urendag in het gemoed van honderdduizenden arbeiders wortel deed schieten. Maar juist de krachtige en langdurige propagandistische voorbereiding moest tot gevolg hebben, dat de heerschende klasse zich tot de tanden wapende. Deze op zichzelf goede gedragslijn der leiding schakelde noodzakelijk het element van verrassing en overrompeling uit, dat juist bij de direkte aktie vaak den doorslag geeft, vooral, wanneer de organisatie niet sterk is. Ook voor andere kategorieën van arbeiders was het voorjaar van 1907 een tijdperk van sterke beroering. Naar aanleiding van een wetsontwerp, dat kollektieve dienstweigering voor arbeiders in rijksdienst strafbaar stelde, kwamen de staatsambtenaren in beweging. De bond van arbeiders in rijksdienst, door het Algemeen Verbond van Vakvereenigingen gesteund, dreigde met staking; de regeering - waarvan de socialistische renegaten Viviani en Briand deel uitmaakten - antwoordde met ontslagen en arrestaties. Ten deele als protest tegen dit regeeringsterrorisme brak nu ook in tal van fransche havens een zeeliedenstaking uit, die het prestige van den staat ernstig schaadde, daar onder meer het buitenland den postdienst moest overnemen. De staking eindigde met een voor de arbeiders gunstig kompromis. Ook onder het verkeerspersoneel nam de invloed van het revolutionaire Verbond van Vakvereenigingen zienderoogen toe. De onhebbelijke wijze waarop een deputatie van demonstreerende postbeambten door den ondersekretaris Simyan werd behandeld - eenige leiders werden gevangen genomen, de overige in een telegraafkantoor opgesloten - wierp de lont in het kruit. Den 12den Maart proklameerde het telegraafpersoneel de staking; telefonisten en bestellers toonden zich solidair; met moeite werd het verkeer in stand gehouden. Op het ontslag van de leiders van het Verbond van Post- en Telegraafpersoneel volgde weldra dat van nog 700 beambten. Maar het | |
[pagina 239]
| |
algemeene solidariteitsgevoel bleek nog niet krachtig genoeg om deze uittarting met een algemeene staking der arbeiders in openbaren dienst te beantwoorden; de strijd der telegrafisten verliep en ging verloren. In 1910 brak een nieuwe staking der zeelieden uit te Marseille, voornamelijk gericht tegen de aanstelling van kleurlingen bij de scheepvaartmaatschappijen. Ditmaal beschouwde de regeering Clemenceau was intusschen aan het roer gekomen - de staking als revolutionair verzet tegen de militaire discipline; zij deed meer dan vijfhonderd der z.gn. ‘inscrits maritimes’ (ingeschreven zeelieden met blijvende verplichting tot den dienst bij de oorlogsmarine) die aan de staking deelnamen, wegens dienstweigering vervolgen. Een der belangrijkste episoden van den strijd tusschen kapitaal en arbeid in dit geheele tijdperk is de groote spoorwegstaking van 1910, waarop de bond van spoorwegpersoneel sedert jaren aanstuurde. Al waren het enkel ekonomische eischen: minimumloon, betere pensioenregeling, een wekelijksche rustdag enz., waarom de strijd ontbrandde, hij droeg niettemin een sterk politiek karakter. Immers, iedere uitgebreide spoorwegstaking bedreigt den burgerlijken staat zoo ernstig en rechtstreeks in zijn levensbelangen, dat zij de politieke machtsorganisatie der bourgeoisie onmiddellijk tegenover zich vindt. De belangen dezer laatste werden bij deze gelegenheid waargenomen door ‘de regeering der drie socialistische renegaten’, Briand, Millerand en Viviani. Het afschuwelijkste verraad pleegde Briand, die na jarenlang de rol gespeeld te hebben van een vurig apostel der stakingsidee, zich nu zonder voorbehoud in dienst der spoorwegmagnaten stelde. Het sein tot de staking gaven de arbeiders der spoorwegwerkplaats La Chapelle bij Parijs, die den 13den Oktober het werk spontaan neerlegden. Onmiddellijk volgde het spoorwegpersoneel der lijnen van het noorder- en noordwesternet hun voorbeeld. Daardoor werd Parijs afgesneden van de industrie-centra in het noorden en van de plattelandsdistrikten in het westen die de hoofdstad met landbouwprodukten verzorgen. Ook werd de direkte kommunikatie met België en Engeland verbroken. De beweging dreigde weldra het personeel van het zuidernet mee te sleepen; hier was de stemming zeer oproerig; reeds in het voorjaar was het gekomen tot een plaatselijke staking tusschen Nice en Toulon. Maar evenals bij de groote mijnwerkersstaking van 1902, bleek een bedenkelijk gebrek aan samenwerking tusschen de verschillende gewesten. Dagen duurde het, eer de stakingsorders hun bestemming bereikten. Dit gebrek aan samenhang, gevoegd bij het falen der oostelijke lijnen, maakte dat de regeering de beweging gemakkelijk meester werd; haar toebereidselen waren getroffen. De mobilisatie-bevelen, waardoor het stakingsrecht niet openlijk opgeheven, maar laaghartig gesluipmoord werd, werden onmiddellijk bij het begin der staking aan 200.000 beambten toegezonden en het stakingskomité na enkele dagen op het redaktie-bureau van de ‘Humanité’ | |
[pagina 240]
| |
gearresteerd. Van alle leiding en allen samenhang beroofd, brokkelde de staking weldra af; dit noopte het tweede stakingskomité reeds den 18den met algemeene stemmen tot hervatting van den arbeid te besluiten. De gevolgen van deze nederlaag waren droevig. De organisaties, die vóór de staking 30.000 man telden werden ontzettend verzwakt, honderden der beste en flinkste leden werden ontslagen. Wederzijdsche verwijten, inwendige twisten en scheuring vormden het naspel der beweging, met zoo hooge verwachtingen begonnen. Van syndikalistische zijde werd de volgende kritiek op de leiding der staking uitgeoefend. In plaats van den strijd uitsluitend en rechtstreeks tegen de spoorwegmaatschappijen te richten, dat is op ekonomisch terrein te houden, had zij zich door de sociaaldemokraten, (de parlementsleden en de redaktie der Humanité) die feitelijk de leiding hadden, laten overhalen om in de staking een politiek element te mengen. Deze echter richtten hun pogingen niet in de eerste plaats op bestrijding van het spoorwegkapitaal, maar op verkrijging van interventie door de regeering. Juist hierdoor echter maakten zij het aan Briand mogelijk, om de stakers voor de publieke opinie te brandmerken als oproerlingen, die de veiligheid van den staat aanrandden, terwijl, zoo de strijd zich duidelijk uitsluitend gericht had tegen Rothschild en konsorten, het publiek ongetwijfeld op de hand der stakers zou zijn geweest. Ook bleek de mobilisatie van honderdduizenden spoorwegmannen een scherp wapen in handen eener regeering, die de burgerlijke klassen achter zich heeft. Natuurlijk kan dit wapen zich tegen haar zelve keeren, zoodra een spoorwegstaking haar professioneel karakter verliest en tot een onderdeel wordt eener algemeene revolutionaire beweging. In dat geval zal mobilisatie op groote schaal den strijd allicht verscherpen en veralgemeenen, door te leiden tot massale dienstweigering en opstand. De positie der regeering werd ook nog versterkt door het feit, dat zij er in slaagde een deel van het verkeer met automobielen in stand te houden. De voornaamste oorzaak der nederlaag echter - hierover waren alle richtingen het eens - lag in het totaal onvoldoende der voorbereiding, waardoor het plan van een algemeene gelijktijdige staking mislukte. De organisatorische zwakheid van het fransche proletariaat wreekte zich bitter. De nederlaag van het spoorwegpersoneel had een ontmoedigenden invloed op de beweging in het algemeen. De jaren 1912 en 1913 zagen wel opnieuw groote stakingen van havenarbeiders en mijnwerkers, maar toch geen akties, welke zich konden meten met die van het tijdvak 1902/10. Nog behoort vermeld te worden een eendaagsche staking van ongeveer 100.000 arbeiders in het Seine-departement en te Lyon, in December 1912 als protest tegen het oorlogsgevaar op den Balkan gehouden. Had het buitengewone internationale socialistische kongres te Bazel, dat omstreeks dienzelfden tijd plaats vond, de rechtstreeksche aktie der massa's tegen den | |
[pagina 241]
| |
oorlog niet verworpen, de deelneming zou ongetwijfeld nog veel grooter zijn geweest. Bij dit korte relaas van de voornaamste stakingen in Frankrijk moeten wij nog enkele woorden voegen over de bijzondere atmosfeer waarin zij zich doorzetten. Getrouw aan zijn beginsel, trachtte het syndikalistische Verbond van Vakvereenigingen elken loonstrijd, elk konflikt tusschen arbeiders en ondernemers te maken tot een voorpostengevecht in den klassenstrijd, een aanval op het geheel van de kapitalistische instellingen en den burgerlijken staat. Zoo goed als iedere strijd waarvan het verbond de leiding had, werd opzettelijk en somtijds kunstmatig verscherpt; de rumoerige straatbetoogingen, de botsingen met politie en troepen, de ongeregeldheden en onlusten die onophoudelijk voorkwamen en een atmosfeer schiepen van sociale onrust, prikkelden de kapitalistische klasse tot het uiterste. Zooals de ‘modernen’ deze verscherping stelselmatig trachtten te ontwijken, zoo trachtten de syndikalisten haar stelselmatig te veroorzaken. Bijna elke strijd eischte talrijke slachtoffers door ontslag of arrestaties; herhaaldelijk vloeide het arbeidersbloed. Een der ergste bloedbaden vond plaats in den zomer van 1908, onder het ministerschap van Clemenceau. Te Draveil, in de omstreken van Parijs, kwam het bij een staking van zandgravers tot een botsing met de gendarmen, waarbij een tiental arbeiders gewond werden. Toen daarop de bouwvakken-federatie een proteststaking van vierentwintig uur proklameerde, vond bij Villeneuve-St. George een nieuwe ergere botsing plaats, waarbij drie dooden en een dertigtal gewonden vielen; de leiders der federatie werden gearresteerd en pas na drie maanden weer vrijgelaten. Het veelvuldige gebruik dat de heerschende klasse in Frankrijk van het leger maakte om stakingen te onderdrukken, leidde tot ijverige propaganda van den kant der syndikalisten onder de soldaten. Alles werd beproefd om voeling te krijgen met de jonge arbeiders die hun dienstplicht vervulden en hen op te voeden in anti-militaristischen geest. Vurig en onverdroten agiteerden de mannen der federatie, Hervé in de eerste plaats, voor massale dienstweigering in den klassenstrijd en sabotage der mobilisatie in geval van oorlog. Deze agitatie, die talrijke processen en vervolgingen tot gevolg had, vervulde de heerschende klasse met groote bezorgdheid. Maar in de kritieke Augustusdagen van 1914 bleek, hoe onnoodig die bezorgdheid was geweest. De al te oppervlakkige, vaak holle en snoevende syndikalistische propaganda had evenmin vermocht, in Frankrijk een waarachtig-revolutionaire, internationalistische gezindheid te kweeken, als het formeele ‘radikale’ marxisme in Duitschland.
Evenals in Frankrijk, werkten ook in Italië verschillende oorzaken samen om groote groepen van het proletariaat voor de taktiek der direkte aktie en de idee der algemeene werkstaking te winnen. Bij den invloed van het impulsieve zuidelijke temperament kwam de teleurstelling en de walging, in arbeiders- | |
[pagina 242]
| |
kringen gevoeld over de reformistische proefneming der jaren 1900-1904. Zoodra de sociaaldemokratische partij tot een machinerie wordt, met behulp waarvan klein-eerzuchtige intellektueelen en middenstanders hun zelfzuchtige aspiraties bevredigen, gaat de werkzaamheid van het proletariaat, door een natuurlijke reaktie, zich in de industrieele sfeer koncentreeren en de deelneming der arbeidersklasse aan den parlementair-politieken strijd verschijnt haar als een listig bedrog van avonturiers en volksmisleiders. Naarmate het moderne kapitalisme zich uitbreidde werden ook in Italië de verouderde anarchistische opvattingen steeds meer verdrongen, maar niet de sociaaldemokratie, het syndikalisme was hun erfgenaam. Een teeken daarvan was de enorme toeneming der spontane stakingen van allen aard, die in Italië in nog hooger mate dan in Frankrijk de jaren 1900/14 kenmerken. Hier volgt een overzicht van de voornaamste. Eerst echter moeten wij de geweldige worstelingen der landarbeiders herdenken, die in de jaren 1903, 1904 en 1905 uitbreken en 100.000 tot 150.000 deelnemers omvatten. Deze stakingen staan niet onder syndikalistischen invloed, maar onder dien der sociaaldemokratie; het vertrapte, onmenschelijk uitgebuite proletariaat van midden-Italië bewijst daarin, prachtige kwaliteiten van doorzetting en solidariteit te bezitten. In 1901 komt het in Genua tot een dier scherpe konflikten tusschen havenarbeiders en autoriteiten, die zich nog zoo vaak zouden herhalen. Als protest tegen de sluiting der arbeidsbeurs zetten alle kategorieën, bij de werkzaamheden in de haven betrokken, het werk stop. Een direkt gevolg der staking is de oprichting van vakorganisaties onder de havenarbeiders en zeelieden. In 1903 beleeft Italië de eerste poging tot een algemeene solidariteits-staking; zij vindt te Rome naar aanleiding eener staking van typografen plaats. Haar omvang is nog tamelijk gering, van de 200.000 arbeiders der hoofdstad leggen er circa 34.000 het werk neer. Weldra zou deze poging op onvergelijkelijk grootscher schaal herhaald worden. Ruw en gewelddadig optreden van politie en carabinieri tegen stakende arbeiders was van oudsher gewoonte in Italië, maar het toenemende klassebewustzijn en het groeiende gevoel van solidariteit wekten eindelijk in de massa's de stemming waaruit een grootsch spontaan protest opkwam tegen de onduldbare verachting van lijf en leven der proletariërs. Het jaar 1904 was een jaar van vele stakingen, telkens vielen botsingen tusschen carabinieri en arbeiders voor waarbij enkele van deze laatsten gewond of gedood werden. Alom had het proletariaat hiertegen geprotesteerd; een volksmeeting te Milaan, waar het hart der revolutionaire beweging klopte, besloot een nieuw bloedblad onmiddellijk met de algemeene proteststaking te vergelden. De Milaansche bestuurdersbond verwittigde de organisaties van heel Italië van dit besluit. En op de tijding dat den 19den September te | |
[pagina 243]
| |
Castelluozi op Sicilië wederom twee stakende arbeiders het offer der carabinieri waren geworden, sloeg een vlam solidariteit door het geheele land. ‘Twee uren nadat het blad Il Tempo het bericht uit Sicilië onder de arbeiders van Monza verbreid had, was daar tot de staking besloten. Des middags om twaalf uur stonden de raderen stil: 7000 arbeiders staakten. In den avond van denzelfden dag kondigden de leden der Milaansche Kamer van Arbeid de algemeene werkstaking af, en op den morgen van den 16den September lag in Milaan alle arbeid stil. Men schat het aantal stakers op 80.000 à 100.000.’ Een manifest der sociaaldemokratie, dien eigen dag verschenen, begroette het initiatief der Milaansche Kamer met instemming en beval den organisaties aan, de algemeene werkstaking zoo uitgebreid en intensief als maar mogelijk was over gansch Italië tot stand te brengen. Dit manifest kon intusschen enkel voor Rome het teeken tot den strijd geven, daar alle bladen die het verbreidden in beslag genomen werden. De verbreiding bleek evenwel onnoodig, reeds werd de staking algemeen. In Ligurië werd de arbeid neergelegd nog voordat het bloedbad van Castelluozi bekend was, en wel onder den indruk der gebeurtenissen van Sestri, waar eveneens op arbeiders geschoten was en twaalf hunner gewond waren. In Genua gingen in den morgen van 17 September het trampersoneel, de gaswerkers en de arbeiders der elektriciteitswerken tot staking over. Des middags werd door de Kamer van Arbeid de algemeene werkstaking geproklameerd, twee dagen lang stond het geheele ekonomische leven stop. Te Rome, waar de staking in den avond van 17 September afgekondigd werd, omvatte zij eveneens op de gaswerkers na alle bedrijven. Ook de dagbladen moesten ophouden te verschijnen, Daarna volgden Turijn, Bologna, Livorno, Biella en honderden kleinere steden. Toen de staking hier op een einde liep, ving zij aan in Mantua, Venetië, Napels, Florence, Ravenna en andere plaatsen. De mogelijkheid ontbrak tot een gelijktijdige massale staking over geheel Italië, daar de kranten hetzij niet verschenen, hetzij in beslag genomen waren en de telegraaf tot 18 September enkel ter beschikking van de regeering stond. Van gecentraliseerde leiding kon dus geen sprake zijn: de ‘algemeene landelijke staking’ bestond feitelijk uit een aantal tijdelijk ongeveer samenvallende stakingen, verbonden door gelijke elementaire verontwaardiging, juist zooals wij dit in Rusland in het voorjaar van 1905 hebben gezien. Den 18den werd de order van de Milaansche Kamer van Arbeid, om den arbeid te hervatten, doorgelaten. De Milaansche volksvergadering echter keurde dit besluit niet goed en de arbeiders hervatten het werk eerst den 21sten. Ook op het platteland verbreidde zich de staking; in de zuiver-agrarische provincie Mantua verlieten 120.000 landarbeiders de velden; tot in de kleinste bergdorpen werd de werking der staking gevoeld. Het aantal stakers valt niet | |
[pagina 244]
| |
nauwkeurig op te geven, maar wordt op ongeveer een millioen geschat. Bijzonder treffend was de sterke deelneming der ongeorganiseerden. Slechts één arbeidersgroep, maar eene van groot belang in het ekonomische raderwerk, nam geen deel aan de staking; in het groote koor der solidariteit klonk de stem der spoorwegmannen niet mee. De groote italiaansche sympathie-staking van 1904 schokte het openbare leven in hooge mate; het lokale verkeer stond stil, de prijzen van brood en andere levensmiddelen vlogen omhoog, de kranten verschenen niet, in vele steden ontbrak alle verlichting. Op sommige plaatsen namen de arbeidersorganisaties maatregelen om te verhoeden dat de staking zich tegen de arbeidende massa's zelven keerde. Te Ravenna b.v. stond de Kamer van Arbeid toe, dat de winkels eenige uren per dag open bleven, mits de eigenaar zelf bediende; te San Pierdarena werd bepaald, dat voor kinderen en oude menschen melk geleverd mocht worden; te Milaan zette de koöperatie-bakkerij op last der organisatie den arbeid voort. Gedurende vijf dagen oefende de Milaansche bestuurdersbond een diktatoriale macht uit: daar de overheid onmiddellijk bij het uitbreken van de staking de taak om de openbare orde te bewaren had neergelegd, stonden de arbeiders plotseling voor de taak den veiligheidsdienst te organiseeren. Te Milaan slaagden zij hierin uitstekend, te Genua minder goed. In 't algemeen verliep de staking vreedzaam; de uitspattingen die hier en daar voorkwamen zijn meest op rekening te schrijven van het lompenproletariaat. Natuurlijk had de staking een politiek naspel. Op aandrang der rechtsche partijen, die zich zeer verontwaardigd toonden over de ‘slappe’ houding der regeering, werd het parlement ontbonden en werden nieuwe verkiezingen uitgeschreven. Deze stonden in het teeken der anti-socialistische agitatie. De sociaalde: kratie, door haar burgerlijk-demokratische bondgenooten, de ‘radikalen’ en de ‘republikeinen’ in den steek gelaten, trad voor de eerste maal in Italië als geheel zelfstandige partij op, tegen welke alle burgerlijke elementen zich vereenigden. Liberalen en klerikalen, vroegere doodsvijanden, gingen nu hand aan hand om den socialist, den ‘oproermaker’ te bestrijden. Maar al verloor de sociaaldemokratie door dit samengaan van hare vijanden een paar zetels, het aantal stemmen op haar kandidaten uitgebracht nam van 147.000 tot 316.000 toe. De reformisten jammerden over het verlies van zetels, over de versterking der rechterzijde in de nieuwe Kamer en het politieke isolement der sociaaldemokratie, terwijl de principieele socialisten zich verheugden over de toeneming van het proletarische klassebewustzijn, hierbij aan den dag gekomen. De eersten achtten de staking een ‘absolute mislukking’, - de tweeden begroetten in haar ‘het eerste optreden van het italiaansche proletariaat als zelfstandige klasse.’ Nog een ander, in zijn werkingen niet minder gewichtig naspel van de | |
[pagina 245]
| |
staking, was het wetsontwerp tot z.gn. ‘regeling’ van het stakingsrecht der spoorwegarbeiders en andere arbeiders-kategorieën in openbaren dienst, dat het volgende jaar verscheen. Het spoorwegpersoneel beantwoordde dezen aanslag op de vrijheid van staking met de ‘dienst-obstruktie’, dat wil zeggen de letterlijke ten uitvoerbrenging van alle voorschriften van het spoorwegreglement. De uitwerking hiervan stond bijna gelijk met die eener algemeene staking. De ‘obstruktie’, die door niemand minder dan Jaurès ‘een geniale uitvinding van den latijnschen geest’ genoemd is, wekte groote verontwaardiging bij het publiek, waaraan zij zeer veel last bezorgde. Echter, de kracht van het lijdelijke verzet bleek groot genoeg om minister Giolitto tot aftreden te nopen. Na zijn aftreden diende de regeering een nieuw wetsvoorstel in, dat als een bedekte terugtocht opgevat kon worden, daar het feitelijk geen bijzondere straf bepalingen tegen stakende spoorwegarbeiders bevatte, doch enkel den maatschappijen het recht gaf deze onmiddellijk te ontslaan. Toch traden de spoorwegorganisaties in staking, zoodra het ontwerp in behandeling kwam. Door hun scherpe agitatie sedert 1902 hadden zij zich feitelijk hiertoe verbonden. De felle wijze, waarop de geheele burgerlijke klasse zich tegen hen keerde en het feit dat de regeering sedert een maand maatregelen genomen had om de staking te onderdrukken, maakten deze tot een hachelijke onderneming. Met behulp van hoogere beambten, marine-machinisten en soldaten kon het verkeer gedeeltelijk aan den gang gehouden worden. De eenige kans voor de spoorwegmannen lag in een forsche uiting van algemeene klasse-solidariteit. Maar alle pogingen van het spoorwegpersoneel om hun mede arbeiders tot staking te bewegen, faalden. Er was nu eenmaal geen stemming voor een staking, het wetsontwerp was niet aggressief genoeg om de breede massa's van het proletariaat in beweging te brengen. De felle vijandigheid die tusschen de syndikalistisch-gezinde ferrovieri en de in meerderheid volbloed-reformistische Kamerfraktie heerschte, bleek bij deze gelegenheid op betreurenswaardige wijze. De socialistische kamerleden verzuimden schandelijk hun plicht; vele hunner woonden de diskussies in het parlement over de spoorwegwetten zelfs niet bij. De aanklacht van revolutionaire zijde gericht tegen deze ‘arbeiders-afgevaardigden’: dat zij de nederlaag van het spoorwegpersoneel wenschten, omdat zij daarin de nederlaag zagen van een door hen veroordeelde taktiek, schijnt in overeenstemming met de waarheid. Daartegenover bracht de sterk-vijandige stemming der ferrovieri tegen de ‘parlementariërs’ er hen toe, de Kamerleden geheel te ignoreeren, wat natuurlijk aan een juiste uiteenzetting van hun eigen grieven en eischen in de volksvertegenwoordiging niet bevorderlijk was. Nog in datzelfde jaar vonden, naar aanleiding eener staking aan de gasfabriek te Milaan, opnieuw groote solidariteitsstakingen plaats, die door een revolutionaire stemming bezield waren. Ditmaal deed ook het spoorwegpersoneel | |
[pagina 246]
| |
te Milaan mee. Wederom bleek de kloof tusschen de syndikalistisch-gezinde ferrovieri, die aan de staking het karakter wilden geven van een revolutionaire worsteling tegen den staat, en de reformistische sociaaldemokratie, die haar uitsluitend als een protest opvatte. Hierdoor verliep de beweging in bitteren twist. Ook in de volgende jaren kwam het italiaansche proletariaat herhaaldelijk in onstuimige beweging. Zoo vonden in Mei 1906 te Rome, Milaan en Bologna eendaagsche solidariteitsstakingen plaats om den strijd der Turijnsche textielarbeiders voor verkorting van arbeidsdag te steunen. Herhaaldelijk kwamen ook de transportarbeiders en de zeelieden voor een menschwaardiger bestaan in aktie. In 1906 en 1907 braken opnieuw uitgebreide stakingen van de vreeselijk uitgebuite landarbeiders in de provincie Parma uit. Botsingen met de bereden politie en schermutselingen met onderkruipers kenmerkten vooral de tweede dezer stakingen als een stuk scherpen klassenstrijd. Onder de arbeidersklasse waren de sympathieën voor de stakers zoo sterk dat toen de strijd reeds meer dan zes weken geduurd had, de Kamers van Arbeid te Parma, Bologna, Spezzia en Sampierdarena besloten om een algemeene sympathiestaking te proklameeren, tegen het verzet van de sociaaldemokratische partij en het reformistische vakverbond in. Nu werd overal de militaire macht gerekwireerd en het volkshuis te Parma door militairen bezet. Einde Juni begon de staking af te brokkelen; bij wijze van straf voor de ‘brutaliteit’ der arbeiders, dat is hun heldhaftig volhouden, gingen de grondbezitters tot uitsluiting over; in de steden volgden de fabrikanten dit voorbeeld. Dat de arbeiders zich niet lieten ontmoedigen bewijst het feit, dat in 1909 opnieuw op het platteland talrijke stakingen uitbraken, waaraan meer dan 46.000 arbeiders deelnamen. Van de akties der industrie- en transportwerkers in deze jaren zijn het belangrijkst de politieke massa-staking op 14 Juni 1913 te Milaan als protest tegen de veroordeeling van achttien gemeente-arbeiders, naar aanleiding eener staking aan de tram gerechtelijk vervolgd; (de staking bereikte na drie dagen haar doel: de gevangenen werden vrijgelaten) en een massale proteststaking, tegen een verbod tot het houden eener anti-militaristische betooging, die 8 Juni 1914 te Ancona uitbrak en naar vele andere steden oversloeg. Heel de roode Romagna was in opstand, te Ancona riepen de boeren de republiek uit; te Venetië, te Milaan, op nog andere plaatsen braken troebelen uit. Gedurende deze onlusten werd o.a. de bekende anarchist Malatesta gevangen genomen. Dapper weerden zich ook de spoorwegarbeiders in dezen strijd.
Meer nog dan in Italië, kwam in Spanje de taktiek van direkte aktie en van het aansturen op de algemeene werkstaking in zwang als erfdeel van het anarchisme en in lijnrechte tegenstelling tot de strijdmethoden door de sociaal- | |
[pagina 247]
| |
demokratie voorgestaan. De korruptie van het binnenlandsche bestuur en het volkomen gebrek aan burgerlijke vrijheid maakt in Spanje een normale ontwikkeling der moderne arbeidersbeweging onmogelijk. De ekonomische overheersching der geestelijkheid, (drie vierden van het geldkapitaal en één derde van alle onroerende goederen zijn in handen der kloosters) houdt de kapitalistische ontwikkeling tegen. De heerschende kliek, vadsig geworden door de lange uitbuiting der zuid-amerikaansche koloniën, waarbij het goud haar vanzelf in den schoot viel, mist ten eenenmale de energie, noodig om de verouderde produktiewijze te moderniseeren. De achterlijkheid der massa's maakt, dat de organisatie-idee en die van onophoudelijken, taaien strijd zich niet dan langzaam baan breekt, terwijl de zware politieke en ekonomische druk, de uitbuiting door de geestelijkheid, de ondragelijke belastingen allen tot opstandigheid prikkelen. In deze verhoudingen vindt de uiterste vorm van het syndikalisme een vruchtbaren bodem de pogingen bij iederen loonstrijd hervat om dien te verscherpen tot een revolutionair konflikt tusschen kapitaal en arbeid, worden ten slotte een systeem en de methode der ‘algemeene werkstaking’ met akkompagnement van rumoerige straatbetoogingen, die weer leiden tot bloedige botsingen met de gewapende macht, krijgt de kracht eener vastgewortelde traditie. Daar bij de ontstentenis van burgerlijke vrijheden en rechten en de onbeperkte willekeur van het gezag een vruchtbare politieke aktie van het proletariaat in Spanje niet mogelijk is en het proletarische verzet in de richting van spontane massale akties wordt gedrongen, zijn de sociaaldemokratie en de onder haar invloed staande vakorganisaties, vaak genoodzaakt met syndikalisten en anarchisten mede te gaan, al keuren zij ook hun taktiek niet goed. Het ekonomische leven van Spanje koncentreert zich voornamelijk in de groote industrie- en havenstad Barcelona en in de mijndistrikten van het noordwesten, wier voornaamste centrum Bilbao is. Daar vinden dan ook de meeste worstelingen tusschen kapitaal en arbeid plaats. De belangrijkste willen wij hier memoreeren. Wanneer in Februari 1902 te Barcelona een staking van 100.000 metaalbewerkers voor den 9-urendag na wekenlangen strijd dreigt verloren te gaan, roepen de betrokken organisaties tegen den wil der sociaaldemokratie de daadwerkelijke hulp van het geheele proletariaat in. De algemeene staking breekt uit, begeleid door allerlei gewelddadigheden als een aanval op de gasen waterleiding en plundering van winkels van levensmiddelen. Een korten tijd zijn de stakers meester van de stad, maar weldra onderdrukt het geweld van boven het proletarische geweld. Dan volgt een periode van zware repressie waarbij zelfs het recht van vereeniging wordt bedreigd. In Juli 1905 vindt een ééndaagsche proteststaking tegen de duurte plaats, waarbij de anarchistisch-gezinde vakbonden en de sociaaldemokratie samen- | |
[pagina 248]
| |
werken. De staking omvat 100.000 arbeiders, ook duizenden werkeloozen sluiten zich bij de straatdemonstraties aan. Van veel grooter draagwijdte dan deze en dan vele andere worstelingen van het spaansche proletariaat, ja van internationaal belang was de algemeene werkstaking van Juli 1909 in Catalonië; merkwaardig als de eerste poging der arbeidersklasse, om door het neerleggen van den arbeid de koloniale veroveringspolitiek der regeeringen te dwarsboomen. Met de expeditie naar het z.gn. ‘Rif’ in Marokko had de spaansche regeering zich in een wespennest gestoken; de groote versterkingen, na den eersten bloedigen tegenslag naar Afrika gezonden om de Marokkanen tot onderwerping te brengen, maakten het noodig om reservisten op te roepen voor den binnenlandschen politie dienst. De expeditie was algemeen impopulair; de oproeping der reservisten prikkelde ook de boeren, daar de voor den landbouw noodige werkkrachten nu werden weggehaald. Maar de stoot tot daadwerkelijk verzet kon alleen uitgaan van de arbeiders der groote steden. Van het oogenblik af dat Spanje van de groote mogendheden de opdracht kreeg om te zamen met Frankrijk in Marokko politiediensten te verrichten, had de spaansche sociaaldemokratie al haar krachten ingespannen om, door aktie zoowel in als buiten het parlement, de massa's tegen den kolonialen oorlog in beweging te brengen. Een gekombineerde meetingkampagne in Frankrijk en Spanje werd door de regeeringen van beide landen verboden. Hierop verklaarde de sociaal-demokratische leider Pablo Iglesias dat zijn partij de expeditie naar Marokko zou bestrijden met wettige middelen zoolang dit mogelijk was, met onwettige zoodra deze onvermijdelijk werden. Zich beroepend op de resolutie van het Internationaal Socialistisch Kongres van Stuttgart, kondigde Iglesias openlijk aan, dat de arbeiders zich op alle wijzen tegen het misdadige koloniale avontuur der heerschende oligarchie zouden verzetten. Onmiddellijk nadat de reservisten opgeroepen waren, werden door het geheele land groote straatbetoogingen gehouden, die de regeering op haar beurt beantwoordde door het recht van vereeniging en vergadering en de vrijheid van drukpers te schorsen. Toen pas gingen de revolutionairen tot de voorbereiding der algemeene werkstaking over; het te Barcelona verschijnende sociaaldememokratische blad riep hiertoe tegen den 20sten Juli op. Een komité van verweer kwam tot stand, dat met alle groote steden van Spanje in verbinding trad om de staking te organiseeren. Den 26sten brak deze uit. In heel Catalonië rustte de arbeid; ook spoor en telegraaf werden stopgezet, zoodat de meest industrieele en dichtbevolkte provincie feitelijk van de overige deelen des lands geïsoleerd werd. Vele der soldaten waren de staking welgezind en dit was geen wonder, immers de arbeiders streden in de eerste plaats voor hen, om te verhinderen | |
[pagina 249]
| |
dat tienduizenden hunner naar de afrikaansche gewesten werden gestuurd, waar zij, slecht verzorgd en door onbekwame generaals aangevoerd, al de verschrikkingen van een strijd in het woeste gebergte tegen een geharden en geoefenden vijand tegemoet gingen. De regeering waagde het dan ook aanvankelijk niet om troepen tegen de stakers te gebruiken, en daar zij evenmin direkt over voldoende politie en marechaussees beschikte, waren de arbeiders een paar dagen lang meester van Barcelona en van het overige Catalonië. Gedurende deze dagen gingen vele kloosters en kerken in vlammen op; volgens sommige revolutionairen waren deze brandstichtingen niet het werk der menigte, maar dat van regeerings-agenten, die de beweging bij het geloovige volk in diskrediet wilde brengen door haar een anti-klerikaal karakter te geven. In de andere groote steden zooals Madrid, Valencia, Bilbao, werd de opstand in de kiem gesmoord. Overal was daar de regeering de revolutionairen vóór geweest; de voornaamste socialisten werden gevangen genomen en de arbeidersorganen verboden. Tegelijkertijd stroomden massa's troepen uit alle deelen van het land Barcelona binnen, men misleidde de soldaten en wekte hun woede tegen de stakers op, door de beweging voor te stellen als een poging om Catalonië van Spanje los te scheuren. Den revolutionairen bleef niets anders over dan de staking op te heffen. Volhouden in deze omstandigheden beteekende de bloedige nederlaag nog erger maken. Reeds had de strijd talrijke slachtoffers geëischt: honderden arbeiders waren gewond of dood, honderden zaten gevangen. En nu begon de gewone wreede repressie der overwinnaars: de klopjachten op de revolutionaire strijders, de arrestaties in massa, de schandelijke vonnissen der klasse-justitie. Half December zaten reeds 4000 à 5000 personen gevangen, vele hunner werden afschuwelijk gepijnigd. Ook de bekende vrijdenker-paedagoog Ferrer, die niets met den opstand te maken had, viel aan de reaktie ten offer; een moord, zoo weerzinwekkend, als er maar ooit een door de justitie werd begaan. De algemeene staking van 1909 leverde het bewijs, hoe zelfs een zwak-georganiseerd en weinig ontwikkeld proletariaat, wanneer zijn voorhoede door een krachtigen revolutionairen wil bezield is en het beschikt over eenige centra van industrieel leven, een regeering aan den rand van den ondergang vermag te brengen. Van verdere massa-stakingen in deze jaren vermelden wij nog die der arbeiders in de ijzermijnen van Bilbao in 1910 en 1911. Beide keeren breidde de staking zich uit tot andere kategorieën (transportarbeiders enz.) en sloeg zij naar andere plaatsen over; beide keeren leidde zij tot rustverstoringen. Ten slotte behoort hier nog herdacht te worden de staking van het spoorwegpersoneel in Catalonië in September 1912, die eveneens op Andalusië en noord- | |
[pagina 250]
| |
Spanje oversloeg. Toen de syndikalisten dreigden de algemeene sympathie-staking te proklameeren, werden 25.000 soldaten opgeroepen, de arbeiderspers werd onder censuur gesteld. Ook in dit geval ried de sociaal-demokratie er van af, den strijd te veralgemeenen en te verscherpen.
