De revolutionaire massa-aktie
(1918)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 25]
| |
Tweede hoofdstuk
| |
[pagina 26]
| |
waren godsdienst te hooren verkondigen, aanvankelijk nog bij nacht, later, toen de stoutmoedigheid toenam, in het volle daglicht. Leeken, meest arbeiders zonder opleiding of kennis, spraken wat de geest hun ingaf en de gemeente zong de psalmen van Beza of Marot, de revolutionaire strijdliederen dier dagen. De pogingen der overheid om de ‘hagepreeken’ te verstoren en de sprekers in hechtenis te nemen, mislukten door den tegenstand der massa. Weldra begon de prediking der nieuwe leer ook te Antwerpen, het centrum van het ekonomische leven in de Nederlanden, waar zij onder de arbeidersklasse tal van vurige, fanatieke aanhangers won. Van hier uit breidde zij zich uit naar een vast plan onder leiding der algemeene synode, die in de groote koopstad bijeen was gekomen en besloten had, om niet te wachten tot de regeering de vrijheid van godsdienst erkende, maar deze revolutionair te veroveren door de vrije prediking overal in te voeren. Van heinde en ver keerden de ballingen terug, hoog gingen de golven der hoop en krachtig stak de wind van den vrijheidswil op, overal organiseerden zich kalvinistische gemeenten, centra van propaganda en agitatie. En toen inplaats van de verwachte plakkaten ter invoering van de vrijheid van godsdienst, andere verschenen die de deelnemers aan de betoogingen met gevangenis-, de predikers met den doodstraf bedreigden, verijdelden de kalvinistische gemeenten door krachtige maatregelen iederen overval van de zijde der overheid. De toegangen tot de meetingterreinen werden met wagens gebarrikadeerd, de predikant verscheen begeleid door een gewapend escorte, de deelnemers voorzagen zich van wapens, voor en na afloop der godsdienstoefeningen vielen vaak geweerschoten. Ook namen de gemeenten somtijds, ter bescherming der meetinggangers, gewapende wachters in dienst: een voor de hand liggende maatregel in tijden dat het huren van krijgslieden door openbare lichamen algemeen gebruikelijk was. Bevreesd voor een naderende revolutie, verlieten vele leden der bezittende klasse, rijke kooplui en anderen, het land. De zaken kwamen tot stilstand, onder het textielproletariaat heerschte groote werkeloosheid. De maatschappelijke krisis en de algemeene nood deden den oproerigen geest toenemen, en deze keerde zich in de eerste plaats tegen het voornaamste machts- en uitbuitings-instituut dier dagen: de katholieke kerk. Zoo werd de bodem bereid voor den beeldenstorm, de plotselinge uitbarsting van de lang-opgekropte woede en haat der verdrukte massa's. Einde Juli begon het volk, dat meerendeels gewapend was, te hoop te loopen, het stortte zich op de kerken, sloeg de beelden stuk en mishandelde de priesters. Het lompenproletariaat, dat bij dergelijke gelegenheden nooit ontbreekt, mengde zich in de beweging om de kerkschatten en kassen te plunderen. De beweging die op het platteland begon, plantte zich weldra voort naar de steden. Het oproer sloeg over van streek tot streek, van gewest tot gewest, tot het door heel Vlaanderen, Holland en Zeeland woedde. Slechts op enkele plaatsen, o.a. te Brugge en Mons, slaagde | |
[pagina 27]
| |
de burgerij er in om de gewapende benden buiten de poorten der stad te houden. Aan het centrale gezag stonden nergens voldoende troepen ten dienste om de oproerige beweging neer te slaan; de meerderheid der burgerij, door sterken afkeer van de regeering gedreven, zag werkeloos toe. De onlusten duurden voort tot de in het nauw-gebrachte landvoogdes aan het verbond der edelen de toezegging had gedaan, dat de vrije prediking niet meer zou worden gestraft of belemmerd. Natuurlijk werd deze koncessie teruggenomen en het koninklijke woord gebroken, zoodra de straf-expeditie van Alva was aangekomen. De gewelddadige onderdrukking en de vervolgingen der Hervormden werden in de hand gewerkt door de weifelende houding van den hoogen adel, die telkens tusschen ‘onberaden wagen en lafhartig wijken’ (Fruin) slingerde en schuld was dat op het laatste oogenblik het bloed des volks in een slecht-voorbereiden opstand vergeefs vergoten werd. De beeldenstorm vormt de inleiding tot den opstand der Nederlanden tegen het spaansche absolutisme en maakt zijn verdere ontwikkeling onvermijdelijk. In den loop van die ontwikkeling valt van een zelfstandig optreden der volksmassa's weinig meer te bespeurenGa naar voetnoot1), deze vervullen nog niet, door groote betoogingen en oproerige bewegingen, de rol van een voorwaartsstuwende kracht, gelijk ze dat drie kwart eeuw later doen in de engelsche revolutie. De reden daarvan is tweeledig, Ten eerste ligt zij in de nog onontwikkelde verhoudingen in de noordelijke Nederlanden, die al spoedig de fakkel van het verzet van zuid-Nederland overnamen. Juist die gewesten, waarin volkrijke steden een talrijke arbeidersbevolking herbergden, bevonden zich in de onmiddellijke nabijheid van het centrale gezag, dat daar te sterk en diep geworteld was, dan dat de pogingen om het af te schudden konden slagen. Daarbij werkten de volksmassa's der zuidelijke Nederlanden, die aanvankelijk juist door hun meer ontwikkelde sociale verhoudingen het brandpunt van de opstandige religieus-sociale beweging waren, door hun fanatieken geloofsijver het samengaan van adel en centraal gezag tegen hen in de hand. Den vereenigden aanval dier beide konden de kalvinistische steden niet weerstaan: de eene voor de andere na werd door de legers van Alva bedwongen en genoodzaakt zich aan het spaansche gezag te onderwerpen. De tweede reden ligt in den bijzonderen vorm, dien de vroeg-burgerlijke omwenteling in de Nederlanden aannam, doordat zij zich niet tegen een inheemsch, maar tegen een vreemd absolutisme keerde. Die vorm kon niet zijn: | |
[pagina 28]
| |
revolutionaire beweging van de volksklassen - boeren, burgers, ambachtslieden - tegen de eigen heerschende klasse, niet burger-oorlog, maar enkel gewapend verzet tegen een vreemden overweldiger, oorlog in den gewonen zin van het woord. De sociale tegenstellingen werden in nationale vormen uitgevochten. De deelneming der volksklassen aan het verzet tegen de spaansche legers, aan den oorlog dus, was feitelijk de eenig-mogelijke massale aktie. Aanvankelijk bepaalde deze deelneming zich tot de rooftochten te water en te land der talrijke gewapende benden van vluchtelingen en desperado's, die de kusten der Noordzee van Embden tot aan de Schelde bestookten. Van den fellen haat en wraakzucht dezer vrijbuiters, van hun onverzoenlijken trots en onvoorwaardelijke vrijheidsliefde, hun doodsverachting en godsvertrouwen en van heel de wilde romantiek van het geuzenleven is in de geuzenliederen een lyrisch-propagandistische uitbeelding tot ons gekomen. In deze liederen beklagen de geuzen hun hard en moeizaam leven, tarten zij de Spanjaarden, hoonen zij de overloopers of ‘pardoniers’ en verheerlijken zij hun eigen vermetele daden. Hun benden waren het, die door een gelukkige, min of meer toevallige handgreep op den Briel de stad wonnen voor de hervormde zaak en den Prins van Oranje, en daarmee de vrijheidsbeweging in een nieuw stadium brachten. Geëlektriseerd door het bericht der verovering van den Briel komt in alle steden in de buurt waar geen garnizoen ligt het volk in opstand, het opent zijn poorten voor de bevrijders en zet de oude overheid af. Steunend op de volksklasse, die het meest onder de belastingen leed, nemen de kalvinisten de leiding en binnen weinige weken stroomen alle uitgewekenen en ballingen naar Zeeland samen, door fransche hugenoten versterkt. Willem van Oranje treedt op als de leider dezer massa's en organiseert hen voor de verdediging. Spoedig worden de hollandsche steden Alkmaar, Leiden, Haarlem tot brandpunten van het verzet tegen de koninklijke legers. Daarmee sloeg de massa-aktie nieuwe wegen in: zij nam meer en meer den vorm aan van moreelen en militairen steun der stedelijke burgerij aan de veelal zeer kleine bezettingen van beroepssoldaten die zich in de steden bevonden. Slechts door dien steun was het voor de steden mogelijk om de spaansche belegeringstroepen zoolang zegevierend te weerstaan tot hulp van buiten opdaagde. In dit gewapend verweer vloeide natuurlijk de aktie der eigenlijke volksklassen met die der hoogere burgerij ineen. Maar zoo het ook slechts eenmaal, in den aanvang der vroeg-burgerlijke omwenteling, in de Nederlanden tot een eigenlijke massa-beweging gekomen is, die ééne maal is zij van grooten invloed geweest op de ontwikkeling der gebeurtenissen. Zij heeft de bestaande tegenstellingen zeer verscherpt en ze tot uiting gebracht in een vorm, die tot den strijd op leven en dood tusschen het spaansche absolutisme en de nederlandsche burgerij moest voeren. In een hevige uitbarsting volbracht de ongetemde volkskracht datgene, waar de voorzichtige, talmende, aarzelende edellieden, door velerlei belangen en bedenkingen | |
[pagina 29]
| |
gebonden, telkens voor terugschrikten: de breuk met het centrale gezag onherroepelijk te maken. Niet enkel altaren en beelden werden in die dagen van beroering verbrijzeld! Het absolutistisch-papistische gezag zelf kreeg in de harten van duizenden een doodelijken knauw.
Ook na den vrijheidsoorlog is het in de republiek der Vereenigde Nederlanden niet meer tot zelfstandige, massale bewegingen der arbeidende klassen gekomen, ondanks het feit, dat de klasse-tegenstellingen er scherper waren en de sociale ellende van het ongeorganiseerde proletariaat der manufaktuur er grooter afmetingen aannam dan ergens in Europa. In de bloedige onlusten die gedurende den loop van de 17de en 18de eeuw herhaaldelijk plaats vinden - in den regel in oorlogsjaren, wanneer onder de massa's vreeselijke werkeloosheid en nood heerschen, - treden deze op als de schilddragers der klein-burgerlijk-agrarisch militaire oranje-partij, die hen gebruikt om de ‘staatsgezinde’ grootburgerlijke fraktie van het bewind te verjagen, en dit -elf weer in handen te nemen. Bijkans de eenige zelfstandige aktie van het proletariaat, waarvan de herinnering bewaard is gebleven, is het zgn. lijkenbiddersoproer van 1696 te Amsterdam, gericht tegen een nieuwe verordening van den raad in zake het begraven. Het is kenschetsend voor de toestanden in de oligarchische republiek, dat de raad zich niet ontzag de klassebevoorrechting ook der dooden nog grooter te maken, en even kenschetsend voor de psychische gesteldheid der massa's, dat juist deze beleediging van haar menschelijkheid een korte vlam van verzet omhoog deed slaan. Het waren de weversgezellen, die in het natuurlijk hopelooze en spoedig neergeslagen lijkenbiddersoproer vooraan stonden, gelijk zij gedurende de 17de en 18de eeuw in het algemeen het meest ontevredene en oproerige deel der arbeidersklasse hebben gevormd. Telkens trachten zij door staking of boykot van bepaalde werkplaatsen hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren en hun geheime bijeenkomsten en vereenigingen schijnen aan patroons en overheid zoo gevaarlijk toe, dat de eersten zich in krachtige ondernemersorganisaties aaneensluiten en de Amsterdamsche raad de wevers met tuchthuis en geeseling, ja zelfs met den doodstraf bedreigt, die voortgaan met aan zulke geheime samenkomsten deel te nemen. En ook waren het weer de wevers die zich het meest toegankelijk toonden voor de kommunistische ideeën, welke in de 17de eeuw opnieuw in religieuzen vorm in Holland opdoken, onder het proletariaat eenige beroering verwekten en de bezittende klasse zoo hevig verschrikten, dat hun prediking verboden werd en hun aanhangers streng gestraft werden. Maar ook deze bewegingen (Quakers, Labadisten) verliepen snel: weldra bleef niets van hen over dan eenige onbeduidende en vreedzame sekten. In de tweede helft der 18de eeuw begon in de Nederlanden het groote industrieele verval, dat, samengaande met de toenemende rol van het geldkapitaal, | |
[pagina 30]
| |
een groot deel der arbeidersklasse maakte tot paupers die niet langer de bourgeoisie onderhielden, maar onderhouden werden door haar. Deze staat van zaken sloot natuurlijk het opkomen van elke werkelijke revolutionaire aktie der massa's uit. | |
2. De massa-aktie gedurende de burgerlijke omwenteling in Engeland.‘De Revoluties van 1641 en 1789’ aldus Marx in de Neue Rheinische Zeitung van 1848, waren geen engelsche en fransche revoluties, zij waren revoluties in europeeschen stijl. Zij waren niet de overwinning van een bepaalde maatschappelijke klasse over de oude politieke orde; zij waren de proklamatie der politieke orde voor de nieuwe europeesche maatschappij. In hen zegepraalde de bourgeoisie, maar de zegepraal der bourgeoisie was toenmaals de zegepraal van een nieuwe maatschappelijke orde, de overwinning van het burgerlijke eigendom op het feodale, die der nationaliteit op het provincialisme, der konkurrentie op het gildewezen, der verdeeling van de nalatenschappen op het majoraat, der heerschappij van den grondbezitter over den grond op het beheerscht worden van den bezitter door den grond; zij was de overwinning van de rede op het bijgeloof, van de familie op den familienaam, van de bedrijfswerkzaamheid op de heroïsche luiheid, van het burgerlijke recht op de midden-eeuwsche voorrechten.’ In deze woorden heeft Marx op treffende wijze de wezenlijke overeenkomst tusschen de engelsche en de fransche revolutie uitgedrukt. Deze overeenkomst neemt intusschen niet weg dat tusschen beide ook wezenlijke verschilpunten bestaan, welke zich in de anders-geaardheid hunner doeleinden, methoden en uitkomsten openbaren. De doeleinden der engelsche revolutie zijn politiek en kerkelijk, die der fransche revolutie zijn politiek en sociaal. Dit beteekent, dat de doeleinden der engelsche revolutie beperkter zijn dan die der fransche: een gevolg van de mindere rijpheid der klassen, die in haar een rol vervullen. Terwijl de fransche revolutie den socialen bodem tot zijn onderste lagen omwoelt, gaat de engelsche nog vrijwel heen over het hoofd der bezitlooze massa's - daglooners en paupers - die naar schatting omstreeks het midden der 17de eeuw 50% der bevolking van Engeland uitmaken. Zij is in hoofdzaak een worsteling tusschen de feodaal-absolutistische klasse ter eene en de opkomende middenklassen: de burgerij in de steden, der lageren adel, de vrije boeren en pachters op het platteland, ter andere zijde. Deze klassen namen ‘in massa’ aan de omwenteling deel, die hun werk en hun daad is. Het feit echter, dat de eigenlijke volksklasse door den strijd nauwelijks in beroering wordt gebracht, maakt dat de massa-akties der engelsche revolutie nimmer worden tot zulke geweldige ontladingen van kollektieve energie, als aan de fransche omwenteling een weergalooze grootschheid geven. | |