België, Zwitserland en in zeker opzicht ook Nederland, zijn landen-van-overgang, wier arbeidersbeweging in menig opzicht den invloed van de verschillende groote staten die hen omringen ondergaat. Vooral is dit het geval met België en Zwitserland, waar het proletariaat al naar het zich meer verwant gevoelt aan de duitsche of aan de fransche arbeidersklasse, ook meer tot de strijdwijze van een van beiden overhelt. Zoo is de vakorganisatie in de vlaamsche industriesteden op een eenigszins gelijke leest geschoeid als in Duitschland en Nederland - ofschoon toch weer belangrijk gewijzigd door de groote rol, die de koöperatie in de belgische beweging speelt - terwijl de mijnwerkersbeweging in de waalsche provincies een meer syndikalistisch karakter draagt. Wij zagen onder de belgische mijnslaven de spontane staking in al haar tumultueure wildheid reeds vroeg opkomen. Wij zagen deze arbeiders de voornaamste revolutionaire, voorwaarts stuwende kracht vormen bij de kiesrecht-stakingen van het belgische proletariaat. Hun organisaties zijn klein, hun weerstandskassen zwak; de volharding, het geduld en de zelfbeheersching die de arbeiders voor de moderne taktiek behoeven en die door deze taktiek nog worden versterkt, ontbreken hun; maar de spontane révolte, de haat tegen hun uitbuiters, de plotseling omhoog-wellende begeerte naar verlossing, drijven hun telkens opnieuw tot strijden. 1899 en 1905 zijn jaren van groote stakingen der belgische mijnwerkers; beide malen worden zij na een strijd van verscheiden weken verslagen, ofschoon de publieke opinie op hun hand is. De tweede maal verliezen zij ondanks het feit, dat de staking goed voorbereid was en ondanks de gunstige omstandigheid eener gelijktijdige staking van een kwart millioen duitsche mijnwerkers in het Roerbekken. In Januari 1910 staken 22.000 mijnwerkers in het distrikt Luik - nauwelijks één derde deel van hen is georganiseerd - tegen het dreigende gevaar van verlenging van arbeidstijd door de invoering eener nieuwe mijnwet. Door bemiddeling van den minister van arbeid eindigt de staking met een vergelijk. Twee jaar later zijn het 30.000 mijnwerkers van de Borinage die in staking treden tegen de 14-daagsche uitbetaling van het loon. Honger drijft hen tot plunderen. Uit vrees dat de regeering zal ingrijpen en de mijnen tot staatseigendom maken, stemmen de mijneigenaars in een schikking toe, nadat de strijd bijna zes weken geduurd heeft. In Juni van hetzelfde jaar breekt, naar aanleiding der klerikale overwinning bij de verkiezingen, in de mijndistrikten | |
[pagina 251]
| |
de reeds door ons vermelde spontane politiek-revolutionaire staking uit, waaraan de sociaaldemokratische leiders spoedig een einde maken. Met de mijnwerkers zijn het vooral de Antwerpsche havenarbeiders, die telkens in spontaan verzet opstaan. In hun bewegingen speelt naast de loonkwestie, ook de strijd tegen arbeid-besparende machines een rol. Een groote havenstaking in 1907 voert weldra tot een algemeene uitsluiting, en wanneer uit het buitenland onderkruipers worden aangevoerd, komt het tot oproerige tooneelen van geweld en brandstichting. Tengevolge van het feit, dat de engelsche regeering veiligheid verlangt voor haar schepen, dreigt de staking tot politieke komplikaties te leiden, Einde September eindigt de strijd door bemiddeling van den minister van arbeid; de aanvaarde schikking is in het nadeel der arbeiders. Nog moeten wij hier in het kort de staking der zeelieden en der dokwerkers in Juni 1912 herdenken, die in rechtstreeksch verband stond met de groote aktie van het engelsche transport-proletariaat en op haar beurt tot solidariteits-stakingen der havenwerkers het sein gaf. Enkele arbeiderskategorieën behaalden vrij aanzienlijke voordeelen, ook wonnen de organisaties aan kracht.
In Nederland ontbreken de grondslagen voor een werkelijk grootbedrijf in de gewichtigste, dat is in de z.gn. ‘zware’ industrieën (staal- en ijzerproduktie), terwijl de mijnbouw eerst in de laatste jaren van meer beteekenis wordt. De doorvoerhandel speelt ekonomisch een zoo groote rol dat Rotterdam zich in de laatste twintig jaar tot een der voornaamste havens van het vasteland van Europa ontwikkeld heeft. Uit deze ekonomische gesteldheid volgt, dat niet het industrieele maar het transport-proletariaat de ruggegraat vormt der proletarische klasse en dat de bewegingen der transport-arbeiders: havenarbeiders, zeelieden, spoorwegpersoneel, Rijnschippers enz. van buitengewoon belang zijn voor het geheele sociale en politieke leven. Algemeene stakingen of uitsluitingen van de 8000 à 10.000 diamantbewerkers, zooals zij tusschen 1890 en 1904 herhaaldelijk voorkomen, zijn voornamelijk voor Amsterdam belangrijk; de pogingen der Twentsche textielslaven in 1902 en 1910, om het juk hunner uitbuiting iets minder drukkend te maken, - pogingen, door de hecht-georganiseerde textielbaronnen onmiddellijk met uitsluiting beantwoord, - hebben evenmin een rechtstreeksche uitwerking op het ekonomische en politieke leven van het geheele land. Wel hebben dit de worstelingen der Rotterdamsche en Amsterdamsche havenwerkers; (min of meer algemeene stakingen in dit bedrijf vinden plaats in 1900, 1908 en 1911); reeds de krachtige hulp die de staat in deze gevallen onmiddellijk aan het groothandels- en reederskapitaal verleent door het sturen van troepen en kanonneerbooten, geeft aan elken strijd in de havens een politiek karakter. | |
[pagina 252]
| |
De onstuimigste echter, en tevens de meest gekoncentreerde aktie in den klassenstrijd, door het nederlandsche proletariaat tot op den huidigen dag gevoerd, is de spoorwegstaking van Januari 1903 en de daaruit voortgekomen politiek-revolutionaire stakingsbeweging geweest. De aanleiding tot deze felle worsteling tusschen kapitaal en arbeid vormde een staking aan de Amsterdamsche veemen, zelve weer een symptoom van de groote onrust onder het transportproletariaat. Het solidaire optreden van eenige spoorwegmannen, die weigerden de door onderkruipers geladen wagons te rangeeren, had hun ontslag door de spoorwegdirektie ten gevolge. Hierop besloten de organisaties in het spoorwegbedrijf, onder sterken drang vooral der syndikalistische leden, onmiddellijk de solidariteitsstaking te proklameeren. De staking zette den 31sten Januari met prachtig elan in; ook de ongeorganiseerden werden meegesleept, in de provincie Noord-Holland stond het spoorwegverkeer volkomen stil. De bourgeoisie was buiten zichzelve van verbazing en van angst, de spoorwegdirekties stonden verbijsterd; de machtsmiddelen van den staat waren verlamd. Het dreigement van het stakingskomité om door het geheele land het verkeer stop te zetten (en het had er op dat oogenblik de macht toe) dwong de direkties tot toegeven: zij stemden in de voorwaarden der arbeiders toe, die waren: erkenning der vakvereenigingen en opheffing der verplichting tot het verrichten van onderkruiperswerk. Hierop werd de arbeid weer opgenomen. Ofschoon, en misschien ten deele juist òmdat de spoorwegarbeiders bij deze overeenkomst geen voordeelen voor zichzelven hadden bedongen - zij wilden aan hun staking het karakter van een zuivere demonstratie van solidariteit niet ontnemen en stelden zich tevreden met de belofte dat onderhandelingen over de verbetering der arbeidsvoorwaarden weldra ingeleid zouden worden - werd hun overwinning als een volkomen zegepraal, een zegepraal van het gansche proletariaat beseft en gevierd. De sociaal-psychische ondergrond der Januari-staking was de opgekropte ontevredenheid van het spoorwegpersoneel, dat dertien jaar lang vergeefsche pogingen had gedaan om door verzoekschriften en vertoogen eenige verbetering van zijn miserabele arbeidsvoorwaarden te verkrijgen. Zij bewees opnieuw hoe onbelangrijk alle ideologie wordt, wanneer plotseling door de massa's de vurige ademtocht van het verzet vaart en het solidariteitsgevoel als een groote lichtbloem in de harten openbloeit. Immers, de leden der ‘moderne’ gecentraliseerde vakorganisaties, die theoretisch de sympathiestaking verwierpen, namen even geestdriftig aan haar deel als die der syndikalistische federatie. Ook leden van de christelijke vereenigingen deden mee. De staking kwam voort uit een dier onweerstaanbare aandriften, die alle vrees en beduchtheid opheffen, den sleurgang van het dagelijksche leven breken, de weifelmoedigheid en alle psychische remmen, tegenhouders van groote daden, buiten werking | |
[pagina 253]
| |
stellen. De spoorwegarbeiders zegevierden doordat zij, zelven onvoorbereid, den tegenstander eveneens onvoorbereid aantroffen, en door de volkomen eensgezindheid, waarmee de beweging werd doorgezet. De drang van onderen, de wil der massa's dwong de besturen der wedijverende organisaties tot nauwe samenwerking. De eerste weken na de overwinning droegen alle kenteekenen eener revolutionaire periode in het klein. Aan de zijde der arbeiders groote levendigheid, toenemend zelfbewustzijn, sterke toeloop tot de vakorganisaties, vooral tot die der spoorwegmannen en havenwerkers, een begin van beweging onder allerlei arbeiders-kategorieën, die tot dusver in lijdelijke onderworpenheid hadden voortgesuft; talrijke stakingen voor de verbetering der arbeidsvoorwaarden en daarnaast socialistische agitatie. Aan de zijde der burgerlijke klasse de snelle koncentratie aller kapitalistische elementen in en buiten de Kamer, voortdurende ophitsingen tegen het proletariaat in de pers; de indiening van wetsontwerpen, die de staking voor spoorwegpersoneel en gemeente-arbeiders strafbaar stelden en haar voor alle andere arbeiderskategorieën door beperking van de vrijheid van posten belemmerden; pogingen tot intimidatie van allen aard; oprichting van onderkruipers-vereenigingen, of ‘bonden van orde’ door de direkties der spoorwegmaatschappijen en ten slotte: militaire toebereidselen op groote schaal. Met de indiening der z.gn. ‘dwangwetten’ dreef de regeering tot de krachtproef. De arbeiders konden zich niet zonder verzet het stakingsrecht laten afnemen, maar het was duidelijk, dat zij den hun opgedrongen slag moesten verliezen. Door den aggressieven, reaktionairen toon der burgerlijke pers gewaarschuwd, hadden de vakorganisaties van beide richtingen, evenals de sociaaldemokratische partij en de anarchistische groepen, zich nog vóór de indiening der dwangwetten tot een ‘Komité van Verweer’ aaneengesloten. Dit komité voerde door het geheele land een krachtige agitatie met het doel de regeering te bewegen tot uitstel van de behandeling der ontwerpen althans, tot de toegezegde enquête over den toestand van het spoorwegpersoneel plaats gevonden zou hebben. Maar noch de talrijke meetings, noch de sociaaldemokratische interpellaties in de Kamer bereikten iets meer dan eenige vermindering in de strafmaat, bij de dwangwetten gesteld. Deze werden in hun nieuwen, meer gematigden vorm nu ook door de liberale oppositie aanvaard. Den spoorwegarbeiders bleef, wilden zij zich niet tot louter protest in en buiten het parlement beperken, niets anders over dan opnieuw tot staking over te gaan, en wel tot een staking, die zich ditmaal openlijk moest richten tegen de regeering. De kansen voor een dergelijke politiek-revolutionaire staking stonden slecht. Regeering en spoorwegmaatschappijen hadden krachtige toebereidselen getroffen, daarentegen waren de spoorwegvereenigingen, ofschoon in ledental ge- | |
[pagina 254]
| |
groeid, inwendig verzwakt door vrees en wankelmoedigheid. De strijdwil was verslapt, de gloeiende geestdrift verminderd. De massa der ongeorganiseerden was na een kortstondige opwinding weer teruggezonken in de oude apathie. De groote eensgezindheid die één oogenblik uit de gloeden van strijdlust en solidariteit was opgeblonken, werd opnieuw overschaduwd door de taktische verschillen. De ‘modernen’ waren bevreesd dat de anarchistisch-syndikalistische richting een staking zou willen gebruiken voor hersenschimmige doeleinden; de anarchisten van hun kant vertrouwden de ‘parlementairgezinden’ niet. Voor zoover dit wantrouwen tegen de reformistisch-opportunistische Kamerleden gericht was, moeten wij de billijkheid ervan erkennen. De leider der sociaaldemokratische fraktie, Troelstra, en het dagblad der sociaaldemokratische arbeiderspartij ‘Het Volk’, verzwakten door hun optreden ongetwijfeld de strijdpositie der proletarische voorhoede, die uit arbeiders van beide richtingen bestond. Dit optreden was meer op het meekrijgen van de liberalen in een parlementaire kombinatie gericht, dan op een agitatorisch gebruik in de Tweede Kamer van het heftigste stuk proletarische klassenstrijd, in Holland nog gestreden. De leider der sociaal-demokratie vond, schijnt het, dat ook onder deze omstandigheden de aktie der massa aan die der afgevaardigden ondergeschikt gehouden moest worden. En zoo de staking al plaats vond, moest op haar vreedzaam, louter protesteerend karakter de nadruk worden gelegd. Wat bijdoel had moeten wezen en blijven, werd voor de overschatters der parlementaire aktie hoofddoel. Den 2den April werd in een geheime bijeenkomst van de bij het komité aangesloten organisaties tot de staking in de transportbedrijven besloten. De anarchistische elementen verklaarden met haar geen manifestatie te bedoelen doch pressie voor de intrekking of verwerping der wetten. Omtrent den duur der staking werd niets bepaald, evenmin een dag van aanvang genoemd: stilzwijgend gold als zoodanig de 5de April. Het besluit zou geheim blijven; in den nacht van 4 op 5 April bleek echter dat de autoriteiten gewaarschuwd waren. Reeds de eerste dag der staking bracht aan het licht dat de strijdbare geest onder het spoorwegpersoneel veel zwakker was dan op 31 Januari. Een deel ervan bleef overal aan het werk; het verkeer werd ingekrompen, maar niet stopgezet. De spoorwegmaatschappijen stuurden onmiddellijk den stakers de aankondiging thuis van hun ontslag, tenzij zij zich binnen twee dagen weder voor den arbeid aanmeldden; dit had op vele plaatsen groote ontmoediging ten gevolge, niet het minst onder de vrouwen. De staking in de Amsterdamsche haven beantwoordden de patroons terstond met een algemeene uitsluiting van alle bij het havenbedrijf betrokken arbeiders (ongeveer 4000 man), die zij nog gedurende verscheiden weken na het einde der politieke staking handhaafden. Hierdoor brachten zij aan de organisatie der havenarbeiders een slag toe, welken deze jarenlang niet te boven kwam. In Rotterdam nam | |
[pagina 255]
| |
de havenarbeidersstaking, zoo zij ook al niet algemeen was, toch grooter afmetingen aan dan waarop gerekend was. Voor de eerste maal werden deze arbeiders in een algemeene beweging betrokken. Den 8sten April, den dag dat de behandeling der dwangwetten in de Kamer ten einde liep, proklameerde het komité van verweer, om de spoorwegstaking die bij den dag verder af brokkelde te hulp te komen, de algemeene werkstaking. Dit was natuurlijk de laatste noodkreet. Te Amsterdam gaven 8000 diamantbewerkers (in dien tijd de best georganiseerde arbeiderskategorie) en het meerendeel der bouwvak-arbeiders aan de oproeping gehoor. Ook eenige groepen van gemeentewerklieden legden het werk neer, dat hierop gedeeltelijk door militairen overgenomen werd. Buiten Amsterdam werd hier en daar in de grootere steden nog in enkele bedrijven (bouwbedrijf, metaalbewerking, drukkersbedrijven) gestaakt; alles bijeengenomen omvatte de staking over het geheele land 50 à 60.000 arbeiders, waarvan ongeveer 30.000 te Amsterdam. Den 9den April 's middags nam de Tweede Kamer de dwangwetten aan en in den daarop volgenden nacht besloot het Komité om de staking op te heffen. Hoewel hier en daar niet zonder strubbelingen, zoo waren toch enkele dagen later alle stakingen, die met de algemeene beweging samenhingen, ten einde. Onmiddellijk na de opheffing kwam het tot bittere tweedracht en scherpe twisten tusschen sociaaldemokraten en anarchisten. Deze laatsten beweerden dat de ‘parlementairen’ door hun ‘verraad’ den strijd hadden doen mislukken, - een onzinnige bewering waarvoor een later onderzoek geen enkel bewijs opleverde. Erger dan de verloren slag, de zoo goed als vernietigde organisatie van het spoorwegpersoneel en de ernstige verzwakking van verscheiden andere organisaties, erger dan het ontslag van de 5000 man, slachtoffers van de wraak der spoorwegmaatschappijen - erger, omdat zij langdurige nadeelen voor de geheele arbeidersklasse veroorzaakte, - was de verscherpte tegenstelling tusschen de beide richtingen in de beweging, die de Aprilstaking achterliet. De ‘moderne’ richting stichtte kort daarna het Verbond van Vakvereenigingen, dat weldra tot hoogen bloei kwam en bij het uitbreken van den wereldoorlog over de 100.000 arbeiders telde, maar toen reeds in hoogen graad door opportunisme was aangetast. De syndikalisten of ‘onafhankelijken’ werden nog meer gestijfd in hun parlementaire vooroordeelen. Het geloof in de ‘algemeene werkstaking’, als eenig heilmiddel in tegenstelling tot politieke organisatie en parlementaire aktie geprezen, werd door de nederlaag in het minst niet aan 't wankelen gebracht, omdat men deze toeschreef aan het verraad der parlementairen. Zoo werd in de gemoederen der eenen het stembiljet en de mechanische macht van het aantal - en in de gemoederen der anderen het mirakel der ‘algemeene werkstaking’ steeds meer tot een afgod. De wrange vruchten van het absolute uiteenvallen der nederlandsche vak- | |
[pagina 256]
| |
beweging in twee richtingen en van het falen der sociaaldemokratie als algemeene proletarische klassepartij, openbaarden zich op bedroevende wijze bij den strijd van de zeelieden en de transportwerkers, die, in samenhang met de groote worsteling van het engelsche transportproletariaat, in Juni 1911 in de Amsterdamsche en Rotterdamsche havens uitbrak. Te Amsterdam hadden de syndikalistische organisaties de leiding; dit feit beschouwden de modernen als een reden om zich aan den strijd te onttrekken en de officieele sociaaldemokratie om haar plicht als voorvechtster der proletarische klassebelangen te verzaken. Het scherpe karakter van den strijd, die door de arbeiders en hun vrouwen met standvastigen moed gevoerd werd, de halsstarrigheid der ondernemers, die hun standpunt van absolute alleenheerschappij niet wilden opgeven, het schandelijke partijkiezen der overheid, die het gebouw der zeeliedenorganisatie door militairen liet bezetten, de ruwe geweldenarij der politie, die in de arbeiderswijk Kattenburg zonder provokatie een nachtelijk bloedblad aanrichtte, - al deze feiten schenen de arbeiderspartij te moeten nopen tot het verleenen van materieelen en moreelen steun. Maar de arbeiders werden verslagen zonder dat de S.D.A.P. een vinger roerde om hun te hulp te komen. De verraderlijke triomfkreet, die hun nederlaag aan het dagblad ‘Het Volk’ ontlokte, en de ergerlijk tendentieuze wijze waarop de staking van dien kant als ‘anarchistische mikmak’ werd gekarakteriseerd, droegen er begrijpelijkerwijze toe bij, om den fanatieken haat, in de kringen der syndikalistische arbeiders tegen de ‘parlementairen’ en de ‘modernen’ gekoesterd, nog aan te wakkeren.
Zwitserland is een der eerste landen geweest, waar het spoorwegpersoneel door staking zijn eischen wist door te zetten. De zwitsersche spoorwegstaking van Maart 1897 was, evenals de nederlandsche van Januari 1903, een gevolg van opgekropte ontstemming en diepe ontevredenheid onder het personeel, welks verzoeken om verbetering van arbeidsvoorwaarden jarenlang door de direktie geïgnoreerd waren. Ofschoon de staking niet onverwacht, maar eerst na langdurige onderhandelingen uitbrak, slaagde de direktie er niet in haar op eenige wijze te verzwakken. Op de noordoostelijke lijnen stond het verkeer geheel stil en het personeel van verschillende andere lijnen was gereed om zoo dit noodig bleek voor de overwinning, onmiddellijk de solidariteitsstaking te proklameeren. Maar het bleek niet noodig. De zegepraal der spoorwegarbeiders was snel en volkomen: de direktie verklaarde zich bereid om de voornaamste eischen toe te staan; daarop werd een scheidsgerecht benoemd en de arbeid weer opgenomen. Tot de overwinning der arbeiders droeg ongetwijfeld de onpartijdige houding der regeering bij; de staking kwam haar blijkbaar niet ongelegen met het oog op haar plannen tot nationaliseering van het spoorwegwezen. Geheel anders was het optreden der zwitsersche autoriteiten bij de alge- | |
[pagina 257]
| |
meene ééndaagsche proteststaking te Zürich in Juli 1912. Deze gebeurtenis, de eerste van haar soort in het kleinburgerlijk-demokratische Zwitserland waar de klassenstrijd, vooral in het ‘duitsche’ gedeelte, tot aan den wereldoorlog doorgaans rustige, bijna gemoedelijke vormen aannam, werd uitgelokt door het partijkiezen der overheid voor de ondernemers, in een strijd door slotenmakers en schilders tot verkorting van arbeidstijd. Politie en justitie steunden de patroons, die de hulp al hadden van de ondernemers-organisaties. De vreemdelingen onder de stakers werden het land uitgezet, onbeteekenende stakingsdelikten zwaar gestraft. Dat ten slotte de politie haar hooge bescherming verleende aan het kapitaal dat vreemde onderkruipers invoerde, deed voor de arbeiders de maat overloopen. Het kwam tot botsingen waarbij bloed vloeide, en toen hierop een verbod van posten werd uitgevaardigd, wekte dit algemeen onder de arbeiders groote verontwaardiging. Een spoedreferendum door de vakvereenigingen gehouden, stemde voor een ééndaagsche plaatselijke proteststaking. Deze werd gehouden tegen den wil der partijleiding: 20.000 arbeiders, - vier vijfden van het geheele aantal in de stad Zürich, - namen aan haar deel. Reeds in den vroegen morgen werd het werk neergelegd; de typografen, het spoorwegpersoneel en de post-, telegraaf- en telefoonbeambten waren van deelneming vrijgesteld; maar alle andere gemeentebedrijven, ook de tram, deden mee. Het verkeer stond volkomen stil. Alle cafés en kroegen waren gesloten, evenals een groot deel der winkels en magazijnen. De rust werd nergens verstoord, ondanks de provoceerende houding der kantonale autoriteiten, die de troepen in de kazerne konsigneerden. De ondernemers beantwoordden de staking met een uitsluiting van eenige dagen; de rechtbanken beschouwden haar als ‘oproer’, maar de gerechtelijke vervolging tegen een groot aantal deelnemers aan de staking bevolen, liep op niet veel uit.
Zweden is een van de tweede rangs-staten van Europa, waar de industrieele ontwikkeling, dank zij den rijkdom aan ertsen en de vele levende wateren, geschikt om als beweegkracht te dienen voor elektrisch bedrijf, in de laatste halve eeuw het snelste tempo heeft aangenomen. In 1870 leefde nog 72% der bevolking op het platteland; in 1900 was dit percentage tot 54% verminderd. Het aantal fabrieken steeg tusschen 1896 en 1907 van 9745 tot 11.659; het aantal arbeiders van 238.181 tot 303.629. Echter, van nog meer belang dan deze stijging was de snelle koncentratie van het kapitaal en de daarmee gelijken tred houdende aaneensluiting der ondernemers. De drie grootste zweedsche ondernemers-vereenigingen, die omstreeks 1900 bijna 260.000 arbeiders in dienst hadden, waren toen reeds geheel en al op den aanval ingericht. Een stelsel van onderlinge verzekering tegen verliezen door onderbrekingen der produktie en van hooge boeten bij handelingen tegen de statuten, vergemakkelijkte de uitsluitingstaktiek die ook vóór de geweldige | |
[pagina 258]
| |
worsteling van 1909 reeds herhaaldelijk door de ondernemers werd toegepast. Zoo werden in 1905 18.000 metaalbewerkers uitgesloten; vijf maanden lang duurde deze strijd die met de zegepraal der ondernemers eindigde. Tegenover de hechte patroons-organisatie was de hoofdmacht van het zweedsche proletariaat in het sociaaldemokratische vakverbond georganiseerd, dat in 1909 162.000 leden telde. Daarnaast bestonden enkele onbeteekenende vereenigingen van kerkelijke, liberale en ‘gele’ arbeiders. Beide partijen hadden dus een hoogen graad van organisatie bereikt. De oorzaak der groote uitsluiting van 1909 was de taktiek der patroons, om met behulp der krisis een algemeene loonsverlaging door te zetten. Sedert 1907 waren de aanvallen der ondernemers op den loonstandaard aan de orde van den dag geweest; in sommige bedrijven poogden zij de loonen met 25% te verlagen. Ook wilden zij de arbeiders dwingen om midden in de krisis ongunstige kollektieve kontrakten af te sluiten, die jarenlang elken strijd voor verbetering van arbeidsvoorwaarden zouden beletten. Deze laatste eisch gaf aanleiding tot de grootste worsteling tusschen kapitaal en arbeid, die Zweden nog had beleefd. Den 12den Juli proklameerde de ‘Vereeniging van Zweedsche Arbeidsgevers’ de algemeene uitsluiting in de cellulose- en de houtindustrie. Gaven de arbeiders niet toe, dan zou de uitsluiting systematisch steeds meer worden uitgebreid, zoolang tot zij alle 163.000 arbeiders, in dienst bij de vereenigde ondernemers, omvatte. Wilden de vakvereenigingsbestuurders de moreele en finantieele kracht hunner leden niet langzaam zien uitteren, het niet aanzien hoe de ‘afmattingsstrategie’ van den vijand de organisaties onherroepelijk uitputte, dan moesten zij op hun beurt tot den aanval overgaan. Een ‘defensief offensief’ was de eenige taktiek, die kans op succes bood. De zweedsche ‘moderne’ vakvereenigingsbestuurders waren allerminst revolutionairen, integendeel overtuigde aanhangers der ‘geleidelijke’ methode, der taktiek van schikking en vergelijk, der wettelijkheid tot elken prijs en der opportunistische staatskunst. Door de algemeene werkstaking uit te roepen - de omstandigheden dwongen er hen toe - pasten zij een taktiek toe, die eigenlijk tegen hun opvattingen indruischte. Deze zelfde opvattingen brachten hen er toe om de staking, toen zij niet te vermijden bleek, zooveel mogelijk als een ‘zuiver ekonomischen strijd’ te voeren, en alles te voorkomen, wat haar het karakter van een revolutionair-sociale worsteling geven kon. Ook Branting, de leider der zweedsche sociaaldemokratische kamerfraktie, legde in het parlement telkens nadruk op het feit, dat de staking zich uitsluitend tegen de ondernemersorganisatie richtte. Uit hoofde van hun inzichten besloten de vereenigingsbestuurders om de staking zoo veel doenlijk te beperken. Zij gelastten dat de typografen, het spoorwegpersoneel, de arbeiders bij de waterleiding, de gasfabrieken en eenige | |
[pagina 259]
| |
andere gemeentelijke bedrijven, aan het werk zouden blijven. Door dit bewijs van gematigdheid hoopten zij de publieke opinie gunstig voor de arbeiders te stemmen. Ook stond het spoorwegpersoneel vrijwel buiten de socialistische beweging en wist men niet zeker of het zich bij de staking aan zou sluiten. De energie en de eensgezindheid waarmee de arbeiders, ongeorganiseerden zoowel als georganiseerden, zich in den strijd wierpen, waren volkomen. Ongeveer 200.000 georganiseerden en 100.000 ongeorganiseerden volgden het parool, zij wedijverden in opofferingsgezindheid, standvastigheid en zelfbeheersching. Na een volle maand waren door het geheele land nauwelijks 10 á 15% der stakers afgevallen; in enkele groote centra zooals Stockholm, stonden zoo goed als allen nog pal. Reeds na enkele dagen was gebleken, dat ondanks de voorzichtige taktiek der leiders en het bezonnen optreden der massa's, de burgerlijke klassen zich als één man tegen de staking keerden. Staat en publieke opinie wendden tegen het proletariaat alle middelen aan, waarover zij beschikten: beloften, bedreigingen, leugens en valsche berichten, intimidatie en militair vertoon, arrestaties op groote schaal en organisatie van onderkruiperij door bourgeois en intellektueelen. De voortdurende verspreiding van sensationeele leugenberichten door de burgerlijke pers, die de staking elken dag ‘dood’ verklaarde, wekte zoozeer de verontwaardiging der typografen op, dat zij met schending van de bepalingen van hun kollektief kontrakt in een schoone opwelling van verontwaardiging en klasse-solidariteit het werk neerlegden. Deze kontraktbreuk nam de burgerlijke klasse hun natuurlijk hoogst euvel. Ondersteuning in geld werd niet verleend, maar de goede organisatie der levensmiddelenvoorziening droeg er veel toe bij, den arbeiders hun langdurig volhouden mogelijk te maken. Uitmuntend werk deden de koöperatieve bakkerijen, waarvan b.v. die te Malmö dag en nacht doorwerkte; op verschillende plaatsen hadden de arbeiders brood, terwijl de burgerlijke klasse het moest ontberen. De deensche arbeiders stuurden herhaaldelijk schepen vol levensmiddelen; uit Duitschland kwamen groote geldsommen ter ondersteuning. De arbeiders der bedrijven waarin doorgewerkt werd, stonden de helft van hun loon af; onder de soldaten en marine-matrozen werden geregeld kollekten voor de stakers gehouden, tot de autoriteiten dit verboden. Maar ondanks alles bleek het kapitaal het sterkste. Toen de werkgevers zich onverzettelijk toonden, besloten de leiders, na vijf weken van strijd, dat de staking ‘beperkt’ zou worden; 100.000 arbeiders namen het werk weer op. Dit besluit beteekende feitelijk de erkenning der nederlaag: de kracht van den strijd was van nu af aan gebroken. Een arbitrage-voorstel der regeering was zóó ongunstig voor de arbeiders, dat zij er niet op konden noch mochten ingaan. Karakteristiek vooral in dit voorstel was de eisch van opneming eener bepaling in de statuten der vakvereenigingen, dat tot staking | |
[pagina 260]
| |
slechts mocht worden besloten, zoo vier vijfden der uitgebrachte stemmen zich daarvóór verklaarden. Nadat de onderhandelingen afgesprongen waren bloedde de staking langzamerhand dood, enkele uitsluitingen werden echter nog maandenlang gehandhaafd. Verscheidene ondernemers dwongen ‘hun’ arbeiders door dreigement met ontslag tot een schriftelijke verklaring dat zij uit de vakorganisatie traden. De bonden waren te zeer verzwakt, om zich tegen deze schandelijke schending van het vereenigingsrecht te kunnen verzetten. Vele der energiekste jonge arbeiders weigerden zich aan de vernederingen die het zegevierende kapitaal hun wilde opleggen te onderwerpen; zij emigreerden naar Canada of Brazilië. Echter, de vernietiging der vakbeweging of althans haar verlamming voor lange jaren, zooals het kapitaal zich voorgesteld had, gelukte niet. Een kern bleef over en zoodra de ekonomische konjunktuur verbeterde, begonnen de organisaties weer krachten te verzamelen. Een nieuwe uitsluiting in 1911, die 32.000 noorsche en 40.000 zweedsche arbeiders omvatte, liep op een nederlaag van het kapitaal uit. De ongelukkige afloop der groote worsteling van 1909 voerde in Zweden wel niet tot zulke hevige inwendige twisten als de mislukte algemeene werkstaking van 1903 in Nederland, maar zij droeg toch bij tot het sterker worden eener syndikalistische richting in de vakbeweging, die den opportunistischen geest waarin de groote staking geleid was scherp kritiseerde en in dien geest een belangrijke faktor van de nederlaag zag. Reeds eerder was tegen het toenemende reformisme der partijleiding en der kamerfraktie in den jeugdbond een meer radikale en anti-militaristische strooming opgekomen. Zoo droeg de staking er toe bij om de taktische en principieele verschillen in het zweedsche proletariaat te verscherpen.
Wij komen nu aan Engeland, naast Rusland het land waar de massabeweging de grootste afmetingen aannam. Een halve eeuw lang hadden de engelsche trade-unions in de algemeene europeesche beweging een in wezen kontra-revolutionaire strooming gevormd. Ten eerste, omdat zij de vakorganisatie beschouwden als den eenig-noodigen vorm van arbeiders-organisatie. En ten tweede, omdat zij theoretisch gegrond vest waren op de leer der belangen-harmonie tusschen kapitaal en arbeid. Dit burgerlijke standpunt der engelsche vakbeweging had ten gevolge, dat haar strijdbaarheid voortdurend afnam. Stakingen werden meer en meer opgevat niet als een normale uiting der klassetegenstellingen, maar als een in uitzonderingsgevallen onvermijdelijk kwaad, waardoor bijzonder-reaktionaire elementen uit de bourgeoisie tot rede gebracht moesten worden. Steeds veelvuldiger werden zij ondervangen door een taktiek van ‘vreedzaam vergelijk’ met de | |
[pagina 261]
| |
ondernemers, gegrondvest op een uitgebreid stelsel van verzoeningsraden en scheidsgerechten. Tusschen 1900 en 1909 werden door deze verzoenings-machinerie 7508 geschillen bijgelegd, terwijl in nauwelijks 1% der gevallen een staking was voorafgegaan. Echter, in deze zelfde jaren gaven de nieuwe strekkingen in de ekonomische ontwikkeling van het engelsche kapitalisme, samenhangend met het verlies van zijn industrieel monopolie op de wereldmarkt, aan de engelsche arbeiders vele bittere lessen over de natuur dier belangenharmonie tusschen kapitaal en arbeid te slikken. De produktiviteit de verschillende bedrijfstakken nam geregeld toe, tusschen 1875 en 1908 steeg het inkomen der kapitalistische klasse met 40%; de arbeiders daarentegen, zelfs de geschoolden en georganiseerden, vielen, vooral sedert het begin der eeuw, ten prooi aan absolute verarming, daar de stijging der loonen geen gelijken tred met die der prijzen hield. Wat de ongeorganiseerden aangaat, die met hun gezinnen ongeveer 20 millioen menschen telden, krachteloos en futloos vegeteerden zij voort, door het kapitaal gekweld, door ‘de aristokratie van den arbeid’ in den steek gelaten en als minderwaardigen verachtelijk behandeld. Maar naarmate verbeterde machines allengs den arbeid der ongeschoolden meer waarde gaven, en aan dien der geschoolden een deel van zijn waarde ontnamen, nam de druk van den ongeschoolden op den geschoolden arbeid toe en werd deze laatste in zijn gunstige positie bedreigd. Ook de verzoeningsinstellingen kwamen ten goede aan de ondernemers; het gelukte dezen vaak, de onderhandelingen, die in den regel verschillende trappen moesten doorloopen, dermate sleepend te houden, dat daarmee jaren gemoeid waren. Bij de toenemende belemmering van het stakingsrecht door de scheidsgerechten en de verzoeningsraden kwam de achterlijke inrichting van het engelsche vakvereenigingswezen zelf. De vakorganisatie, verbrokkeld als zij was in een aantal bonden en vereenigingen, uiterst uiteenloopend van aard en omvang, vaak op de kleinzieligste wijze tegen elkaar konkurreerend en elkaar bestrijdend, werd steeds machteloozer tegen het zich rustig centraliseerende, vastberaden opdringende kapitaal. Zoo dwong de sociale nood de engelsche arbeiders ten slotte tot verzet tegen verstarde denkvormen en tegen instellingen, die zich zelven overleefd hadden. En bij hun onstuimige pogingen, om zich het dwangbuis dat hun vrijheid van beweging belemmerde van het lijf te scheuren, kwamen zij onmiddellijk in konflikt met de machtige bureaukratie die zij hadden gekweekt om hun wil uit te voeren en hun belangen te verdedigen. Behalve het feit, dat deze bureaukratie reeds door den aard van haar werkkring en milieu konservatief en vredelievend gestemd was, beïnvloedde het vooruitzicht op de voordeelige regeeringsbetrekkingen, die vaak in den loop der jaren hun deel werden, | |
[pagina 262]
| |
niet zelden de maatschappelijke opvattingen der vakvereenigingsbeambten. De stakingen der engelsche arbeiders kregen tengevolge van dit alles in deze jaren vaak het karakter van spontane opstandigheid tegen den wil hunner officieele leiders en moesten met verbreking der bestaande kontrakten worden doorgezet. Behalve door hun uitbreiding, door de hardnekkigheid waarmee zij werden volgehouden, door hun scherp klassekarakter en vaak onstuimig verloop, waren ze nog merkwaardig door de verbroedering die zij brachten tusschen geschoolden en ongeschoolden; iets, wat in Engeland geheel en al nieuw was. In 1907, juist tien jaar na een grooten strijd der machinebouwers voor den 9-urendag, een strijd, welks ongelukkige afloop een tijdperk van algemeene ontmoediging, absolute stilstand van het ledental en ‘schikkingspolitiek tot elken prijs’ in de wereld der trade-unions had ingeluid, kwamen de eerste kenteekenen dier sociale gisting onder de arbeiders tot uiting, welke de publieke opinie weldra als ‘Labour unrest’ betitelde. Vooral onder het spoorwegpersoneel, dat dreigde door staking de erkenning der organisaties af te dwingen, nam deze onrust groote afmetingen aan. Maar de verbrokkeling tusschen de verschillende vereenigingen bleek te erg dan dat eenheid van optreden mogelijk geweest zou zijn. Het dreigende onweer dreef ditmaal voorbij, en een ingewikkeld raderwerk van verzoeningsinstellingen, door vakvereenigingsbeambten en spoorwegdirekties in elkaar geprutst, werkte een paar jaar lang als een domper, waaronder de strijdlust der arbeiders werd verstikt. De ekonomische krisis van 1907 gaf ook in Engeland den ondernemersbonden de gelegenheid, om tot aanvallen op den loonstandaard over te gaan. Scherpe konflikten, waarbij ten slotte 150.000 stakers en uitgeslotenen betrokken waren, braken uit in de textielindustrie. Na een hardnekkig gevoerden strijd moesten de arbeiders bukken. Maar het hoofdterrein van de ekonomische worstelingen in deze jaren was de mijnstreek van zuid-Wales. Reeds in den winter van 1905/6 waren daar, tengevolge van den toenemenden druk van het kapitaal, dat snel tot den trustvorm uitgroeide, een aantal stakingen uitgebroken. In 1908 herhaalde zich de stakingsbeweging; ditmaal was zij gericht tegen de pogingen der ondernemers, om de invoering van den wettelijken 8-urendag te gebruiken voor aanslagen op het loon. De verbitterde strijd, die Wales herhaaldelijk aan den rand der algemeene mijnwerkersstaking bracht, eindigde met de afsluiting van voor de arbeiders ongunstige kollektieve kontrakten. Geen wonder dat reeds in 1910 een nieuwe worsteling uitbarstte, langduriger en heviger dan één der vorigen, en waarbij ten slotte 12.000 man betrokken werden. Ditmaal was de afschaffing der glijdende loontarieven de inzet. De oudere bestuurders, opgevoed in eerbied voor de liberale staathuishoudkunde en in de leer der belangenharmonie, waarvan de glijdende loon- | |
[pagina 263]
| |
schaal een praktische toepassing was, verzetten zich met alle macht tegen de staking, terwijl vele jongere, min of meer socialistisch-denkende beambten haar steunden. Het tartende optreden eener groote politie-macht, op de been gebracht om de ‘vrijheid van arbeid’ te beschermen, voerde herhaaldelijk tot bloedige botsingen. Tevergeefs trachten de stakers te bewerken, dat de algemeene werkstaking in alle bekkens van zuid-Wales geproklameerd werd. Ondanks den ongunstigen keer dien de staking door het gemis van solidariteit der andere organisaties van mijnwerkers nam, bleven de arbeiders maandenlang volhouden. Telkens en telkens weer verwierpen zij de vredesvoorwaarden, hun door hun bestuurders voorgelegd en aangeprezen. Ten slotte dwong uitputting hen, het hoofd in den schoot te leggen. Niets meer hadden zij bereikt, dan een armzalige loonsverhooging. Nog karakteristieker voor de opstandige stemming ook van arbeiderskategorieën, die tot dusver nooit neiging hadden getoond om van afgebakende paden af te wijken, was de strijd op de scheepswerven in Schotland, aan de Clyde en de Tyne. Gedurende den zomer van 1910 kwamen er verscheiden gevallen van verzet tegen de vakvereenigingsdiscipline voor, die tot lokale konflikten leidden. Begin September weigerden op twee werven kleine arbeidersgroepen om zich te onderwerpen aan de bijzonder ongunstige bepalingen van een kollektief kontrakt, in 1907 onder den druk der krisis afgesloten. Tegen den wil hunner bestuurders legden zij met verbreking der kontraktueele bepalingen het werk neer, waarop de ondernemers alle ketelmakers op de overige werven uitsloten en van den vakbond waarborgen tegen herhaling van een dergelijke kontraktbreuk verlangden. De bestuurders waren er sterk voor deze waarborgen te geven. De leden echter weigerden beslist, zij lieten zich na lange vruchtelooze onderhandelingen ten getale van 15.000 uitsluiten, ofschoon ze wisten op geen stakings-ondersteuning te kunnen rekenen. Veertien weken lang duurde de strijd, die ten slotte aan de arbeiders de volledige overwinning bracht; hun zegepraal baarde natuurlijk groot opzien in de arbeidersklasse en verhoogde algemeen haar opgewekte, strijdlustige stemming. Het jaar 1911 zou hiervan de bewijzen brengen. In dat jaar toch vond de geweldige, ongeëvenaarde uitbarsting in het transportbedrijf plaats, die Engeland, naar de uitdrukking van een burgerlijk blad, aan den rand bracht van den burgeroorlog. Met name in het transportbedrijf te land en te water was de toestand der arbeidersklasse in de laatste jaren hoe langer hoe slechter geworden door de centralisatie van het kapitaal, dat in de Shipping Federation een der machtigste internationale patroonsbonden van de wereld gesticht had. De invloed der arbeidersorganisaties in het zee- en havenbedrijf werd al geringer. In 1910 begon de voorzitter der engelsche zeeliedenorganisatie, Havelock | |
[pagina 264]
| |
Wilson, zijn groote kampagne voor een internationale zeeliedenstaking, die in Engeland veel sympathie vond. Op de internationale konferentie in het voorjaar van 1911 gehouden tusschen de afgevaardigden der zeeliedenorganisaties van Denemarken, Engeland, Duitschland, Zweden, België, Noorwegen en Holland bleek echter, dat in Duitschland, Zweden, Noorwegen en Denemarken van een staking niets zou komen. In Duitschland had overleg met de reeders reeds tot eenige verbetering geleid; in Noorwegen was een wetsontwerp ingediend dat aan vele grieven der zeelui tegemoet kwam en in Zweden gevoelde men zich nog te zwak na de groote uitsluiting van 1909. Zoo werden deze landen uitgeschakeld en bleef de internationale aktie tot België, Nederland en Engeland beperktGa naar voetnoot1), Den 14den Juni werd te Londen, Liverpool, Manchester, Newcastle, Cardiff, Bristol, Southampton en Hull de algemeene zeeliedenstaking geproklameerd. Gedurende de eerste dagen ontbrak alle eenheid van optreden. ‘Er werd plaatselijk gewerkt en plaatselijk onderhandeld, veelal buiten de organisatie om.’ Waar gedeeltelijke koncessies, met name van geldelijken aard, bereikt werden, werd de strijd afgebroken. Vele der niet bij de Shipping Federation aangesloten reeders gaven spoedig toe, wat natuurlijk de stakers zeer aanmoedigde. Intusschen schenen in 't algemeen de kansen voor de zeelieden niet gunstig te staan, toen plotseling te Goole en Hull, kort daarna ook te Liverpool en Grimsby, groote sympathie-stakingen van dokwerkers en voerlieden uitbraken, die weldra tot een algemeene transportstaking aangroeiden. Nu veranderde de geheele situatie. In sommige havens, o.a. te Hull, deden de gevolgen der staking zich al spoedig geducht gevoelen. In heel het dichtbevolkte distrikt begon gebrek aan levensmiddelen te heerschen, de prijzen der aardappelen stegen snel, 17.000 ton kolen konden niet verscheept worden. De groote handelslichamen wendden zich tot de regeering en verzochten haar tusschenkomst, met het gevolg, dat weldra te Hull en te Bristol een voor de arbeiders gunstige schikking tot stand kwam. Te Liverpool verklaarden de leden der Shipping Federation zich bereid de eischen der stakers toe te staan, hierdoor echter kwam er nog geen einde aan den strijd daar de dokwerkers, die onder het stellen van eigen eischen de sympathiestaking waren begonnen, nu en met goed gevolg, den daadwerkelijken steun der zeelieden verlangden. In den loop van Augustus nam daardoor te Liverpool de staking een steeds scherper karakter aan. In de eerste helft van Juli breidde de beweging zich uit tot de havens van zuid-Wales, te Cardiff groeide zij aan tot een algemeene staking in de transportbedrijven. Hiermee was feitelijk in alle groote engelsche havens, op Londen na, de | |
[pagina 265]
| |
handel volkomen verlamd. Natuurlijk lag de kracht der staking voor een deel in het feit, dat zij de ondernemers overrompelde; deze hadden voor tegenmaatregelen geen tijd gehad. Aanvankelijk waren de Londensche havenarbeiders buiten de beweging gebleven; door koncessies hoopten de reeders alsnog een staking in de grootste haven der wereld te voorkomen. Op een vergadering der georganiseerden, den 28sten Juli gehouden, verklaarden deze zich vóór aanneming der voorwaarden, hun door de ondernemers aangeboden. Maar toen gebeurde er iets geheel onverwachts. Vele arbeiders weigerden op de overeengekomen voorwaarden aan het werk te gaan, de ongeorganiseerden sleepten de georganiseerden mede, de leiders waren genoodzaakt de massa's te volgen, de beweging verspreidde zich als een laaie brand. Den 5den Augustus werd de algemeene staking in de dokken en havens uitgeroepen en den dag daarop vond een massabetooging plaats op Trafalgar-plein - de eerste groote openbare demonstratie van het haven-proletariaat sedert den strijd van 1880, - waaraan 50.000 man deelnamen. Daags daarop legden ook de voerlieden het werk neer; dit was voor den Londenschen handel de laatste slag. De geest van solidariteit was zóó volkomen, dat voor hervatting van den arbeid door sommige groepen, eer allen het doel bereikt hadden, geen de minste vrees behoefde te bestaan. Nu werden de toestanden in de metropolis moeilijk. Gebrek aan benzine dwong tot inkrimping der motorbusdiensten. Enorme voorraden vleesch, graan en vruchten lagen in de opslagplaatsen te bederven, voor een groot deel moesten zij na den strijd op last der gezondheidskommissie worden vernietigd. Duizenden fabrieksarbeiders raakten werkeloos door gebrek aan grondstoffen voor de industrie. De houding der massa was zelfbeheerscht en rustig, zij dwong zelfs de bewondering van felle tegenstanders af. Botsingen met de politie kwamen bijna niet voor minister Churchill kreeg geen kans om de soldaten die te Aldershot gereed gehouden werden op de Londensche arbeiders los te laten. Kalm en onverzettelijk bleven deze vasthouden aan het parool: ‘geen man aan het werk zonder toestemming van het bestuur der federatie van transportarbeiders.’ Hun solidariteit droeg goede vruchten: de ondernemers moesten bukken. Op den avond van den 11den werd voor alle betrokken arbeiders de staking opgeheven en den volgenden dag de arbeid algemeen hervat; de verkregen voordeelen waren aanzienlijk; in sommige bedrijven verkregen de arbeiders een verkorting van den werktijd met twee uur, in andere 25% loonsverhooging; alle organisaties werden erkend. De sterke beroering in het transportbedrijf trok op vele plaatsen ook de spoorwegarbeiders mede, wier ergste grief de verzoeningsraden waren, hun in 1907 door Lloyd George opgedrongen. In verschillende groote spoorwegcentra: Hull, Manchester, Bristol, Liverpool, Grimsby, enz. legden zij, meest tegen den wil hunner bestuurders, het werk neer. Al was de spoorwegstaking | |
[pagina 266]
| |
niet algemeen, zij was toch uitgebreid genoeg om, in de week tusschen 15 en 22 Augustus, het vervoer en verkeer in Engeland in hooge mate te desorganiseeren. Merkwaardig, ofschoon in harmonie met het instinktmatige karakter der geheele beweging was het feit, dat de spoorwegarbeiders aanvankelijk niet overal bepaalde eischen stelden. Eerst na verscheiden dagen kwam de eisch van een minimumloon op den voorgrond. Ook nu waren het de ongeorganiseerde arbeiders van het goederenvervoer die op verschillende plaatsen het sein voor de beweging gaven. Op aandrang der arbeiders besloten de hoofdbesturen der vier voornaamste bonden op 15 Augustus, om de algemeene spoorwegstaking te proklameeren, tenzij de maatschappijen zich binnen een etmaal bereid verklaarden te onderhandelen, Toen greep de regeering opnieuw in met het voorstel tot instelling eener koninklijke kommissie van onderzoek naar de werking der verzoeningsraden. De direkties waren hiervoor natuurlijk dadelijk te vinden; de vakvereenigingen weigerden, nadat hun verzoek aan Asquith om van de direkties de erkenning der organisaties te verkrijgen kortaf was afgewezen. Nu toonde de regeering haar waren aard: 50.000 militairen werden gezonden om de lijnen te bewaken, 3000 man met artillerie uit Aldershot naar Londen gedirigeerd; genie-soldaten namen de plaatsen der stakende machinisten in. Het kwam tot veelvuldige botsingen tusschen stakers en militairen, te Llanelly in Wales vielen zeven dooden. Het aantal stakers nam snel toe, de schattingen loopen uiteen van 140.000 tot 200.000 man van de 450.000, die tot het eigenlijke spoorwegpersoneel behoorden. De mijnwerkers in zuid-Schotland en de machinebouwers werden onrustig en toonden groote neiging om een solidariteitsstaking te beginnen. Onder deze omstandigheden slaagde de regeering er in de spoorwegmaatschappijen over te halen tot eenige toegevendheid: zij beloofden de organisaties te erkennen. De voornaamste bepaling in de nu gesloten overeenkomst was, dat beide partijen hun medewerking zouden verleenen aan eene door de regeering te benoemen kommissie van onderzoek. Tevergeefs poogden de officieele leiders deze overeenkomst voor te stellen als een ‘groote overwinning’ der arbeiders. Vele dezer laatsten gevoelden zeer goed dat het aan de demagogie der regeering, aan het opportunisme der vakvereenigingsbestuurders en aan het geknoei der parlementariërs van de Labour-party, opnieuw gelukt was de staking te doen eindigen op het oogenblik, dat zij werkelijken maatschappelijken druk begon uit te oefenen. De socialistische organen, zoowel ‘Labour Leader’ als ‘Justice’, lieten zich over de schikking scherp afkeurend uit. De uitspraak der koninklijke kommissie stelde later volkomen hen in het gelijk, die het uitbazuinen der overeenkomst als een overwinning van het spoorwegpersoneel een grove misleiding hadden genoemd. Door de geweldige beweging in het transportbedrijf was de stakings-energie van het engelsche proletariaat nog niet uitgeput. Een jaar later, in 1912, open- | |
[pagina 267]
| |
baarde zich opnieuw bij de algemeene mijnwerkersstaking de diepe innerlijke verandering in de massa's. De groote mijnwerkersstaking van 1912 stond in het teeken van het minimumloon, de leus, door de mijnwerkers van zuid-Wales reeds vijf jaar vroeger aangeheven. Voor den engelschen bergbouw beteekende deze eisch een breken met diep-gewortelde tradities, immers het loonstelsel was sedert lange jaren op een kombinatie van stukloon en glijdende tarieven opgebouwd. In 1910 voor 't eerst door den landelijken bond gesteld, vond de nieuwe leuze grooten weerklank en werd zij weldra tot een punt van praktische politiek. De spoorwegstaking van 1911 had een meesleepende werking op de mijnwerkers; reeds waren zij op het punt zich in de beweging te storten, toen deze stilgezet werd. In het begin van het volgende jaar echter besloot de landelijke bond tot staking nadat alle onderhandelingen op de onverzettelijkheid der steenkool-koningen van zuid-Wales schipbreuk hadden geleden. Dit besluit werd et 445.800 stemmen tegen 115.720 aangenomen. Maar ook na de stemming duurden de onderhandelingen nog voort, de vakvereenigingsbestuurders toonden zich bereid tot verdere koncessies. Eindelijk, den 20sten Februari, brak de staking uit; tevergeefs deed de regeering een laatste poging om de katastrofe te voorkomen; de arbeiders, die in de lange voorafgaande onderhandelingen haar partijdigheid en demagogische misleiding hadden leeren kennen, weigerden om op het regeeringsvoorstel in te gaan. De groote strijd begon. Zooals de beweging van 1911 in het transportbedrijf, vergeleken bij de op zichzelf staande bewegingen der vorige jaren, een groote vooruitgang, wat eensgezindheid, klassebewustzijn en solidariteit aangaat, gebleken was, zoo getuigde de mijnwerkersstaking, die één millioen arbeiders omvatte en verscheiden weken duurde, van weer verderen nieuwen vooruitgang. De voortreffelijke discipline, de wonderbaarlijke eenheid zoowel als de doelbewuste en aktieve zelfstandigheid der massa's, maakten haar tot een prachtig schouwspel van proletarische aktie; zelden was het zoo gezien. Maar aan den anderen kant bracht deze staking tevens op treffende wijze het enorme weerstandsvermogen der burgerlijke maatschappij aan den dag. Zeven weken lang rustte de arbeid in een industrie die den grondslag vormt van zoo goed als alle ekonomische werkzaamheid. En toch leidde de staking niet tot een sociale katastrofe, zelfs nam de werkeloosheid niet onrustbarend toe, al moesten op enkele plaatsen fabrieken stilgezet, de spoorweg- en de verlichtingsdienst beperkt worden. De reden van de betrekkelijk geringe uitwerking der staking ligt voor de hand: aan de maatschappijen was vier maanden tijd gelaten om voorraden op te stapelen. Einde Oktober 1911 was op de konferentie te Southport het stakingsbesluit gevallen en pas eind van Februari werd het uitgevoerd. Groote massa's steenkolen waren intusschen geproduceerd en verkocht geworden, zóó groot, dat bij het einde van den strijd de bedrijven nog voor een maand voorraden hadden. | |
[pagina 268]
| |
Echter ook de hulpbronnen der arbeiders waren na die zeven weken nog niet uitgeput. Niet de ellende was het die hen dwong, om den strijd op te geven. Een aantal lokale organisaties beschikten nog over groote sommen, alles bij elkaar op zijn minst 16 millioen shilling. En een beroep op de solidariteit van het proletariaat in binnen- en buitenland zou zeker niet tevergeefs zijn geweest. Het was de regeering, die door haar optreden de stakers noopte aan het werk te gaan zonder de overwinning behaald te hebben. Zij had in het Lagerhuis een wet op de loonen ingediend, waarin wel is waar het beginsel van het minimumloon erkend, maar de vaststelling van het bedrag aan gewestelijke komités overgelaten werd. De totstandkoming van deze wet maakte feitelijk langer volhouden der staking onmogelijk. De blijkbare bedoeling der regeering was, de ‘gematigde’ leiders naar zich toe te trekken, de massa's te ontmoedigen en zoo de eenheid der beweging te breken. Bleven de arbeiders na de aanneming der wet de staking toch doorzetten, dan kreeg zij het karakter van passief verzet tegen de regeering die dan maatregelen kon nemen tot invoer van kolen en tot bescherming van onderkruipers, zooals een der ministers, Sir Edward Grey, in de parlementaire debatten trouwens volmondig erkende. Sedert het begin van den strijd hadden de oudere liberaal-gezinde vakvereenigingsbestuurders, die de invloedrijkste machtposities in handen hadden, en de massa, gesteund door vele der jongere socialistische beambten, tegenover elkaar gestaan. Met de eersten werkten natuurlijk de parlementsleden der Labour-party samen; verscheidene dezer, o.a. Snowden en Barnes, bestookten de strijdende arbeiders in de liberale pers en vielen hen telkens in den rug aan. Op uitnoodiging der regeering werden de onderhandelingen, die den 2den Maart weer opgevat waren, voortgezet tot het ontwerp einde Maart in derde lezing was aangenomen. Onmiddellijk daarna vond een referendum plaats over de vraag, of de staking al dan niet zou worden voortgezet. Meer dan 244.000 stemmen werden tegen de hervatting van den arbeid uitgebracht, tegen 201.000 er voor. Deze stemming, die groote verbazing wekte, bewees welk een diepe ontevredenheid en welk een sterk wantrouwen tegen de regeering in de massa's leefden. Natuurlijk was de meerderheid toch te klein, dan dat de staking inderdaad langer kon worden volgehouden; spoedig besloot dan ook een algemeene konferentie met groote meerderheid de hervatting van den arbeid. Het opportunisme der leiders en het verraad der Labour Party in het parlement waren de voornaamste redenen van den onbevredigenden afloop van dezen titanischen strijd. Reeds de spoorwegstaking van 1911 had de fraktie der Arbeiderspartij, die meer dan veertig leden telde, op enkele uitzonderingen na ontmaskerd als de handlangers van ondernemers en regeering. En in al de weken die de mijnwerkersstaking duurde, brachten deze ‘arbeiders-afgevaardigden’ de geweldige sociale worsteling zelfs niet éénmaal ter sprake om het | |
[pagina 269]
| |
goede recht der mijnwerkers te verdedigen en hun zaak te maken tot de zaak van het geheele engelsche proletariaat. Maar nauwelijks had de regeering haar ontwerp ingediend, of de afgevaardigden der Labour Party lieten zich vinden voor een kleine politiek van loven en bieden, waaraan zeker de mislukking der staking gedeeltelijk te wijten was, om niet eens te spreken van haar invloed op het min of meer anti-parlementaire syndikalisme, (o.a. door Tom Mann gepropageerd), dat door dergelijk optreden zeer werd bevorderd. Had een revolutionair-socialistische fraktie den strijd in het Lagerhuis gevoerd met dezelfde onbuigzame energie als de arbeiders daarbuiten, had zij dien strijd tot de zaak van het geheele proletariaat weten te maken, de staking zou het proletarische klassebewustzijn zeer versterkt, en tevens in de arbeidersklasse het begrip gewekt hebben van de beteekenis, die parlementaire aktie in dagen van sociale beroering hebben kan. Maar arbeiders-afgevaardigden van deze soort ontbraken in het engelsche Lagerhuis... en niet enkel daar. Ook in 1912 duurde de ‘onrust’ onder de engelsche arbeiders voort, dit bleek o.a. uit een nieuwe staking, die in dat jaar om een nietige aanleiding in de Londensche haven uitbrak en 100.000 transportarbeiders meesleepte. Weldra lagen in de Londensche dokken de onbestelbare levensmiddelen bij hoopen, vele schepen konden niet gelost worden, de spoorwegen weigerden om goederen voor Londen aan te nemen, de prijzen vlogen de hoogte in. Toch ging de staking, ten deele door de houding der regeering, die duizenden matrozen der reserve stuurde om het werk der arbeiders aan de lichters over te nemen, verloren. In dienzelfden tijd werd een tramstaking te Dublin tot uitgangspunt eener groote beweging, die onder leiding der nationalistisch-revolutionaire syndikalisten Larkin en Connolly, een zeer heftig en onstuimig karakter aannam. De iersche arbeiders voelden zich als proletariërs uitgebuit, als zonen van een onderdrukte natie overweldigd en mishandeld: fanatieke haat tegen de engelsche machthebbers en gloeiende begeerte naar verlossing dreven hen in den strijd. In Ierland behoefde de engelsche regeering niet haar toevlucht te nemen tot een taktiek van demagogie en misleiding: hier kon zij openlijk haar kapitalistisch karakter ten toon spreiden. Door onderdrukking der vrijheid van vergadering, door veroordeeling van Connolly en Larkin tot gevangenisstraffen, door arrestaties in massa, trachtte zij de beweging te onderdrukken. Van Augustus 1913 tot Februari 1914 bleef de toestand gespannen, telkens deden zich incidenten voor (o.a. de dood van den arbeider Pyrne in de gevangenis ten gevolge van hongerstaking) die de stemming der massa's nog meer verbitterden. Het einde der beweging was verward en troebel, maar zonder eenigen twijfel had zij tot uitkomst, den haat tegen de engelsche machthebbers te vermeerderen. | |
[pagina 270]
| |
De groote engelsche stakingen der jaren 1908/13, waarbij ieder konflikt de oorsprong wordt van nieuwe geweldigere worstelingen, vormen evengoed als b.v. de russische stakingen tusschen 1901 en 1903, een samenhangende, zoowel intensief zich verdiepende als extensief aanzwellende beweging. Ofschoon uitsluitend ekonomische eischen gesteld worden, krijgt deze beweging door haar werkingen meer en meer een algemeen, dat is een politiek, en door haar methoden een sociaal-revolutionair karakter. In korten tijd overwinnen de massa's het bekrompen partikularisme dat hen tientallen jaren lang beheerscht had; sprongsgewijze nemen hun moed en hun klassesolidariteit toe; nieuwe methoden van strijd en een nieuw bewustzijn groeien bij den dag: geen theoretische uiteenzettingen, neen hun eigen daden brengen de massa's tot begrip van het wezen der kapitalistische maatschappij en van hun taak. Nog is hun wil niet vast, hun inzicht niet klaar genoeg om hen tot het einde toe de leiders te doen weerstaan, die hen telkens weer van den koninklijken weg van den klassenstrijd af- en op zijpaden willen voeren, maar bij iederen nieuwen strijd wordt hun verzet tegen den socialen vredeswaan der leiders sterker, hun besef van de noodzakelijkheid om tegenover alle verleiders en verleidingen vol te houden, klaarder en forscher. Helaas verhinderde de traditie, de ontwikkeling en het karakter der socialistische partijen in Engeland, dat een hunner als geestelijke leider der tot nieuw leven ontwakende massa's kon optreden. Een sociaaldemokratische partij, waarin het verjongde revolutionaire marxisme zich krachtig uitte, bestond ook in Engeland niet, al kwam hier en daar, vooral in Schotland, zulk een richting in bepaalde groepen op. De Onafhankelijke Arbeiders Partij, sympathiek door de oprecht-idealistische gezindheid, die later op haar houding gedurende den wereldoorlog zulk een grooten en gelukkigen invloed zou hebben, kon de stakingsbeweging niet begrijpen en nog minder leiden, reeds omdat zij den klassenstrijd verwierp. Ook waren de meeste van hare vertegenwoordigers in het Lagerhuis, in de eerste plaats Macdonald, evenzeer besmet met opportunisme als de kopstukken der Labour Party. Maar evenmin begreep de orthodox-marxistische British Socialist Party de beteekenis der ‘labour unrest’ en der groote stakingsbeweging. Evenals de meeste der oudere marxisten op het vasteland, was haar leider, Hyndman, verstard in het geloof aan de alleen-zaligmakende kracht der parlementaire methoden; zijn partij beschouwde de groote stakingen als heroïsche maar nuttelooze krachtverspillingen van het proletariaat, dat door zelfstandige verkiezingsaktie immers zijn doel langs veel korter en gemakkelijker wegen kon bereiken. Natuurlijk kon een groep, zoozeer bij de sociale ontwikkeling ten achter geraakt, de massa's niet voorgaan in revolutionaire zelfbezinning.