[pagina 31]
| |
In de eerste helft der 17de eeuw heeft de engelsche burgerij zich nog niet ten volle bevrijd uit de banden van het gildewezen; de industrie, met uitzondering van de lakenfabrikage, is nog van geringe beteekenis, maar de buitenlandsche handel reeds in een belangrijk centrum gekoncentreerd, een feit dat van grooten invloed blijkt op de ontwikkeling der revolutie. Londen is het hart des rijks, de zetel van het parlement en die der militaire organisatie; het is ook het middelpunt der ekonomische beweging. In de Londensche City rijzen de magazijnen en pakhuizen, die de produkten der stapelindustrieën bevatten, omhoog; daar zetelen de monopolistische handelsmaatschappijen, waaruit de trotsche geslachten der aanzienlijke kooplieden hun groote winsten trekken, daar varen de zwaargeladen schepen in en uit, die waren aanbrengen van alle hoeken van Europa, uit Indië en Noord-Amerika. De bevolking van Londen telt volgens sommige schrijvers 300.000 zielen, volgens anderen nog meer. In elk geval is zij zeer aanzienlijk, zoowel in verhouding tot de totale bevolking van Engeland en Wales, die hoogstens 4 à 5 millioen bedraagt, als vergeleken met die van andere europeesche hoofdsteden. En zij wast snel, zoo snel, dat de regeering tracht dien wasdom te stuiten: de monarchie beschouwt terecht die kompakte massa's, waarin een zelfbewuste burgerij den boventoon voert, als een gevaar voor haar macht. In Londen vindt de beweging tegen het absolutisme die in het tweede kwart der 17de eeuw begint op te komen, een krachtig steunpunt. Wanneer de konflikten tusschen kroon en volksvertegenwoordiging om het recht der belastingheffing, die zich sedert 1628 telkens herhalen en waarbij dàn de eene, dàn de andere partij tijdelijk de bovenhand heeft, in 1642 tot een open breuk verscherpen, kiest heel de Londensche burgerij, van de rijke kooplieden af tot de arme wevers toe, geestdriftig de zijde van het parlement. Reeds eerder, in de jaren van geestelijke verzelfstandiging, organisatorische koncentratie en revolutionaire voorbereiding die het uitbreken eener omwenteling altijd voorafgaan, zijn de Londensche massa's de voornaamste kracht, die het parlement, het bolwerk der burgerlijke klassen in zijn stoutmoedig optreden tegen het absolutisme, schragen. Herhaaldelijk vinden massa-betoogingen plaats, waaraan tienduizenden mannen, vrouwen en jongelieden deelnemen. Hun onmiddellijk doel wisselt met de omstandigheden; dàn betoogen de massa's ten gunste van door het parlement besloten maatregelen, dàn protesteeren zij tegen de willekeur der regeeringen, eischen luide de invrijheidsstelling van haar slachtoffers, de politieke amnestie. Een groote rol in deze demonstraties spelen de ‘leerlingen’. Onder hen bevinden zich - de leertijd duurt lang, het engelsche bedrijfsleven kent geen eigenlijke gezellenstand - vele jongelieden van boven de twintig. Sommigen hunner, die van goeden huize zijn, zgn. ‘gentlemen’, uit koopliedenkringen afkomstig, hebben het recht wapens te dragen, zij zijn in den wapenhandel | |
[pagina 32]
| |
geoefend en bij alle onlusten en oproertjes dra bij de hand. Soms gebeurt het, dat, als ongewapende manifestanten door de soldaten des konings uit elkaar worden gejaagd, den volgenden dag gewapende scharen, met de leerlingen aan het hoofd, terugkeeren en dreigend optrekken tegen het koninklijke paleis. De rol, die de bevolking van Londen vooral in de eerste stadia der engelsche revolutie speelt, is een bewijs van de ontwikkeling der sociale verhoudingen, sedert den aanvang van den worstelstrijd der noordelijke Nederlanden tegen Spanje. Deze telden toen nog geen enkel stedelijk centrum van bijzondere beteekenis. Maar niet alleen had Engeland bij den aanvang der revolutie, wat stedelijke ontwikkeling aangaat een hooger stadium bereikt, ook de sociale struktuur op het platteland onderscheidde zich van die van noord-Nederland in opzichten, welke aan de kracht der revolutionaire beweging zeer ten goede kwamen. In Engeland vormde een krachtige stand van flinke, zelfbewuste vrije boeren en gezeten pachters, de ruggegraat der landelijke bevolking. Deze klasse werd in de revolutie zoowel den voornamen drager van de religieus-zedelijke idealen van het puritanisme, als het groote reservoir van de militaire strijdkrachten die de omwenteling behoefde om te overwinnen. In noord-Nederland was zij een eeuw vroeger slechts van geringe beteekenis geweest: een groot deel van den grond bevond er zich reeds in handen van de kerk en de steden. Van gunstigen invloed op de ontwikkeling der burgerlijke vrijheidsbeweging was ook het feit, dat de lagere adel in meerderheid aan de zijde van het parlement stond. Zijn verzet tegen de dwingelandij van het absolutisme uitte zich o.a. op het gebied der rechtspraak, die grootendeels in handen zijner leden was. De onafhankelijkheid der rechters dwarsboomde in menig geval de pogingen der monarchie om overtreders van de door haar onwettelijk, d.w.z. zonder sanktie van het parlement, uitgeschreven belastingen te straffen. Tegen den druk der kerkelijke machten op de gewetens vermochten zij zich echter niet te verzetten. De engelsche revolutie kwam op uit een dubbelen strijd; dien voor het recht der belastingheffing door het parlement en dien voor vrijheid van geweten. Het absolutisme streeft uiteraard evenzeer naar eenvormigheid der religieuze dogma's, riten en instellingen, als naar alleengezag in wereldlijke dingen. De enghartige fanatikus Laud, die onder Karel I aan het hoofd staat der geestelijkheid, poogt door bedreigingen en straffen de gewetens te dwingen en de volstrekte eenvormigheid van eeredienst en dogma in te voeren. Maar de druk zijner dwangmethoden stuit af op de onbuigbaarheid van het puritanisme, de godsdienst der opkomende kleinburgerlijke demokratie, wiens glorie het is, ‘zijn hoogste werk te vinden in het versterken van den wil’. Duizenden | |
[pagina 33]
| |
welgestelde burgers en landbouwers verlaten in die jaren het land, uitwijkend om des gewetens wille, naar Holland of het verre Amerika. Anderen blijven, die te gehoorzamen weigeren en moedig strijd voeren in woord en geschrift. Wreed straffen hen de kreaturen des konings, de rechters der ‘Star Chamber’, het gehate buitengewone tribunaal waarvan geen appèl is: aan den schandpaal komen zij te staan, de ooren worden hun afgehouwen, daarna werpt men ze in den kerker of verbant ze ver weg, op eenzame rotseilanden in den oceaan versmachten zij. Maar het volk, dat hun lijdensweg met bloemen bestrooid en hen snikkend ontstuwd heeft, vergeet de martelaars voor de vrijheid van geweten niet. Zoo worden de tegenstellingen al scherper, zoo verergert de gisting. Alom worden vereenigingen opgericht om de rechten van het parlement te beschermen. De benoeming van een kreatuur des konings tot gouverneur van den Tower wekt tegen het einde van het jaar 1641 groote onrust en verbittering onder de Londensche burgerij. Het komt tot samenscholingen in de buurt van Whitehall, het koninklijk paleis. Leerlingen, handwerkers en matrozen, geprovoceerd door het uitdagend optreden der koninklijke lijfwacht, grijpen naar de wapenen; verscheidene burgers worden gewond. De bisschoppen, leden van het Hoogerhuis, beklagen zich over de beleedigingen die zij van de zijde der menigte hebben te verduren; tegen hen in de eerste plaats keert zich de haat van het volk, dat in hen de machtigste stutten der autokratie ziet. De spanning bereikt haar hoogtepunt door den eisch des konings, dat het Lagerhuis hem vijf leden der volksvertegenwoordiging op een aanklacht van hoogverraad zal uitleveren. Het parlement weigert: het bereidt er zich op voor, om den strijd voor zijn onschendbaarheid ten einde toe te voeren en vindt daarbij de ondersteuning der gansche Londensche burgerij. De vijf leden worden in de City, het hart van Londen, verborgen; het parlement verdaagt zich, na uit zijn midden een komité benoemd te hebben dat eveneens in de City zijn zittingen houdt: daar voelen de volksvertegenwoordigers zich veilig. Een burgerwacht wordt opgericht, alles in gereedheid gebracht om geweld te weerstaan. Uit een der naburige graafschappen trekken lange stoeten van bereden landlieden op Londen toe om hun afgevaardigde, den geliefden volksheld John Hampden, te beschermen. Zoo vormen burgers en boeren een levende borstweer rondom de volksvertegenwoordiging, die voor de burgerlijke klassen het symbool is van hun eigen opstandigheid tegen het koninklijk gezag, de burcht hunner rechten en vrijheden. Weldra voelt het parlement zich door dezen steun - waarbij die der marinesoldaten en matrozen komt: de heele vloot kiest zijn zijde, - sterk genoeg om zijn zittingen te Westminster te hervatten. Terwijl de vijf parlementsleden uit | |
[pagina 34]
| |
hun schuilplaats in de City in triomf over de rivier naar Westminster teruggevoerd worden, te water door een vloot van bevlagde vaartuigen, te land door de Londensche burgerwachten omstuwd, begroet door de juichende kreten der geestdriftige menigte, verlaat Karel I Londen, waar hij zich niet langer veilig voelt. Te Nottingham werd de koninklijke standaard geheschen: dit beteekende een oorlogsverklaring aan het parlement. Het eerste, voorbereidende tijdperk der omwenteling was ten einde, het tweede, dat van den burgeroorlog ging beginnen. De hoofdmacht der parlementspartij lag in de geheele kuststreek en de vruchtbare, dichtbevolkte gebieden van het oosten en zuiden des lands. Met Londen waren haast alle steden, door handel en ambachten tot bloei gekomen, op de hand van het parlement. Doordat dit kon rekenen op de vloot en de voornaamste oorlogshavens beheerschte, was het bij machte de hand te leggen op de tollen en inkomende rechten. Daarentegen rekruteerde de koning zijn aanhangers voornamelijk in de noordelijke en westelijke graafschappen, dat is in de ekonomisch meest achterlijke deelen van het land, waar de verhoudingen nog primitief-feodaal waren, de menschen boersch-eenvoudig maar gehard en sterk. De adel uit die streken, met zijn gevolg van jagers en houtvesters, stroomde toe onder de vanen des konings; ook vele officieren van het leger, reeds geworven om tegen de Schotten te vechten, stonden hem ten dienste. Het was een nadeel voor de parlementaire partij, het gewone nadeel eener revolutionaire beweging, dat zij daartegenover haar militaire macht nog eerst moest organiseeren. Zij rekruteerde haar legers aanvankelijk voor het grootste deel uit Londensche arbeiders, ambachtslieden en leerlingen. Ook de eerste gelden, noodig tot het voeren van den oorlog, werden door een leening in de City bijeengebracht. Rijken en armen namen er aan deel, er was veel enthousiasme, de vrouwen offerden sieraden en trouwringen op het ‘altaar der vrijheid’. Echter, alle geestdrift kon niet verhoeden dat de meer geharde en geoefende troepen des konings, die vele van kindsbeen af in den wapenhandel geoefende edellieden en beroepssoldaten telden, in den beginne militair zich de meerderen toonden van de inderhaast aangeworven militielegers van het parlement. Deze werden aangevoerd door graaf Essex, die als beroepsmilitair voor de burgersoldaten niets dan hartgrondige verachting had, en als aanzienlijk heer den oorlog tegen zijn vorst zoo slap mogelijk voerde. Onder deze omstandigheden was het weinig verwonderlijk, dat de eerste gevechten hetzij onbeslist bleven, hetzij voor de parlementspartij verloren gingen. Een aantal steden werden door de koninklijke troepen bezet en toen deze in het begin van 1643 de poorten van Londen naderden, scheen de zaak van het parlement, de zaak der burgerlijke klassen en der nieuwe maatschappelijke orde, verloren. In het Hoogerhuis waren de aanhangers van den koning nog talrijk: zij vatten de gelegenheid aan, om een vergelijk voor te stellen. En ook het Lagerhuis | |
[pagina 35]
| |