De duitsche vakbeweging in deze jaren kan, wat de inrichting en de strijd- | |
[pagina 271]
| |
vaardigheid der organisaties aangaat, niet zonder meer op een lijn gesteld worden met het trade-unionisme. Van het verschil getuigt reeds het aantal stakingen in Duitschland, dat dat in Engeland vele malen overtrofGa naar voetnoot1). En toch zien wij in de duitsche vakbeweging, enkel in andere vormen diezelfde aanpassing aan het bestaande, datzelfde ontwijken van rechtstreeksch verzet tegen de toenemende uitbuiting door het kapitalisme, diezelfde verstijving van empirische regels tot dogma's welke ons telkens getroffen hebben bij de trade-unions. In denzelfden tijd dat de voorstelling van een vakvereenigingswezen, goed geschoold en krachtig geleid, steunend op finantieele draagkracht en voorbeeldige discipline, in de hoofden der leiders en ten deele ook der massa's tot een fetisch werd, waren zijn grondslagen reeds door de kapitalistische ontwikkeling ondermijnd. Nergens revolutioneerde deze ontwikkeling zoozeer de techniek, vermeerderde zij zoozeer de strijdkracht der ondernemers, centraliseerde zij in zoo hooge mate de enkele bedrijven tot kartellen, syndikaten en gemengde reuzenbedrijven als in Duitschland, nergens schiep zij door de verstrengeling der groote banken met de industrie zoo geweldige kapitaalmachten, tegenover welke de vermogens der grootste en rijkste vakbonden in 't niet zonken. De enorme georganiseerde kracht van het gekoncentreerde kapitaal en van de ondernemersbonden bepaalde den vorm der arbeidersorganisatie; zij dwong deze tot strenge centralisatie. En eveneens waren het de ondernemers, die in het algemeen het tijdstip en den vorm der konflikten vaststelden: in het laatste tiental jaren vóór den wereldoorlog staat de ekonomische strijd in het teeken der uitsluiting.Ga naar voetnoot2) In tegenstelling tot de engelsche arbeiders vielen de duitsche in den regel niet meer zelven aan maar waren zij tot verdediging gedwongen, een bewijs, dat na den trotschen bloei der vakbeweging tusschen 1895 en 1905 thans een tijdperk van krisis begon. Was de macht van het kapitaal dat de vakbonden tegenover zich vonden reeds reusachtig groot, de nauwe verbinding tusschen de groote ondernemers en den staat maakte haar nog veel geduchter. De z.gn. zware industrieën, en niet minder de elektrische en de chemische bedrijven bewezen al belangrijker diensten aan het militarisme; de onbelemmerde voortgang van deze industrieën werd een zaak van hoog belang voor den staat. De behoeften van den staat en die van de industrie doordrongen en- stimuleerden elkaar. Reeds hierdoor | |
[pagina 272]
| |
moest, nog afgezien van zijn uitwerking op het maatschappelijke leven, ieder groot konflikt in de mijnen, aan de werven enz. het karakter aannemen van een politieken strijd. De hardnekkige, met vele opofferingen gevoerde strijd der textielarbeiders van Crimmitschau voor den 9-uren-dag (Aug. 1902-Jan. 1903) was de eerste staking in Duitschland, die een vertegenwoordigend en tevens een politiek karakter verkreeg door de schandelijke wijze waarop de overheid partij trok. Vergaderingen werden verboden, kollekten op de fabrieken onmogelijk gemaakt, zelfs een kerstfeest voor de kinderen der stakers kon niet doorgaan, daar het als gevaarlijk voor orde en rust werd beschouwd. De gansche duitsche arbeidersklasse stond achter de wevers van Crimmitschau: zij bracht ruim een millioen mark aan ondersteuning bijeen; maar het kapitaal, dat de staking als een krachtproef beschouwde, weigerde elke koncessie en de arbeiders leden de nederlaag. Van nog veel grooter belang dan deze strijd was de algemeene mijnwerkersstaking van 1905 in het bekken van de Roer. Zooals bijna alle mijnwerkersstakingen droeg zij een spontaan karakter; de massa's, door den achteruitgang der arbeids- en levensvoorwaarden tot wanhoop gebracht, verbitterd over de hardnekkige weigering der steenkoolmagnaten om de vakorganisaties te erkennen, legden het werk neer tegen den wil en ondanks alle pogingen hunner bestuurders. Het grootste deel der 250.000 arbeiders was ongeorganiseerd, de georganiseerde minderheid in vier vereenigingen versnipperd. Ten einde het bondgenootschap met de christelijken niet te verstoren, zag de sociaaldemokratie gedurende de staking af van alle socialistische propaganda, ook de leider der moderne mijnwerkers-organisatie verdedigde in den Rijksdag de eischen der stakers op zóó neutrale wijze, dat de Vorwärts hem het loffelijke getuigenis gaf: ‘zijn rede had evengoed door een christelijken of liberalen mijnwerkersafgevaardigde kunnen worden gehouden.’ - Zeker zonderlinge taal voor een partij-orgaan! De katholieken echter maakten stelselmatig en zonder zich in 't minst te geneeren propaganda voor hun vereeniging. Wel eischten de sociaaldemokraten in vergaderingen de naasting der mijnen door den staat, maar daar algemeen bekend was, in welke slavernij de arbeiders der staatsmijnen in het Saarbekken leefden - o.a. werd bij verkiezingen de vrijheid van stemming geregeld op de ergerlijkste wijze geschonden - kon dit vooruitzicht voor de arbeiders weinig aanlokkelijks hebben. Nadat de staking eenigen tijd geduurd had, bood de regeering bemiddeling aan onder voorwaarde dat de arbeiders dadelijk het werk zouden hervatten. Dan pas kon van onderhandelingen sprake zijn. Dit schandelijke aanbod wekte onder de socialisten groote verontwaardiging en eenige linksstaande organen trachtten daarna aan de staking, ook in verband met de agitatie voor het pruisische Landdagskiesrecht, een politiek karakter te geven, toen onverwacht een op | |
[pagina 273]
| |
onregelmatige wijze bijeengekomen konferentie van arbeiders-gedelegeerden de beëindiging van den strijd besloot. Eene der overwegingen die tot dit besluit geleid hadden was, dat langer voortduren der staking ‘de geheele nationale voortbrenging’ geschokt zou hebben. Ook werd vertrouwen uitgesproken in... de pruisische regeering. Een storm stak op tegen het besluit; op verscheiden plaatsen wilden de stakers den strijd voortzetten, maar na eenige dagen van verwarring en strubbelingen, werd het bevel der leiders ten slotte toch opgevolgd en de mijnslaven keerden onder het juk terug. De nederlaag der duitsche mijnwerkers sleepte ook de belgische mee, die op verzoek van den duitschen bond een solidariteitsstaking - natuurlijk onder het stellen van eigen eischen - geproklameerd hadden. Op bevel der arbeidersleiders was gedurende de staking in het Roerbekken in de saksische en silezische mijnen doorgewerkt. Te pas en te onpas werd het ‘wettige’, ‘vreedzame’ en ‘uitsluitend ekonomische’ karakter van den strijd uitgebazuind om de bourgeoisie toch vooral niet te verschrikken en de publieke opinie gunstig te stemmen. Inderdaad beteekende de mijnwerkersstaking van 1905 het eerste duidelijke bankroet der parlementaire, neutrale en ultra-wettige taktiek in Duitschland; maar haar verloop bewees eveneens, dat de massa's nog tot géén andere strijdwijze in staat waren. Zooals wij dat zagen in Frankrijk, Engeland en Zweden, voerde de ekonomische krisis van 1907 in Duitschland tot menigvuldige aanvallen der patroons op den loonstandaard en de vakorganisaties. Groote uitsluitingen van metaalbewerkers, havenarbeiders en textielarbeiders vonden plaats, waarvan de meeste voor de arbeiders ongunstig eindigden. Nog meer kenschetsend voor de algemeene verhoudingen dan deze botsingen was de zware strijd der arbeiders aan de werven, waarin twee fazen te onderscheiden vallen. De eerste begint in 1910 te Hamburg met een staking van bijna 10.000 arbeiders voor verbetering der arbeidsvoorwaarden. De ondernemers - die tot de sterkst-gekartelleerde, meest brutaal-heerschzuchtige van heel Duitschland behooren - antwoorden met een uitsluiting van 60% der arbeiders op de verschillende werven door het geheele land. Hierop legden, volgens besluit der organisatie, ook de overige 40% het werk neer. Onmiddellijk dreigde de patroonsbond, die een onderafdeeling van den machtigen bond van duitsche industrieelen in het metaalbedrijf vormde, met een uitsluiting van 400.000 metaalbewerkers. De burgerlijke pers waagde voor te stellen, alle bij den bouw van oorlogsschepen betrokken stakers met gevangenisstraf te bedreigen en alle dienstplichtige arbeiders te mobiliseeren. Het kwam echter ditmaal nog niet zoover, en het vergelijk, waarbij de autokratische scheepsbouw-kapitalisten zich tot onderhandeling met de vakorganisatie bereid verklaarden, werd door een deel der sociaal-demokratische vakpers als een | |
[pagina 274]
| |
gewichtige overwinning gevierd. Die zoo spraken wilden niet zien, dat de vorm waarin de ‘koncessies’ der ondernemers geformuleerd waren onvermijdelijk tot nieuwe moeilijkheden moest leiden. De patroons vonden eenvoudig het oogenblik voor een grooten aanval niet geschikt; nadat de vrede geteekend was, begonnen zij op hun beurt de ‘afmattingsstrategie’ in praktijk te brengen. Zij ontsloegen herhaaldelijk vooraanstaande arbeiders en bezetten die plaatsen met leden der ‘gele’ vereenigingen. Dit verbitterde de arbeiders natuurlijk in hooge mate en in 1913 begon het tweede bedrijf van dit drama. Tijdens de onderhandelingen van het hoofdbestuur met de ondernemersorganisatie, traden de arbeiders aan de werven te Hamburg, Flensburg en Stettin spontaan in staking. Het hoofdbestuur weigerde de staking te erkennen, het beschuldigde de arbeiders, door hun onbezonnen optreden hun eigen zaak bedorven te hebben, daar thans een gunstige afloop der onderhandelingen onmogelijk was. Stakingsondersteuning werd niet verleend, en de aan zichzelven overgelaten, door de bureaukratie uit alle macht tegengewerkte arbeiders legden spoedig het hoofd in den schoot. ‘Geen enkele andere staking’, oordeelde later een schrijver over vakvereenigingsaangelegenheden in de ‘Bremer Arbeiterpolitik’, ‘heeft de vak- ja zelfs de partijorganisatie zoo ernstig geschokt als deze beweging. Het vertrouwen der scheepsbouw-arbeiders in hun leiders verdween. Het bedanken in massa voor de organisatie en voor de bladen der vakvereeniging en der partij was haar onmiddellijk gevolg, en de opkomst der “gelen” haar onvermijdelijke konsekwentie. Alle opwekkingen van het plichtsgevoel waren ijdel, daar het falen der organisatie al te duidelijk gebleken was.’ De ondernemers maakten natuurlijk gebruik van de gelegenheid om den vakbond nog verder te havenen door alle in de organisatie aktieve arbeiders te ontslaan en op de zwarte lijst te plaatsen. Reeds eerder, in 1912, was in het Roergebied voor de derde maal een groote staking uitgebroken. De levensvoorwaarden der mijnwerkers werden steeds ellendiger: terwijl de prijzen der levensmiddelen voortdurend stegen, daalde het doorsnee-geldloon tusschen 1907 en 1912 van 1562 tot 1446 mark! De geringe verdienste, de overmatig lange werkdag, de schandelijke misbruiken bij de uitbetaling van het loon, het geraffineerde stelsel van straffen en geldboeten, de tyrannie der mijnmagnaten, die het recht van vereeniging en vrije meeningsuiting tot een ijdel woord hadden gemaakt, het stelsel der zwarte lijsten, dat den arbeiders enkel de keus liet tusschen slaafsche onderdanigheid en ontslag - dit alles had onder de massa's grenzenlooze verbittering gewekt. Twee jaar lang hielden de leiders staking tegen: de konjunktuur was te ongunstig, de kans op slagen gering. Nu echter scheen het oogenblik gekomen: de industrie bloeide, de vraag naar steenkool was zoo groot, dat het syndikaat zijn extra-voorraden moest aanspreken; invoer uit Engeland was niet te duchten, de algemeene mijnwerkersstaking duurde daar nog voort. | |
[pagina 275]
| |
Hier tegenover stond, dat met één zeer ongunstige omstandigheid rekening gehouden moest worden. Aan de staking van 1905 hadden ook de ‘Christelijken’ deelgenomen: de katholieke centrumspartij was toen nog in de oppositie. Thans echter was het centrum regeeringspartij geworden en stelde men van die zijde alles in 't werk, om de staking te doen mislukken. Een gemeene manoeuvre der mijnbezitters op het oogenblik dat de drang tot staken onder de arbeidersmassa's, óók de christelijke, onweerstaanbaar opkwam, diende den bestuurders der christelijke organisaties tot voorwendsel voor hun verraad, nadat zij een jaar lang gemeenschappelijke agitatie met de andere vereenigingen gevoerd hadden. Den 10den Maart werd de algemeene mijnwerkersstaking geproklameerd, onmiddellijk nam zij groote afmetingen aan: den tweeden dag staakten reeds meer dan 200.000 man. Ruim één derde der leden van de katholieke vereeniging wierp zich mede in den strijd zonder zich aan het parool der leiders te storen, zoodat een groote schrik de ‘zwarte garde’ van het kapitaal aangreep. De katholieke pers hitste op schandelijke wijze tegen de sociaaldemokraten op en riep luide om ‘bescherming van de vrijheid van arbeid’ dat is om gewelddadige onderdrukkingsmaatregelen. Natuurlijk haastte de regeering zich aan deze wenschen gehoor te geven. De politiemacht werd met 6000 man versterkt; daarenboven werden nog 4000 man troepen naar het Roergebied gezonden; men prentte hun in, streng en zonder genade te werk te gaan. Weldra voerde het hondsche optreden van politie en marechaussees en de onduldbare provokaties der mijnbeambten, die als dollemannen zelfs op vrouwen en kinderen inhakten, tot bloedige konflikten; enkele onderkruipers en stakers werden gedood, honderden van deze laatsten zwaar gewond. Tegen de stakers was alles geoorloofd; als wilde dieren werden zij achternagezet, vervolgd en verjaagd, bij troepen gearresteerd of door de paarden der kavalleristen vertrapt, door de infanterie met het blanke wapen uiteengeslagen; nergens konden zij bijeenkomen om hun belangen te bespreken, hun leiders te raadplegen en elkander aan te moedigen. De onderkruipers daarentegen werden van wapens voorzien, verzorgd en gevleid door de heerschende klasse, terwijl 't hun vrij stond, de stakers op alle mogelijke wijzen te sarren en te molesteeren. Weldra moesten deze vol wrok en vertwijfeling weer onder 't juk kruipen; het terrorisme van boven had de rechtvaardige worsteling der mijnslaven om een weinig brood en een weinig vrijheid neergeslagen.
Aan het einde van dit hoofdstuk zullen wij eenige algemeene gevolgtrekkingen plaatsen, uit ons onderzoek der massa-akties in het tijdperk vóór den wereldoorlog volgend. Reeds nu echter willen wij een korte vergelijking maken tusschen de beweging in Duitschland en die in Engeland, dat is in de twee europeesche landen waar de vakorganisatie in dit tijdperk de grootste kracht | |
[pagina 276]
| |
ontwikkelde. Wij zagen hoe in beide landen de organisatievorm en de methoden der vakbeweging, zooals die zich in het tijdperk der wettelijkheid hadden gevormd, tengevolge der imperialistische ontwikkeling in doeltreffendheid verminderden. De oude methoden zijn niet meer in staat om de arbeiders tegen toenemende verarming en toenemende tyrannie van de zijde der ondernemers te beschermen. In beide landen drijft de sociale nood en de uit dezen geboren sociale intuïtie, dat verandering noodig is, de massa's nieuwe wegen van organisatie en aktie op. In beide landen hebben zij daarbij den sterken werktuigelijken tegenstand te overwinnen der instellingen die zij zelven geschapen en der leiders die zij zich zelven gegeven hebben. In zooverre zijn de omstandigheden waaronder de nieuwe taktiek zich moet doorzetten gelijk. Ongelijk echter zijn zij in andere opzichten. Het engelsche trade-unionisme, een kind van de liberale aera en van het middenbedrijf in de industrie, is in de wereld van het grootbedrijf tot zulk een anakronisme geworden, dat de vervorming der organisaties tot industrie-verbonden en de vernieuwing der taktiek door de massa-aktie zich opdringen. In Duitschland daarentegen, waar de vakorganisatie tot op zekere hoogte gelijken tred heeft gehouden met de ontwikkeling der industrie door de oprichting der industrie-verbonden en waar haar nauwe verstandhouding met de sociaaldemokratie haar een revolutionairen schijn gaf, die de werkelijkheid der burgerlijke aanpassing omsluierde, breekt het verzet der massa's tegen de traditioneele strijd- en vereenigingsvormen zich slechts langzamerhand en aarzelend baan. Een werkelijke groote poging der massa's om op te dringen, een stakingsbeweging zooals de engelsche van 1910/12, zou het duitsche proletariaat niet enkel geplaatst hebben tegenover de bijkans onneembare vestingen, de gladde vaste muren der syndikaten en reuzenbedrijven, maar het ook in direkt konflikt gebracht hebben met de geweldige macht van den staat. Telkens nemen groepen uit de arbeidersklasse een aanloop tot een dergelijken strijd, maar telkens ook schrikken zij terug voor de konsekwenties; zij laten zich door hun politieke en ekonomische leiders overreden om het oogenblik te verdagen, waarop zij van passieve verdediging tot aanval, van de vorming en oefening hunner strijdscharen tot daadwerkelijken strijd zullen overgaan. De kiesrechtstrijd en de ekonomische beweging blijven gescheiden; elke massale revolutionaire worsteling blijft uit tegen den verstrengelden politieken en ekonomischen druk, tegen de pruisische jonkerkaste en de syndikaten. En zoolang deze worsteling uitblijft, duurt de noodgedwongen passiviteit voort van groote kategorieën van arbeiders, kategorieën zooals het spoorweg-personeel, de textiel-arbeiders, het landbouw-proletariaat, de arbeiders der gemengde reuzenbedrijven, die òf niet òf slechts zwak georganiseerd, worden terneergehouden door de ijzeren vuist van staat en grootkapitaal in slaafsche onderdrukking. Wat de sterker georganiseerden aangaat. de gevoelens van discipline, gehoorzaamheid aan de leiding, zelfbeheersching en zelfbedwang, | |
[pagina 277]
| |
waartoe een lange school hen heeft opgevoed, werken te sterk in hen, de uitslag van den strijd schijnt te onzeker, het besef van de geweldige macht tegenover hen is te vrees-aanjagend, dan dat zij het zijn, die den grooten stormloop kunnen beginnen. Een doffe malaise begint in de arbeidersklasse op te komen, een voorgevoel dat de sociaaldemokratie en de moderne vakbeweging het hoogtepunt hunner macht hebben overschreden, een begin van ontmoediging en wantrouwen in eigen kracht. Het oude strijd-ideaal heeft zijn sterken glans en zijn betoovering verloren, het wordt niet langer als het eenig-mogelijke beseft; het nieuwe is nog slechts een schemerende idee, die uitziet op een toekomst vol gevaren. Ziehier de ondergrond, waaruit in de eerste maanden van den oorlog het sociaal-patriottisme opkwam. De opportunistische praktijk, de taktiek van schipperen en uitwijken, had de massa's in hooge mate ontzenuwd, in hen den revolutionairen wil verlamd en zoo de voorwaarden geschapen tot de katastrofe. In Engeland, waar de vrijhandel de kartelvorming belemmerde, waar de burgerlijke rechten en vrijheden dieper en vaster geankerd lagen in het volksbewustzijn, waar de regeering niet bij dreigende spoorweg- of post- en telegraafstaking over het wapen der mobilisatie beschikte, waren de voorwaarden voor het opkomen van spontane massa-akties veel gunstiger. Voor het engelsche proletariaat was, meer dan geweld en intimidatie, de demagogie der regeering gevaarlijk; de onderdrukking van volksbewegingen door terrorisme van boven, gelijk b.v. bij de duitsche mijnwerkersstaking van 1912 geschiedde, zou in Engeland onmogelijk zijn geweest. Ook het feit, dat het engelsche volk minder dan het duitsche geneigd is tot algemeene theoretische overwegingen en meer tot handelen op empirische gronden, speelde bij de snelle opkomst der akties van 1911/12 een rol. Voor den engelschen arbeider, niet als de duitsche van zijn prille jeugd af in de school eerst, daarna in de kazerne en in de organisatie gewend aan ijzeren tucht, geoefend in het stelselmatig onderdrukken zijner persoonlijke gevoelens en gedachten, was de weg korter van opwelling en begeerte tot de daad. Het viel hem gemakkelijker de regels die hem kooiden te doorbreken, de leiders die hem den weg versperden opzij te schuiven en de verstijfde ervaringen die hem in zijn bewegingen belemmerden, van zich af te schudden om te handelen naar de behoeften van het oogenblik. Voor de duitsche evenals voor de engelsche arbeidersklasse onderbrak de ontzettende schok van den wereldoorlog de geleidelijke emancipatie van oude vormen en gedachten, den opgang tot nieuwe. En nimmer zullen de verscheurde draden dier ontwikkeling weer worden aaneengehecht. De wereldkatastrofe waarin een geheel geslacht met al wat het wrocht, met zijn denkbeelden en werken, zijn instellingen en verwachtingen ten onderging, heeft ook de voornaamste belemmeringen weggeslagen, die de vernieuwing der strijdwijze in den weg stonden. En zoo deze waarheid geldt voor het gansche internationale | |
[pagina 278]
| |
proletariaat, in de eerste plaats geldt zij voor de duitsche en de engelsche arbeidersklasse. Het eens zoo trotsche gebouw der duitsche vakorganisatie is nog slechts een gevel, daar achter ligt alles in puin. Wel funktioneert het bureaukratische apparaat nog even stipt als te voren, maar de drie millioen leden die het lichaam der vakbeweging vormden, zij zijn tot enkele honderdduizenden weggesmolten. En ofschoon de engelsche trade-unions vrijwel ongerept bleven wat het aantal hunner leden betreft, zoo werden de geschoolde arbeiders toch gedwongen, zoovele hunner voorrechten, regels, bepalingen en tarieven prijs te geven, dat ook hunne vereenigingen nog slechts een schim zijn uit het verleden, een spookbeeld dat tevergeefs tracht zichzelf en anderen van zijn werkelijkheid te overtuigen.
Wij komen nu aan het overzicht toe der belangrijkste massa-stakingen in het oosten van Europa. Een staking van het bulgaarsche spoorwegpersoneel in 1907, evenals die der hollandsche spoorwegmannen het gevolg van jarenlang verkropte ontevredenheid over ondragelijke arbeidsvoorwaarden en verwaarloozing van grieven, eindigde na een strijd van ruim zeven weken met een volledige overwinning. De regeering, die tevergeefs door de mobilisatie van 1600 spoorwegarbeiders, door arrestaties en vervolgingen, getracht had de staking te verzwakken, moest op alle punten toegeven. De loonen werden verhoogd, de vervolgingen ingetrokken, de onderkruipers ontslagen en alle stakers op hun oude plaats weer in dienst gesteld. De overwinning van het bulgaarsche spoorwegpersoneel was een opmerkelijk voorbeeld van het succes eener verkeersstaking in een land met nog zeer jonge vakbeweging. Bij de behandeling der massa-akties voor algemeen kiesrecht in hoofdstuk IV hebben wij den grooten Mei-opstand van het hongaarsche proletariaat in 1912 niet vermeld: door zijn karakter van spontane, onstuimige revolte valt hij buiten het kader der van bovenaf geleide, stelselmatig verloopende, door parlementaire verhoudingen en kombinaties sterk beïnvloede kiesrechtbewegingen, gelijk wij die in België, Nederland, Zweden, Duitschland hebben leeren kennen. Het kiesrechtvraagstuk was in Hongarije aktueel sedert 1905, toen de kroon, om de fronde der Magyaarsche grootgrondbezitters te breken, beloofd had algemeen kiesrecht in te voeren. De sociaal-demokratie, die onder het heerschende kiesstelsel niet de minste kans bezat om het parlement binnen te dringen - slechts ruim 6% der bevolking was kiezer - kon enkel door den druk der massa's de heerschende klassen den weg van demokratische hervorming opdrijven. Het proletariaat had reeds vroeger door groote demonstraties en stakingen | |
[pagina 279]
| |
tegen de pogingen der grootgrondbezitters tot invoering van het meervoudige kiesrecht geprotesteerd. Nu, in het voorjaar van 1912, vloedde de volksbeweging voor de demokratische kiesrechthervorming onstuimig omhoog. Op een betooging te Boedapest eischten 80.000 menschen het kiesrecht. De situatie werd gekompliceerd door een hevigen strijd voor en tegen de verhooging der militaire lasten (z.gn. weer-ontwerpen) tusschen de verschillende partijen in het parlement. De kleinburgerlijke Justh-partij, die over veertig zetels beschikte, paste tegen deze ontwerpen de parlementaire obstruktie toe en dreigde daarmee voort te gaan, tot de regeering een waarlijk-demokratisch kiesrecht-voorstel zou hebben ingediend. Een in April gehouden sociaaldemokratisch kongres verklaarde zich voor voortzetting van den strijd met alle middelen, gewelddadige niet uitgezonderd, zoo de reaktionaire klassen de beweging door geweld in en buiten het parlement trachtten te onderdrukken. De nieuwe kiesrechtontwerpen der regeering waren van demokratisch oogpunt ten eenenmale onaannemelijk en werden door de Justh-partij verworpen. Hierop zwenkte de minister-president Luxacs, die tot nu toe voor een aanhanger van het algemeene kiesrecht had gegolden, plotseling naar de reaktionaire jonkerpartij om. Haar leider Tisza werd tot voorzitter der Kamer benoemd, de kiesrechtkwestie leek van de baan en de ontmoedigde kleinburgers wilden den strijd opgeven, maar het proletariaat maakte zich gereed dien voort te zetten door rechtstreeksche aktie. Nog dien eigen dag kwam het te Boedapest tot groote betoogingen en proklameerde de sociaaldemokratie de algemeene staking. Den volgenden morgen stonden alle fabrieken en werkplaatsen stil; groote arbeidersmassa's stroomden naar de binnenstad en trachtten tot het parlementsgebouw door te dringen, maar zij vonden de toegangen door een sterke militaire macht versperd. De stakers echter verdedigden zich tegen de aanvallen van politie en soldaten met steenen en revolvers, in het midden der stad werden barrikaden opgeworpen. Maar spoedig noodzaakte de druk der troepen de menigte uit het hart der stad naar de buitenwijken terug te trekken. Daar duurde de strijd voort: tramwagens werden omvergeworpen en als borstweer tegen de soldaten gebruikt, rails opgebroken en kettingen over de straten gespannen. Die gansche ‘roode Dinsdag’ ging voorbij in heftige straatgevechten. Onophoudelijk patrouilleerden bereden troepen door de straten. In de arbeiderswijken, waar de politie zich niet waagde, waren talrijke straatlantaarns verbrijzeld; toen de avond viel werd op sommige plaatsen het uitstroomende gas aangestoken, meterhoog stegen de roode vlamtongen in de lucht. Elders heerschte diepe duisternis, onheilspellend klonken daarin de knetterende salvo's en verenkelde schoten. Ettelijke dooden en honderden gewonden waren gevallen, telegrammen berichtten, dat ook in de provincie een stakingsbeweging opkwam. Men rekende vast op de aansluiting der spoorwegarbeiders. | |
[pagina 280]
| |
Dienzelfden avond echter besloot de sociaal-demokratische partijleiding tot opheffing der staking, zij vreesde dat voortzetting tot een groot bloedbad zou leiden gelijk Tisza dat scheen te willen provoceeren. ‘En al waren er vijftig dooden, ik onderbreek de zitting niet; wij zijn toch geen hysterische vrouwen,’ had deze geweldenaar verklaard, toen de eerste berichten over ernstige straatgevechten doordrongen tot in het parlement. In zijn oproeping tot hervatting van den arbeid, door middel van duizenden vliegende blaadjes onder de arbeiders verspreid, sprak het sociaaldemokratische partijbestuur de meening uit dat het eigenlijke doel der beweging, nl. het versterken van den tegenstand der oppositie in het parlement, nu bereikt was. Het feit dat op den eigen dag der staking besprekingen ingeleid werden tusschen alle groepen der oppositie, ten einde te komen tot indiening van een gemeenschappelijk kiesrecht-ontwerp dat het aantal kiezers van een op bijna drie millioen zou brengen, versterkte nog de optimistische verwachtingen der sociaaldemokratische leiders. De arbeiders deelden dit optimisme niet: met tegenzin en mokkend hervatten zij den arbeid. De houding der ondernemers in de metaalindustrie, die dreigden met uitsluiting, gaf aanleiding tot nieuwe ongeregeldheden. De stemming der massa's was zoo dreigend, dat de regeering ingreep en de fabrikanten dwong om de uitsluiting op te heffen. Weldra werd duidelijk dat de massa's die de staking hadden willen voortzetten meer politieke intuïtie bezaten dan hun leiders. Het optimistische vertrouwen dezer laatsten in de kracht der parlementaire oppositie bleek geheel misplaatst. Door middel van een staatsgreep wierp de regeering begin Juni het grootste deel der oppositioneel-gezinde leden uit de Kamer, de rest kreeg door een wijziging van het reglement van orde de muilkorf aan. Daarop werd een nieuw kiesrecht-ontwerp ingediend, waaraan het reaktionaire pruisische drieklassen-stelsel tot voorbeeld diende. Hoe verschillend de verhoudingen in Hongarije, met zijn nog half-feodale toestanden, ook van die in westelijk Europa waren, zoo bleek toch ook daar het parlementaire opportunisme der sociaaldemokratie, bleek haar neiging om een overmatig gewicht te hechten aan de verhoudingen in het parlement, en alles op de kaart der parlementaire kombinaties te zetten, in de praktijk wrange vruchten te dragen, vruchten van teleurstelling en ontmoediging, van tweedracht onder het proletariaat.
Ons onderzoek voert ons thans weder terug naar het onmetelijke, duistere Tzarenrijk. De arbeidersklasse, door langdurige uitsluitingen en vreeselijke politieke verdrukking beroofd van bijna alle voordeelen die zij in het ‘dolle jaar’ 1905 veroverd had, in den steek gelaten door het grootste deel der intellektueelen, die zich bij de beweging in het tijdperk van het stijgende getij | |
[pagina 281]
| |
hadden aangesloten, doorleed daar tusschen 1906 en 1910 een tijd van volslagen inzinking. Een felle ekonomische krisis verergerde nog haar ellende en machteloosheid. Maar zoodra de stijgende konjunktuur de ekonomische oorzaken van deze machteloosheid ophief, ontwaakte de oude ontembare wil tot verzet, de vroegere strijdlust ontbrandde opnieuw. Tevergeefs keerde de autokratie alle machtsmiddelen tegen de arbeiders, tevergeefs trachtte deze de vakorganisaties, het erfdeel der revolutie, te vernietigen. Tusschen 1906 en 1911 worden 500 vakvereenigingen ontbonden, 700 beambten en aktieve leden tot gevangenisstraf of verbanning veroordeeld. Maar de ekonomische beweging handhaaft zich ondanks alle vervolgingen. Van 1910 af beukt de stakingsaktie weer onophoudelijk in golf na golf tegen de wanden der sociale en politieke dwangburcht. En elke golf stijgt hooger dan de vorige.... In het revolutie-jaar 1905 had het aantal stakers door geheel Rusland 2.225.000 bedragen; in 1906, toen het verweer tegen de aanvallen der ondernemers nog krachtig voortduurde, bedroeg het 1.563.000, om in de twee daarop volgende jaren tot 64.000 en 47.000 te dalen. Aan politieke stakingen namen, in deze jaren van diepe inzinking, slechts 8000 en 4000 arbeiders deel. In 1911 stijgt het aantal stakers weer tot 137.000 (waarvan 40.000 deelnemers aan politieke stakingen). Maar pas 1912 is het jaar van de groote, sprongsgewijze stijging. Aan de Lena-rivier in Siberië breekt in Maart een staking uit, die een ontzettend bloedbad ten gevolge heeft. Terwijl de afgevaardigden der arbeiders met de mijndirektie onderhandelen, geven de troepen plotseling en zonder te waarschuwen salvo's af op een dicht-opeengepakte menigte, die vreedzaam het resultaat der onderhandelingen afwacht. 270 dooden en ongeveer evenveel gewonden vallen. Spontaan, onmiddellijk, als op een elektrischen schok, vliegt het proletariaat in tal van russische steden overend: de snaar der solidariteit trilt hevig, een volle maand lang. Zoo lang duurt de stakingsbeweging en nog eer zij tot rust gekomen is, geeft de 1 Mei-dag het sein tot nieuwe grootsche betoogingen. Te Petrograd bewijzen honderdduizenden arbeiders door een eendaagsche proteststaking, dat het russische proletariaat weer ontwaakt, weer worstelt voor de vrijheid. Eenige weken later breken onder de mijnwerkers in het Donetzbekken en onder de scheepsbouwers aan de Zwarte Zee groote ekonomische stakingen uit. Weldra blijkt, hoe sterk de ekonomische beweging op de politieke inwerkt: het stemmencijfer der sociaaldemokraten en sociaal-revolutionairen stijgt bij de Doema-verkiezingen van 1912, vooral in de groote steden, aanzienlijk. Wanneer de regeering de verkiezing in de arbeiderskurie te Petrograd ongeldig wil verklaren, breken in de hoofdstad proteststakingen uit. Later in het jaar wordt te Moscou, Riga, Charkow en Petrograd opnieuw gestaakt als protest tegen de ter dood veroordeeling van zeventien matrozen te Sebastopol, beschuldigd te hebben aangezet tot gewapenden opstand. Ook komt het tot proteststakingen wanneer | |
[pagina 282]
| |
blijkt, hoezeer de lang beloofde eindelijk ingediende verzekerings- en ziektewetten bij de eischen der arbeiders achterblijven. In het geheel nemen in 1912 1.248.000 arbeiders aan stakingen deel, waarbij 400.000 aan stakingen die een politiek karakter dragen. Te Petrograd en te Moscou sluiten de ondernemers zich aaneen, om maatregelen tegen de stakingsbeweging te beramen, zij achten de onvervaarde wijze waarop de arbeiders tot staking als politiek strijdmiddel grijpen, een gevaar voor de produktie. In 1913 blijft de vloed aanzwellen. Ter herdenking van den 22sten Janaari 1905 leggen te Petrograd 100.000 man het werk neer; ter herdenking der slachting aan de Lena 140.000. De viering van den 1 Mei-dag te Petrograd, Moscou, Odessa en andere plaatsen overtreft alle vroegere, het aantal arbeiders dat op dien dag door geheel Rusland aan proteststakingen deelneemt, wordt op bijna een half millioen geschat. In Juni en Juli volgen te Petrograd en te Moscou proteststakingen van 185.000 man tegen de vonnissen, geveld tegen een aantal matrozen van het Baltische eskader; in September breekt te Moscou een groote proteststaking uit wegens de opheffing van een arbeidersblad en de arrestatie van stakende spoorwegarbeiders. De staking slaat over naar Petrograd, waar zij 100.000 man omvat. In Oktober is het het Beilis-proces te Kiew dat het proletariaat in hevige beroering brengt; aan de proteststakingen die in zeventien steden naar aanleiding daarvan uitbreken nemen een kwart millioen arbeiders deel. In November breekt te Petrograd een nieuwe politieke staking van 90.000 man uit, om tegen de gerechtelijke vervolgingen bij loonbewegingen te protesteeren. Het jaar eindigt met een staking van 20.000 arbeiders te Warschau, tegen enkele bepalingen der wet op de ziektekassen gericht. In het volgende jaar, het jaar van den wereldoorlog, duurt de beweging onverzwakt voort. Weer wordt de 22ste Januari in tal van steden herdacht door het demonstratief neerleggen van den arbeid. Te Petrograd staken ditmaal 170.000, te Riga 80.000 arbeiders. Een aantal vergiftigingsgevallen einde Maart te Riga onder de arbeidsters der kaoutchouc-fabrieken voorgekomen, wekt groote onrust in de massa's, een onrust die ook naar Petrograd overslaat. Revolutionaire betoogingen vinden plaats, de ondernemers antwoorden met groote uitsluitingen. In Juli komen door heel Rusland revolutionaire massabewegingen op, te Petrograd, Nikolajef, Bakoe, Moscou, Tiflis enz., breken geweldige stakingen uit, waarbij op zijn minst een kwart millioen arbeiders betrokken zijn. In de arbeiderswijken der hoofdstad verrijzen barrikaden in de eigen dagen, dat de president der fransche republiek er als gast van den Tzaar vertoeft. Volgens de officieele statistiek bedroeg het aantal stakers in het eerste drietal maanden van 1914, 155.000, in het tweede drietal, 220.000 per maand, gedurende de eerste helft van dat jaar dus in totaal 1.125,000, een hooger cijfer dan zelfs in het revolutiejaar 1905. | |
[pagina 283]
| |
Men ziet: bij het uitbreken van den wereldoorlog was het russische proletariaat den tweeden grooten slag tegen het tzaristische regiem over de geheele linie begonnen. Zijn organisatie mocht zwak zijn, zijn strijdbare energie, geoefend en gestaald in de onophoudelijke worstelingen, waarin het, voor geen offers terugschrikkend, ongeëvenaarde solidariteit, onverschrokkenheid en zelfbewustzijn verworven had, was grooter dan van welk ander europeesch proletariaat ook. Het voelde zich in hartelijke genegenheid verbonden aan zijn afgevaardigden in de Doema, wier ontmaskering der brute reaktie en der laffe, weifelende bourgeoisie het nauwlettend volgde en toejuichte, maar het verwachtte de omverwerping van het tzarisme niet van parlementaire manoeuvres en kombinaties, doch enkel van zich zelve, van zijn eigen massa-kracht. De revolutionaire school die het russische proletariaat had doorloopen, zijn scherpe oppositie tot de heerschende machten, zijn moedige, offervaardige en zelfbewuste geestesgesteldheid bij het begin van den wereldoorlog, dit alles bepaalde zijn houding gedurende den oorlog zelf en leidde tot het uitbreken der revolutie.
Met Rusland besluiten wij ons overzicht. Een beeld van reusachtige toeneming der massa-beweging heeft zich voor ons oog ontrold. In alle landen van Europa - en gelijk wij straks zullen zien, in vele niet-europeesche landen - dringt in het tijdperk vóór den wereldoorlog de rechtstreeksche aktie zich aan millioenen proletariërs op. Het gemis van de elementairste burgerlijke rechten vermag haar evenmin tegen te houden als het bezit van deze rechten en het genot van demokratische instellingen haar overbodig maken. Ondanks den koeleren aard en de grootere bedachtzaamheid der anglosaksische en der germaansche volken, breekt de proletarische massa-aktie zich onder hen evengoed baan als bij de licht-ontroerde latijnsche naties met hun opbruisend temperament en de religieus-hartstochtelijke Slaven. Van noord tot zuid, van de gloeiende spaansche hoogvlakten af tot de half bevroren moerassen van noord-Rusland toe, van de engelsche fabrieksdistrikten tot de opkomende handelssteden aan den siberischen spoorweg, overal zien wij de arbeidersbeweging zich in één richting ontwikkelen, overal zien wij één strijdmethode, die der massale aktie, der massale staking vooral, op den voorgrond komen. Nimmer is grootscher bewijs geleverd van de waarheid der door het ekonomische determinisme opgestelde thesis dat de geheele sociale ontwikkeling onder het kapitalisme onvermijdelijk in ééne richting gaat, dat deze ontwikkeling de afwijkingen, ontstaan uit verschil van geografische, klimatologische en historische omstandigheden, binnen enkele geslachten vereffent, overal in de massa's éénzelfde denken en begeeren opwekt, noopt tot éénzelfde handelen. Maar nimmer ook is treffender de waarheid gedemonstreerd der uitspraak van Marx over den ontzaglijken invloed van het verleden op het heden. Nimmer | |
[pagina 284]
| |
is sterker de macht der traditie, de macht van het versteende leven, van de gestolde ervaring, op het worden en groeien der menschheid aan het licht gekomen. De massa's zijn niet vrij in de keuze der strijdmiddelen tegen het kapitalisme in zijn nieuwen, imperialistischen vorm niet vrij maar gebonden door hun eigen daden van gisteren, ommuurd door de wallen hunner eigen ervaring. Het verleden, de traditie, zij vinden ze in zoowel als tegenover zich. Zij vinden ze in zich zelven als het geheel der opvattingen die hun strijd beheerschen, als hun ideologie: zij vinden ze tegenover zich als de instellingen, door hen zelven geschapen. Ideeën zoowel als instellingen worden middelpunten van tegenstand tegen de vernieuwing der organisatie en der strijdvormen waartoe intuïtie en doorzicht dringen. Als dragers van dezen tegenstand treden de meeste leiders op van de politieke en de vakorganisatie, in hen belichaamt hij zich. Hoe krachtiger de organisatievormen en de methoden in het tijdperk der wettelijkheid opgekomen en bij den toestand van politieke stagnatie passend, zich in eenig bepaald land hebben ontwikkeld, hoe overvloediger de psyche der leiders met de voorstellingen van dat tijdperk gedrenkt werd, des te zwaarder wordt voor hen de overgang tot nieuwe vormen van denken en van strijd, des te moeilijker ook wordt deze overgang voor de massa's zelven, wier gedachten en verwachtingen nog in een vorig tijdperk wortelen. Het groote voorbeeld hiervan is Duitschland. Waar omgekeerd de omstandigheden hebben verhinderd dat de taktiek van het parlementaire kompromis en van het vakvereenigings-opportunisme tot ontwikkeling kwam, daar breekt de massale aktie zich spontaan en onweerstaanbaar baan: het groote voorbeeld hiervan is Rusland. De jaren van het begin der 20ste eeuw af tot aan den wereldoorlog zijn de jaren van opkomst van het imperialisme. Zij zien ook de opkomst der nieuwe, zich bij het imperialisme niet passief maar aktief aanpassende taktiek. Echter, overal behalve in Rusland, verspert de gekonsolideerde macht van het verleden, belichaamd in de leidende organen van sociaaldemokratie en vakbeweging, aan de eigene aktiviteit der massa min of meer openlijk, min of meer hardnekkig den weg. Een bijzondere rol vervullen hierbij de sociaaldemokratische frakties in de parlementen. De jaren van opkomst der nieuwe taktiek vallen samen et die van verval der oude, dat wil zeggen met de vervanging van het vroegere agitatorische en propagandistische optreden in het parlement door een goochelspel van kombinaties, handigheden en manoeuvres, alléén berekend op het behalen van direkte voordeelen, hetzij werkelijke of schijnbare, voor de arbeidersklasse. Het karakter der massale stakingen in dit tijdperk brengt mee dat zij vaak sterk inwerken op het maatschappelijke leven en politieke beteekenis krijgen. Dit is b.v. het geval met bijna alle eenigszins omvangrijke | |
[pagina 285]
| |
stakingen in de mijnen en in het transportbedrijf. En doordat zij politieke beteekenis krijgen, spreekt het van zelf, dat de sociaaldemokratische afgevaardigden in het parlement zich met dergelijke stakingen bemoeien. Maar inplaats van door hun optreden de aktie der massa in het land te ondersteunen, haar zooveel mogelijk tot de zaak van het geheele proletariaat te maken, is het optreden der sociaaldemokratische parlementariërs er voornamelijk op gericht om hetzij de geheele bourgeoisie, hetzij bepaalde burgerlijke groepen, gunstig voor de stakers te stemmen. Onverschillig, wat het karakter der staking is, of deze het kiesrecht veroveren wil door vreedzame wettige aktie, dan wel of zij opkomt als spontane revolte van proletarische massa's tegen ondragelijke levensvoorwaarden, als fel protest tegen het kapitalistische stelsel, stellen de parlementariërs zich in alle gevallen tot doel, de strijdende ‘partijen’, dat is proletariaat en bourgeoisie, tot elkaar te brengen. Zij grijpen in den klassenstrijd in met de methode van loven en bieden, zooals deze zich in het burgerlijke parlement gedurende het vervaltijdperk van het liberalisme heeft ontwikkeld. Vandaar dat zij trachten den onstuimigen vloed der massale beweging af te dammen, aan de staking zijn elementaire kracht ontrooven door zijn karakter van ‘vreedzaamheid tot elken prijs’ luid te proklameeren. Zij willen elken strijd voeren ‘binnen de perken der wettelijkheid’,... zelfs wanneer de regeeringen dien met onwettige middelen pogen te onderdrukken. De sociaaldemokratische parlementariërs en de opportunistische vakvereenigings-bureaukraten willen niet, dat de staking den tegenstander vrees inboezemt; noch minder dat zij hem overweldigt door het maatschappelijke leven uit zijn voegen te wrikken: integendeel verlangen zij van de arbeiders voornamelijk gematigdheid, ten einde het ongerief, de moeilijkheden en de gevaren die regeering en bezittende klasse door de massastaking dreigen, tot hun kleinste afmetingen te reduceeren. Zij willen, met één woord, ook in de revolutionaire methode der massale aktie, de taktiek toepassen van het opportunisme, die hun in merg en been is overgegaan. Met dit willen vereenigen van twee tegenstrijdige taktieken, bereiken de sociaaldemokratischeparle mentariërs slechts de verzwakking der arbeiders, zaaien zij twijfel, tweedrachten verwarring. De massale bewegingen van het proletariaat in het imperialisme, kunnen niet gevoerd worden volgens de methoden van den parlementairen strijd in het tijdperk der wettelijkheid. Zij hebben hun eigen innerlijke logika, hun immanente wetten, waaraan zij moeten gehoorzamen, om hun maximum van kracht te kunnen ontwikkelen. Koenheid, vastberadenheid, onvoorwaardelijk doorzetten, geestdriftige opofferingsgezindheid, onverschrokkenheid en bezieling zijn even onmisbaar voor de massa's om deze akties tot een goed einde te brengen als overleg, geduld, zelfbeheersching, voorzichtigheid en handigheid dat waren voor de leiders in het tijdperk der politieke stagnatie. | |
[pagina 286]
| |
Onze beschouwing der voornaamste massa-stakingen in het tijdperk 1900-1914 heeft ons reeds geleerd, welk een belemmerende werking de parlementaire frakties der sociaal-demokratie in tijden van strijd vaak uitoefenden. In België, waar het verkiezingsverbond met de liberalen tot twee keer toe het élan der kiesrechtstaking verlamde, - in Duitschland, waar het socialistische standpunt bij de interpellaties over de mijnwerkersstaking van 1905 opzettelijk werd verzwegen, - in Engeland, waar de Labour-Party telkens bereid bleek om de bedriegelijke demagogie der regeering te ondersteunen, - in Frankrijk, waar herhaaldelijk de stakingsleiding zelve, weifelend tusschen ‘syndikalistische’ en ‘parlementaire’ methode, tenslotte van het optreden der fraktie verwachtte wat enkel de eensgezindheid en de geestkracht der massa had kunnen veroveren, - in Italië, waar de scherpe oppositie tusschen de syndikalistische spoorwegmann en en deparlementaire fraktie deze laatsten tot formeel verraad aan de zaak van den arbeid bracht - in Holland, waar de typisch-opportunistische taktiek der fraktie bij de spoorwegstaking van 1903 de positie der arbeiders in hooge mate verzwakte, - overal zien wij, in verschillende vormen, de slechte gevolgen der innerlijke tegenstrijdigheid tusschen de revolutionaire taktiek der massa-aktie en de reformistische van het parlementaire kompromis aan het licht komen. Overal, in Duitschland, Engeland, Zweden, Nederland, Frankrijk, Italië, Zwitserland, treden de leiders der politieke en der vakbeweging bij spontane, massale akties van het proletariaat op dezelfde manier op. Verstijfd in oude gedachtevormen, bevreesd voor het verlies van eigen machtsposities, dat hun toeschijnt één met de ontbinding der arbeidersbeweging zelve te zijn, overtuigd dat de strijdmethoden die hen tot deze machtsposities verhieven, de eenig-mogelijke en doeltreffende zijn, gebruiken zij telkens hun prestige, hun werkkracht en leidersgaven, om de strijdlustige massa's af te houden van werkelijken, alles op het spel zettenden strijd, en hen met een surrogaat, een schijnbaren strijd genoegen te doen nemen. Wij zien hen de massa's telkens opnieuw tot matiging aansporen, en wij zien deze, in volgzaamheid geschoold, vaak voor het woord der leiders zwichten, wij zien hoe de olie der parlementaire welsprekendheid de woelige baren der volksbeweging tot rust brengt. Maar vaak ook zien wij hoe de massa, toornig opbruisend, het leiderswoord minachtend wegslingert. Grootsch en geweldig is het doorbreken van de nieuwe taktiek, het zich doorzetten van de eigen aktiviteit der massa's in deze jaren van kentering. Maar tragisch nog meer dan grootsch, want helaas gelukt het hun nergens zich geheel, te bevrijden van de oude denkvormen, van het opzien tot de leiders als tot de menschen die voor hen denken en handelen, van de in hen door den politieken sleurgang gekweekte passiviteit. Zij hadden zich van dit alles niet bevrijd toen de oorlog uitbrak. Zij wachtten op het parool der | |
[pagina 287]
| |
leiders. Zij stelden in deze hun vertrouwen. En de leiders vertrouwden op de regeeringen. De groote uitbarsting van spontane massa-aktie, die alléén, zoo iets, de wereldramp had kunnen voorkomen, en in alle geval den oorlog beperken en verkorten, bleef uit. Toen het historische oogenblik van het internationale proletariaat eischte, dat het alles wat het bezat, zijn organisaties, zijn kracht en zijn leven, voor zijn eigen zaak en die der menschheid op het spel zou zetten, miste het daartoe de kracht. En de ineenstorting der tweede Internationale was tevens het vonnis, door de geschiedenis over de ‘oude taktiek’ geveld.
In het overgangstijdperk dat de eerste veertien jaren dezer eeuw vormen, neemt de tot nieuw leven ontwakende massa-beweging, ook zoo wij Rusland buiten rekening laten, alle vormen aan, van de vreedzame betooging tot den gewapenden opstand. Maar de vorm bij uitnemendheid, waarin zij haar krachten en mogelijkheden openbaart, is de massale staking. De betooging blijkt doorgaans een te zwak middel tegen het gekoncentreerde kapitaal en de gecentraliseerde staatsmacht, en de sociale en politieke tegenstellingen zijn over 't algemeen nog niet scherp genoeg geworden, om opnieuw in de vooraanstaande landen de voorwaarden te scheppen tot den gewapenden opstand. Waar deze uitbreekt, draagt hij in den regel nog half het karakter van een reminiscentie uit het burgerlijk-revolutionaire tijdperk. (Spanje, Hongarije, Ierland). Het is de staking, de staking in alle vormen en graden, als staking in één beroep of algemeene staking van alle beroepen, als staking in een enkele stad, in een geheele streek, of een geheel land, als vreedzame of als revolutionaire staking, als betooging, protest, druk- of dwangmiddel, die in het middenpunt van den strijd der massa's staat. De maatschappelijke evolutie, die tot het imperialisme leidt, brengt de massale staking voort als het middel bij uitnemendheid, om het imperialisme te bestrijden. In tegenstelling tot wat wij zagen bij de gereglementeerde, naar het model van den parlementairen strijd gefatsoeneerde kiesrechtstakingen, - waarbij reeds bij voorbaat van alle daadwerkelijke middelen van pressie op de burgerlijke maatschappij en de staatsmacht werd afgezien, - trachten de spontane ekonomisch-revolutionaire en politiek-revolutionaire stakingen juist door den sterkst mogelijken druk hun doel te bereiken. Stakingen van deze soort komen het meest voor onder die arbeiders-kategorieën, welke, hoezeer ook in zekeren zin overgeleverd aan de almachtige monopolisten van de mijnen, de spoorwegen en de overzeesche scheepvaart, toch aan den anderen kant door den aard van hun arbeid in het maatschappelijke arbeidsproces een sterke positie innemen. Een omvangrijke verkeersstaking treft de moderne maatschappij on middellijk op haar meest kwetsbare plek, een groote mijnwerkersstaking werkt wel langzamer, maar brengt, wordt zij geruimen tijd volgehouden, even zeker de gansche ekonomisch-sociale machinerie in het ongereede. | |
[pagina 288]
| |
Het sterkst en meest direkt is wel de werking der spoorwegstaking. Wij zagen herhaaldelijk hoe de arbeiders hiermede staat en maatschappij onder de knie kregen. Vandaar de waarlijk elektriseerende wijze, waarop een overwinning in dit bedrijf op het geheele proletariaat werkt, de plotselinge flits van zelf bewustzijn waarmee zij het doorschokt. In de zegepraal der spoorwegmannen geniet het als voorgevoel zijn toekomstige macht. Maar vandaar ook de schrik van staat en heerschende klasse voor zulk een staking, hun fel verweer en onverbiddelijke gestrengheid in de toepassing van onderdrukkingsmaatregelen. En deze maatregelen blijven niet bepaald tot de landen, die de kracht der spoorwegstaking reeds ervoeren. Heden ten dage is elke regeering op zulk een aanval voorbereid, elke heeft het machtswerktuig geschapen, waarmee zij hoopt hem te onderdrukken. Het element der overrompeling, bij eerste spoorwegstakingen zoo belangrijk, vermindert aldoor in beteekenis. De strijd wordt tot een krachtproef tusschen de arbeiders en de burgerlijke staatsmacht; hij stelt de hoogste eischen aan de volharding, de eensgezindheid, het klassebewustzijn van massa's en leiders. En nog waarborgt dit alles niet steeds de overwinning; steeds meer wordt daartoe noodig de aktieve sympathie van andere groote arbeiderskategorieën als havenwerkers, chauffeurs, postbeambten, mijnwerkers, wier daadkrachtige solidariteit vaak den spoorwegmannen de zege verleenen, wier passiviteit hun vaak de nederlaag berokkenen zal. Zoo dit bewijst, dat de innige federatieve verbinding van het transportbedrijf te water en te land een gewichtige eisch is voor de machtsversterking der arbeidersklasse, er volgt tevens uit dat de spoorwegstaking, dit stuk sterk gekoncentreerde klassenstrijd, in toenemende mate slechts zal kunnen slagen, wanneer zij plaats vindt in een revolutionaire situatie, als onderdeel eener algemeene revolutionaire beweging. De stakingen der arbeiders in dokken en havens hebben niet zóó groote, maatschappelijk en politiek vèrstrekkende gevolgen als die van het spoorwegpersoneel. Zij werken niet zóó onmiddellijk verlammend op de staatsmacht. Toch kunnen zij, vooral bij gelijktijdige uitbreking in alle havens van een land of nog beter van verschillende landen, een zwaren druk op regeering en heerschende klasse uitoefenen, gelijk vooral de engelsche beweging van 1911 bewijst. Veel sterker nog wordt natuurlijk die druk zoo de staking zich tevens uitstrekt over het transport te water. De akties der zeelieden en der havenarbeiders tegen het machtige, geweldig gekoncentreerde handels- en reederij-kapitaal hebben des te meer kans van slagen, hoe krachtiger zij elkaar ondersteunen. Zoo uit de vele nederlagen die de mijnwerkers hebben te boeken - in tegenstelling tot het spoorwegpersoneel, wien herhaaldelijk de godin van de zege toelachte - ééne algemeene ervaring naar voren treedt, dan is het wel deze: dat enkel de grootst mogelijke spontaniteit en de grootst mogelijke uitbreiding van den strijd hun goede kansen bieden. Hier worden alle regels der moderne | |
[pagina 289]
| |
vakvereenigingstaktiek tot zinledige dogma's en nieuwe dringen zich op. Een leiding, die door maandenlange onderhandeling met de mijnmagnaten deze in de gelegenheid stelt om groote voorraden op te hoopen, benadeelt de belangen der arbeiders evenzeer, als zij die der kapitalisten dient. De kracht van het gemonopoliseerde kapitaal in de mijnen kan, gelijk de ervaring bewijst, slechts door het gemeenschappelijke optreden van alle mijnwerkers van een land of wellicht van verschillende landen gebroken worden, en op een zegepraal valt slechts ook dan te rekenen, zoo deze meest ellendigen onder de slaven van het kapitaal daadwerkelijk steun vinden bij de arbeiders der transportbedrijven. Zoo noodzaken de voorwaarden waaronder zij den strijd voeren, zoo dwingt de kracht van het kapitaal dat tegenover hen staat, en dat bij elke groote botsing alle geweldmiddelen waarover de staatsmacht beschikt, te zijner hulp ziet toesnellen, de transportarbeiders, de zeelieden en de mijnwerkers om elkaar meer en meer metterdaad te steunen. Zoo slaat de ontwikkeling een richting in, die de massale stakingen in elk land tot steeds grooter intensiteit en uitbreiding opdrijft. En zoo noopt de organisatie van het kapitaal in trusts die landen en zelfs werelddeelen omspannen, de arbeiders dier bedrijven tot organisatie en aktie van geëvenredigde verhoudingen, over alle landgrenzen heen. Op de internationale kapitaal-onderneming volgt de internationale staking: reeds in de periode vóór den wereldoorlog zien wij haar, in haar begin nog, den weg wijzen dien de beweging heeft te gaan. Ook zien wij in deze periode de tegenstelling tusschen georganiseerden en ongeorganiseerden verminderen, en tegelijkertijd de opvatting aan geldigheid verliezen die in de georganiseerden de beste strijders, in organisatie de noodzakelijke voorwaarde ziet voor volharding in den strijd. Herhaaldelijk zagen wij, vooral bij bewegingen die de arbeidersklasse in haar diepte beroerden, de scharen der ongeorganiseerden niet slechts even dapper en geestdriftig inzetten, maar ook even volhardend doorzetten als hun georganiseerde klassegenooten. Ja zelfs werden somtijds door den stroom der ontwikkeling verhoudingen omgekeerd, eertijds als onveranderlijk beschouwd. Organisaties deden den bruisenden strijdlust der massa's wegvloeden tusschen hun dijken, georganiseerden moesten door ongeorganiseerden meegetrokken worden of streefden deze zelfs tegen, wanneer de strijd hun eigen privilegiën bedreigde. Zoo waren vele van de met elementaire spontaniteit uitbrekende stakingen der jaren 1900/14 reeds wegwijzers naar een tijdperk, waarin het in vakvereenigingen georganiseerde deel der arbeidersklasse de leiding der beweging, die het in de vorige periode verwierf, uit handen zal moeten geven, en de, voor revolutionairen strijd onontbeerlijke massale organisatie van het proletariaat, op een geheel nieuw beginsel zal moeten worden opgebouwdGa naar voetnoot1). | |
[pagina 290]
| |
3. Massale akties in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika.Wij hebben tot dusver uitsluitend de massa-beweging van het proletariaat van ons eigen werelddeel beschouwd, zooals deze in den loop der 19de eeuw opkwam, eerst in enkele, daarna in meerdere, ten slotte in zoo goed als alle landen. Thans wordt het tijd onzen blik op een wijder strijdperk dan het europeesche alléén te richten: nieuwe landen, nieuwe werelddeelen vragen onze aandacht. Van de tweede helft der 19de eeuw af begint een snelle verbreiding van het industrieele kapitalisme over de geheele aarde: in Noord-Amerika, in Australië, in Japan, in Engelsch-Indië maakt het zich meester van de produktie en revolutioneert het, op de been geholpen door europeesch geldkapitaal en europeesche machines, binnen enkele tientallen jaren de ekonomische, sociale en politieke verhoudingen. Ook in landen als Engelsch-Indië en Japan, waar de ingewortelde kracht van een andersoortige kultuur en een sedert eeuwen aesthetisch tot hooge volkomenheid gebracht handwerk een sterke dam scheen tegen den vloed van het moderne industrieele kapitalisme met zijn massa-produktie, zijn ontkenning van alle aesthetische waarden, werpt dit door de macht zijner technische meerderheid weldra alle belemmeringen omver. Nergens echter neemt de ekonomische revolutie een zoo onstuimig tempo en zulke geweldige afmetingen aan als in de reusachtige republiek aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan, waar noch overleveringen, noch overblijfselen van vroegere produktievormen haar vlucht bezwaren. Reeds vóór het einde der eeuw worden de Vereenigde Staten tot een nieuw centrum van hoogontwikkeld industrieel kapitalisme, dat Europa in sommige opzichten op zijde streeft, in vele andere overtreft. Eerder dan in de landen waar dit kapitalisme zijn oorsprong nam, ontstaan in de Vereenigde Staten de gemengde reuzenbedrijven met tienduizenden werkkrachten, ontstaan de kartellen en trusts, die hoogste vormen van kapitalistische koncentratie. Zij bestrijken er een veel wijder gebied en hun invloed op het sociale en politieke leven is er onvergelijkelijk veel dieper en grooter dan in Europa. Binnen enkele decenniën zijn zij een machtsmachine geworden, die tusschen haar gigantische raderen al de oude rechten van het volk vermorselt en geen andere vrijheid overlaat dan de ongebonden willekeur van de oligarchie en haar handlangers. Pas de afschaffing der slavernij en de samenvatting van noordelijke en zuidelijke staten in een statenbond schiepen in Noord-Amerika, na den burgeroorlog van 1861/64, de voorwaarden voor een snelle ontwikkeling der kapitalistische produktie. Deze werd in hooge mate begunstigd door de enorme uitgestrektheid der nationale markt. Tusschen 1865 en 1873 worden 30.000 | |
[pagina 291]
| |
mijlen spoorweg aangelegd; drie groote industrieën: de ijzer- en staalfabrikage, de mijnbouw en de vleesch-industrie komen tot ontwikkeling. Nu komt ook de vakbeweging op, weldra sluiten een aantal vakvereenigingen zich aaneen tot een algemeen verbond, dat vóór het einde der jaren '60 reeds 170.000 arbeiders telt. Het karakter van dit verbond is echter nog verward, zijn program een mengelmoes van eischen: naast de ‘bevrijding van den arbeid’ b.v. komt daarop ook de ‘handhaving der beschermende rechten’ voor. In den maalstroom van krachten, waaruit de geweldigste industriestaat der wereld bezig is zich te vormen, zijn de klassebelangen nog tot een onontwarbaar kluwen saamgestrengeld, de groepeering der strijdenden in burgerlijke en proletarische elementen is pas begonnen. Het proletarische klassebewustzijn kan nog geen wortel schieten en het moderne socialisme blijft een uitheemsch kruid, dat door duitsche en oostenrijksche emigranten, den ondragelijken politieken druk in hun land ontvlucht, naar de Vereenigde Staten wordt overgeplant en daar min of meer kunstmatig in het leven wordt gehouden. Maar de snelle intensifikatie van het arbeidsproces, waartoe de in den hoogsten graad voortvarende en energieke amerikaansche kapitalisten-klasse drijft, leidt de amerikaansche arbeidersbeweging reeds vroeg op de banen van den strijd voor den 8-urendag. Die eisch schalt over de wateren van den Atlantischen Oceaan en wordt tot den eersten gemeenschappelijken, ekonomisch-politieken eisch waarin het europeesche proletariaat zich vereenigt. De groote ekonomische krisis van 1877 die haar vernielende werkingen over twee werelddeelen uitstrekt maakt de eerste massale bewegingen der amerikaansche arbeiders gaande. Als een orkaan vaart zij over de amerikaansche industrie, zij werpt het klein- en midden-bedrijf in de oostelijke staten omver, maar wekt een nieuwen, hoogeren vorm van kapitalistisch bedrijf ten leven: de naamlooze vennootschap. Nu worden de tegenstellingen tusschen kapitaal en arbeid scherper. Gedurende de krisis dalen algemeen de loonen en wanneer de konjunktuur zich begint te herstellen, voelen de fabrikanten zich sterk genoeg om iedere stijging tegen te houden. Volgens een amerikaanschen socialist ging daar te lande in de jaren '70 de arbeidersklasse gebukt onder veel menschonwaardiger dienstbaarheid dan de oude kolonisten onder de tyrannie van koning George ooit hadden verduurd. Een verbitterde en oproerige stemming grijpt de arbeiders aan; hun verzet dat zich in onophoudelijke, vaak wanhopige akties uit, kulmineert in de spontane spoorwegstaking van 1877. De staking, die het geheele oostelijke deel der Vereenigde Staten in vuur en vlam zette, de mijnwerkers en verschillende andere groot-industrieele bedrijven medesleepte, werd door de bezittende klassen met ruw geweld, maar niet zonder moeite, neergeslagen. De amerikaansche arbeider stond in die jaren minder weerloos tegenover het wapengeweld der heerschenden dan zijn klassegenooten in Europa; hij bezat in den regel wapens en wist ze te hanteeren. | |
[pagina 292]
| |