besloot in te gaan op vredesonderhandelingen, die feitelijk de triomf der onbeperkte monarchie, een weinig hervormd, beteekenden. Londen zelf was verdeeld, onder de rijke kooplieden waren er vele die naar een spoedig einde van den burgeroorlog verlangden; de handel leed groote verliezen, de nieuwe belastingen door het parlement uitgeschreven om de kosten van den oorlog te dekken, drukten zwaar. De dagen waren voorbij, dat heel de burgerij zich als één man tegen de willekeur van den monarch keerde. Er waren in haar twee stroomingen opgekomen: een meer gematigde en een meer radikale. De gematigden of Presbyterianen, die in 't algemeen tot de groot-burgerlijke klasse behoorden, wilden zoo spoedig mogelijk een kompromis met de koninklijke macht. De Independenten daarentegen wilden de revolutie voortzetten. Zoo wisselden betoogingen vóór en tegen een vergelijk elkaar af. Alle partijen brachten hun aanhang op straat: eenmaal zelfs geschiedde het, dat een aantal vrouwen, waarbij vele uit den aanzienlijken stand zich verdrongen voor de ingangen van het Lagerhuis en luid riepen om vrede. Met geweld moesten zij uiteengejaagd worden, enkelen hunner werden gewond. Maar de hardnekkige weigering van Karel I, in zake de vrijheid van godsdienst eenige koncessie te doen, maakte ten slotte een schikking onmogelijk. De oorlog werd van nu af aan krachtiger voortgezet, de parlementspartij begon haar hulpbronnen aan menschen en geld beter te organiseeren. Haar staatsman Pym bracht een bondgenootschap met de Schotten tot stand, dat de militaire krachten der revolutie zeer versterkte. In het voorjaar van 1644 stonden 50.000 man troepen gereed, en in datzelfde jaar leed de koning in den slag van Marston Moor een verpletterende nederlaag, waardoor het geheele noorden des lands voor hem verloren ging. De overwinning bij Marston Moor was in de eerste plaats te danken aan het optreden der ruiterij. Deze stond onder bevel van Oliver Cromwell, en van nu af aan treedt deze geniale organisator, veldheer en staatsman steeds meer op den voorgrond. Zijn organisatorisch genie blijkt niet het minst uit de wijze waarop hij de moreele en geestelijke krachten, die de worsteling voor de vrijheid in de burgerlijke klassen opwekt, weet te versterken te leiden en saam te binden. Cromwell begreep, dat de lieden der Londensche volksklasse, de allesbehalve een lichamelijk-zedelijke élite vormende ‘kroegbedienden en leerlingen’, die tot dusver het gros der parlementstroepen hadden geleverd, onmogelijk de bereden scharen des konings konden verslaan, voor een groot deel bestaande uit mannen ‘met eer en moed in het lijf’ en van kindsbeen af in het wapenhandwerk geoefend. Zulke strijders konden enkel en alleen mannen van gelijk-lichamelijk uithoudingsvermogen en door een gelijkwaardigen geest bezield tot wijken brengen. De rekruten voor zijn eigen regiment wierf Cromwell op het platteland, onder de stoere, zelfbewuste heerenboeren en pachters. Hij begreep dat godsdienstig enthousiasme de eenige geestelijke kracht kon zijn die | |
[pagina 36]
| |
hen in staat zou stellen om zich met den geest van ridderlijke trouw, die de tegenpartij bezielde, te meten, en deze te verslaan. Tot zijn regiment werden alleen ‘vrome lieden’ van strengen levenswandel toegelaten, lieden die drank en spel en elk zinnelijk genot versmaadden. Onder officieren van hun eigen maatschappelijken stand werden zij zorgvuldig geoefend en aan strenge tucht gewend. Zoo ontstond het keurkorps der ‘godvruchtige ijzerflanken’, dat, naar Cromwell roemde, ‘nimmer verslagen werd’. Dit korps vormde, te zamen met de andere regimenten der oostelijke graafschappen, die in lichamelijk en sociaal opzicht uit ongeveer hetzelfde menschenslag bestonden, de kern der nieuwe legers van de parlementspartij. Natuurlijk kon de maatstaf niet voor allen zoo streng zijn als voor Cromwell's keurregiment. Op lichamelijke geschiktheid werd meer dan op godsdienstig-zedelijke overtuiging in de eerste plaats gelet. De nood der tijden - de oorlog veroorzaakte diepe depressie in handel en bedrijf, de werkeloosheid was groot, de prijzen stegen, de belastingen, vooral de naar hollandsch model ingevoerde accijnzen op levensmiddelen, drukten ontzettend op de arme klassen - dreef menigen arbeider, menigen armen boer en handwerksman tot dienstnemen. Maar de geest der nieuwe legers werd bepaald door hun kern, en de mannen welke die kern vormden waren beginselvaste en geestdriftige aanhangers van vrijheid in godsdienstig en politiek opzicht. Zoo werd de geest door en door demokratisch. De geestelijke eenheid van het leger, zijn kracht als een werktuig in dienst der revolutionaire idee, werd nog versterkt door de sociale gelijkheid van officieren en soldaten. In den slag bij Naseby (Juli 1645) versloeg dit leger van ‘arme onwetende mannen’, naar het woord van Cromwell, de koninklijke troepen opnieuw. 5000 gevangenen, alle artillerie en munitie, talrijke vaandels vielen den overwinnaar in handen. Deze overwinning beteekende feitelijk het einde van den oorlog. Weldra moesten de laatste royalistische garnizoenen kapituleeren; ook Oxford, waarheen de koning de wijk genomen had, opende zijn poorten. Van het slot Halmby uit, dat hem tot verblijfplaats werd aangewezen, zette hij zijn geheime onderhandelingen met de Presbyterianen voort. - Deze, in politiek opzicht ‘gematigde’ fraktie der groote bourgeoisie, - in kerkelijke zaken voorstanders van absolute eenvormigheid - wilden de revolutie voor geëindigd verklaren, zij stuurden te zamen met de feodale partij aan op een vergelijk met Karel I, gericht tegen de meer radikaal-gezinde Independenten. Maar deze hadden het leger achter zich. Wilden de Presbyterianen triomfeeren over de radikalen, die de revolutie nog begeerden voort te zetten, wilden zij de absolute monarchie, van haar ergste misbruiken gezuiverd, herstellen, dan was het noodig allereerst met het leger af te rekenen, dat feitelijk de georganiseerde, gewapende, demokratische massa was. Dit moest hetzij afgedankt worden hetzij | |
[pagina 37]
| |
naar Ierland gezonden, waar de kuiperijen van den koning een opstand tegen het parlement hadden verwekt. Het Lagerhuis - de Presbyterianen hadden er de meerderheid - bereidde dan ook maatregelen in dezen zin voor. De groote bourgeoisie wilde den staatsgreep tegen het leger. Daarin echter gistte het reeds geruimen tijd. De soldij - zij bedroeg ongeveer zooveel als een daglooner verdiende - werd zeer ongeregeld uitbetaald; voor weduwen en weezen der in het gevecht gevallen soldaten werd niet gezorgd, vergoeding voor schade, toegebracht door de rondzwervende benden des konings, werd niet gegeven. Een petitie der soldaten aan hun eigen aanvoerders werd door het parlement als poging tot muiterij gebrandmerkt en de reaktionairen die in het Hoogerhuis nog een stevig bolwerk bezaten, voelden zich sterk genoeg om het voorstel te doen, het leger af te danken zonder uitbetaling der achterstallige soldij. Dit voorstel wekte natuurlijk groote beroering: het leger begon zich tot massale aktie tegen het parlement voor te bereiden. Nieuwe petities werden opgesteld, stouter van toon en algemeener van inhoud dan de vorige; gevolmachtigden benoemd om de eischen aan het parlement over te brengen en de aktie te leiden. Steeds nauwer werd het kontakt tusschen de opstandige soldaten en de meest radikale groepen der burgerij. Dit waren de z.g. ‘Levellers’ (gelijkmakers) die onder leiding van den onversaagden demokraat John Lilburne, onvermoeid voor de rechten der breede volkslagen streden. ‘Heel het leger,’ klaagt een tijdgenoot, ‘scheen een en al Lilburne te worden, meer geneigd te nemen dan te ontvangen!’ In een nieuw manifest verklaarden de soldaten geen huurlingen te zijn, maar vrije mannen uit het engelsche volk, die de wapens hadden opgenomen in het bewustzijn van hun eigen welgegronde rechten en die der natie. In de volksvertegenwoordiging sloegen de gevolmachtigden der soldaten een stoutmoedigen toon aan, sterk in het besef dat duizenden hunner kameraden hen steunden. Het parlement weifelde tusschen toegevendheid en gestrengheid. Het gaf order om de achterstallige soldij uit te betalen en beval dat drie der meest-populaire legeraanvoerders zouden trachten de soldaten tot rust te brengen. Intusschen liet het eenige der aanhangers van Lilburne - hij zelf bevond zich reeds in de gevangenis - die de revolutionaire agitatie door middel van petities en betoogingen voortzetten, arresteeren en hun petities door den beul verbranden. Weldra volgde het besluit ten aanzien van het leger: een deel zou onmiddellijk afgedankt, een ander over verschillende garnizoenen verspreid of naar Ierland gezonden worden. Zoodra dit besluit bekend werd, stond het leger als één man op. Te Kentford bij Newmarket hielden dertien regimenten een groote betooging, officieren en soldaten zwoeren elkaar niet te verlaten, tot hun eischen ingewilligd zouden zijn. Pogingen door de militaire meerderheid aangewend om het leger van zijn kanonnen te berooven, mislukten. De soldaten eischten de uitwerping der elf | |
[pagina 38]
| |
voornaamste afgevaardigden van de Presbyteriaansche partij en weldra rukte het leger naar de hoofdstad op, om dien eisch gewapenderhand door te zetten. Te Londen hadden de Presbyterianen den tegenstand voorbereid. De kontra-revolutie stak het hoofd op. De stadsmilitie - een troepenmacht van 18000 man - was van haar vroegere radikale leiding beroofd geworden. De royalisten hitsten de volksmassa's tegen de Independenten op, en de leerlingen, die in deze latere faze der revolutie vaak als handlangers der reaktie optraden, eischten van het parlement dat het den koning terug zou roepen. Een woeste menigte drong tot het parlementsgebouw door en noodzaakte de volksvertegenwoordiging om terug te komen op het onlangs genomen besluit, waarbij aan de Presbyteriaansche leden, wier uitwerping het leger eischte, zes maanden verlof werd verleend. Vele radikale parlementsleden vluchtten uit Londen naar het leger, waar zij met gejuich werden ontvangen. Maar weldra sloeg de stemming der Londensche volksmassa's weer om. Een paniek ontstond toen bekend werd dat generaal Fairfax zich gereed maakte, om aan het hoofd zijner troepen Londen binnen te trekken. De royalistische lawaaimakers verstomden; ‘onderhandelt, onderhandelt’, joelde thans de menigte, die het stadhuis omzwermde. Toen besloot de gemeenteraad om de poorten der stad te openen. In voorbeeldige orde marcheerden de soldaten, hun hoeden met lauwertwijgen versierd, door enkele der hoofdstraten van Londen. Aanvoerders en minderen werden met gunstbewijzen overladen; alle parlementsbesluiten, gedurende de kortstondige heerschappij der kontra-revolutionaire elementen genomen, werden ongeldig verklaard en allen die in de oproerige beweging een rol hadden gespeeld, gerechtelijk vervolgd. Zoo overwonnen de Independenten haast zonder strijd hun Presbyteriaansche tegenstanders, doordat zij over het leger beschikten. Deze overwinning stelde hen in staat om aan het gekonkel der Presbyteriaansche partij een einde te maken. Maar nu knoopten zij op hun beurt onderhandelingen met den koning aan. Ook Fairfax en Cromwell verschenen op het slot te Hampton Court, waar Karel I verblijf hield. Dit verbitterde de soldaten ten hoogste: hadden hun leiders hun niet geleerd, dat de koning en zijn ‘Cavalieren’ kinderen van Satan waren; was niet deze te verdelgen een godgevallig werk? Hartstochtelijk drongen zij op het afbreken der onderhandelingen met den ‘grooten moordenaar’ aan. In een der meest opstandig-gezinde regimenten - het stond onder bevel van John Lilburne - kwam het tot een begin van muiterij. Persoonlijk streng ingrijpen van Cromwell was noodig om het gevaar te bezweren. Eerst nadat in den loop van 1647 een nieuwe ernstige royalistische opstand - dubbel gevaarlijk omdat ook de vloot werd meegesleept - door Cromwell en zijn dapperen onderdrukt was, greep het hoofdkwartier eindelijk in. Op | |
[pagina 39]
| |
bevel der legerautoriteiten werd Karel in November naar het eenzame kasteel Hurst bij het eiland Wight overgebracht, en in Januari van het volgend jaar onthoofd. De republiek werd uitgeroepen, het Hoogerhuis afgeschaft, in het Lagerhuis - dat door een regiment soldaten onder bevel van den overste Pride met geweld van alle Presbyterianen gezuiverd was - heerschte de burgerlijk-radikale fraktie onbeperkt. De revolutionaire vloed had zijn hoogste punt bereikt. Intusschen hadden de radikaal-gezinde elementen in leger en burgerij onder leiding van Lilburne hun gemeenschappelijke beweging voor demokratische hervormingen krachtig voortgezet. Hun program omvatte o.a. zoo goed als algemeen mannenkiesrecht op het 21ste jaar, vervanging van alle belastingen door een algemeene belasting op het inkomen, demokratische hervorming der rechtspleging en volkswapening. Voor dit radikale program maakten zij ijverig propaganda, o.a. hadden zij een landelijk petitionement op touw gezet. Petitioneeren was in 't algemeen een agitatie-middel, waar de burgerlijke klassen in de engelsche revolutie onvermoeid gebruik van maakten. Zoo teekenden in 1648 niet minder dan 80.000 mannen en vrouwen een petitie aan het parlement om de onmiddellijke invrijheidstelling van Lilburne te verzoeken. Behalve door de politieke agitatie der Levellers, werd de nieuwe heerschende klasse nog verontrust door de ekonomische aktie der ‘ware Levellers’ of Diggers, (gravers) wier voorgangers Winstanley en Everard in woord en geschrift het agrarisch kommunisme propageerden. Hun volgelingen, met spaden gewapend, sloten zich aaneen en begonnen in het graafschap Surrey braakliggende gemeente-landerijen te bewerken. Zij waren nog slechts weinigen, maar zouden naar de overtuiging hunner leiders weldra duizenden zijn. En dan zouden zij het Godsrijk stichten op aarde. Deze vreedzame kommunisten werden door eenige eskadrons huzaren uiteengedreven, eer het zaad dat zij uitwierpen nog had kunnen ontkiemen. Meer zorg baarde de agitatie der politieke Levellers: immers hun ideeën telden vele aanhangers onder de soldaten. De Independenten hadden de demokratisch-revolutionaire agitatie in het leger geduld, zoolang zij deze noodig hadden om hun tegenstanders: koning, hooge adel en bisschoppen meester te worden, en de onzekere, onvertrouwbare Presbyterianen uit hun machtsposities te verdringen. Thans, nu hun doeleinden bereikt waren, de koning onthoofd, de feodale adel machteloos gemaakt, de kracht der kerkelijke hierarchie gebroken, de Presbyteriaansche partij uit haar beheerschende positie verjaagd was, thans achtten zij den tijd gekomen om een einde te maken aan de revolutionaire agitatie in en buiten het leger. De burgerlijke klassen konden niet dulden dat de plebeïsche elementen, de handwerkslieden en boeren, voortgingen te strijden voor hervormingen, wier invoering beteekend zou hebben dat de bourgeoisie en de grondbezitters de | |
[pagina 40]
| |