De bourgeoisie daarentegen had geen groote geoefende troepenmacht te harer beschikking, een staand leger bestond niet, de militie kon volgens de wet slechts opgeroepen worden bij dreigende ordeverstoring. Dit alles maakt het begrijpelijk dat de ‘partij der orde’ in '77 geen gemakkelijke overwinning behaalde. In een aantal steden, o.a. te Pittsburg en Baltimore, waren de arbeiders aanvankelijk de sterksten. Maar ten slotte zegevierden overal de burgerlijke wapenen. De jaren volgend op deze eerste groote uitbarsting zien den fabelachtigen groei van het verbond der ‘Ridders van den Arbeid’, reeds in '69 als geheime organisatie opgericht. De groote uitbreiding begint in 1885: in dat jaar en het volgende - jaren van bijzonderen ekonomischen voorspoed - stijgt het ledenaantal van het verbond van 100.000 tot 700.000. De opkomst en het heldentijdperk der Ridders van den Arbeid zijn één met den strijd der massa's voor den 8-urendag. In '85 en '86 neemt die strijd het karakter aan van een krachtige volksbeweging, die vooral in de oostelijke staten met onstuimige geestdrift aanrukt op haar doel. Een kongres van vakvereenigingen besluit op 1 Mei '86 de algemeene werkstaking ter verovering van den 8-urendag, te proklameeren, maar reeds maandenlang voor dien datum gaat een vloedgolf van stakingen, allen op één en hetzelfde doel gericht, over het land. Het verkeer staat vrijwel stil, de arbeid wordt overal neergelegd. De arbeidersklasse schijnt op het punt, om door een koenen onweerstaanbaren aanval den 8-urendag te veroveren. Maar nu grijpt het in het nauwgebrachte kapitaal naar het infame middel, dat het in het vervolg nog zoo tallooze malen zal toepassen om den arbeiders de overwinning te ontrukken: het laat zijn gehuurde bandieten een aanslag plegen en werpt de schuld op het proletariaat. Bij een meeting, ter gelegenheid eener algemeene staking in de bouwvakken te Chicago, het centrum der beweging voor den 8-urendag, ontploft op Haymarket Square een bom te midden eener vreedzame menigte; deze zinnelooze gewelddaad is het voorwendsel dat de heerschende klasse noodig heeft om de 8-uren-beweging te vuur en te zwaard te verdelgen. Alle krachten van de openbare meening worden tegen de arbeiders opgeroepen, een geprostitueerde pers en een omgekochte justitie worden mobiel gemaakt tegen de 8-uren-beweging, die een ellendig einde vindt aan de galg en in de cachotten van Cook County. In een monsterlijk tendentieus proces worden vijf ‘anarchisten’ tot den strop veroordeeld en het afschuwelijke vonnis wordt aan de proletarische martelaars voltrokken, die met onversaagde standvastigheid den dood ingaan. Het proces tegen de ‘anarchisten van Chicago’ vormt de inleiding tot een tijdvak van felle vervolging der strijdende arbeiders-organisaties. Onder deze slagen stort de beweging, zwak door haar gemis aan theoretische grondslagen, weldra ineen. Evenals wij dat in Engeland hebben gezien in de jaren | |
[pagina 293]
| |
'20 en '30 der 19de eeuw, verliezen de organisaties in een minimum van tijd een maximum van leden; van het schijnbaar zoo bloeiende verbond der ‘Ridders van den Arbeid’ is binnen enkele jaren nog maar een schaduw over. Maar de geweldige druk van het snel in kracht toenemende grootkapitaal noodzaakt de arbeiders weldra den strijd weer op te vatten. Tusschen 1890 en 1912 stijgt het nationale vermogen van 65 tot 187 billioen dollars, een stijging van 188%, terwijl het inkomen der loonarbeiders in industrie, mijnbouw en transport tusschen 1889 en 1909 met slechts 95% toeneemt. Het aandeel der arbeiders in het netto-produkt, dat in 1889 nog 44.9 bedroeg, was in 1909 tot 40.2% gedaald. De onophoudelijke koncentratie van het kapitaal was de eene, de absolute verarming der arbeidersklasse de andere pool der industrieele ontwikkeling. Deze koncentratie schreed in de voortbrenging zoowel van produktie- als van levensmiddelen onophoudelijk voort en leidde tot het ontstaan dier geweldige monopolies als de petroleumtrust, de staaltrust en de vleeschtrust, kolossen wier polypenarmen niet slechts het geheele amerikaansche kontinent omspannen, maar zich zelfs ook tot andere werelddeelen uitstrekken en wier ekonomische overmacht de arbeidersklasse, - in de eerste plaats de massa's der uit oost- en zuid-Europa toestroomende ongeschoolde hulpkrachten - neerdrukte in een hel van ontaarding, afbeuling en ellende. Uit officieele rapporten over 1909 blijkt, dat in dat jaar meer dan de helft van 16.000 arbeidersgezinnen waarover het onderzoek zich uitstrekte, moesten rondkomen van een loon, ontoereikend voor een eenigszins dragelijk bestaan. Een derde deel was tot een toestand van uiterste, vernederende armoede vervallen. Alle verschijnselen van sociale degradatie: overmatig lange werkdagen, Zondagsarbeid, ellendige woningtoestanden en ergerlijke opeenhooping van gezinnen, snel toenemende vrouwen- en kinderarbeid, ontzettende kindersterfte, enz.; verschijnselen inheemsch in de industrie-gebieden der oude wereld, woekeren ook in de nieuwe snel voort. Maar nergens in Europa is de macht van het grootkapitaal zoo onbegrensd en de alleenstaande arbeider zoo volkomen hulpeloos aan verdrukking overgeleverd, als in de Vereenigde Staten van Amerika. De enorme ontwikkeling der techniek en het feit, dat de trust in alle industrieën, die grondstoffen produceeren of verwerken, het klein- en middenbedrijf uitroeide, hadden een snelle relatieve vermindering van den geschoolden tegenover den ongeschoolden arbeid ten gevolge. De tallooze ongeschoolde hulpkrachten, die het reuzenbedrijf noodig had, stroomden uit alle ekonomischen politiek-achterlijke europeesche staten, ja zelfs uit Klein-Azië en Afrika toe. Deze emigranten, door nood, werkeloosheid, politieke en religieuze verdrukking uit het land hunner geboorte verdreven, door de beloften en voorspiegelingen der amerikaansche agenten over den oceaan gelokt, bezaten aanvankelijk niet het minste weerstandsvermogen: zij waren de meest weerlooze objekten van | |
[pagina 294]
| |
uitbuiting, die het kapitaal maar kon begeeren. Hun invoer op groote schaal, gepaard met de algemeene strekking der groot-industrie om een groot deel van den geschoolden arbeid door ongeschoolden te vervangen, voerde tot algemeene verlaging van den loonstandaard der geschoolde arbeiders. Het feit, dat de massa's der ongeschoolde handlangers meerendeels afkomstig waren uit landen met een schrikbarend lagen proletarischen levensstandaard, en dat zij, die geen vrijheid van vereeniging, geen recht van staking kenden, zich aanvankelijk algemeen als loonbedervers lieten gebruiken, maakt de gevoelens van wantrouwen, wrevel en haat begrijpelijk, die de beter betaalde amerikaansche arbeiders tegen den vloed der emigranten koesterden, vooral wanneer men het karakter der amerikaansche vakvereenigingen in aanmerking neemt. Deze vakvereenigingen dagteekenend uit den tijd, dat de socialistische gedachte de amerikaansche arbeiders nog nauwelijks had aangeraakt, versteenden spoedig in een bekrompene, kille en zelfzuchtige belangen-politiek. Evenals de engelsche trade-unions waren zij gegrondvest in de burgerlijke leer der belangen-gemeenschap van kapitaal en arbeid en evenals deze gaven zij hun leden geen andere opvoeding dan die in een enghartig groeps-egoïsme, dat met fanatieke hardnekkigheid zijn voorrechten verdedigde tegen den dreigend opkomenden vloed van den ‘gewonen’ arbeid. Bij den haat tegen de stompzinnige loonbedervers kwam de nationalistische hoogmoed van den amerikaanschen burger, zijn laatdunkende verachting voor den rechteloozen, onwetenden, onbeholpen en hulpeloozen vreemdeling. De strijd van het amerikaansche verbond der vakvereenigingen van geschoolde arbeiders - de A.F.o.L. -, voor de handhaving hunner voorrechten, was een hopelooze strijd. De organisatie op den grondslag van het vak, waaraan het verbond hardnekkig vasthield, beteekende een onzinnige versnippering van krachten tegenover het gekoncentreerde trustkapitaal, dat aldoor meerdere vakken tot gemengde reuzenbedrijven vereenigde. De partieele staking vermocht tegen de trusts niet meer dan een jongen met een proppenschieter tegen een moderne batterij vermag. Met alle kracht streefden de vakvereenigingen der geschoolden er naar, om de ondernemers te noodzaken tot aanvaarding der ‘closed shop’ (gesloten werkplaats), d.w.z. de aanstelling van uitsluitend georganiseerden. Door het weren van ongeorganiseerden en het heffen van zeer hooge entreegelden, waarmee de voorrechten, aan het lidmaatschap der vakvereeniging verbonden, feitelijk moesten worden gekocht, meenden de leiders der A.F.L. duurzame wijkplaatsen van ekonomische veiligheid en betrekkelijken welstand voor de aristokratie van den arbeid in te richten. En deze, die den strijd voor haar eigen groepsbelang in de plaats van den klassenstrijd had gesteld, bekommerde er zich in 't minst niet om, dat dit ging ten koste van de rampzalige massa's harer medearbeiders. Maar de stijgende vloed van den ongeschoolden arbeid drong die wijkplaatsen binnen; de berekeningen | |
[pagina 295]
| |
der A.F.L.-mannen faalden, keer op keer werden hun regels doorbroken; keer op keer werden zij door de trusts verslagen en gedwongen het ‘closed shop’-stelsel op te geven: het loon der geschoolden daalde, onweerstaanbaar tot aan het loonpeil van den ongeschoolden arbeid omlaag gesleurd. De bekrompen en beginsellooze taktiek der vakvereenigingen van geschoolde arbeiders moest in Amerika dezelfde gevolgen van moreele ontaarding hebben als in Engeland. Vele leiders en beambten lieten zich door de kapitalisten omkoopen tot verraad aan de belangen der arbeiders. Het kapitaal was oppermachtig in Amerika als in geen ander land der wereld, het hief den enkeling hoog die zich naar zijn begeerten schikte, het brak al wie hem weerstond. Plooibaarheid en inschikkelijkheid openden de poorten tot rijkdom en maatschappelijke macht; het lidmaatschap van de ‘Citizens Alliances’. (gemengde vereenigingen van ondernemers, leden van vrije beroepen en arbeiders, die broederlijk samenwerkten om de uitbarstingen van de ongeschoolde massa's te onderdrukken) werd een gewoon middel voor vele eerzuchtige arbeidersleiders, om bij de groote heeren in het gevlei te komen. Niet alle vakvereenigingsbeambten der oude school kozen de wegen van ontrouw en verraad aan hun klasse. Er waren onder hen ook eerlijke strijders voor de arbeidersbelangen, gelijk zij dat woord verstonden, die, vastgeroest in de oude opvattingen, onmachtig den blik verder en hooger te richten dan men hun geleerd had, in wanhoop over de aanslagen der trusts op de vakorganisaties den strijd wilden voortzetten met terroristische middelen, de eenige, meenden zij, die den arbeider overbleven. Het meest bekende voorbeeld van deze tragische dwaling is het geval der gebroeders Mc. Namara, leden der vereeniging van arbeiders in de ijzerkonstruktie. Deze organisatie wier leden hooggeschoolden en tevens levensgevaarlijken arbeid verrichtten, voerde tusschen 1896 en 1912 herhaaldelijk een wanhopigen strijd voor de ‘closed shop’ tegen de ondernemers in de ijzerkonstruktie, wier bond een onderdeel vormde van de almachtige Staaltrust. In 1903 en nogmaals in 1905 traden de arbeiders in staking. Maar het kapitaal verpletterde hen door zijn ekonomische en zijn politieke hulpmiddelen als: zwarte lijsten, onwettige arrestaties, terrorisme van politie en troepen tegen leden der vakvereenigingen en opheffing der wettelijke rechten door ‘injunction’ (rechterlijk bevel). Achtereenvolgens werden alle vakvereenigingen van geschoolde arbeiders in de ijzerindustrie onder den ijzeren hiel van de Staaltrust verbrijzeld, gelijk haar president, Pierpont Morgan, dat wilde. Toen het na een harden strijd gelukt was de vakvereenigingen te vernietigen, werden de loonen verlaagd van vijf tot twee dollar per dag: de arbeiders waren door gewelddadige en tevens geraffineerde methoden weerloos ge maakt. In hun wanhoop over het lot hunner vakgenooten pleegden de gebroeders Mc. Namara daden van terrorisme om de slachtoffers van het terrorisme der trust te wreken. Tusschen 1906 en 1912 waren zij betrokken bij een groot | |
[pagina 296]
| |
aantal dynamietaanslagen, tot ten slotte het opblazen van het gebouw eener kapitalistische krant te Los Angelos, tot hun arrestatie en het daarop volgende geruchtmakende proces leidde. De burgerlijke pers zwelgde in zedelijke verontwaardiging tegen de schurken die het gewaagd hadden het geweld van boven door geweld van onderen te willen keeren. De Mc. Namara's waren geen revolutionaire socialisten, zij behoorden tot een burgerlijke partij en noemden zich, in den officieelen zin van het woord, christenen. De vakvereenigingspers brulde in het algemeene koor van verdoeming mee, wat niets dan laffe huichelarij was, daar, gelijk iedereen wist, vele vakvereenigingen betaalde geweldplegers in dienst hadden. De Mc. Namara's behoorden niet tot dit soort menschen, zij waren geen gehuurde hooligans, geen eerlooze bandieten; enkel blinde, fanatieke trouw aan de organisatie had hen gedreven tot geweld, en zij stonden zonder twijfel heel wat hooger dan talrijke aan de kapitalisten verkochte arbeidersleiders, die hen thans bespuwden en trapten. Het onmenschelijke optreden van het kapitaal had hen tot desperado's gemaakt. ‘De geschiedenis van de amerikaansche arbeiders-beweging der laatste twintig jaar - schreef een revolutionair socialist naar aanleiding van het proces der Mc. Namara's, - is één lang verhaal van onophoudelijke moordaanslagen op onschuldigen. De nieuwe plutokratie, sterk door revolutionair zelfvertrouwen, door onverschrokkenheid en zekerheid van de overwinning, is snel en onafgebroken voorwaarts geschreden op den weg der reorganisatie van het industrieele en politieke leven van Amerika. Honderden kleinere konkurreerende ondernemingen werden door elke groote trust vernietigd, honderden gezinnen uit de middenklasse in de rijen van het proletariaat gedreven of tot den bedelstaf gebracht. In zijn strijd tegen de arbeidende klasse heeft de Staaltrust tallooze moorden begaan. De onschuldigen die hij in de gevangenis wierp versmachten nog in hun vunze cellen, hij heeft den levensstandaard verlaagd en duizenden arbeiders met hun gezinnen tot ziekte en ontijdigen dood gedoemd. De triomfbaan van de Staaltrust is besmeurd met het bloed zijner slachtoffers en met hun grafsteenen geplaveid.’ Het geval Mc. Namara was het beeld van den historischen afgrond, waarin het officieele amerikaansche trade-unionisme met zijn verouderde methoden verzonk, van de doellooze gewelddadigheden waartoe degenen die zich niet wilden onderwerpen, gedwongen waren hun toevlucht te nemen. In het tragische einde der broeders belichaamde zich de ondergang van een vermolmd stelsel, van verouderde, afgeleefde strijdmethoden. Treffend schreef de revolutionaire socialist Frank Bohn in de ‘International Socialist Review’ over de Mc. Namara's: ‘Hun hoofden dwaalden, maar hun harten waren goed. Zij waren niet wijs genoeg om tot de arbeiders in de ijzer- en staalindustrie te zeggen: Organiseert u in éénen bond. Wordt lid van de socialistische partij... werpt uw oude wapenen weg en haalt nieuwe uit het arsenaal van de moderne | |
[pagina 297]
| |
wetenschap. Laten wij ons als klasse tegen het kapitaal organiseeren en elk wapen gebruiken, dat de zege bevechten kan. Het is zelfmoord om met de ouderwetsche vakvereeniging de trust te willen bestrijden. Thans geweld met geweld te willen keeren, is erger dan zelfmoord. Laat ons zonder geweld te gebruiken, de organisatie versterken, tot de dag komt dat wij voldoende macht kunnen ontwikkelen om te overwinnen...’ Maar in de arbeiderswereld, waarin de Mc. Namara's leefden, drongen deze nieuwe ideeën niet door.
Het nieuwe komt op, lang eer het oude is afgestorven: immers het komt op in en door strijd tegen het oude. Tot op heden bestaat de A.F.L. voort, haar methoden zijn ongewijzigd, zooals ook in Europa de moderne vakorganisatie voortbestaat en methoden blijft toepassen, die tegen het gekoncentreerde kapitaal zoo goed als niets meer kunnen uitrichten. En toch waren reeds vóór het begin der nieuwe eeuw in sommige bedrijven spontane massa-stakingen voorgekomen, die niet zoozeer het karakter droegen van stakingen voor de verbetering der arbeidsvoorwaarden, als wel van revolutionaire bewegingen tegen de industrieele verdrukking. Als dergelijke revolutionaire bewegingen beschouwde het officieele rapport der ‘kommissie voor de industrieele verhoudingen’ o.a. de staking aan de staalfabrieken te Homestead, door bloedig geweld onderdrukt, en de groote stakingen van 1897, 1900 en 1903 in de steenkolenmijnen. Zij zijn de eerste, meer instinktmatige dan bewuste pogingen van onderdrukte en gepijnigde massa's, om een nieuwe strijdwijze toe te passen. Stelselmatig en in bewuste tegenstelling tot de ‘officieele’ taktiek der A.F.L. deden dit 't eerst de mijnwerkers der westelijke staten Colorado en Idaho. Hier droegen de sociale verhoudingen nog in hooge mate, wat de Amerikanen een ‘rand-karakter’ noemen, d.w.z. zij waren niet gegoten in de gladde vormen der moderne beschaving, maar woest en ruw. Het dragen van wapens was algemeen gebruikelijk, gewelddadigheden kwamen veelvuldig voor. De mijnwerkers die in de goud- en zilvergroeven van deze randstaten een bestaan vonden, behoorden in den regel tot de meest energieke en vrijheidlievende elementen uit de arbeidersklasse: van den aanvang af verzetten zij zich manmoedig tegen de pogingen der mijneigenaren, hen als slaven te behandelen. Maar het snel aan macht toenemende mijnkapitaal smoorde dit verzet door een schrikbewind, niet slechts over de mijnwerkers, maar over alle elementen der bevolking die niet voor den wil der oligarchie bukten uitgeoefend. ‘Wettelijk gekozen autoriteiten, die niet in 't stof kropen voor den wil der Vereenigde Mijnbezitters, zijn door bedreiging met de revolver gedwongen geworden om hun ontslag te nemen. Gehuurde hooligans zijn ingevoerd om arbeiders te terroriseeren die het waagden een iets grooter deel van de rijk dommen, welke zij uit den schoot der aarde haalden of andere kleine verbeteringen te eischen. De koöperaties der mijnwerkers zijn bestormd geworden | |
[pagina 298]
| |
en hun voorraden vernietigd of op straat geworpen. Mannen, wier eenige misdaad was dat zij zich organiseerden voor de bescherming hunner klasse, zijn als wilde beesten opgejaagd door ruwe soldaten en binnen omheinde kampen opgesloten of gedwongen om in 't openbaar in ketenen geklonken te werken, zonder wettelijk veroordeeld, ja zelfs zonder aangeklaagd te zijn. En ten slotte zijn zij uit staten, waar zij het burgerrecht bezaten, onder bewaking van de soldeniers der vereenigde mijnbezitters gedeporteerd geworden. De kantoren der nieuwsbladen die het waagden de zaak van deze mannen te verdedigen, zijn bestormd geworden, hun inboedel is kort en klein geslagen. Post en telegraaf zijn onder zoo strenge censuur gesteld, dat geen bericht van deze wandaden tot de wereld doordrong. Wanneer de rechtbanken niet voor den wil der mijneigenaars bogen, werden hun uitspraken getrotseerd. Al deze dingen zijn openlijk geschied en geen mensch uit de streken waar zij plaats vonden, bestrijdt dat ze geschied zijn’.Ga naar voetnoot1) Uit dezen strijd tegen de methoden van ruw geweld, brutale onderdrukking en gewetenlooze omkooperij door de mijnmagnaten toegepast, werd de ‘Western Federation of Miners’ geboren (1893). Van hare oprichting af plaatste de federatie zich tegenover het officieele trade-unions-verbond. Zij heette ieder als lid welkom, die in het mijnbedrijf of in de ertssmelterijen werkzaam was. Zij hief geen entreegeld, zij stond voor allen open, zij sloot geen over jaren loopende kollektieve kontrakten met de ondernemers af. Zij had tot leidend beginsel niet de ‘harmonie van belangen tusschen kapitaal en arbeid’, maar den klassenstrijd; zij trad altijd en overal op als een strijdorganisatie, die door machtsontwikkeling de arbeidsvoorwaarden van alle mijn- en ertswerkers wilde verbeteren, tevens openlijk proklameerde, dat haar doel niet de handhaving, maar de omverwerping van het kapitalistische produktiestelsel was. De leiders van het verbond waren revolutionaire socialisten, mannen wier namen in de volgende jaren door alle amerikaansche kapitalisten en alle aan hen verkochten, met lippen, bevend van haat, zouden worden uitgesproken. Maar voor de ellendigen en verdrukten zouden deze namen worden tot symbolen van moedig verzet, van trouw aan het beginsel, van daadkrachtigen strijd tegen de tyrannie van de trusts. Boyce, Moyer en Haywood heetten deze mannen. Zij traden niet toe tot de ‘Citizens Alliances’, zij zaten niet aan bij feestmaaltijden met de trustkoningen, zij waren voor geen goud te koop, en wegens dit alles werden zij door het groote kapitaal vervolgd als wolven, door de arbeidersklasse vereerd en bemind. De W.F.M. trachtte niet het geweld der mijnbezitters door persoonlijk geweld en terroristische aanslagen te keeren. Hoe vaak het verbond hiervan ook werd aangeklaagd, de juridische machinerie, die aan het kapitaal ten dienste stond, slaagde er nimmer in om de schuld van ook slechts | |
[pagina 299]
| |
één enkel lid der organisatie aan misdaden in haar opdracht begaan te bewijzen. Dit zegt genoeg. De revolutionaire socialisten, die de leiding der W.F.M. hadden, voedden de arbeiders op in het beginsel der klasse-solidariteit. Terwijl zij de ekonomische aktie zoo krachtig en doeltreffend mogelijk maakten en de organisatie der arbeiders in groote industrie-verbonden propageerden, werkten zij tevens voor politieke bewustwording; ondanks het diep-ingevreten bederf in de amerikaansche politiek versmaadden zij het stembiljet niet, integendeel leerden zij aan de mijnwerkers het te gebruiken tegen de beide groote burgerlijke partijen, die afwisselend aan het roer waren, propageerden zij de zelfstandige klasse-aktie van het proletariaat ook op parlementair gebied. Tusschen 1893 en 1903 was de W.F.M. betrokken bij een aantal stakingen in de mijnen, die bijna alle de verovering of de handhaving van den 8-urendag tot hoofddoel hadden. De mijnbezitters wendden de gewone middelen aan om de kracht der vakorganisatie te breken; geen staking vond plaats of hun gehuurde bravi begingen gewelddadigheden; gemaskerde mannen overvielen de arbeidersleiders en ontvoerden hen; onverklaarbare dynamiet-aanslagen, waarvan de schuld geregeld op de W.F.M. geworpen werd, joegen de bevolking schrik aan. Vaak wist het kapitaal gedaan te krijgen dat de militie opgeroepen werd; dan kwam het tot formeele aanvallen op de kampementen der stakers en werden deze uit het distrikt verdreven. Maar vaak ook handhaafden de stakers zich gewapenderhand, somtijds door hun makkers uit andere mijnen geholpen en verdreven zij op hun beurt de onderkruipers die de trust had ingevoerd. Gevallen kwamen voor, waarin de partikuliere politie der mijnbezitters zoo roekeloos optrad tegen de geheele burgerij, dat de publieke opinie de mijnmagnaten dwong om hun gehuurde bandieten weg te zenden. Herhaaldelijk proklameerden de mijnwerkers van een bepaald distrikt sympathiestakingen om hun makkers uit andere distrikten of wel de arbeiders aan de smelterijen te hulp te komen. Deze uitingen van klasse-solidariteit maakten de ondernemers razend, en toen in 1903, naar aanleiding eener staking voor den 8-urendag, de mijnwerkers van Cripple Creek, waar de 8-urendag sedert jaren bestond en de W.F.M. een zijner sterkste bolwerken had, een sympathiestaking begonnen, besloten de mijnmagnaten dat deze strijd tegen de gehate W.F.M. er een op leven en dood zou zijn. De nu ontbrande worsteling duurde vele maanden lang, de staten Idaho en Colorado stonden in lichte laaie. Opnieuw brachten de kapitalisten hun infame taktiek in praktijk, van door hun detectives aanslagen te doen plegen ten einde de publieke opinie tegen de stakers op te zetten en door te zetten dat de militie werd opgeroepen. Zoo werd onder meer een poging om een trein met onderkruipers te doen derailleeren aan de stakers toegeschreven, tot het onderzoek aan 't licht bracht dat de agenten der mijnbezitters deze misdaad hadden bedreven. Een ontploffing in een mijn, waarvoor leden der | |
[pagina 300]
| |
arbeidersorganisatie veroordeeld werden, ofschoon zij waarschijnlijk aan detectives en omgekochte stakers toe te schrijven was, leidde tot het rekwireeren der bondstroepen. Het distrikt werd onder de krijgswet gesteld, de censuur ingevoerd, burgers en leden van vakvereenigingen werden ontwapend. De ongeregeldheden breidden zich over een aantal plaatsen uit; het spoorwegstation Independence werd door dynamiet opgeblazen, een misdaad, waarvan men elkaar van weerszijde de schuld gaf; in de stad Victor vonden straat gevechten plaats; honderden stakers werden gevangen genomen en in de ‘bull-pen’, (de militaire gevangenis) opgesloten; andere naar een onbewoonde streek in den staat Kansas gedeporteerd en daar zonder geld of voedsel achtergelaten. De militaire overheid beval om alle mijnen te sluiten waar nog georganiseerden aan 't werk waren: zij werden eerst weder geopend wanneer een personeel van louter ongeorganiseerden was gevormd. Ofschoon de W.F.M. niet bij de vakvereenigings-centrale was aangesloten, toonden de amerikaansche arbeiders toch in dit geval een verheugende mate van klasse-solidariteit. Op een oproep der A.F.L. stroomden van alle kanten bijdragen naar Colorado, zoodat de mijnwerkers den strijd bijna een jaar lang konden voortzetten. Maar ten slotte moesten zij bukken voor de ekonomische en politieke overmacht der bezittende klasse. In de hoofdstad van Colorado, Denver, en in verscheiden andere plaatsen werden ‘Citizens Alliances’ opgericht, waarin de verraders uit de arbeidersklasse met de mijnbezitters en andere kapitalistische elementen tot onderdrukking der W.F.M. samenwerkten. Gedurende de eerste staking in 1893 was de gouverneur van Colorado tamelijk onpartijdig opgetreden; de staatsmilitie had zelfs - een zeldzame uitzondering! - de stakers tegen de aanvallen der partikuliere mijnpolitie beschermd; deze was teruggeroepen, toen haar gewelddadig optreden tegen vreedzame burgers te erg werd. Thans, in 1903, was de staatsmacht tot een gewillig werktuig in handen van het mijnkapitaal ontaard, en hieraan in de eerste plaats was het toe te schrijven dat noch de sterke organisatie der mijnwerkers, noch hun ontembare moed en hardnekkigheid, noch de ruime middelen waarover zij beschikten, de nederlaag konden afwenden. De ondernemers hadden zich de vernietiging der W.F.M. in Colorado ten doel gesteld, en zij bereikten hun doel. De acht bloeiende afdeelingen die het verbond vóór de staking in Colorado telde moesten worden opgeheven. Het door de mijnbezitters ingevoerde fiche-systeem maakte het aan de leden der organisatie onmogelijk om werk te vinden. Evenals de staaltrust slaagde de mijntrust er in om de vakvereenigingen in dit belangrijke centrum van nijverheid uit te roeien. Het kapitaal jubelde. Voortaan zou, meende de trust, de winstmakerij ongestoord haar gang kunnen gaan en alle ‘moeilijkheden’, dat is alle tegenstand tegen onbeteugelde uitbuiting, zou tot het verleden behooren. Maar gelijk wij zien zullen, werden deze verwachtingen niet vervuld... | |
[pagina 301]
| |
Met de groote worsteling van 1903/04 eindigt het heldentijdvak der W.F.M. Maar deze worsteling had nog een naspel in de vervolging der Federatie-bestuurders Boyce, Moyer en Haywood. Deze mannen werden in 1906 beschuldigd van moord op den vroegeren gouverneur van Idaho, Steunenberg. De beschuldigden werden wederrechtelijk van Colorado naar Idaho gebracht, omdat de autoriteiten hoopten dat het in dezen laatsten staat mogelijk zou blijken hen door middel van valsche getuigenis ter dood te veroordeelen. In Haywood en zijn medebestuurders wilde men den revolutionairen klassenstrijd treffen, die ondanks de plaatselijke onderdrukking der W.F.M. overal begon op te komen. De samenzwering tegen de leiders van het verbond was het werk van de mannen der Standard Oil Trust. Deze wisten daarmee hoog spel te spelen, maar naar zij meenden zouden de oneenigheden onder de mijnwerkers verhinderen, dat het tot een algemeene beweging ten gunste der vervolgden kwam. Tegenover de revolutionaire W.F.M. stond namelijk een ander mijnwerkersverbond, de ‘United Organisation’, dat vooral onder de kolendelvers der oostelijke staten sterk en wèl bij de A.F.L. aangesloten was. Maar de magnaten der petroleum-trust hadden het klasse-bewustzijn der mijnwerkers onderschat. Beide organisaties besloten tot samenwerking tegen den monsterlijken toeleg der kapitalisten en in eendrachtige kameraadschap werd de agitatie tegen deze poging tot gerechtelijken moord door de Vereenigde Staten gedragen. Alles werd gedaan om een algemeene proteststaking te doen uitbreken zoo de beschuldigden werden veroordeeld. Ook de socialistische partij nam een werkzaam aandeel aan deze beweging, zij stelde haar pers in den dienst der agitatie en op haar voorstel werd de 1-Meidag in alle staten der Unie speciaal hieraan dienstbaar gemaakt. Door honderdduizenden strooibiljetten werden de massa's omtrent den waren aard van het proces, als een aanval van het trustkapitaal op de revolutionaire vakbeweging, ingelicht. De vrijspraak der beschuldigden was de eerste groote overwinning der proletarische klasse-solidariteit op de okkulte en alomtegenwoordige macht van het trustkapitaal in de Vereenigde Staten. Tot nu toe was het revolutionaire, socialistisch-gezinde unionisme, slechts in ééne vakorganisatie, de W.F.M., belichaamd geweest. En deze belichaming was feitelijk nog onvolkomen. Zoo de W.F.M. zich van de ouderwetsche officieele vakvereenigingen in hooge mate onderscheidde door haar socialistisch beginsel, haar scherpe klassenstrijd-taktiek, en het feit, dat zij voor geschoolden en ongeschoolden, voor vreemdeling en landgenoot openstond - zoo had zij toch in één voornaam opzicht dezelfde strijdwijze gevolgd als de vakcentrale der geschoolde arbeiders: ook zij streed nog voor de ‘closed shop’; streed er voor tot het uiterste, en waar zij het vermocht, had zij vaak op hardhandige wijze de ongeorganiseerden verjaagd en uitgedreven. Zij kon met deze taktiek succes hebben, omdat het aantal arbeiders, dat in de goud- en zilver- | |
[pagina 302]
| |
mijnen en de smelterijen der westelijke staten werkte, niet zeer groot was: bij de stakingen der W.F.M. waren zelden meer dan eenige duizenden arbeiders betrokken. Daarentegen kon het beginsel van de ‘gesloten werkplaats’ onmogelijk gehandhaafd worden in de eigenlijke stapelindustrieën, in de steenkoolmijnen, de staal- en ijzerwerken, de zijde- en wolfabrieken, enz., kortom, overal waar een klein aantal geschoolden met tienduizenden, somtijds honderdduizenden ongeschoolde arbeiders samenwerkten. In zeker opzicht vormde de strijdwijze der W.F.M., die aan dezen eisch nog vasthield, een overgang tusschen de snel verouderende taktiek der officieele vakvereenigingen en de zuiver-revolutionaire taktiek, sedert 1906 gepropageerd door een nieuwe organisatie, die er naar streefde de geheele massa der verwaarloosde, verachte, ongeschoolde arbeiders in één grooten industriebond te vereenigen. Deze organisatie was die der ‘Industrial Workers of the World’ (I.W.W.) Een poos lang had het geschenen of het trustkapitaal, dat feitelijk den staat beheerschte, alle vakorganisaties hetzij verpletteren, hetzij door omkooping of door knevelarij der beambten in zijn macht brengen en tot onderdeelen van zijn geweldig raderwerk zou kunnen maken. Het leek of een nieuwe slavernij aanbrak, of de arbeid geboeid ging worden door ketenen van zoo reusachtige kracht, dat daartegen noch aaneensluiting, noch individueel geweld iets vermochten. Maar weldra bleek hoe het reuzenbedrijf zèlf de krachten voortbrengt, die tegen deze ondragelijke dienstbaarheid zouden opstaan: die krachten waren de onafzienbare scharen der ongeschoolden, die de hoog-ontwikkelde, sterk-gekoncentreerde bedrijfswijze behoefde. Hun massa's werden tot eenheid van voelen, denken en willen opgevoed door de eenheid in ellende, hun deel in de staal- en ijzerwerken, in de kolenmijnen, in de vleeschfabrieken, in de weverijen en spinnerijen, in het konfektiebedrijf, bij het verkeer en vervoer. Overal, overal heerschten dezelfde methoden van afbeuling, van geraffineerde, door een samengesteld stukwerk- en premie-systeem verergerde, weldra door het Taylorstelsel ten top gevoerde uitbuiting, overal was de arbeid zwaar, gevaarlijk en langdurig, overal waren de woningen krotten, overal dreven onderdrukking en nood de slaven van het kapitaal tot opstand aan. De I.W.W. maakte de algemeene, spontane en instinktieve solidariteit van de verdrukte massa's der ongeschoolden tot den grondslag van haar taktiek. Terwijl zij de revolutionaire traditie der W.F.M. voortzette, brak zij met het beginsel van de ‘closed shop’, dat voor haar zijn beteekenis verloor. Zij streefde er naar om de verstrooide pogingen tot verzet, die vaak op wilde, ondoelmatige wijze uitbarstten, aan te moedigen, te leiden, te versterken en samen te vatten tot één groote beweging der honderdduizenden arbeidsslaven van alle rassen en volken, door de werfagenten van het kapitaal naar de ‘vrije’ amerikaansche republiek gelokt. Nog in het begin der jaren '90 was de overgroote meerderheid der emi- | |
[pagina 303]
| |