politieke macht met de volksklasse moesten deelen. Dat het leger het middenpunt der demokratische beweging was, maakte den toestand voor de burgerlijke regeering zeer gevaarlijk. En dit gevaar was alleen te bedwingen door de afschaffing der demokratische legerinstellingen, waartoe de loop der revolutie had gevoerd. Gedurende eenige jaren was het leger inderdaad de georganiseerde weerbare demokratie van het land geweest. Thans moest het opnieuw gemaakt worden tot een werktuig in handen der burgerlijke klassen. De kontra-revolutionaire strooming zette daarom bij de reorganisatie van het leger in. De burgerlijke rechten der soldaten werden besnoeid, de krijgstucht werd verscherpt en het leger zooveel mogelijk van het volk geïsoleerd. Adressen en petities van militairen aan burgerlijke autoriteiten werden verboden, evenals elke korrespondentie over politieke aangelegenheden met personen, buiten het leger staande. Opruiïng tot muiterij werd met den strop strafbaar gesteld. De muiterijen die naar aanleiding van dezen reaktionairen koers uitbraken, werden met ijzeren vuist onderdrukt en vijf der hoofdleiders ter dood veroordeeld, vier kregen gratie. Bij de begrafenis van den vijfde, aan wien het doodvonnis voltrokken werd, kwam het tot groote politieke demonstraties tegen de regeering. De algemeene ontevredenheid onder de massa, door den drukkenden ekonomischen toestand gevoed, verhoogde het gevaar voor een nieuwe volksbeweging, die naast politieke onvermijdelijk sociale eischen zou stellen. Maar de nieuwe heerschappij der burgerlijke klassen met Cromwell aan het hoofd was reeds vast genoeg gevestigd om te verhoeden, dat het tot een algemeene aktie der volksklassen voor eigen doeleinden kwam. Dezelfde oorzaken, die in alle tijdperken zoo vaak dreigende volksbewegingen in het zand doen verloopen: gebrek aan leiding, aan bewustheid, aan zelfstandigheid en organisatorisch vermogen der massa's, deden het ook in dit geval. Lilburne zat gevangen, de radikalen bezaten buiten hem geen enkelen leider die zich, wat populariteit en prestige betrof, in verste verte met Cromwell kon meten. De massa der soldaten bevond zich nog onder de hypnose van den grooten organisator en generaal die hen tot zoovele roemrijke overwinningen geleid had. Zij eerbiedigden hem niet alleen als hun militairen bevelhebber, maar eerde hem als hun geestelijk hoofd. Zijn snel, doortastend, vastberaden handelen, autoritair en demagogisch tegelijk, droeg er veel toe bij om een algemeenen soldatenopstand te voorkomen. De lieden der volksklasse, onervaren en goedgeloovig gelijk zij waren, vermochten den gekombineerden druk van overreding, list, verraad en ijzeren gestrengheid niet te weerstaan. De geestelijk-organisatorische meerderheid der heerschende klasse triumfeerde, als zoo vaak voor- en nadien, over de elementaire opstandigheid van het volk. Toen de muiterijen eenmaal onderdrukt waren en het leger deels was afge- | |
[pagina 41]
| |
dankt, deels verlaagd tot een werktuig der heerschende klasse, was natuurlijk ook de ruggegraat der radikale volksbeweging gebroken. De krachten der revolutie waren uitgeput, de massale betoogingen en bewegingen waarin de energie der volksklassen zich gedurende de jaren van haar ontplooiing telkens geuit had hielden op. In hun plaats kwamen persoonlijke daden van wraakzucht of wanhoop. De talrijke komplotten en aanslagen op Cromwell, die zoowel koningsgezinden als revolutionairen tusschen 1648-1658 beproefden, misten niet alleen hun doel, maar brachten ook geen de minste beroering onder de massa's. Dergelijke daden kunnen de strijdbare energie van latent aktief maken, wanneer zij plaats vinden gedurende de stijgende revolutionaire periode, omdat ze dan door de massa in hun vertegenwoordigend karakter worden beseft. Bij het dalen van het revolutionaire getij, worden zij tot zuiver-individueele uitingen zonder sociale beteekenis. - En in Engeland bleef de ebbe aanhouden. Evenmin het herstel van de Stuarts in 1660 als de zgn. ‘glorierijke’, dat wil zeggen zuivere bourgeois-revolutie van 1688, ten gevolge waarvan de Stuarts door het huis van Oranje werden vervangen, bracht de volksmassa's meer in beweging. Deze zonken steeds dieper weg in politieke apathie.
Bij de beschouwing der massabeweging in de engelsche revolutie, treft ons in de eerste plaats het nauwe verband waarin zij staat tot de gebeurtenissen op parlementair gebied. Zij komt op uit den drang der Londensche burgerij, om de volksvertegenwoordiging tegen willekeur en geweld van de zijde der monarchie te beschermen: gedurende de eerste faze der revolutie blijft de bescherming der rechten van het parlement en de vergrooting van zijn macht de inzet van iedere nieuwe aktie. In de tweede faze der revolutie, waarin het parlement meer en meer tot het machtsinstituut der burgerlijke klassen over de geheele natie wordt, richt zich de aktie der militair-georganiseerde en gewapende massa's eerst op zijn zuivering van reaktionaire elementen, en nadat ook dit volbracht is, op de verandering zijner samenstelling in demokratischen zin; zij stuurt aan op deelneming der volksklassen aan de regeering. De Levellers verschijnen als de voorloopers der Chartisten. Maar de aktie der massa's in en buiten het leger vermogen hun doeleinden niet te bereiken, deze liggen buiten de mogelijkheden van het historisch oogenblik en bij haar aanval op de nieuwe burgerlijke machthebbers wordt de demokratie verslagen en rechteloos gemaakt. Een tweede belangrijk punt wat ons treft in de aktie der volksmassa's van de jaren 1642-48, vergeleken bij vroegere volksbewegingen, is haar rijkdom aan strijdmiddelen en het feit, dat methoden van vreedzame agitatie - petitionnement, adresbeweging, politieke geschriften en pamfletten - een grooter rol in haar spelen dan ooit te voren. Voor de eerste maal blijken volksmassa's door hun fysieke koncentratie, hun politieke ontwikkeling en hun geestelijken samenhang in | |
[pagina 42]
| |
staat om ook zonder aanwending van geweld een sterken druk uit te oefenen. Wij zagen echter ook, hoe de ongewelddadige massa-aktie in de eerste periode der revolutie tot uitkomst heeft, de konflikten tusschen absolutistisch-feodale en burgerlijke klassen te verscherpen totdat een punt is bereikt, waar de beslissing door de wapenen moet vallen. Het moreele geweld leidt in zijn ontwikkeling telkens tot fysiek- of wapengeweld. Niet echter moet dit zóó begrepen worden, alsof de gewapende gewelddadige massa-aktie de vreedzame verder overbodig maakt en haar geheel en al verdringt. Integendeel: in de militair-georganiseerde demokratie voltrekt zich opnieuw hetzelfde proces: de soldaten der revolutie wenden op hun beurt dezelfde vreedzame agitatie-middelen aan waarmee de burgers den strijd begonnen waren: petitie, adres, betooging, enz. Zij gaan daarmee voort tot zij op hun beurt voor het dilemma staan: wijken voor de bedreigingen der nieuwe heerschende klassen, of trachten met geweld hun eischen door te zetten. Hun aarzelende poging om de geweldmiddelen hun in handen gegeven, voor eigen zaak, de zaak der rechtelooze volksklassen te gebruiken, wordt onmiddellijk onderdrukt. Ook de vreedzame agitatie-middelen worden hun ontnomen. De klassen, die als de voorhoede der revolutie streden tegen het feodale regiem, die door hun onverschrokkenheid, hun opofferingsgezindheid en volharding de machten van het verleden ten val brachten, worden onverbiddelijk door de nieuwe heerschers teruggedrongen, zoodra deze hun hulp niet meer behoeven. De revolutionaire klassen waren bij het begin der omwenteling zoo goed als geheel ongeorganiseerd. En zelfs waar georganiseerde elementen gelijk b.v. de Londensche leerlingen, een rol in de stedelijke massa-akties vervullen, gaan deze ver buiten het kader hunner beroepsvereenigingen uit. Een revolutionaire strijdorganisatie komt eerst tot stand in het puriteinsche volksleger, dat de boeren en pachters, de ambachtslieden en arbeiders verbindt tot straffe eensgezindheid. De grondslagen der tucht in de legers van Cromwell zijn geheel andere dan de gewone der beroepslegers: niet vrees voor en dwang van meerderen, maar de geestelijke samenhang tusschen meerderen en minderen, hun gemeenschappelijke overtuiging is de basis der tucht. Soldaten en officieren, allen vrijwillig onder de vanen gekomen ter verdediging van de ‘rechten en vrijheden des volks’ zijn één in haat als één in liefde. Eén in haat tegen den trouweloozen koning, zijn brassende liederlijke hovelingen en roekelooze Cavalieren; één in liefde, één in geestdrift voor het godgevallig doel hen te overwinnen, te verpletteren, hun satanisch gebroedGa naar voetnoot1) uit te roeien, een in wil ook om godsvrucht, tucht, arbeidzaamheid, spaarzaamheid en goede zeden te doen zegevieren. | |
[pagina 43]
| |
De kracht der gewapende, georganiseerde massabeweging die het absolutistisch-feodale regiem ten val bracht, lag in ideologische of ideëele faktoren, die natuurlijk gebonden waren aan ekonomisch-sociale verhoudingen en omstandigheden. Vele der sociale instinkten en sociale deugden eener opkomende klasse, die het oogenblik van haar triomf voelt naderen, als zedelijke ernst, strijdbaar idealisme, vurige geestdrift, ijzeren volharding, heerlijke offervaardigheid kwamen tot krachtigen bloei in het puriteinsche geloof en de puriteinsche levensopvatting. Het militair-politiek genie van Cromwell wist deze eigenschappen, gevoelens en aspiraties saam te klinken tot een machtig staal in dienst der burgerlijke vrijheid. Vele, zeggen wij, der sociale deugden bloeiden. Niet alle. Niet de gulle ruimhartigheid, de edele schoonheidsliefde, de blije zinnelijkheid, die het leven bekoorlijk maken. En de meest bewonderenswaardige eigenschappen der stoutmoedige strijders van die dagen verbonden zich vaak onafscheidelijk aan andere afstootende, als harde eigengerechtigheid, bekrompen ascetisme, fanatieke onverdraagzaamheid. Deze zijn het die hun figuren in de oogen van latere geslachten zoozeer verduisterd en weinig sympathiek gemaakt hebben. Het is de kleinburgerlijke inhoud hunner idealen, die zich in deze afstootende trekken openbaart. Hun verachting van alle zinnelijk schoon, hun afkeer van elke wereldsche vreugde, hun geestdrijverij en bekrompenheid waren het gevolg der ekonomisch-sociale en geestelijke tegenstellingen tot de wufte, gracielijk-verliederlijkte aristokraten, die hun leven beheerschten. Zij konden hun vijanden niet overwinnen, zonder deze tegenstellingen tot het uiterste op te voeren. Aan zedelijke en organisatorische, niet aan militair-technische meerderheid hadden de ‘godgevallige ijzerflanken’ van Cromwell hun overwinningen over de losbandige Cavalieren te danken. Of liever: uit de zedelijke vloeide de militair-technische meerderheid rechtstreeks voort. De moreele gesteldheid en de op haar gebouwde tucht, die in zijn leger heerschte, stelde Cromwell in staat om in den slag van Marston Moor de nieuwe taktiek toe te passen, waardoor hij zijn tegenstander een beslissenden slag toebracht. Immers zoo hij na de vijandelijke ruiterij verslagen te hebben de vervolging kon doen staken en zijn bereden troepen terugroepen om ook het vijandelijke voetvolk te verpletteren, waardoor de overwinning eerst vruchtbaar werd - dan was dit het gevolg van de zedelijke eigenschappen zijner krijgers. Zijn ruiters waren niet als die der ridderlegers, welke, nog eer de slag beslist was, aan niets dachten dan aan buit en zich stortten op het vijandelijk kamp om te plunderen, te drinken en zich over te geven aan liederlijkheid met de veile vrouwen die den tros van alle legers plachten te vergezellen. Zijn ruiters waren ascetische ijveraars, bereid om de strenge bevelen van hun veldheer te gehoorzamen, omdat zij zelven zinnelust, vrouwen en drank verachtten. Ook in de massabeweging der engelsche revolutie treft ons de aanpassing | |
[pagina 44]
| |
der christelijke ideologie aan gewelddadige methoden, wanneer de verscherping van den strijd hiertoe dringt. Het kleinburgerlijke puriteinsche protestantisme met zijn ascetische neigingen en zijn strenge eischen aan den persoonlijken levenswandel verheerlijkt met even weifellooze zekerheid het geweld als het kettersche kommunisme in de middeneeuwen en het begin der Hervorming. Het beroept zich daarbij even krachtig op het Oude Testament. Pas wanneer de revolutionaire spanning verslapt is, de revolutionaire energie verflauwd en het uitzicht op verdere demokratische ontwikkeling verduisterd, slaat het religieus-oppositioneele bewustzijn nieuwe wegen in. In de sekte der broeders of Kwakers verwerpt het principieel alle geweld en predikt terecht de lijdzaamheid aan massa's, wier verzet toch niets vermogen zou tegen de zich steeds meer konsolideerende heerschappij der burgerlijke klassen. | |
3. De massa-aktie in de groote Fransche omwenteling.Wij hebben er in den aanvang van het vorige hoofdstuk reeds op gewezen, hoe een der hoofdpunten van verschil tusschen de engelsche en de fransche omwenteling hierin bestaat, dat, terwijl de eerste de breede volksmassa's nauwelijks in beroering bracht, de tweede den socialen bodem tot in zijn diepste lagen omwoelde. Hiermee staat natuurlijk het feit in nauw verband dat de aktie der massa's in de fransche omwenteling onvergelijkelijk veel grootscher en geweldiger is, dan de volksbeweging der engelsche revolutie, zooals in 't algemeen de gebeurtenissen van 1789-1793, wat afmeting en intensiteit aangaan, alle vroegere van dien aard ver overtreffen. Een sociale aardbeving van zoo ontzettende hevigheid, een volksbeweging van zoo elementaire kracht en weergalooze uitwerking, had de wereld vóór de omwenteling, die onder alle andere terecht den naam draagt van ‘de groote’, nog nimmer gezien. Het feit dat de burgerlijke revolutie in Frankrijk anderhalve eeuw later dan in Engeland plaats vond, maakte dat de sociale en geestelijke krachten, waarover de tweede beschikte, onvergelijkelijk veel grooter waren. Het absolutisme zelf had, door de bevordering van industrie en handel ter wille van fiskale doeleinden, de rijke, zelfbewuste en reeds machtige bourgeoisie helpen kweeken, die het oude regiem ten val zou brengen. Behalve Parijs, dat 800.000 inwoners telde, bestonden een aantal bloeiende handels- en industrie-steden: Lyon, Marseille, Bordeaux, Rouaan enz., burchten der bourgeoisie en brandpunten der toekomstige revolutionaire beweging. In de groote steden was het gildewezen sinds lang door den vrijen arbeid der manufaktuur ondermijnd; een talrijke klasse van bezitloozen, door geen gildeverband meer beschermd, maar ook door geen gildebepalingen meer gebonden, kende al de ellende, maar bezat ook reeds de bewegelijkheid van het | |
[pagina 45]
| |
moderne proletariaat. Welk een verschil met de nog half-middeneeuwsche groepen der Londensche bevolking van 1642, die in de revolutionaire beweging van dien tijd een hoofdrol speelden! De stedelijke proletariërs waren de eene groote krachtbron der massabeweging in de fransche revolutie; de andere waren de boeren, de diepst verdrukte, meest uitgebuite klasse in de feodaal-absolutistische monarchie. Verpletterd onder tallooze heerlijke lasten en verplichtingen, uitgemergeld door de onverzadelijke parasieten van het oude regiem, de graanwoekeraars en de belastingpachters, dreven haat en honger hen tot verzet van het eerste oogenblik af, dat de greep van het gezag begon te verslappen. De hongeropstanden der boeren vormen de inleiding tot de fransche revolutie, gelijk de konflikten tusschen kroon en parlement de inleiding tot de engelsche omwenteling hadden gevormd. Van 1775 af tot 1789 herhalen zij zich met korte tusschenpoozen en worden steeds talrijker. Vergeefs onderdrukt de regeering ze met kracht van wapenen, hangt de leiders op of poogt ook wel door kleine schijnkoncessies de ontevredenheid te doen luwen. Telkens opnieuw breken nu hier dan daar nieuwe hongeronlusten uit. Zij vestigen de algemeene aandacht op het ondragelijk lot der plattelandsbevolking, wekken onder de heerschende klassen een gevoel van toenemende onrust, onder de onderdrukten hoop en moed. Snel neemt het aantal politieke pamfletten toe, die de onhoudbaarheid van het heerschend regiem, de noodzakelijkheid van ingrijpende hervorming aantoonen. De revolutionaire gisting verergert en de revolutionaire bewustwording wint snel veld, tot de dreigende finantieele ineenstorting de regeering noodzaakt om in Mei 1789 de Staten-Generaal, bestaande uit afgevaardigden van den adel, de geestelijkheid en den derden stand te Versailles bijeen te roepen, ten einde maatregelen te beramen tegen het dreigend staatsbankroet. Nog hopen Lodewijk XVI en zijn raadgevers in ruil voor enkele hervormingen, door middel van het parlement nieuwe belastingen aan de natie te kunnen opleggen. In werkelijkheid scheppen zij in dat parlement een centrum van politieke agitatie en een nieuwe arena, waarin de strijd tusschen de vertegenwoordigers der afgeleefde parasiteerende klassen en die van den ‘derden stand’ zich koncentreert, verscherpt en als een prikkel van onberekenbare kracht de revolutionaire beweging door het geheele land voortdrijft. De burgerlijke geschiedschrijving beschouwt als het uitgangspunt der revolutie de opening der Staten-Generaal. Zij legt den nadruk op de worsteling der partijen in de verschillende, elkaar opvolgende volksvertegenwoordigingen en op de maatregelen door deze genomen. Met andere woorden: als het voornaamste machtswerktuig der revolutie beschouwt zij het parlement en als de kern der revolutionaire aktiviteit de parlementaire. In tegenstelling tot haar maakt de revolutionair-socialistische en anarchistischeGa naar voetnoot1) geschiedschrijving dui- | |
[pagina 46]
| |
delijk hoe de kern der revolutie de beweging der massa's in stad en land is geweest. De massa-aktie is niet slechts het element, dat de parlementaire aktie aandrijft: zij loopt ook herhaaldelijk op deze laatste vooruit; zij werkt niet enkel als de krachtige vuist, die de oude levensvormen verbrijzelt, maar ook als de bevruchtende kracht, die de nieuwe vormen verwekt. De algemeene onrust, die de agrarische onlusten der jaren 1775-88 teweeg brachten, droeg zeker niet minder bij tot de bijeenroeping der Staten-Generaal dan de finantieele ontwrichting. Gedurende de maanden, die aan deze bijeenroeping voorafgingen, zijn op het platteland oproerige bewegingen aan de orde van den dag. Met knuppels gewapende benden dringen de steden binnen, zij nemen de voorraden der groothandelaars in beslag tegen belofte van betaling ‘na den volgenden oogst’, of dwingen de graanpachters hun goedkoop meel te leveren. Hier noodzaken zij den landheer van zijn recht op het gemaal afstand te doen, elders eischen zij van de gemeente dat deze het brood tegen verminderde prijs verkrijgbaar stelle. Op sommige plaatsen komt het al voor, dat dergelijke benden de kasteelen binnen dringen en de rechtstitels der landsheeren verbranden. Onder de boeren worden geheime vereenigingen opgericht; reeds verstout de landman zich op sommige plaatsen te weigeren de tienden te betalen en stemt hij de leuze aan: ‘leve de vrijheid’. Zoo gaat de elementaire massabeweging op het platteland, die de reaktionaire geschiedschrijver Taine zeer juist als ‘spontane anarchie’ karakteriseert, aan het begin der worsteling op parlementair gebied vooraf. Hoe meer de revolutie zich ontplooit, des te krachtiger worden de manifestaties van deze spontane aktiviteit der plattelandsbevolking. Zij vormen den diepen ondertoon, welke alle rijzingen en dalingen van den revolutionairen vloed begeleidt. De boeren wachten niet lijdelijk af tot de besluiten der volksvertegenwoordiging hen uit de banden van het feodale stelsel verlossen; zij handelen zelven, zij bevrijden zich zelven, eer zij door de wetgevende lichamen worden bevrijd. De besluiten van deze lichamen bekrachtigen in 't algemeen slechts dat, wat de massale aktie der boeren reeds verwezenlijkt heeft. Zij geven de juridische sanktie aan het feit. De spontane aktie der boeren in den winter van 1788-89 zou men kunnen vergelijken met het gerommel en de rookwolken die aan de vulkanische uitbarsting voorafgaan. De verovering der Bastille is dan deze uitbarsting zelve, waarin de revolutionaire massa-energie als een geweldige, wijd zichtbare vuurzuil omhoog stijgt. In haar openbaart zich niet slechts het onvergelijkelijk élan der Parijsche massa's, maar ook hun geniale intuitie. Onder deze massa's heerschte in het voorjaar van '89 groote ellende. De sterke politieke spanning - het was bekend dat de koning reeds toen op een staatsgreep zon, de ontbinding der pas bijeengekomen Staten-Generaal overwoog - had diepe stoornis gebracht in het ekonomische leven. Tienduizenden hongerige werkeloozen, landloopers en bedelaars, uit de provincie naar de hoofdstad samengestroomd, verergerden | |
[pagina 47]
| |
den nood. De graanvoorraden bleven uit, de broodprijzen stegen onrustbarend; de oude machthebbers meenden het volk van Parijs door den honger te kunnen temmen. Maar hoe vergisten zij zich! Te midden van het schrijnend gebrek, schijnbaar hulpeloos overgeleverd aan de machtsmiddelen der monarchie, die rondom Parijs talrijke troepen - meest oostenrijksche en zwitsersche regimenten - had gekoncentreerd en elk oogenblik deze vreemde huurlingen op de hoofdstad kon loslaten, gingen de volksmassa's, ongeorganiseerd en haast zonder leiding als zij waren, daarbij niet gesteund, maar eerder gedwarsboomd door de verraste, weifelachtige bourgeoisie, onverwacht tot een revolutionair offensief van weergalooze koenheid over. De val der Bastille bracht een onherstelbaren slag toe aan het politieke en moreele prestige van het oude regiem, hij verhoogde in sterke mate den strijdlust en het zelfbewustzijn der revolutionaire klassen, wekte onuitsprekelijke geestdrift en uitbundige verwachtingen bij alle vooruitstrevende geesten in en buiten Frankrijk, vond een flauwe echo tot in de verre hoofdstad van het barbaarsche, half-aziatische tsarenrijk toe. Wat maakte de bestorming der Bastille, die sterke voor onneembaar gehouden dwangburcht, door ongedisciplineerde scharen mogelijk? Welke was de kracht die den gouverneur de Launay tot kapitulatie dwong? Het was de bijna eenparige revolutionaire energie van honderdduizenden, die dit wonder wrocht. In een aantal uiteenloopende gebeurtenissen had die energie zich in de weken en dagen voor den 14den Juli gemanifesteerd. Gebleken was hoe snel haar sappen omhoog stegen en zich door alle vertakkingen van den volksboom verspreidden. Reeds in April hadden in de arbeidersvoorstad St.-Antoine ernstige ekonomische onlusten plaatsgevonden, troepen waren gerequireerd, honderden arbeiders werden gedood of gewond. Maar weldra begon het ook onder de soldaten - mèt de boeren de paria's der oude monarchie - bedenkelijk te gisten. Op het bericht van den dreigenden staatsgreep tegen de Staten-Generaal hadden de ‘gardes françaises’ eigenmachtig hun kazernen verlaten om zich op straat te verbroederen met het volk. De overheid was geheime vereenigingen onder hen op het spoor, wier leden zich verbonden hadden geen andere bevelen dan die der volksvertegenwoordiging te gehoorzamen. Gevangen gezet, werden de opstandige soldaten weldra door een duizendkoppige volksmenigte, met ijzeren hamers, stangen en bouten gewapend, bevrijd. Op dienzelfden dag, den 13den Juli, bevrijdde de menigte ook de ongelukkigen, die wegens schulden in de St.-Lazare gevangenis opgesloten zaten. De groote meelvoorraden, door de monniken in het klooster van denzelfden naam opgehoopt, werden door het volk ten algemeene nutte onteigend en de slagboomen aan de grenzen der stad, waar de stedelijke oktrooirechten betaald moesten worden, in brand gestoken, opdat de voorraden vrijelijk in de stad zouden kunnen komen. Midden in de toenemende revolutionaire gisting bereikte het bericht Parijs | |
[pagina 48]
| |
dat de koning den ‘hervormingsgezinden’ minister Necker had ontslagen. Dit beteekende: het onmiddellijk dreigen van staatsgreep, hongersnood en ontbinding der Staten-Generaal, de kontra-revolutie in zicht. Het volk begreep intuïtief dat de eenige verdediging, die kans op succes bood, bestond in stoutmoedig aanvallen. Het kwam onmiddellijk in beweging. Ontzaggelijke volksmenigten - men spreekt van 200.000 menschen - golfden dien dag en den daarop volgenden nacht door de straten. De revolutionaire propagandisten, die te wapen riepen, vonden dadelijk gehoor. Maar hoe aan wapens te komen? De bourgeoisie, die bezig was het gemeentelijk bestuur te reorganiseeren en een burgerwacht van 12.000 man had opgericht, wist ze niet te vinden. De bourgeoisie weet nimmer wapens te vinden voor het revolutionaire volk, zelfs niet wanneer dit strijden wil voor de zaak der burgerlijke klassen. Wel gaf zij toestemming tot het vervaardigen van 50.000 pieken, deze werden in anderhalf etmaal gesmeed. Het volk echter rustte niet eer het het groote wapendepot der regeering ontdekt had. Zoodra bekend was geworden, dat 30.000 geweren in het Hotel des Invalides te vinden waren, drong het volk dit gebouw binnen en maakte er zich van meester. Maar zoo nu al een deel van het volk gewapend was, de aanval op de Bastille scheen er niet minder ongerijmd om. De vesting, die de hoofdader der groote volkswijk St.-Antoine beheerschte, kon volgens het oordeel van het ‘gezond verstand’, niet anders genomen worden, dan door een geregeld beleg met behulp van sterke artillerie. De aanvallers, gewone arbeiders en burgers, die - onder aanvoering van een officier en een vroegeren horlogemaker, en gesteund door een klein aantal beroepssoldaten, - van op het slotplein, waartoe zij doorgedrongen waren, urenlang het vuur der onzichtbare belegerden trotseerden, offerden hun leven schijnbaar te vergeefs. En toch waren hun heldhaftige opoffering en onversaagdheid de winden waarop Niké, de trotsche godin der overwinning, kwam aanvliegen. Niet de paar kanonnen door de gardes françaises aangesleept, gaven den doorslag, maar de moreele kracht van het revolutionaire volk, zijn heroïsche doodsverachting. Een deel der bezetting bestond uit zwitsersche huurlingen, wien het Parijsche kanalje weinig deerde, dat daar onder op het slotplein een prachtig mikpunt voor de onzichtbare schutters bood. Maar het andere deel, fransche invalieden, voelde zich één van hart met die dappere burgers, welke ondanks hun bloedige verliezen stand hielden als veteranen. Dit moorden achter veilige muren walgde hun spoedig zoozeer, dat zij den gouverneur van het kasteel dwongen te kapituleeren. Zoo zonk het regeeringsgeweld ineen, in den steek gelaten door een deel van zijn verdedigers uit de volksklasse, wier klassegevoel werd opgewekt door den revolutionairen moed van het volk. | |
[pagina 49]
| |