granten uit zuid- en oost-Europa die in hun eigen land ondragelijke toestanden ontvluchtten, een hulpelooze massa geweest, tot organisatie ongeschikt en niet in staat te strijden, tevreden met een onmenschelijk-lagen levensstandaard, een massa van waarlijk ideale loondrukkers en onderkruipers, van gewillige slaven in dienst van het kapitaal. Maar spoedig veranderde dit. In Italië en Hongarije, in Galicië, in Polen, in Rusland: overal begon omstreeks den aanvang der nieuwe eeuw de proletarische klassenstrijd krachtig op te komen; in al deze landen nam hij groote afmetingen en heftige vormen aan. Snel rijpte het proletariaat van oost- en zuid-Europa tot klassenbewustzijn, zijn sociale behoeften stegen, zijn strijdvaardigheid nam toe. Weldra zette geen emigrantenschip meer koers naar de nieuwe wereld, of het had mannen en vrouwen aan boord, beproefde en ervaren strijders voor de bevrijding van den arbeid; en de machtige trusts zelven waren het, die deze rebellen de fabrieken en werkplaatsen binnenhaalden. Zoo bracht het kapitaal den vijand in zijn vesting: de revolutionairen uit Europa kwamen hun amerikaansche broeders helpen, om slaafsche berusting te doen verkeeren in dapperen strijd. Meer en meer vonden onder de vreemde arbeiders de agitatoren der I.W.W. een open oor en een open gemoed als zij opriepen tot ekonomische organisatie op den wijden grondslag van het bedrijf, tot klasse-solidariteit en onverzoenlijken klassenstrijd. De moeilijkheden waren ontzaglijk, misschien de ergste van alle was het isolement waarin elke nationaliteit verkeerde, daar elke slechts haar eigen taal verstond; zes, acht, twaalf en meer nationaliteiten werkten somtijds in één fabriekenkomplex samen. Maar de moed, de onvermoeide volharding en de zelfopofferende geestdrift der propagandisten, onder wie Haywood toen reeds door zijn magisch vermogen om de ziel der menigte in beroering te brengen een geheel bijzondere plaats innam, lieten zich door geen moeilijkheden afschrikken. De eerste strijd, waarin de nieuwe geest en de nieuwe taktiek tot uiting kwamen, was een staking der arbeiders van de Pressed Steel Car Co. te Mckees Rocks in Pennsylvanië (Aug. 1909). De druk was ondragelijk geworden; de loonen die in 1907 nog 3 à 5 dollar bedroegen, waren door een met duivelsche sluwheid bedacht stelsel van stukwerk tot 1 à 0.50 dollar gedaald. Een chaotische massa van duizenden ongeschoolde en ongeorganiseerde arbeiders, behoorend tot zestien verschillende nationaliteiten, bond den strijd aan tegen de machtige Staaltrust, die geweldige reus welke de rijke hechte organisaties der hooggeschoolde amerikaansche arbeiders onder den voet geloopen en vermorzeld had. Maar vele dezer ongeorganiseerden hadden in hun vaderland tot de beproefde strijders voor de proletarische zaak behoord. Onder hen waren ook een aantal Hongaren die aan een groote spoorwegstaking in hun land hadden deelgenomen. Enkele Russen hadden te Petersburg den bloedigen 22sten Januari, den eersten dag der revolutie van 1905, meegemaakt. Ver- | |
[pagina 304]
| |
scheidene Italianen hadden een rol gespeeld in de groote solidariteits-stakingen van 1903 en 1904. Nog behoorden tot de arbeiders van McKees Rock een aantal duitsche, oostenrijksche, deensche en zweedsche leden van den internationalen Metaalbewerkersbond en van de socialistische partijen in verschillende landen. Er waren dus geschoolde krachten genoeg om de leiding te nemen. Zoodra bleek, dat het officieele stakings-komité te vast zat aan overgeleverde opvattingen om den zwaren strijd met de noodige stoutmoedigheid en energie te voeren, vormden eenige bewuste revolutionairen een geheim komité, dat onmiddellijk alle maatregelen nam om de staking te doen slagen. Door een stelsel van massaal posten en van signalen en wachten gelukte het aan de leden van dit komité elken toevloed van onderkruipers te weren. Hun dreigement tegen de bereden politie van Pennsylvanië, dat voor iederen staker, door deze beruchte menschenjagers gedood, een der hunnen zou vallen, hield de moordlust der amerikaansche kozakken in toom. Een zestigtal stakers wisten als werkzoekenden tot de fabrieken door te dringen en in aanraking te komen met de als gevangenen behandelde onderkruipers; zij overreedden deze om het werk neer te leggen. De revolutionaire stakingsleiding deinsde niet terug voor het gebruik van strijdmiddelen die de officieele vakbeweging althans in theorie verwierp, als intimidatie van onderkruipers, bedreiging met geweld en daadwerkelijk geweld (één der kozakken, die een staker had vermoord, werd den dag daarna neergeschoten) tegen de huurlingen van het kapitaal. Het barbaarsche optreden van de trust, die op alle manieren trachtte de staking in bloed te smoren dwong hen hiertoe. Echter maanden zij de stakers voortdurend aan om zich door de provokaties der militairen niet tot gewelddadigheden te laten verlokken. De I.W.W. voerde gedurende de staking een onvermoeide propaganda; het verbond zorgde voor sprekers, die de stakers van alle verschillende volken in hun eigen taal toespraken en naar nationaliteiten organiseerden, het agiteerde onder het spoorwegpersoneel der verschillende lijnen, die Pittsburg met het distrikt verbonden. Deze agitatie droeg goede vruchten: de spoorwegmannen bewezen hun daadkrachtige solidariteit door te weigeren, onderkruipers naar McKees Rock te vervoeren. Ook het personeel van twee stoombooten, die het eigendom der trust waren, trad in staking. De solidariteits-staking der spoorwegmannen, de eerste in de Vereenigde Staten, wekte algemeen opzien. Droevig was daarentegen de houding der geschoolde amerikaansche arbeiders, leden van de A.F.L., die in de fabrieken van McKees Rock werkten. Zij weigerden aan de staking deel te nemen en bleven aan den arbeid tot de werkplaatsen gesloten moesten worden. De opportunistische, geheel verburgerlijkte A.F.L. trad daardoor openlijk op als een ‘gele’ organisatie, die de voorrechten van een betrekkelijk kleine groep aristokraten van den arbeid, in ver- | |
[pagina 305]
| |
bond met het kapitaal, verdedigt tegen den aanval der breede massa's. Geen wonder dat de geestelijken der vreemde naties hun schaapjes opwekten, toe te treden tot de A.F.L. Ondanks dit verraad werd de strijd met de overwinning bekroond: naast tastbare voordeelen als loonsverhooging en afschaffing van Zondagswerk en naast het feit dat de regeering een enquête naar de toestanden te McKees Rock toezegde, was de beste vrucht der staking de oprichting eener revolutionaire organisatie van 4000 leden, die zich onmiddellijk aansloot bij de I.W.W. De overwinning te McKees Rock was niet enkel van lokaal belang; zij opent een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis der arbeidersbeweging van de Vereenigde Staten. Millioenen arbeiders die hadden gewaand dat alle verzet tegen het trustkapitaal hopeloos was, hieven het hoofd omhoog en hun oogen straalden. Het was alsof een slagboom gevallen was. Sedert dien tijd braken elk jaar worstelingen uit in de verschillende groot-industrieën en onder het transportpersoneel. In de arbeidersmassa's dier industrieën begon het besef te dagen, dat het grootkapitaal niet onoverwinlijk was, dat zij in de massa-staking een wapen bezaten, machtig genoeg om de hoogmoedige, zich onaanrandbaar wanende trustkoningen tot koncessies te nopen. In 1910 vonden o.a. stakingen plaats van de metaalbewerkers te Bethlehem van het trampersoneel te Columbus en te Philadelphia, en van de kolendelvers te Irwin. Al deze stakingen, maar vooral de laatstgenoemde, hadden een fel revolutionair karakter; vijftien stakers werden bij botsingen door troepen of detectives gedood, driehonderd gewond, elfhonderd gevangen genomen. Reeds bij den aanvang van het konflikt verdreef de maatschappij de gezinnen der stakers uit hun woningen, zoodat zij genoodzaakt waren in 't vrije veld onder tenten te kampeeren. Toen de staking tot in den herfst en winter voortduurde, leden de vrouwen en kinderen in de tenten vele ontberingen. Honderden onderkruipers, ten deele geschoolde mijnwerkers uit andere streken, ten deele mannen, die nog nooit in het mijnbedrijf werkzaam waren geweest, werden uit andere plaatsen aangevoerd; van deze laatsten verloren velen bij het voor hen ongewone werk het leven; de direktie liet hen, in overleg met de overheid, in het geheim begraven of verbranden. Een heel regiment partikuliere politieagenten, door de kapitalisten in de achterbuurten van Pittsburg en andere steden aangeworven, maakte zich verfoeid door zijn onmenschelijk optreden, dat in wreedheid dat der zoogenaamde ‘kozakken’, de bereden politie van den staat Pennsylvanië, nog overtrof. Evenals gewoonlijk hitste de kapitalistische pers schandelijk tegen de stakers op, ook het grootste deel der arbeiderspers echter verzuimde haar plicht; enkel de weinige revolutionaire organen trachtten het proletariaat der Vereenigde Staten de beteekenis van de staking te Irwin te doen begrijpen als een stuk revolutionairen klassenstrijd. | |
[pagina 306]
| |
Vrij wat belangrijker dan een dezer stakingen in zijn onmiddellijke gevolgen voor de bewustwording van het proletariaat, was de strijd van het trampersoneel te Philadelphia. Sympathie voor de eischen van het personeel, dat den strijd had aangebonden tegen de vereenigde macht van de stedelijke autoriteiten en de trammaatschappij en groote ontevredenheid onder de massa's, die, ternauwernood een weinig op adem gekomen na een tijdperk van zware industrieele krisis en werkeloosheid, thans weer door de hooge prijzen der levensbehoeften werden geteisterd, leidde tot een solidariteits-staking van 150.000 arbeiders en arbeidsters. De werklieden der lokomotieffabrieken (in den volksmond ‘de kleine hel’ genaamd), die van de bouwvakken en het textielproletariaat namen algemeen aan de staking deel, ongeorganiseerden zoowel als georganiseerden. Andere kategorieën, als de bierbrouwers en typografen, bleven aan 't werk, niet uit gebrek aan sympathie, maar omdat zij door kollektieve kontrakten hun vrijheid van beweging hadden prijsgegeven. De groote solidariteits-staking te Philadelphia was een verblijdend teeken van klasse-solidariteit, maar met hoeveel vreugde ook de revolutionaire socialisten dit konstateerden, zij konden toch niet nalaten op te merken dat de algemeene mobilisatie van den arbeid waarschijnlijk onnoodig zou zijn geweest, zoo de machinisten aan de tram-centrale hun medearbeiders daadwerkelijk hadden gesteund door het werk neer te leggen. ‘Bij een goede organisatie der hulpmiddelen van het proletariaat’, schreef J.E. Cohen terecht in de International Socialist Review, ‘zal dit in de toekomst niet zijn geheele macht in een nauwen pas tegenover den vijand stellen, wanneer met een handvol scherpschutters even goede of betere resultaten te bereiken zijn.’ De I.W.W. maakte in 1909/10 nog een anderen heroïschen strijd door, en wel onder omstandigheden, die aan Rusland doen denken: wij bedoelen den strijd voor de vrijheid van woord en pers te Spokane. In dit centrum van houtbewerking en kopermijnen telde de I.W.W. over de 5000 leden. Door haar invloed was het gelukt den 9-urigen werkdag te verkrijgen en loonsverhoogingen door te zetten, reden genoeg voor het kapitaal om te trachten de revolutionaire organisatie van het proletariaat te vernietigen. De stedelijke autoriteiten, gelijk doorgaans het bevel van hun meester, de trust, gehoorzaam opvolgend, konfiskeerden het orgaan der I.W.W., bezetten haar vergaderzalen en verboden haar propagandisten om op straat te spreken, een gewone vorm van agitatie in de Vereenigde Staten. De revolutionairen besloten tegen dit onwettige verbod tot het uiterste te strijden. En zij deden hun woord gestand. Honderden hunner werden gearresteerd, de mishandelingen die vele dezer mannen en vrouwen van de zijde der politie te verduren hadden, waren niet minder afschuwelijk dan de martelingen die de russische kontra-revolutie van 1906 in de beruchte folterkamers van Riga den lettischen boeren en arbeiders aandeed. De gevangenen werden afwisse- | |
[pagina 307]
| |
lend in gloeiende, met stoom gevulde cellen en in ijskoude holen opgesloten, zij werden getrapt en geslagen tot zij het bewustzijn verloren, armen en beenen werden hun gebroken, de ribben werden hun ingedrukt. Meer dan 600 der gearresteerden moesten later naar de ziekenhuizen worden overgebracht. Nu pas openbaarde zich de onverzettelijke strijdwil, waarmee de I.W.W. haar leden bezielde in al zijn kracht: van heinde en ver, uit de mijnkampen, uit de kampen der arbeiders, werkzaam bij den aanleg van nieuwe spoorwegen, uit de kampen der houthakkers en der houtbewerkers stroomden steeds nieuwe, onversaagde strijders naar Spokane, om de roemrijke worsteling voor het vrije woord te helpen voeren. 1911 was een jaar van groote stakingen in de kleedingindustrie te Chicago, Minersville en Cleveland. Te Chicago was de leiding der staking in handen der bij de A.F.L. aangesloten vakbonden. De strijd werd onder de gunstigste voorteekenen begonnen en met onbeschrijfelijke geestdrift ingezet. De publieke opinie was geheel op de hand der stakers. Maar het onvermogen der leiders om met verouderde taktische opvattingen te breken, hun onwil om de staking direkt zooveel mogelijk te veralgemeenen, deed hen de beste kansen verzuimen. Aanvankelijk wilden zij slechts een partieele staking, onder de leuze van de ‘gesloten werkplaats’ gevoerd, een leuze in dit geval belachelijk-onbruikbaar. Daarna draalden zij veel te lang met het uitroepen der algemeene staking in het gansche bedrijf, wat ten slotte onder de pressie der stakers en der revolutionaire socialisten toch geschiedde. Het aantal stakers steeg hierdoor van 18.000 tot 45.000. De stakers wenschten dat nu ook de elektriciens, de koncierges, de machinisten en de voerlieden zouden worden opgeroepen om het werk neer te leggen, opdat de geheele kleedingindustrie kon worden stopgezet. De leiders echter aarzelden. In dat stadium van den strijd boden de ondernemers een kompromis aan dat de stakers verontwaardigd verwierpen. Maar van dat oogenblik af trachtten de besturen de massa te demoraliseeren en met sluiksche middelen te dwingen om op de voorstellen der kapitalisten in te gaan. De ondersteuningsgelden werden onder een of ander voorwendsel ingehouden en allerlei verhalen over den vreeselijken nood der stakers in omloop gebracht, om het publiek in den waan te brengen dat deze den strijd onmogelijk meer lang konden volhouden. Nadat een tweede, ietwat gewijzigd vredesvoorstel van de ondernemers was ingekomen, werd de aandrang der besturen sterker. Zij zorgden er voor, dat op de vergaderingen enkel sprekers het woord voerden, die den strijd zoo spoedig mogelijk wilden bijleggen. Haywood, door de stakers naar Chicago geroepen, deed al wat hij kon om een algemeene staking aller arbeiders-kategorieën, die iets met de kleedingsindustrie uitstaande hadden, door te zetten - maar tevergeefs. Tevergeefs ook stelden de stakers ten slotte zelven eischen op: op een zorgvuldig gezeefde vergadering wisten de besturen het kompromis-voorste | |
[pagina 308]
| |
der ondernemers er door te jagen. Toen de stakers bij elkaar wilden komen om tegen dit verraad te protesteeren, vonden zij hun vergaderzalen gesloten; de leden der bij de A.F.L. aangesloten organisaties namen onder bescherming der politie het werk weer op; de anderen trachtten den strijd nog eenigen tijd voort te zetten, maar de kracht der staking was gebroken, de arbeiders waren genoodzaakt weer onder het juk te bukken. De loonen werden verlaagd en voor vele vooraanstaanden bleven de fabrieken gesloten. Geen enkele der ekonomische worstelingen, waaraan de I.W.W. tot nu toe deel had genomen, kon zich in belang meten bij de staking van 1912 in de textielindustrie te Lawrence in den staat Massachusetts. Zij was de eerste strijd van groote massa's, waarbij de I.W.W. de leiding geheel in handen had en de doeltreffendheid van de door haar voorgestane, op algemeene klasse-solidariteit gegrondveste taktiek schitterend bleek. Aanleiding tot deze staking was het spontane verzet der arbeiders - alweer voor een groot deel vreemdelingen - tegen de loonsverlaging, waarmee het kapitaal de invoering der wettelijke 54-urenweek voor vrouwen en jeugdige personen op 1 Januari beantwoordde. De geschoolde vakarbeiders, meest Amerikanen, waren gedeeltelijk georganiseerd, maar de tienduizenden ongeschoolden stonden buiten elke organisatie op een kleine voorhoede na, die tot de I.W.W. behoorde. Half Januari legden de Italianen, Polen en Letten het werk neer. Weldra volgden de Belgen, de Armeniërs en de Syriërs hun voorbeeld en een stakingskomité werd gekozen, dat in hoofdzaak de volgende eischen stelde: 15% loonsverhooging, afschaffing van het premiestelsel, dubbel loon voor overwerk en alle stakers weer op hun plaats. De beste krachten in dit komité waren leden van de I.W.W.; voorzitter was de italiaansche revolutionair Josef Ettor, die gedurende de staking, te samen met nog een ander bekend agitator voor het industrieele unionisme, Giovanitti, op beschuldiging van medeplichtigheid aan moord op een italiaansche onderkruipster werd gevangen genomen. De verhouding tusschen dit stakingskomité en de besturen der bij de A.F.L. aangesloten vereenigingen was volslagen vijandig en van samenwerking was geen sprake. Onmiddellijk na het uitbreken der staking nam de woltrust partikuliere detectives in dienst, wier aanwezigheid weldra bleek uit dynamietaanslagen; als gewoonlijk werden de stakers hiervan beticht. Ook de militaire macht verscheen op het tooneel van den strijd; bij de nietigste aanleiding werden vooral de vreemdelingen gearresteerd: zij kenden misschien de landswetten nog niet, meenden de rechters hoonend; geen beter middel dan een flinke straf om hun die te leeren. Tegen alle machtsmiddelen van het kapitaal: politie, soldaten en spionnen, tegen de overheid, de pers, de kerk en de justitie hielden de massa's dapper | |
[pagina 309]
| |
stand. Haywood was naar Lawrence overgekomen om den strijd te helpen leiden; het feit dat de stakers tot zeventien verschillende nationaliteiten behoorden, legde natuurlijk aan de organisatie der staking enorme moeilijkheden in den weg. Begin Februari werd Ettor gearresteerd en ofschoon verschillende getuigen onder eede verklaarden dat hij bij de vechtpartij, die aan de italiaansche arbeidster het leven kostte, niet tegenwoordig was geweest, weigerde de rechtbank hem tegen borgstelling vrij te laten. Behalve de bovengenoemde eischen stelden de stakers van nu af aan ook die der invrijheidstelling van Ettor. Ook in deze staking bracht de I.W.W. de taktiek in toepassing van tegen het geweld der heerschende klasse, de eigen aktiviteit en den vreedzamen, maar onverzettelijken druk der breede massa's te stellen. Zoo zetten b.v. eenmaal ondanks het verbod van samenscholing en demonstratie 12.000 stakers, aangevoerd door een arbeidster, een straatbetooging door. De soldaten, die met gevelde bajonet gereed stonden, weken terug voor de rustige onverschrokkenheid dezer duizenden mannen en vrouwen en lieten hen ongehinderd het meetingterrein bereiken. Toen het posten door de politie onmogelijk werd gemaakt, leerden de revolutionaire leiders aan de stakers hoe een ‘ketting zonder einde’ te vormen: duizenden hunner liepen dag aan dag in geregelde volgorde de straten langs, die toegang tot de fabrieksterreinen gaven en vormden zoo een levende heg, waardoor de onderkruipers niet vermochten heen te dringen. Gedurende de staking te Lawrence werden voor de eerste maal op groote schaal in de amerikaansche arbeidersbeweging, kinderen van stakers bij de arbeiders en socialisten van andere steden onder dak gebracht. De kapitalisten ontstaken in woede over deze uiting van klasse-solidariteit en de politie kreeg bevel het vertrek der kinderen te verhinderen, onder voorwendsel dat deze tegen den wil hunner ouders werden weggevoerd. Het kwam tot een botsing, waarbij verscheiden kinderen en vrouwen neergeslagen of gearresteerd werden. Dit voorval wekte in arbeiderskringen groote verontwaardiging en van alle zijden kwam er hulp. De socialistische partij wekte in een oproep tot steun aan de stakers op, door heel het land werden kollekten gehouden. Toen de ondernemers bemerkten, dat een aanzienlijk deel van het amerikaansche proletariaat de stakers steunde, gaven zij den strijd op. Deze eindigde na negen weken met een groote overwinning der arbeiders; de loonen werden met 5 à 20% verhoogd en alle stakers weer in dienst genomen. Nog gewichtiger dan de stoffelijke verbetering was de toeneming der solidariteit en der revolutionaire energie als gevolg van den strijd. In September kwam de zaak van Ettor en Giovanitti voor: als een protest tegen het schandelijke proces den voorgangers der massa's aangedaan en als een waarschuwing aan de klasse-justitie, traden den dag voor de uitspraak 12.000 arbeiders te Lawrence in staking. Ook in andere steden van Massachusetts | |
[pagina 310]
| |
vonden stakingen plaats; de leiding berustte natuurlijk overal bij de I.W.W. De aangeklaagde arbeidersleiders werden vrijgesproken. Ook te Little Falls vond in hetzelfde jaar een staking van textielwerkers plaats, waarbij de autoriteiten bijzonder onmenschelijk optraden. Successievelijk werd het geheele stakingskomité gevangen genomen; de gearresteerden werden gruwelijk mishandeld. Politie en detectives vuurden op de ongewapende menigte, die, toen het gewone posten onmogelijk was gemaakt, door de ‘ketting zonder einde’ onderkruipers trachtte te weren. De houding van de leden der A.F.L. was allertreurigst: niet slechts bleven zij aan het werk, maar sommige hunner lieten zich als tijdelijke politie-agenten beëedigen en traden tegen hun mede-arbeiders op als de bloedhonden van het kapitaal. Ook in 1913 bleef het woelen en gisten onder de massa's. Groote nieuwe groepen van arbeiders, die tot dusver in stomme berusting hadden geleefd, kwamen in beweging. Het jaar begon met een staking van 200.000 arbeiders en arbeidsters in de kleedingindustrie te New-York, onder leiding der A.F. L, Behalve loonsverhooging en verkorting van arbeidsdag eischten de stakers de afschaffing van het kontrakten-systeem (z.g.n. zweetstelsel). Vreedzaam posten werd door het optreden der politie onmogelijk gemaakt en weer moest de ‘ketting zonder einde’ worden toegepast. Een heugelijk en bemoedigend teeken van toenemende solidariteit was de weigering der taxibestuurders om politie en detectives te vervoeren. Ook bij deze staking stonden de I.W.W. en de A.F.L. scherp tegenover elkander. De I.W.W. werkte voor de handhaving van alle eischen, voor de opwekking der algemeene solidariteit van alle werkers in de kleeding-industrie, hun organisatie in één grooten bond, en zoo noodig, voor de uitbreiding der staking over het geheele land. De A.F.L. daarentegen stuurde aan op afzonderlijke onderhandelingen tusschen de ondernemers in bepaalde deelen der industrie met ‘hunne’ arbeiders; haar bestuurders trachtten de verschillende arbeiders-kategorieën te bewegen om kollektieve kontrakten af te sluiten, al moest dit hun eenheid tegenover het kapitaal, dat is den grondslag van hun kracht, vernietigen. De staking die verscheiden maanden duurde, eindigde met een voor de arbeiders ongunstig kompromis. Een geheel ander karakter droeg de strijd der zijdewevers in Paterson, het centrum der amerikaansche zijde-industrie, die eveneens in 't begin van het jaar uitbrak en weldra het grootste deel der zijdefabrieken in Pennsylvanië, Connecticut en New-York tot stilstand bracht. De staking omvatte op het oogenblik van haar grootste uitbreiding 50.000 arbeiders en arbeidsters, die tot bijna alle naties der wereld behoorden, ruim 90% hunner waren vrouwen en kinderen. Nimmer nog had in de Vereenigde Staten een zoo algemeene werkstaking in één bedrijf plaats gevonden. In deze luxe-industrie was de koncentratie van het kapitaal nog onvolkomen; tegenover de stakers stond geen trust, maar stonden een aantal afzonderlijke werkgevers. Dit was intusschen slechts schijn- | |
[pagina 311]
| |
baar een voordeel, want de groote ondernemers hadden zich voorgenomen niet slechts de I.W.W. maar tevens ook hun kleinere konkurrenten te fnuiken, door den strijd tot 't uiterste te voeren. Maanden lang duurde de staking, het gansche voorjaar en heel den zomer door, de steun die inkwam was maar gering, toch bleven de arbeiders volhouden. Toen het kapitaal bemerkte dat noch de honger, noch de brutaliteiten der politie, noch de talrijke arrestaties en de slechte behandeling in de gevangenis den moed der stakers deden wankelen, poogde het de staking te breken door de massa te berooven van haar leiders. Haywood en een duitsch organisator, Lessig genaamd, werden na een groote betooging gearresteerd en wegens ‘wanordelijk gedrag’ tot zes maanden tuchthuis veroordeeld. De onwettigheid der veroordeeling was zoo zonneklaar, dat het gerechtshof waarnaar de zaak in hooger beroep verwezen was, de beschuldigden vrijsprak. Een ander leider, Boyd, had zich te verantwoorden wegens ‘opruiing tot verwoesting van privaat bezit’, d.w.z. opwekking tot sabotage. Boyd was lid der socialistische partij maar daar deze op haar kongres van 1912 te Indianapolis zich tegen sabotage verklaard had, kon zijn zaak niet, gelijk vroeger met Haywood en Moyer het geval was geweest, tot de algemeene zaak van het amerikaansche proletariaat gemaakt worden. Van alle worstelingen echter in deze jaren tusschen kapitaal en arbeid gevoerd waren opnieuw die in het mijnbedrijf de meest verbitterde en langdurige. In Cabin-Paint Creek en andere kolenmijnen van de woeste bergdistrikten van West-Virginia kwam het in 1912/14 tot soortgelijke gebeurtenissen als in Colorado gedurende de jaren 1903/04: gevechten tusschen stakers en politie, aanvallen op de kampen der mijnwerkers en aanslagen op stakers, afkondiging der krijgswet, schorsing der socialistische bladen, en talrijke arrestaties. Na vele offers eindigde de staking met een ‘settlement’, (kompromis), dat door de beambten van den Mijnwerkersbond aan de stakers opgedrongen, door de revolutionaire socialisten als verraad gebrandmerkt werd. In Colorado was het, na de verplettering der W.F.M. in 1904, tien jaar lang rustig gebleven. Thans echter werd deze staat opnieuw het tooneel van schokkende gebeurtenissen, gebeurtenissen waarin de beestachtigheden, door de verdedigers der kapitalistische orde bedreven, alles overtroffen wat Amerika tot dusver had gezien. De oorzaken der staking van 1913/14 worden in een officieel verslag, uitgebracht door de staatskommissie ter bestudeering van industrieele verhoudingen, als volgt samengevat: ‘De staking was een opstand van gansche gemeenschappen tegen de willekeurige ekonomische politieke en sociale heerschappij der “Colorado Steenkool- en IJzertrust” en der kleinere maatschappijen die haar leiding volgden. Deze heerschappij was tot zulk een uiterste gevoerd dat in twee geheele distrikten van Zuid-Colorado de bevolking jaren- | |
[pagina 312]
| |
lang haar demokratische rechten heeft moeten ontberen, terwijl groote groepen van burgers beroofd zijn geworden van hun wettelijke vrijheden, overgeleverd aan onbeschaamde vervolging en willekeur en feitelijk tot ekonomische en politieke hoorigheid verlaagd. De Colorado Steenkool- en IJzer-Maatschappij en hare volgelingen veroverde de ekonomische heerschappij door de uitroeiing der vakvereenigingen met alle middelen, als willekeurig ontslag, zwarte lijsten, het gebruik van gewapende wachters en spionnen en de omkooping van ambtenaren van staat, distrikt en stad. De geheele staatsmachinerie werd den maatschappijen ter beschikking gesteld voor hun vervolging van propagandisten en vakvereenigingsleden. Door deze ekonomische overheersching slaagden de maatschappijen er in om de wetten op het mijnbedrijf, zoo vaak zij dit begeerden, op te heffen, de loonen en de arbeidsvoorwaarden willekeurig vast te stellen en arbeiders zonder opgave van redenen te ontslaan. Deze macht gebruikten zij wederom om de arbeiders met hun gezinnen te doen bukken voor den ijzeren greep waarmee zij het geheele ekonomische leven tyranniseerden, van den verkoop van drank en kruidenierswaren af tot de keuze van onderwijzers, predikanten, vrederechters en stedelijke beambten toe.... De politieke heerschappij der maatschappijen werd bevestigd door opheffing van de vrijheid van woord, geschrift en vergadering, door de verkiezing hunner eigen beambten tot rechters, door het sluiten van bondgenootschappen met het alkohol-kapitaal, het besteden van groote sommen ter beïnvloeding van de verkiezingen en door andere vormen van omkooperij.’ Dezelfde arbeiders die in 1903/04 de staking hadden gebroken door de plaatsen der stakers in te nemen, kwamen nu, tien jaar later, op hun beurt tegen de ondragelijke tyrannie van het mijnkapitaal in verzet. Nadat alle pogingen der bestuurders van den mijnwerkersbond om een konferentie met de mijnbezitters te verkrijgen op de volstrekte weigering der trustkoningen waren afgestuit, besloot een kongres van mijnwerkers de staking te proklameeren. Nog eer zij aanving hadden de detectives der mijntrust den organisator Lippiatt doodgeschoten en de mijnwerkers met hun gezinnen van de terreinen der maatschappij verjaagd. De ondernemers verzekerden zich de hulp van honderden gewapende bandieten der beruchte Baldwin Detective Agency, zij schaften zich bovendien gepantserde auto's, z.g. ‘Death specials’ aan, om de menschen-jacht nog beter te kunnen uitoefenen. Om zich zelven, hun vrouwen en kinderen tegen de gehuurde bandieten te kunnen verdedigen - op bescherming van de zijde der wet behoefden zij zoomin ditmaal als in andere gevallen te rekenen - wapenden de stakers zich en brachten zij hun kampen zooveel mogelijk in staat van verdediging. Reeds spoedig na het begin van den strijd deden de mijnbewakers een aanval op een mijnwerkerskamp te Torbea, waarbij een man gedood en een jongen gewond werd. Enkele dagen later werden in het plaatsje Walsenburg drie | |
[pagina 313]
| |
stakers doodgeschoten. Nu gingen de mijnwerkers, die een aanval vreesden op het groote kamp van Ludlow, waarheen 1200 vrouwen en kinderen waren overgebracht, op hun beurt over tot het offensief. Zij keerden gewapenderhand den aanval van een bewapenden trein die het kamp trachtte te naderen, en schoten den machinist dood; den volgenden dag vielen zij de gebouwen aan die de mijnwacht tot verblijf dienden. Twee kinderen verloren hierbij het leven. Intusschen was de staatsmilitie gemobiliseerd geworden; zij trad dadelijk zeer partijdig en uittartend op; vele vrijwilligers van het ruwste slag, ook uit andere staten, werden tegen het wettelijke verbod in, aangeworven en gedrild voor de verdediging van het kapitaal. Den ganschen winter duurde de staking voort, de verhoudingen werden nog meer gespannen toen de gouverneur, die aanvankelijk den invoer van vreemde arbeiders had verboden, dit verbod ophief. De militie ontaardde steeds dieper; geweld en willekeur heerschten, honderden stakers en verscheiden agitatoren werden gearresteerd, onder deze laatsten was ook de 80-jarige, algemeen beminde propagandiste ‘Mother Jones’, die reeds vele malen door het kapitalistische dwangbewind vervolgd was geworden. Den 20sten April 1914 vond eindelijk de groote aanval op het kamp te Ludlow plaats, waarvoor de stakers van den beginne af zoozeer gevreesd hadden. Het kamp werd met machinegeweren gebombardeerd en verder met toortsen in brand gestoken; zes stakers werden doodgeschoten, waarvan drie, nadat zij reeds gevangen genomen en ontwapend waren; dertien vrouwen en kinderen verbrandden bij levende lijve of vonden den dood door verstikking in de holen onder de tenten, waarin de angst hen gedreven had. Vele anderen doolden, door schrik versuft en verdwaasd, den ganschen nacht over de velden. Ook de huizen van enkele burgers, die aan de arme vrouwen een schuilplaats boden, werden onder vuur genomen. In de arbeiders van Colorado had geen sprank van broederlijkheid en zelfbewustzijn moeten leven, zoo zij bij het vernemen van deze afschuwelijke misdaad niet verontwaardigd hun makkers te hulp waren gesneld. Alom werd de opstand tegen het gezag van den staat openlijk gepredikt. In vele distrikten wapenden de mannen zich en rukten over de heuvels van alle zijden naar Ludlow op, om hun kameraden te wreken. Den dag na de gruweldaad telegrafeerden de leiders der voornaamste vakvereenigingen van Colorado aan president Wilson, dat zij alle arbeidersorganisaties van den staat hadden opgeroepen om zich te wapenen, van munitie te voorzien, en in vendels te organiseeren. De kantoren van het hoofdbestuur der Mijnwerkersfederatie te Denver werden belegerd door mannen van andere vakvereenigingen, die hulp kwamen aanbieden. Te Trinidad verliet de burgemeester de stad, geweren en patronen werden openlijk uitgedeeld. Op vele plaatsen vielen de gewapende mijnwerkers de mijnbewakers aan, doodden dezen of dreven hen terug, vermeesterden de gebouwen en staken die in brand. Het detachement militie | |
[pagina 314]
| |
dat den overval te Ludlow had uitgevoerd, was door een overmacht van stakers omsingeld en kon geen deel nemen aan de verdere gevechten die tien dagen duurden en slechts eindigden toen de bondstroepen in het veld kwamen. In het geheel verloren bij deze gevechten vijftig personen het leven; 700 à 1000 gewapende stakers waren anderhalve week lang heer en meester geweest van een uitgestrekte streek. Evenals in 1904 leden de stakers in 1914 ten slotte de nederlaag. Maar de tragedie van Ludlow bracht de publieke opinie tot ver buiten de grenzen van Colorado in beroering en het door ons aangehaalde verslag der kommissie voor de industrieele verhoudingen vestigde de aandacht op het schrikbewind, waaraan niet enkel de mijnwerkers-bevolking, maar allen die niet op de knieën lagen voor de magnaten van de Colorado Steenkool en IJzermaatschappij, overgeleverd waren. Ook bleek uit dit verslag in hoe hooge mate John D. Rockefeller, de voornaamste aandeelhouder der mijntrust, de verantwoordelijkheid voor de uiterste verscherping van het konflikt en de gewelddadige maatregelen der mijndirektie droeg. Zijn kreatuur Bowers, achtereenvolgens president, vice-president en penningmeester van de trust, deelde in alle opzichten den woedenden haat van zijn meester tegen de vakorganisaties. Om deze uit te roeien, om de arbeiders van hun eenigen steun tegen den druk van het kapitaal te berooven, waren alle middelen goed, zelfs de afschuwelijke moord op weerlooze vrouwen en kinderen. Een nieuwen strijd voor 't vrije woord voerde, onder niet minder moeilijke omstandigheden dan die te Spokane, de I.W.W. in 1913 te Seattle in den staat Washington. Het kwam tot opstootjes tusschen leden der I.W.W. ter eene, soldaten en marine-matrozen ter andere zijde. De revolutionairen werden aangeklaagd wegens beleediging der amerikaansche vlag en der amerikaansche uniform. Een langdurige opruiings-kampagne in de kapitalistische pers tegen de I.W.W. en de linksstaande socialisten droeg de vruchten, die verwacht konden worden: een woeste bende soldaten en burgers trok naar het socialistische hoofdkwartier, sloeg er alles kort en klein en verbrandde de voorraden boeken en brochures. De politie bleef werkeloos. De Vereenigde Staten, die er zich reeds eerder op konden beroepen, hun kozakken, hun deportaties en hun folteringen van gevangenen naar russisch model te hebben, hadden nu ook hun pogrom tegen de revolutionairen.
Met de vermelding der gebeurtenissen te Seattle willen wij ons overzicht van de massa-beweging in de Vereenigde Staten tot 1914 besluiten. Wij hebben slechts de van ons standpunt meest belangrijke massale stakingen beschouwd; talrijke andere, groote en kleine, waarin het kapitaal dezelfde onderdrukkingsmethoden in toepassing bracht, gingen wij zwijgend voorbij, om niet in te vele herhalingen te vervallen. | |
[pagina 315]
| |
Uit de gebeurtenissen die wij meedeelden komt het beeld naar voren van de felle energie, de groeiende verbittering waarmee de klassenstrijd sedert het begin der eeuw in de Vereenigde Staten werd gestreden, van de toenemende revolutioneering der arbeidersmassa's, maar ook van de ontzaggelijke kracht, waarmee het kapitaal de arbeidersklasse naar omlaag drukte. Wij zagen een schouwspel zich ontrollen van schaamtelooze korruptie in de politieke en de gerechtelijke sfeer, in het gansche openbare leven; wij zagen bij elk konflikt tusschen kapitaal en arbeid misdadige gewelddaden tegen stakende arbeiders ongestraft blijven: wij zagen, hoe zij als dolle honden werden neergeschoten door de gewapende bandieten van het kapitaal, hoe hun leiders werden opgelicht en in stinkende cellen opgesloten of naar onbewoonde woestenijen ontvoerd; hoe tallooze mannen en vrouwen voor geen andere misdaad dan de uitoefening hunner wettelijk gewaarborgde rechten naar de militaire gevangenissen gesleept, geslagen en gepijnigd werden. Wij zagen alle konstitutioneele rechten en vrijheden buiten werking gesteld door de gehate ‘injunction’ (rechterlijk bevel) zóó onophoudelijk, dat het geen overdrijving is te beweren: in de Vereenigde Staten bestaan die grondwettige rechten, bestaan burgerlijke vrijheid en rechtszekerheid voor stakende arbeiders eenvoudig niet meer. Wij zagen het afschuwelijke stelsel van spionnage en lok-agenten alle industrieele verhoudingen verpesten, wij zagen het zijn giftige vruchten voortbrengen van wantrouwen tusschen de arbeiders, omkoopbaarheid, verraad en sluipmoord. En telkens, wanneer het ons trof, hoe het volledig georganiseerde en gekoncentreerde kapitaal alle wettelijke rechten en vrijheden, die de arbeidersklasse in de burgerlijke maatschappij verworven heet te hebben, in Noord-Amerika onder den voet liep, scheen het ons toe als voerde de spiralende gang der ekonomisch-sociale ontwikkeling de tot vollen wasdom gekomen kapitalistische maatschappij weer tot haar uitgangspunt terug, terug naar de wetteloosheid en willekeur, die het despotisme kenmerken. En de vergelijking met Rusland, het laatste groote rijk op despotische wijze bestuurd, drong zich telkens aan ons op. Maar zoo de wijze waarop de kapitaalmachten in de Vereenigde Staten leven en vrijheid der arbeiders met de voeten treden, de machtige oligarchische republiek die in het huidige wereldkonflikt als kampioen van vooruitgang en demokratie optreedt, feitelijk op één lijn stelt met wat de laatste inkarnatie van een half-aziatisch, barbaarsch regeerstelsel is geweest, zoo waren de omstandigheden voor de bewustwording der arbeiders in Rusland veel gunstiger, dan in de Vereenigde Staten. Immers het feit dat de strijd der arbeidersklasse in Rusland in hoofdzaak tegen het tzarisme, dat is tegen het heerschende politieke stelsel gericht was, bracht in de op zichzelf staande pogingen der arbeiders van het tzarenrijk al vroeg een geestelijken samenhang, die tot op heden aan de amerikaansche beweging ontbreekt. | |
[pagina 316]
| |
In Rusland ging de strijd openlijk tegen een vermolmd en korrupt regeersysteem dat enkel door een kleine kliek van hooge ambtenaren en grootgrondbezitters gesteund, openlijk als doodsvijand van het proletariaat optrad. In den strijd tegen dien zichtbaren vijand, zichtbaar in elken gouverneur, elken distriktskommandant, elken kozakken-overste, elken cipier en politie-agent, werd de revolutionaire wil der arbeidende klasse gewet en haar klassenbewustzijn gestaald. In de Vereenigde Staten niets van dat alles. Niet de openlijke autokratie heerscht er, maar de verborgen macht van het kapitaal. Terwijl in schijn de president, de volksvertegenwoordiging, de gerechtshoven enz. bekleed zijn met de politieke macht die in laatste instantie het uitvloeisel van den wil der natie is, in schijn dus de demokratie bestaat, berust deze macht in werkelijkheid bij de gekombineerde grootkapitalisten, bij de hooge bank en de magnaten in de groote bedrijven: de petroleum-, staal-, steenkool-, spoorweg-, katoen-, vleeschtrusts en het transportbedrijf. Een demokratische glimp, een valsche sluier van vrijheid, omhult de bijna absolute, tyrannieke macht, die het okkulte, alom tegenwoordige kapitaal uitoefent. Juist doordat deze macht verborgen is, valt het veel moeilijker haar te erkennen, te doorzien en te bestrijden, dan de openlijk optredende macht eener politieke autokratie. Doordat haar werktuig bij uitnemendheid het geld is - van eigenlijk geweld bedient zij zich slechts tegenover hen, die zij niet vermag om te koopen of om te koopen versmaadt - sijpelt het gif der korruptie door alle lagen der samenleving heen. In Rusland was de omkoopbaarheid over 't algemeen beperkt tot de regeeringskreaturen, de hoogere en lagere beambten de arbeidersklasse, de boeren en het grootste deel van 't intellekt stonden met zuivere handen en een zuiver hart tegenover het vuil en het bederf der officieele wereld. In de Vereenigde Staten doortrekt het bederf alle rangen der maatschappij, ook de hoogere lagen der arbeidersklasse en haar officieele leiders. Wie niet leeft in absolute vijandschap tegen deze maatschappij, welker meest weerzinwekkende trek haar veilheid is, wordt zelf door deze veilheid aangetast. Wat de worsteling tusschen kapitaal en arbeiders in de Vereenigde Staten van die in alle andere landen onderscheidt, is niet zoozeer de groote rol van het geweld, als wel de bijzondere beteekenis van het koopbare en gekochte geweld. Noord-Amerika is het eenige land waar partikulieren, gewone burgers van den staat, het recht hebben om soldeniers in dienst te nemen en tegen andere burgers te gebruiken. Onder voorwendsel, dat de politiemacht onvoldoende is om de ‘vrijheid van arbeid’ te waarborgen en de eigendommen der maatschappijen te beschermen, wenden de ondernemers zich bij haast elke staking tot de agentschappen die gewapende detectives verhuren. Deze zijn in den regel menschen van het laagste allooi, die schaamteloos hun diensten aan den meestbiedende verkoopen. Daarbij is het in hun belang, troebelen en | |
[pagina 317]
| |
onlusten te verwekken, daar zij natuurlijk, wanneer alles rustig blijft, weer spoedig ontslagen worden. Behalve deze moderne bravi hebben de meeste groote ondernemingen ook geheime spionnen in dienst, die zich bij de georganiseerde arbeiders indringen, kwansuis om de uitvoering van misdadige plannen te voorkomen. Deze spionnen hebben tot taak de gewelddadig-gezinde elementen onder de arbeiders tot aanslagen op te zetten, voor zoover zij niet verkiezen met behulp van valsche rapporten onschuldigen te treffen. Natuurlijk leidt deze spionnage weer tot kontra-spionnage: vele vakbonden nemen op hun beurt agenten in dienst, om de verklikkers, in het belang der ondernemers werkzaam, te ontmaskeren. En naarmate het voor de arbeiders gevaarlijker wordt, om bij konflikten tegen de georganiseerde, goed gewapende huurlingen van het kapitaal op te treden, volgen sommige vakorganisaties vaker het kapitalistische voorbeeld en nemen ook zij gewapenden in dienst. Zoo treedt in de plaats van den strijd tusschen stakers en onderkruipers, of van dien tusschen stakers en politie of militairen, de strijd tusschen huurlingen van beide partijen. Gelijk van zelf spreekt zijn bij dezen strijd al de revolutionaire en moreele faktoren uitgeschakeld die het fysieke geweld kunnen adelen, waar dit op overtuiging berust en als de meest intense, de opperste uiting van moreel geweld optreedt. Alleen dan toch wekken de standvastigheid en moed der stakers bij de mannen in uniform gevoelens van weerzin op voor de taak die men hen oplegt en van solidariteit met de strijdenden. Bij botsingen tusschen gehuurde knechten onderling bestaat niets van dit alles: de walgelijke en weerzinwekkende vorm dien het geweld hier aanneemt, verlaagt en demoraliseert de arbeiders evenzeer, als zij het de heerschers doet. Het is de roem der I.W.W. den strijd tusschen kapitaal en arbeid, die van weerskanten op steeds gewetenloozer wijze en met roekeloozer middelen, als verklikking, verraad, sluipmoord, individueel- en groepsterrorisme gevoerd werd, - waarbij wij er nadrukkelijk op wijzen dat het initiatief hiertoe in bijna alle gevallen van het kapitaal uitging - te hebben vervangen door nieuwe methoden, zoowel doeltreffender als door een hooger zedelijk beginsel gedragen. De grondslag waarop de I.W.W. berust, het industrieele unionisme, voert niet slechts een nieuw organisatorisch principe in, namelijk het gebruik der groote massale eenheden, die het hoog-ontwikkelde industrieele kapitalisme schept, maar ook een nieuw moreel principe: de, in den regel vreedzame, aktieve samenhang en volharding dezer massa's. Noch de bom van den desperaten enkeling, noch de revolvers van enkele dozijnen gewapenden, maar de moed, de trouw, de solidariteit, het doorzicht, de energie, de volharding en de opofferingsgezindheid der tien- en der honderdduizenden beslissen den strijd. Ofschoon de I.W.W. sabotage als een in zekere omstandigheden doeltreffend wapen aanvaardde, ofschoon zij zich natuurlijk in het minst niet op wettelijk standpunt stelde en wapengeweld niet in alle gevallen uitsloot, | |
[pagina 318]
| |
ging de algemeene strekking van haar propaganda en haar voorbeeld toch tegen het gebruik van bom en revolver, tegen bewapende huurlingen en vakvereenigings-spionnen in. ‘In plaats van dynamiet,’ - merkte de scherpzinnige revolutionaire socialiste Mary E. Marcy terecht in de International Socialist Review op, - ‘hebben wij het industrieele unionisme gepropageerd. In plaats van elkaar te beloeren als roofdieren en te vechten achter barrikaden, hebben wij de organisatie voor de massale staking gepredikt. Wat helpt het de arbeidersklasse, of enkele onderkruipers en tyrannieke meesters vermoord worden? Immers niets!’ Naar het oordeel der burgerlijke en ook naar dat der officieele Labour-pers is de I.W.W. een ‘anarchistische’ of ‘syndikalistische’ organisatie: met dien naam drukt deze pers haar afschuw voor den revolutionairen geest van de I.W.W. uit. In werkelijkheid is het industrieele unionisme evenmin anarchistisch als syndikalistisch in de europeesche beteekenis van het woord. De I.W.W. verwerpt noch de politieke organisatie, noch de parlementaire aktie van het proletariaat; een aantal van haar meest invloedrijke leiders zijn zelfs lid van de sociaal-demokratische partij. Dat de I.W.W. niet syndikalistisch is, blijkt reeds uit het feit van de oprichting, in 1913, eener federatie van syndikalistisch-gezinde vakvereenigingen, die zich de bestrijding zoowel van het industrieele unionisme als van de parlementaire aktie ten doel stelt. Maar het feit, dat de I.W.W. in haar geheel geenszins anarchistisch of syndikalistisch, zelfs niet eenvoudig anti-parlementair is, beteekent natuurlijk nog niet dat de meerderheid van haar leden zich hebben opgewerkt tot het revolutionair-marxistische standpunt en de noodzakelijkheid inzien ook van politiek-parlementairen strijd. De taak der I.W.W. is, als die van iedere proletarische organisatie op ekonomische basis, noodzakelijk beperkt tot het industrieele gebied en den industrieelen strijd. Die taak is: leiding te geven aan de spontaan-uitbrekende worstelingen der arbeidersmassa's, geschoolden en ongeschoolden, en deze massa's in één algemeenen vakbond te vereenigen, die evenwel natuurlijk voor praktische doeleinden in een aantal onderafdeelingen gesplitst wordt. Door de hooge koncentratie-graad van het amerikaansche kapitaal, en niet minder door de willekeur, de ruwheid en wreedheid waarmee kapitalisten en autoriteiten in zoo goed als elk geval tegen stakende arbeiders optreden, krijgt bijna elke worsteling tusschen kapitaal en arbeid, waarbij groote massa's betrokken zijn, het karakter van een stuk klassenstrijd. Maar dit beteekent nog niet, dat de geheele macht van het proletariaat daarbij tegen de macht van het kapitaal in het veld gebracht wordt. Dit gebeurt eerst, wanneer de arbeiders der staalwerken niet slechts tegen de staaltrust, de mijnwerkers tegen de mijntrust enz. opstaan, maar wanneer de arbeiders van alle bedrijven zich vereenigen tot den strijd tegen den staat, de politieke organisatie van het kapitaal. | |
[pagina 319]
| |
Wanneer zij dien staat met alle middelen, van het stembiljet af tot de algemeene werkstaking toe, bestrijden. Wanneer ook de arbeiders in uniform aan dien strijd deelnemen door massale dienstweigering en massaal overloopen naar het proletariaat. De revolutionaire klassenstrijd tegen den staat ontgroeit aan het kader ook van den meest algemeenen en revolutionairen vakbond: dit kader is voor hem te eng, het kan hem niet omvatten; den revolutionairen klassenstrijd in zijn vollen omvang voeren, kan heden zelfs een dergelijke vakbond enkel in innige samenwerking met een bewust-revolutionaire, socialistische partij. Voor de I.W.W. waren de omstandigheden niet zóó, dat het tot een dergelijk verbond kon komen. Ten eerste was een groot deel van hare meest aktieve leden niet warm te krijgen voor parlementaire aktie: vele waren vreemdelingen, die het kiesrecht niet bezaten; anderen die in mijnkampen, of als de houthakkers in woudkampen woonden, konden het niet uitoefenen, daar zij geen vaste woonplaats hadden. Deze verschillende omstandigheden kwamen natuurlijk aan die richting in het verbond, die enkel van de ekonomische aktie heil verwachtte (en deze ten onrechte als de eenige ‘direkte aktie’ propageerde) zeer ten goede. Een verdere verklaring voor de onverschilligheid ten opzichte der parlementaire aktie, waarin een deel der massa's die de leiding van de I.W.W. volgden, bevangen bleef, is de ontzettende korruptie van het openbare leven. Wanneer de politiek geheel en al tot een zaak is geworden, wanneer stemmen geregeld als elke andere waar werden gekocht en verkocht, dan mist de gedachte, om door middel van het stembiljet een grooten omkeer in de maatschappelijke verhoudingen te bewerkstelligen, niet alleen de meesleepende werking die zij tientallen jaren lang op het proletariaat van vele europeesche landen heeft uitgeoefend, maar deze gedachte moet aan de massa ongerijmd en onzinnig toeschijnen. Voor den revolutionairen marxist is het buiten kijf, dat de sociaaldemokratische partij in de Vereenigde Staten des te grooter kans had een proletarische massa-partij te worden, naarmate zij meer vrij bleef van de parlementaire illusies, die het socialisme in Europa inwendig zoozeer verzwakt hebben en van de opportunistische methoden die het met doodelijk gif hebben besmet. Maar al namen parlementair illusionisme en opportunisme in Amerika andere vormen aan dan in Europa, al traden zij op onder andere namen - het reformistische socialisme noemde er zich bij voorkeur ‘konstruktief’ - zij beïnvloedden er de sociaal-demokratische partij evengoed en deden haar evengoed de banen van den klassenstrijd verlaten. Wel heeft in de Vereenigde Staten het grootkapitaal in die industrieën, welke grondstoffen produceeren of verwerken, de klein- en middenbedrijven opgeslokt, maar de maatschappij bestaat er daarom nog niet enkel uit kapitalisten en loonarbeiders. In vele andere industrieën houdt het middenbedrijf | |
[pagina 320]
| |
nog stand. Ook is een ‘nieuwe middenstand’ opgekomen, voor een deel bestaande uit beambten in dienst van den staat, de gemeente en de groote maatschappijen; voor een deel uit de leden der vrije beroepen. Verder vormen de boeren in een aantal staten nog een groot percentage der bevolking, hunne stemmen geven den doorslag. En ten slotte is een deel der arbeidersklasse, dat sociaal tot kleinburgerlijken levensstandaard steeg, moreel gedaald tot kleinburgerlijke opvattingen en aspiraties. Een sociaal-demokratische partij, die vóór alles direkt succes begeert, zal rekening houden met al deze elementen onder de kiezers, en al deze elementen zullen haar min of meer beïnvloeden. Aan deze beïnvloeding zijn voor een groot deel de opportunistische afdwalingen der sociaal-demokratie in de Vereenigde Staten te wijten. In het tijdperk van enormen ekonomischen bloei, dat Noord-Amerika in het laatste tiental jaren vóór den wereldoorlog beleefde, begon de sociaal-demokratische partij haar leden en haar kiezers meer en meer aan te werven onder elementen, voor wie de kapitalistische orde geen absoluut kwaad was, en de sociale revolutie niet het eenige redmiddel. Zij begon zich aan te passen aan de burgerlijke maatschappij en de hervorming, de ‘rekonstruktie’ dezer maatschappij voor mogelijk te houden, haar eigen optreden in te richten op het behalen van zooveel mogelijk ‘praktische’ resultaten. Op het kongres van 1912 behaalden de opportunisten een groote overwinning, die de richting aangaf waarin de partij zich in de eerstvolgende jaren bewegen zou. Met een meerderheid van twee derden der uitgebrachte stemmen werd een motie aangenomen ten gunste van het royement van alle leden die onwettige middelen tot bevrijding der arbeidersklasse in toepassing wilden brengen, en een andere, die de ‘praktische politiek’ tot het fundament der socialistische strijdwijze verklaarde. Tengevolge van deze overwinning van het opportunisme verlieten in 1913 20 à 30.000 van de beste werkers, de meest geestdriftige en overtuigde aanhangers van het socialisme de partij. Een tijdperk van twisten, van innerlijk en uiterlijk verval begon, dat ook bleek uit het stemmencijfer bij de parlementsverkiezingen. In 1912 had dit ruim 900.000 stemmen bedragen - in 1915 was het tot onder de 600.000 gedaald. Het proletariaat in de Vereenigde Staten had zich in teleurstelling van de socialistische partij afgewend. Het had zich van haar afgewend, omdat de partij niet, koen en heldhaftig, de massa's was vóórgegaan op den eenigen weg, die tot de bevrijding kon voeren: den weg van massalen strijd tegen het kapitalisme. De partij had het vaandel niet omhoog geheven waarop het socialistische ideaal van menschen-eenheid fonkelde, zij nam niet fier en onvoorwaardelijk positie tegen de klein-zelfzuchtige politiek der officieele vakbonden in zake het vraagstuk der z.gn. ‘lagere’ rassen. Zij leerde de arbeidersklasse niet afstand doen van tijdelijke voordeelen voor bepaalde groepen, wanneer die voor- | |
[pagina 321]
| |
deelen moesten worden gekocht door verraad aan het socialistische beginsel. En daarom kon de sociaal-demokratie in de Vereenigde Staten aan de massa's niet datgene geven waarnaar deze bewust of onbewust in hun diepste gemoed hunkerden: verlossing ook van hun geestelijke ellende, een gemeenschappelijk levensdoel. Zij kon niet, als de russische sociaal-demokratie, theoretische klaarheid vereenigend met religieuze geestdrift en zuivere opofferingsgezindheid, de massa's oproepen en bezielen, hun leeren elken dagelijkschen strijd te voeren als een strijd voor het sociale ideaal van deze tijden. Zij kon de massa's niet al de afzonderlijke, dramatisch-bewogen worstelingen die het ekonomische leven in de Vereenigde Staten doorschokten, doen beseffen als onderdeelen van éénen algemeenen strijd. Evenals in Europa, was de officieele sociaal-demokratie in Noord-Amerika als geheel geestelijk en politiek ten achter geraakt bij de sociale ontwikkeling. En haar revolutionaire minderheid, ofschoon zooveel mogelijk met de I.W.W. samenwerkend, was verstrooid, zonder samenhang en op tal van punten zelve nog niet tot klaar doorzicht gerijpt. Ook hier zou de wereldoorlog de smeltkroes worden om de elementen van links te beproeven, hun opvattingen en gezindheid te louteren en hen te bevrijden van de slakken van partij-discipline en partij-eenheid.
Ten slotte nog een zeer beknopt overzicht van de voornaamste massa-akties in Zuid-Amerika, Azië, Afrika en Australië. De vakbeweging der zuid-amerikaansche staten met hun voornamelijk latijnsche bevolking draagt een sterk syndikalistisch karakter. In de groote havensteden van Brazilië en Argentinië breken bij de geringste aanleiding vaak stakingen van het transport-proletariaat uit, die herhaaldelijk ook op andere vakken overslaan en zeer heftige vormen aannemen. In Uruguay vond in 1908 een spoorwegstaking plaats die de regeering krachtdadig onderdrukte. Gebouwen en materiaal werden door de militairen bewaakt, arbeidskrachten uit Argentinië vervingen het lagere dienstpersoneel, voor het hoogere werden officieren in dienst gesteld die bij weigering het recht op hun halve pensioen verloren. In Japan worden alle pogingen tot socialistische propaganda onmiddellijk gewelddadig onderdrukt, maar de tyrannie der regeering vermag niet altijd het uitbreken van stakingen te beletten onder het industrie-proletariaat, dat leeft in ellendige, menschonwaardige omstandigheden. Zoo breken in 1906 stakingen uit van 10.000 arbeiders der wapenfabrieken en van 1000 arbeiders in de kopermijnen te Ashiron. Een jaar daarna leggen naar aanleiding van het ontslag van eenige arbeiders 6000 koperdelvers in de provincie Igo het werk neer. Hun doodsverachting tegenover politie en militairen blijft niet achter bij die, welke de japansche soldaten doorgaans in den oorlog bewijzen. | |
[pagina 322]
| |
De onrust die de engelsche arbeidersklasse in deze jaren doorwoelt, slaat van het moederland ook naar de koloniën over. In 1907 leggen de spoorwegarbeiders in Engelsch-Indië het werk neer: zij eischen loonsverhooging. De staking eindigt met de instelling van een scheidsgerecht. Het jaar daarop tracht het personeel der telegrafie door staking zijn lot te verbeteren, maar na korten tijd moet het den strijd opgeven. In 1913 vindt een nieuwe staking aan de lijn Bombay-Calcutta plaats. Geen dezer stakingen echter kan zich, wat hun maatschappelijke beteekenis aangaat, in de verte meten met de gebeurtenissen van 1913 in Zuid-Afrika. Daar breekt in Juli, na een lang tijdperk van gisting, een staking voor den 8-urendag aan de goudvelden van Johannesburg uit. In de stad barsten hevige onlusten uit, het optreden der autoriteiten wordt beantwoord met een sympathiestaking van het spoorwegpersoneel en andere arbeiderskategorieën. Bemiddeling der regeering maakt een einde aan den strijd. Maar in December van hetzelfde jaar breekt een staking uit onder de kolendelvers van Natal, die door de arbeiders der goudvelden georganiseerd zijn geworden. De worsteling neemt hier een nog feller karakter aan dan in Johannesburg; opnieuw proklameeren de spoorwegarbeiders de sympathie-staking; een groot aantal arbeiders-organisaties in Natal, Transvaal, Bloemfontein enz. sluiten zich hierbij aan. Weer komt het in de goudstad tot ernstige botsingen: nu grijpt minister-president Botha, de ‘sterke man’ van het gezag, met krachtige hand in. Tien van de voornaamste leiders der beweging worden gevangen genomen en naar Engeland teruggezonden, waar hun aankomst het sein geeft tot groote betoogingen en protesten. Maar de zuid-afrikaansche regeering slaagt er in, om door deze deportatie en door militair machtsvertoon de staking te breken. Ook in Australië, het land bij uitnemendheid van scheidsgerechten en ‘vreedzame’ beslechting van geschillen tusschen kapitaal en arbeid, vinden in de jaren 1907/11 een aantal massale stakingen plaats. Zij bewijzen duidelijk hoe elke machinerie tot kunstmatige handhaving van den socialen vrede moet falen, waar het moderne industrieele grootbedrijf ontstaat. In 1907 staken de mijnwerkers in de kolenmijnen, in 1908 breekt in de hoofdstad van Nieuw Zuid-Wales een groote politieke staking van spoor- en trampersoneel uit als verweer tegen de invoering van verplichte scheidsgerechten. Deze staking gaat door onderkruiperij verloren. Het jaar daarop leggen de mijnwerkers, zoowel die in de kolen- als in de zilvermijnen, opnieuw het werk neer. De engelsche organisator Tom Mann, die propaganda maakt voor het industrieele unionisme, wordt met nog een anderen leider gearresteerd en veroordeeld. Een staking van 12.000 mijnwerkers brengt de geheele zuidkust in rep en roer; de arbeiders van de havens en dokken dreigen met sympathie-staking. De strijd eindigt door bemiddeling der regeering. | |
[pagina 323]
| |
Zoo is, in de eerste veertien jaren der nieuwe eeuw, het tooneel der massale akties, waarmee de arbeid zich tegen den druk van het kapitaal te weer stelt, zoo wijd geworden als de wereld zelve; uit de nieuwe verhoudingen die het imperialisme schept, ontstaat de massa-aktie overal, onafhankelijk van den politieken regeeringsvorm en de sociale wetgeving der verschillende landen en eveneens onafhankelijk van den vorm en de bijzondere tradities en opvattingen der vakorganisaties. Evenals wij dit voor Europa hebben gekonstateerd, vormen ook in de andere werelddeelen de arbeiders van het transportbedrijf, de havenarbeiders, de mijnwerkers en de werklieden in de groote stapel-industrieën algemeen de eigenlijke aanvalstroepen - ‘troupes de choc’, gelijk de fransche term luidt - van het leger van den arbeid. Voornamelijk van het optreden dezer kategorieën, de eigenlijke dragers en instandhouders van het moderne produktieproces, van den graad hunner revolutionaire bewustwording, van hun energie, hun zedelijken moed en doorzetting, hangen de kansen der proletarische revolutie af. |
|