De 14de Juli, de dag van den val der Bastille was de eerste der ‘groote dagen’ van de omwenteling. Verdere groote dagen zijn de 5de en de 6de Oktober '89 (tocht der vrouwen naar Versailles) de 20ste Juni en de 10de Augustus '92 (inneming der Tuilerieën) de 31ste Mei en de 2de Juni '93 (belegering der Nationale Konventie). De revolutionaire ontwikkeling wordt gedragen door de onophoudelijke politiek-sociale aktie der volksmassa's van het geheele land; uit deze aktiviteit in de eerste plaats bestaat de revolutie. Maar aan de heldhaftige akties der Parijsche volksmassa's in de ‘groote dagen’ is het te danken, dat de belemmeringen, eerst door de absolute monarchie en de feodale klassen, later door de groote bourgeoisie tegen den revolutionairen stroom opgeworpen, telkens weer met een opperste krachtsinspanning worden doorbroken en vernietigd. Echter, al beheerscht eenzelfde wet de verschillende massa-akties dier ‘groote dagen’, zij zijn daarom niet in alles gelijk. Met den voortgang der omwenteling wisselen niet alleen de omstandigheden waaronder zij plaats vinden, hun vormen en hun onmiddellijke doeleinden, - ook de geest die hen bezielt, de stemming der volksmassa's waarvan zij de manifestaties zijn, verandert. In de eerste faze der revolutie verheffen zich deze massa's tot de groote bewegingen van Juli en Oktober '89. Honger drijft hen aan, ontzaggelijke geestdrift voor de idealen van burgerlijke vrijheid en gelijkheid bezielt hen. Maar politiek volkomen ongeschoold, naïef en lichtgeloovig, hebben zij nog geen denkbeeld van de inspanning die het zal kosten om het kleinste stukje van deze idealen te verwezenlijken. Zij gelooven nog aan de mogelijkheid van een hervorming der absolute monarchie, aan de goede trouw van den koning, aan de zegepraal der ideeën van vrijheid en gelijkheid, zonder bloed en haast zonder strijd. Hun haat richt zich voornamelijk tegen bepaalde personen, als de koningin en zekere beruchte graanspekulanten en woekeraars. In deze faze der omwenteling vormen de verschillende deelen van ‘het volk’ - bourgeois, kleinburgers, intellektueelen en proletariërs - nog één revolutionaire massa, al bestaat van den eersten dag af, dat de revolutionaire volksbeweging opkomt, de angst der bourgeoisie voor de ‘mannen met de pieken.’ De tweede groote aktie der massa in dit eerste tijdvak der revolutie is de beroemde tocht der vrouwen naar Versailles (5 en 6 Oktober). Evenals de storm op de Bastille vindt die zijn onmiddellijke aanleiding in een samenvallen van ekonomische en politieke gebeurtenissen. De toenemende voedselschaarschte, de hongerprijzen van het brood, het uitblijven der voorraden, brengen de vrouwen der volksklasse in hevige beroering; de berichten over de samentrekking van aristokratische regimenten in de buurt van Versailles, van verdubbeling der koninklijke lijfgarden, gevoegd bij de halsstarrige weigering van den koning, om de ‘Verklaring der menschenrechten’ - het groote charter der bourgeoisie - te onderteekenen, wakkeren den politieken hartstocht aan. | |
[pagina 50]
| |
Als dan de tijding zich door Parijs verspreidt, dat een aantal officieren in het openbaar de driekleurige, nationale kokarde - het zinnebeeld der demokratie - onder den voet hebben getrapt en ostentatief door de witte kokarde, embleem van het koningschap, vervangen, verschijnt opnieuw de onmiddellijke revolutionaire daad als het eenig alternatief van den staatsgreep. Het volk van Parijs beseft, dat zoo het niet optrekt tegen Versailles, Versailles zal optrekken tegen Parijs. Evenals den 14den Juli, zegeviert den 5den Oktober de revolutionaire massa door haar spontaan élan, haar intuïtie, haar zelfvertrouwen en zelfopoffering. Ditmaal zijn het de duizenden vrouwen wier bezield handelen den doorslag geeft. Hongerig, doorweekt van den regen, uitgeput door het urenlange marcheeren in de modder geven zij het niet op, eer Versailles bereikt is. In nog hoogere mate dan voor den 14den Juli, geldt voor den 5den Oktober dat de massa's dien dag zegevieren niet door geweld, maar door doodsverachting. Wat vermochten die paar duizend vrouwen ten slotte met de geweren, die zij zich alvorens den tocht te beginnen op het Parijsche stadhuis hadden verschaft? Vele hunner hadden die reeds uit vermoeidheid weggeworpen, lang eer zij Versailles bereikten. Hun verschijning in de volksvertegenwoordiging en in het koninklijke paleis - in beide gelukt het hun binnen te dringen - hun magere gestalten en oververmoeide gezichten, hun bewogen stemmen nù smeekend om brood, dàn de soldaten bezwerend hen door te laten tot den koning: dat waren de wapens die sterker bleken dan de geweldmiddelen van het oude regiem. Als gevangenen van het volk moesten de koning, de koningin en het hof naar Parijs terugkeeren. Maar toch stond weer achter dezen bijna zuiver moreelen dwang wel degelijk de mogelijkheid van geweld. Haar bedreiging versterkte de ongewelddadige aktie der vrouwen en wekte in de raadgevers van den koning het eenige gevoel, dat de machtigen der aarde noopt tot toegeven: vrees. Vele soldaten hadden aan de roepstem der vrouwen gehoor gegeven en zich met het volk verbroederd. Het gemeentebestuur van Parijs had, voor den drang der massa's zwichtend, de Nationale Garde onder aanvoering van den populairen generaal Lafayette, naar Versailles gestuurd. De nieuwe gewapende macht, door de bourgeoisie opgericht zoowel om de aanhangers der absolute monarchie als de volksklassen in bedwang te houden, moest ingevolge van het revolutionair opdringen der massa thans tegen de monarchie worden gebruikt. De tocht der vrouwen op den 5den Oktober is met de meer algemeene beweging die hem omlijstte en waaruit hij voortkwam, de laatste groote aktie der massa in wat men de heroïsch-idealistische faze der revolutie kan noemen, de faze waarin de massa nog verkeerde in een toestand van politieke onschuld en zich aan allerlei illusies van algemeene verbroedering overgaf. | |
[pagina 51]
| |
Het zou nog een paar jaar duren, eer de massa deze illusies - die in het nationale ‘Feest der Federaties’ op 14 Juli 1790 hun meest grootsche uiting en uitbeelding vonden - overwonnen en de harde werkelijkheid leerden inzien. Eer zij begrepen dat de oude heerschende klassen zich hardnekkig aan de macht vastklampten en voor geen middel: bedrog, omkooperij, landsverraad, opzweeping tot burgeroorlog terugschrikten, om die macht te behouden, en dat de snel tot heerschappij komende klasse der bourgeoisie de revolutie niet begonnen was om allen vrij en gelukkig te maken, maar ter wille van haar eigen klassebelang. Toen de massa's dit inzagen, - de feiten en de revolutionaire propaganda, die de feiten interpreteerde, openden hun de oogen - ging de revolutie van de heroïsch-idealistische in de heroïsch-realistische faze over. De stralende warmte en de zuivere, teedere geestdrift der eerste maanden verkilden; de harten die zich zoo heerlijk verwijd hadden in grootmoedige liefde, trokken zich krampachtig samen in harde verbittering, somber wantrouwen en snijdenden haat.
1790 en de eerste helft van 1791 zijn jaren van betrekkelijken stilstand in de ontwikkeling der revolutie. Wel zette de bourgeoisie hoofdzakelijk door middel van de volksvertegenwoordiging het sloopingswerk van het oude regiem voort; maar daarnaast onderdrukte zij door strenge maatregelen de uitingen der revolutionaire volkskracht en verhinderde zoodoende het toenemen van den socialen strijd zonder welke de juridische afschaffing der feodale voorrechten een leeg woord moest blijven. En ook deze voorrechten werden slechts opgeheven, voor zooverre zij persoonlijk waren. Aan de ekonomische privilegiën van den adel werd niet getornd. Die zware last bleef onveranderd op de boeren drukken. De bepaling dat enkel ‘aktieve’ burgers - n.l. zij die een zeker bedrag in de belastingen betaalden - tot de uitoefening van het kiesrecht en de deelneming aan de burgerwacht toegelaten konden worden, sloot de proletarische massa van elken direkten invloed op de wetgeving uit, en maakte de burgerwacht tot een wapen der bezitters tegen de onterfden. Wanneer het volk opstond in zijn ellende - het had geen werk en geen brood - en ingrijpende sociale maatregelen eischte: maximumprijzen, progressieve belastingen, proklameerde de bourgeoisie den staat van beleg en de nationale garde trok uit, ‘om de orde te herstellen’. Zoo te Parijs, waar den 17den Maart 1791 op het Champ de Mars een afschuwelijk bloedbad onder vreedzame betoogers plaats vond, zoo ook herhaaldelijk in de provincie. Ondertusschen gingen de reaktionaire klassen voort met zich te versterken en de kontra-revolutionaire propaganda - waarbij de priesters een groote rol speelden - te organiseeren. Enkel de voortdurende agrarische troebelen en de opstanden die nu en dan in de provincie uitbarstten, verhinderden de vesti- | |
[pagina 52]
| |
ging eener burgerlijke regeering op grondslagen, sterk genoeg om elke verdere revolutionaire ontwikkeling tegen te houden. Zoo brak het voorjaar van 1792 aan, waarin de revolutie van alle kanten besprongen en in 't nauw werd gebracht. In het zuiden en westen was de bevolking opgezweept door de agenten der kontra-revolutie, terwijl aan de grenzen duitsche, spaansche en engelsche legers gereed stonden het land binnen te vallen. Het centrum van de geweldige royalistische samenzwering die aan schier alle hoven haar vertakkingen had en Frankrijk dreigde te worgen, bevond zich in de Tuilerieën. En daarom was elk energiek optreden tegen den buitenlandschen vijand onmogelijk, zoo niet eerst de binnenlandsche vijand in zijn hol werd opgezocht, verdreven en onschadelijk gemaakt. De Parijsche volksmassa's, die deze taak door de akties van 20 Juni en 10 Augustus volbrachten, redden de revolutie. De eerste dezer akties droeg een vreedzaam, half-officieel karakter: de burgerlijke autoriteiten van Parijs waren er in geslaagd haar min of meer te ‘legaliseeren’. Aan alle burgers was expresselijk vergund geworden, om onder aanvoering van de officieren der Nationale Garde aan de demonstratie deel te nemen. Daarentegen hadden de leiders der betooging de koncessie gedaan dat de betoogers aan den ingang van het koninklijke paleis hun wapenen zouden afgeven: daarmee gaven zij het recht op geweld uit handen. Al bracht de volksbeweging van den 20sten Juni aan het koninklijke prestige opnieuw een grooten slag toe, zoo bereikte zij toch niet haar doel. Het gesloten vergelijk, het daaruit voortvloeiend half-wettelijk karakter der demonstratie, beroofde de betooging van haar revolutionaire kracht. Een revolutionaire aktie die bij voorbaat van revolutionaire middelen afstand doet, heeft op de heerschenden zoo goed als geen uitwerking en veroordeelt zich zelve tot onvruchtbaarheidGa naar voetnoot1). Ook de radikale vleugel der bourgeoisie had zich zoolang mogelijk tegen nieuwe revolutionaire, niet van boven-af geregelde aktie der massa's verzet. Al wat burgerlijk was vreesde de gevolgen van zulk een aktie. Zoo ‘de mannen met de pieken’, na de stutten der absolute koningsmacht en der feodale privilegiën te hebben verbrijzeld, zich opmaakten om ook de privilegiën van den kapitalistischen burgerlijken eigendom aan te tasten - wat dan? Echter, in Juli '92 was er geen keus meer: revolutionaire volksbeweging of kontra-revolutie. Men wist dat generaal Lafayette naar Parijs was gekomen om zijn troepenmacht ter beschikking te stellen van een staatsgreep; de duitsche legers waren den opmarsch begonnen. Nu werd het vaderland in gevaar verklaard, tienduizenden vrijwilligers grepen geestdriftig naar de wapenen. Patriotisme | |
[pagina 53]
| |
en vrijheidsdrang waren één, vereenigden zich tot één heerlijke ontroering, één machtigen wil. Maar het schoonste krijgshaftige élan kon het vaderland en de revolutie niet redden, zoolang aan het hoofd van den staat een verrader bleef gesteld, die de macht bezat, om de organisatie der landsverdediging te ontwrichten en te verlammen. Onder deze omstandigheden besloten de invloedrijke leiders der radikaal-burgerlijke en kleinburgerlijke partijen, Danton en Robespierre, aan de revolutionaire volksbeweging den vrijen loop te laten. En toen wierp deze het koningschap omver. In de weken vóór den 10den Augustus, bereidden revolutie en kontra-revolutie zich openlijk voor tot een nieuwe beslissende worsteling. De massa was niet langer ongeorganiseerd: in de drie jaren, sedert den val der Bastille verloopen, waren uit de behoefte van den strijd tal van politieke organen voortgekomen. De belangrijkste onder hen waren de ‘sekties’ (kiesdistrikten) waarin Parijs was verdeeld, verder de politieke clubs en de revolutionaire federaties. Deze organen dienden tot kader der nieuwe volksbeweging, die ditmaal beschikte over duizenden min of meer militair georganiseerde mannen, vele hunner met geweren, anderen slechts met pieken of bijlen gewapend. Het algemeene orgaan der beweging was de nieuwe Commune, aan den vooravond van den 10den Augustus door het revolutionaire initiatief der in de sekties georganiseerde massa's tot stand gekomen. Elk dezer benoemde in den raad der stad drie afgevaardigden of kommissarissen, bijna zonder uitzondering onbekenden voor de buitenwereld. Zoo doken uit den schoot der massa's de leiders der nieuwe revolutionaire aktie op, de mannen in wien haar eigen wil en drang zich het zuiverst belichaamde. De kontra-revolutie die zich in het koninklijke paleis krachtig verschanst en tot de tanden gewapend had, rekende vast op de overwinning. Zij beschikte over ruim 1300 Zwitsers, de beste soldaten der wereld, met hen mede vochten honderden edellieden, als Zwitsers verkleed. Een aantal regimenten van de nationale garde, zorgvuldig geschift onder de elementen der burgerij die voor koningsgezind golden, waren in de nabijheid van het paleis opgesteld. Maar hier had de hofkliek misgerekend. De burgerwachten, door het wantrouwen dat men hun bewees geprikkeld, - drie patronen waren hun uitgereikt tegen dertig aan de Zwitsers, - bleken niet gezind als broedermoordenaars van het volk op te treden. Zij verstrooiden zich bij de nadering van de gewapende volksmassa's, na hun eigen artillerie onbruikbaar te hebben gemaakt. Daarentegen zat de meerderheid der Zwitsers nog vast in de banden van traditie en discipline. Enkelen wierpen door de vensters hun patronen aan de voorhoede der revolutionaire scharen toe, die het paleis naderden. Maar toen openden de meesten, in dichte gelederen op de hoofdtrap opgesteld, op bevel hunner offi- | |
[pagina 54]
| |
cieren en zonder aarzeling een moorddadig vuur op de kompakte massa der aanvallers. Honderden van deze vielen, de mare van den verraderlijken aanval bracht heel het revolutionaire Parijs op de been. Onder de kreten ‘dood aan den koning’ ‘dood aan de Oostenrijksche’ (de koningin) kwamen steeds nieuwe, onafzienbare scharen in beweging. De Zwitsers vermochten geen stand te houden tegen deze massa's: zij werden overweldigd, velen van hen gedood, anderen gevangen genomen. Het revolutionaire volk drong de Tuilerieën binnen. De zegepraal had bloedige offers gekost, veel grooter dan de verovering der Bastille: minstens 1300 strijders waren gevallen. En nog zou de dag geen vruchten hebben gedragen, ware niet het volk de Wetgevende Vergadering, waarheen het koninklijke gezin de wijk had genomen, binnengedrongen, en had het niet, met de wapenen in de hand, doorgezet dat de koning van den troon vervallen werd verklaard en het koningspaar in staat van beschuldiging gesteld. De laffe, weifelzieke parlementariërs legden pas de hand aan de ‘monarchie van godsgenade’ onder den druk der bedreiging van het woedende volk, koning en koningin anders onder hun oogen te zullen vermoorden. Nu begon een tijdperk van revolutionair doortasten. De Wetgevende Vergadering organiseerde de nationale verdediging met een kracht, waarop de golven van den inval braken. Tegen de emigré's, die in het buitenland komplotteerden om Frankrijk te verderven, en tegen de priesters die de plattelandsbevolking opzweepten, greep de staat eindelijk krachtig in. De goederen der eersten werden verbeurd verklaard, de tweeden tot den eed van trouw aan de grondwet verplicht. De nieuwe volksvertegenwoordiging, de Nationale Konventie, werd verkozen door het (getrapte) algemeene kiesrecht. Maar andere groote vraagstukken, - dat van koningschap of republiek, dat van de ekonomische privilegiën van den adel, - bleven onopgelost. De revolutionaire energie der Wetgevende Vergadering was niet groot genoeg om ze op te lossen, de gematigde partij in haar was nog te machtig. In het volk begon een woede te koken, dat, na al de ontberingen die het geleden, de zware bloedoffers die het gebracht had, de groote landsverrader en al de kleine verraders in en buiten Frankrijk nog werden beschermd door een volksvertegenwoordiging, die het zich gedroomd had als het scherpe zwaard der revolutionaire gerechtigheid. En in den grooten toorn der massa's mengde zich angst en huivering voor wat de toekomst zou brengen. Wel was het koningschap gevallen, maar de kracht der kontra-revolutie was daarmee geenszins gebroken. Longwy en Verdun, de sterke vestingen in het noord-oosten, waren door verraad verloren gegaan. De reaktionaire klassen van half Europa bedreigden Parijs met een ontzettende wraakoefening. De dag van de verdelging aller revolutionairen zou weldra dagen. De royalisten in de hoofdstad bereidden met cynische vreugde de blijde inkomst der ridders uit het oosten voor. | |
[pagina 55]
| |
Zoo begon in de massa de toorn te gloeien die op zou vlammen in de September-moordenGa naar voetnoot1), want al waren deze niet het werk der massa's, maar van slechts enkele honderden - zonder een algemeene stemming van sombere wraaklust in de massa, die bij de driedaagsche slachting lijdelijk en min of meer sympathiek toezag, zou deze woeste orgie van bloed en dronkenschap, deze waanzinnige poging eener ‘grondige politiek-moreele zuivering van Parijs’ onmogelijk zijn geweest. En juist omdat, zoowel de volksvertegenwoordiging als de Commune, de stemming der massa's voelden, durfden zij zich niet tegen de bloedige exekuties der tot razernij vervallene volksgerechtigheid verzetten, eer uit de massa's zelve een gebaar steeg van walging en een stem opklonk ‘genoeg.’
De overwinningen van Valmy en Jemappes, waar de invallers teruggedreven werden, redden het revolutionaire Frankrijk, maar slechts voor korten tijd. De terechtstelling van Lodewijk XVI maakte geen einde aan de geheime propaganda en aan de organisatie der kontra-revolutie. In het voorjaar van '93 beukte de vijand, wiens levensbelang het was de ‘koningsmoordenaars’ te vernietigen, opnieuw tegen de poorten der grenzen: tenzelfden tijd brak in de Vendée een vreeselijke opstand van meer dan honderdduizend gefanatizeerde boeren uit. De zaak der vrijheid stond benarder dan ooit. In de Konventie had, nu het koningschap gevallen en de macht der kontra-revolutionaire klassen gebroken was, de partij der bourgeois-republikeinen, de Gironde, de overhand. Deze dwarsboomden thans op hun beurt de revolutionaire ontwikkeling door hun onwil om de maatschappelijke veranderingen, die de vrucht der eigene aktiviteit van de massa's van stad en land waren, wettelijk vast te leggen. Zij verzetten zich tegen de afschaffing der heerlijke rechten zonder schadevergoeding, tegen de teruggave aan de plattelandsgemeenten van de gemeene gronden, hun door den adel in den loop der eeuwen ontroofd. Zij weigerden hardnekkig maximum-prijzen voor levensmiddelen vast te stellen en daardoor een einde te maken aan de schandelijke spekulaties waardoor toen als nu de kapitalistische woekeraars schatten vergaarden uit de ellende van het volk. Zoo hield de zelfzuchtige klassepolitiek der groote bourgeoisie, die door de revolutie aan de macht gekomen was, doortastende maatregelen ten bate der volksmassa's tegen. De kleinburgerlijke Montagne, die, zij het ook aarzelend, vaak opkwam voor de belangen der boeren en arbeiders, was in de Konventie in de minderheid en kon niets doorzetten tegen den wil der Gironde. | |
[pagina 56]
| |
Geen wonder dat te Parijs onder de volksklasse kleinburgerlijk-socialistische ideeën ingang begonnen te vinden. Op een aantal plaatsen braken hongeroproeren uit, o.a. te Lyon, waar door duizenden werkelooze textielarbeiders vreeselijke ellende geleden werd. De Parijsche Commune sloot bij de volksvertegenwoordiging een leening van zeven millioen francs, om door een toeslag bij het meel verdere stijging der broodprijzen te voorkomen, vele andere gemeenten volgden dit voorbeeld. De politieke toestand was even somber als de ekonomische. In Maart was de groote opstand in de Vendée uitgebroken, die aan duizenden republikeinen het leven kostte en dreigde naar Bretagne over te slaan. Bij de vijanden der republiek had zich nog Engeland gevoegd; weer rukte de vijand op, tienduizenden nieuwe rekruten waren noodig om de legers aan te vullen en te versterken. Maar de bevelhebbers, waarvan de meesten aan het oude regiem verknocht en der revolutie vijandig gezind waren, hadden de vrijwilligers van het vorige jaar vaak slecht behandeld en achtergesteld bij de beroepssoldaten: dit hield velen van dienstneming af. Als een donderslag kwam de tijding van het verraad van Dumouriez, die tot de Pruisen was overgeloopen. Opnieuw werd het vaderland in gevaar verklaard. De Commune van Parijs, waarin de onvoorwaardelijke revolutionairen de meerderheid hadden, besloot tot het heffen eener progressieve belasting op den eigendom voor oorlogsdoeleinden. De Konventie kon toen niet anders dan het voorbeeld der Commune volgen. Dit wekte de woede der bourgeois van de Gironde-partij, die sedert het begin der revolutie schatten hadden verdiend door de onteigening van adel en geestelijkheid, de spekulaties in levensmiddelen en de leveranties voor het leger. De burgerlijke patriotten verkozen den ondergang der republiek boven het afstand doen van een deel hunner oorlogswinsten. Van nu af begon de Gironde, die reeds eerder door haar kuiperijen met Dumouriez zijn verraad had begunstigd, met de royalistische agenten in de provincie samen te spannen tegen de republiek. Zooals de revolutie in 1792 slechts gered kon worden door den val van het koningschap, zoo kon zij in '93 slechts gered worden door den val der Gironde. Weer was het oogenblik aangebroken, waarop enkel de elementaire kracht eener ongebreidelde massa-aktie de zaak van den historischen vooruitgang, van de toekomst der menschheid, redden kon. Alle offers door de massa's gebracht, de onafgebroken worsteling die zij sedert vier jaar voerden, hadden schijnbaar tot eenige uitkomst gehad een nieuwe bevoorrechte klasse in de plaats te stellen der oude. Tegen de nieuwe heerschers die het volk zelf tot macht had gebracht, tegen de burgerlijke republikeinen der Gironde, moest de nieuwe volksbeweging zich keeren. De revolutionairen eischten de uitwerping der 22 voornaamste girondijnsche afgevaardigden uit de Nationale Konventie. Maar de meerderheid der Konventie weigerde. Na die weigering bleef den revolutionairen geen anderen weg, dan | |
[pagina 57]
| |
zich voor te bereiden de zuivering der volksvertegenwoordiging van haar reaktionaire elementen desnoods met geweld te volbrengen. In zijn strijd tegen de Gironde vond het revolutionaire volk van Parijs steun bij de revolutionairen van het geheele land. Het revolutionaire Parijs stond door de politieke clubs, de komité's en federaties in verbinding met de 36.000 fransche gemeenten. En al de jonge, vurige, intens-levende organismen, wier gezamenlijke moeder de revolutie was, stuwden te zamen één stengel van kracht omhoog. Haar vrucht was de grootsche volksbeweging van 31 Mei-2 Juni 1793, de eerste waarin de uiterste revolutionaire richting zich zonder den openlijken steun der groote burgerlijke en klein-burgerlijke leiders, doorzette. Echter ook onder deze uiterste richting was geen volkomen eensgezindheid. Sommigen wilden zich tevreden stellen met de politieke vernietiging der Gironde, de uitwerping der 22 voornaamste Girondijnen uit de Konventie, anderen wilden hen als verraders ter dood brengen, Ook gingen stemmen op om het burgerlijk eigendom niet langer te ontzien, maar het te onteigenen, gelijk de bourgeoisie en de boeren het feodale eigendom hadden onteigend: de huizen der rijken leeg te halen, hun rijkdommen te verdeelen onder het hongerige volk of te gebruiken ten behoeve der landsverdediging. Van het vermoorden der girondijnsche afgevaardigden rieden niet slechts Danton en Robespierre af: ook de volksman Marat verklaarde er zich tegen. De leden der Konventie, door Frankrijk aan de hoede der hoofdstad toevertrouwd, moesten onschendbaar zijn. En ook het voorstel tot plundering werd door een deel der revolutionairen zelf hevig bestreden: de bourgeoisie was te sterk, de geheele Nationale Garde - 16.000 man - zou in 't geweer geroepen worden, de regimenten uit de burgerlijke stadswijken zouden ongetwijfeld tegen de plunderaars optrekken, het burgerbloed zou vloeien bij stroomen, terwijl de vijand aan de grenzen stond. Een kompromis kwam tot stand. In den nacht van 30 op 31 Mei verbonden vele leden der revolutionaire organisaties zich onder eede, om den burgerlijken eigendom ongemoeid te laten. Een aantal dezer organisaties stichtten tevens een ‘algemeenen revolutionairen raad’, die de leiding der volksbeweging op zich nam. In den vroegen lentemorgen riep de bronzen dreuning der alarmklokken door heel Parijs het volk opnieuw op tot den strijd, gewapende scharen daalden uit de voorsteden naar de binnenstad; de burgerlijke bataljons der Nationale Garde rukten uit ter bescherming der Konventie, en de proletarische bataljons, goed voorzien van artillerie, het eigendom der sekties, omsingelden het gebouw der volksvertegenwoordiging en eischten de uitwerping der Girondijnen. Maar de massa's bleven aarzelen, om tegen de Konventie geweld te gebruiken. En de meerderheid der Konventie die dit wist, besloot om niet toe te geven. De | |
[pagina 58]
| |
dag ging voorbij. De avond daalde. De beslissing was niet gevallen. Het volk bleef onder de wapenen, de leiders bereidden een nieuwe aktie voor. Maar zou zij slagen? Zou de weifelmoed omslaan tot vasten wil om door te zetten, ten koste van alles, een wil als den 10en Augustus '92 het koningschap had weggevaagd? Niemand die zeggen kon: ja. Daar bereikte op den morgen van den 2den Juni de tijding Parijs, dat een spontane hongerbeweging der textielarbeiders van Lyon, door de broederlijk samengaande burgerlijke en aristokratische partijen in bloed was gesmoord, 800 arbeiders hadden den dood gevonden. En nu steeg in de massa's, onder den indruk van dit verschrikkelijke bericht, een groote woede op en een felle verontwaardiging die elke aarzeling overwonnen. Nu scheen de bloedige daad vlak bij en de meesters gevoelden het. Een poging van de leden der meerderheid, om het gebouw der volksvertegenwoordiging te verlaten, ‘waar zij niet langer in vrijheid konden beraadslagen’ werd door den kommandant der Nationale Garde Henriot onmiddellijk verijdeld door het bevel: ‘kanonniers, aan uw stukken!’ De revolutionaire energie zegevierde: de Konventie besloot voor den volkswil te bukken en wierp 31 afgevaardigden der girondijnsche partij uitGa naar voetnoot1). In schoone woorden van geestdrift hebben de groote burgerlijke geschiedschrijvers der revolutie, in de eerste plaats Michelet, de volksbewegingen tegen het koningschap, de bestorming der Bastille, de tocht der vrouwen naar Versaille, den 10den Augustus '92, verheerlijkt: uitbundige lof hebben zij het volk gebracht voor zijn onverschrokkenheid, zijn élan, zijn zelfopoffering. Maar de aktie van den 2den Juni '93 kan geen genade vinden in hun oogen, immers zij richtte zich tegen een burgerlijke volksvertegenwoordiging! Een grove geweldpleging was zij aan het parlement, dat heilig huisje der bourgeoisie, en allen die in haar een rol speelden, waren dronkelappen of poppen van onverantwoordelijke, waanzinnige fanatici. Zoo beinvloedt het klassegevoel de geschiedschrijving! In werkelijkheid was de massa-aktie van den 2den Juni '93 de laatste der ‘groote dagen’ van de revolutie, het hoogtepunt van den revolutionairen springvloed, de uiting van de opperste energie der onterfde massa's, de eerste en tevens de laatste massale daad van strijd, waardoor zij op revolutionaire wijze poogden de sociale gelijkheid te veroveren. De nawerking van die daad zien wij in de doortastende maatregelen waartoe de Konventie in de daarop volgende maanden besloot. Het zijn o.a.: de invoering van maximumprijzen voor de voornaamste levensmiddelen, de heffing van een | |
[pagina 59]
| |
sterk-progressieve oorlogsbelasting, het besluit tot algemeene volkswapening, en de afschaffing, zonder schadevergoeding, van alle heerlijke rechten. Ook kwam in dit tijdvak de beroemde ‘grondwet van het jaar 1’ tot stand, de meest demokratische konstitutie ooit door een burgerlijke regeering aangenomen.
Ten slotte eenige algemeene opmerkingen over wezen en beteekenis der massa-aktie in de groote fransche omwenteling. In tegenstelling tot de nationale beperktheid der engelsche revolutie, droeg de fransche een universeel karakter. Vandaar dat ook de burgeroorlog zich in haar veralgemeent tot een episode van de internationaal-gevoerde worsteling tusschen feodaal-absolutistische en burgerlijke klassen. De boeren der Vendée zijn slechts een hulpkorps in dienst der europeesche kontra-revolutionaire legermachten, waarin fransche émigré's en pruisische jonkers broederlijk tegen de sans-culottes optrekken. ‘Revolutionair’ en ‘patriot’ worden in de jaren 1791 - '93 woorden van gelijke beteekenis, evenals ‘aristokraat’ en ‘landsverrader’. Zooals in de engelsche revolutie, gaat in de fransche de massale aktie der volksmassa's aan de vorming van revolutionaire legers vooraf: de aktie der eersten voert de revolutie eerst op tot het punt, waar die der tweede mogelijk en noodzakelijk wordt. Maar de aktie der legers maakt die der massa's geenszins overbodig, integendeel blijft deze de voorwaarde vormen van den revolutionairen oorlog, gelijk van iedere verdere revolutionaire ontwikkeling. In de massabeweging zelve valt de aktie der landelijke van die der stedelijke massa's te onderscheiden, al bevruchten en steunen beide elkaar voortdurend. De akties der boeren voltrekken zich ten deele nog in de oude primitief-gewelddadige vormen van brandstichting en plundering, ten deele reeds in de hoogere, meer gekoncentreerde vormen van kollektieven druk op openbare lichamen. Tot algemeene politieke akties op nationalen maatstaf brengen de boeren het echter niet: daartoe leven zij te verstrooid en is hun geestelijke samenhang te gering. Anders de stedelijke - in de eerste plaats de Parijsche - volksklassen. In de hoofdstad en in enkele andere groote steden: Lyon, Bordeaux, Marseilles, waren de massa's door hun opeenhooping reeds in staat een sterken druk op de regeering en de heerschende klassen uit te oefenen. Alle strijdmiddelen van moderne massa's, op het ééne der staking na: woord en pers, vereeniging en vergadering, adres en petitie, ongewapende en gewapende betooging werden in de groote revolutie toegepast en maakten een spiraalsgewijs stijgende ontwikkeling door, alle streefden telkens als op hun hoogtepunt op den gewapenden opstand toe, de opperste ontlading der kollektieve, revolutionaire energie, de meest geweldige aktie der van strijdwil doorgloeide massa's. Tusschen al deze revolutionaire middelen speelde de staking nog in het minst geen rol: dit blijkt reeds uit het veelvuldig plaatsvinden der groote volks- | |
[pagina 60]
| |
bewegingen op Zondagen. Nog steeds ontbraken de maatschappelijke voorwaarden, om door het neerleggen van den arbeid sterken politieken en maatschappelijken druk uit te oefenen. De moderne machinale industrie en de moderne verkeersmiddelen waren nog niet geboren. En daarbij bestonden de volksmassa's, die tot den revolutionairen strijd optrokken, op verre na niet uitsluitend uit loonarbeiders, maar omvatten zij talrijke andere elementen: kleinburgers, intellektueelen, oud-soldaten enz. Alle te zamen vormden zij ‘het volk’. Door massale betoogingen oefende het volk wel een geweldigen druk uit, maar die druk was niet in alle omstandigheden sterk genoeg om een beslissing te forceeren, dat wil zeggen om de heerschende klassen te dwingen afstand te doen van een deel hunner macht. Herhaaldelijk bleek daartoe de gewapende opstand noodzakelijk. Deze was de ultimo ratio, het laatste beslissende middel der revolutionaire volksklasse. In geen enkel geval voltrok zich de beslissing op deze wijze, dat aan de eene zijde het gewapende volk stond, aan de andere het leger. Reeds voor de revolutie was dit laatste vervuld door eenzelfden geest van ontevredenheid met het oude regiem, eenzelfden haat tegen de machthebbers, als het volk zelf. De soldaten, grootendeels uit de lagere klassen der groote steden gerekruteerd, slecht betaald en slecht behandeld, voelden zich met het volk door tal van sociale en geestelijke banden verbonden. Ook bij het kader en onder de lagere officieren, aan wien door het heerschende regiem elke kans op bevordering was afgesneden - voor de hoogere rangen kwamen enkel leden van den adel in aanmerking - heerschte dientengevolge een vurig verlangen naar sociale verandering. Reeds bij de groote volksbeweging die tot de bestorming der Bastille leidde, bleek hoe de soldaten geen blinde werktuigen meer waren in de handen hunner supérieuren. Vele hunner sympatiseerden van harte met de opstandige massa en waagden het dit te toonen; sommige nog slechts passief, dit waren de ‘onbetrouwbaren’, andere reeds aktief, deze werden tot overloopers en militaire leiders der menigte. In tal van vormen voltrok zich de ontbinding van het leger als machtsinstrument der monarchie. En gelijktijdig met deze desorganisatie vond een nieuwe binding plaats. Hoe meer het oude regiem verviel en hoe verder de revolutionaire omkeer zich voltrok, in des te hoogere mate werden de verjongde, vernieuwde legers voor een groot deel uit boeren, verknocht aan de revolutie bestaande, tot machtswerktuigen der revolutionaire ontwikkeling. De opstandige volksmassa's vonden dus bij hun akties tegen het gezag, slechts enkele deelen van het leger tegenover zich en wel voornamelijk de officieren der hoogere rangen - alle van adel, - enkele aristokratische regimenten zooals de ‘gardes du corps’, en de buitenlandsche troepen. Te zamen vormden deze de militair-georganiseerde krachten der kontra-revolutie, zij wierpen tegen den revolutionairen stroom de dammen op, die enkel geweld uit den weg kon | |
[pagina 61]
| |
ruimen, want zij waren niet vatbaar om door propaganda voor de revolutionaire zaak te worden gewonnen. Tot dit geweld waren echter twee dingen noodig, n.l. wapens en organisatie. De volksklasse bezat bij het uitbreken der revolutie het een noch het ander. In beide opzichten was haar positie tegenover de heerschende klasse ongunstiger dan die der handwerkslieden in de middeneeuwen en der Londensche burgerij in de 17de eeuw was geweest. En toch was het bezit van wapens voor de groote massa-akties der revolutie noodzakelijk - al vormde, gelijk wij gezien hebben. eigenlijk gezegde gewelddadigheid slechts een enkel element van den samengestelden druk, waarmee de revolutionaire massa het oude regiem onderste boven wierp. Een der voornaamste eischen van de massa aan de gemeentelijke autoriteiten in de allereerste dagen der groote worsteling was dan ook: algemeene uitdeeling van wapens, volkswapening. Vaak moest het volk dezen eisch doorzetten tegen den wil der bourgeoisie in, die - en dit getuigt van de kracht van haar klassegevoel - zelfs in de eerste geestdrift en de ontzaglijke beroering der worsteling op leven en dood tegen het feodaal-absolutistisch regiem, draalde om het volk de wapens in handen te geven, die het tegen den gemeenschappelijken vijand wilde voeren. Hoe verschafte het volk zich de wapens, die het tot zijn akties op beslissende momenten behoefde? Voor een deel vervaardigde het die zelf in de dagen van toenemende spanning en opwinding, die aan elke nieuwe groote botsing voorafgingen. In zulke dagen trachtte de massa zooveel mogelijk stalen en ijzeren voorwerpen en metaalvoorraden in handen te krijgen en smeedde deze in ongelooflijk korten tijd òm tot het woud van pieken, dat zich in den morgen van de ‘groote dagen’ in beweging zette en waarschijnlijk - te zamen met de phrygische muts - nog meer beteekenis had als revolutionair symbool dan als werkelijk strijdwapen. Vuurwapens kon het volk niet zelf vervaardigen; het moest zich deze verschaffen door de tuighuizen binnen te dringen en te plunderen. In de provincie werden de geweren vaak op het stadhuis bewaard, en wanneer in de zomermaanden van 1789 de nieuwe burgerlijke gemeentebesturen ze niet goedschiks onder de massa's wilden verdeelen, drongen deze vaak de stadhuizen binnen, maakten zich meester van de wapenvoorraden en verdeelden ze zelven. Dit geschiedde o.a. te Troyes en te Strassburg. Het spreekt van zelf dat de reusachtige volksmenigten, wier somtijds gewelddadig, altijd onwettelijk optreden de voornaamste bewegingsvorm der revolutie was, slechts voor een klein deel met vuurwapenen gewapend waren. Natuurlijk bevond zich het volk in technisch-militair opzicht, vooral in de eerste periode der revolutie, maar ook later, sterk in het nadeel tegenover de troepen van het geregelde leger. Dit nadeel was nog erger doordat het | |
[pagina 62]
| |
volk gewoonlijk de aanvallende, het leger de verdedigende partij was. Zoo beschikte de voorhoede der revolutionaire scharen, die 10 Augustus 1792 de Tuilerieën binnendrong en door het salvovuur der Zwitsers werd neergemaaid, voor het grootste deel slechts over pieken en dergelijke primitieve wapenen. De minderheid der revolutionaire massa in technisch-militair opzicht werd echter meer dan geneutraliseerd zoowel door de enorme meerderheid van aantal der opstandelingen als door psychische faktoren. Waar volk en leger tegenover elkaar staan is in nog hoogere mate dan in den strijd tusschen twee legers, de technisch-militaire faktor er slechts een onder vele, en vaak een van ondergeschikten, bijkomstigen aard. Op één faktor in de worsteling tusschen leger en volk moeten wij nog de aandacht vestigen, die zoowel militair-technisch als psychisch van groote beteekenis was, n.l. op de Nationale Garde, de nieuwe instelling door de bourgeoisie in Juli '89 als een schakel tusschen volk en leger ingevoegd. Zoolang de Nationale Garde een burgerlijke instelling bleef, dat wil zeggen, zoolang enkel leden der bezittende klassen tot haar konden behooren, was de oogenblikkelijk-politieke stemming van deze klasse, haar gezindheid tegenover volksbewegingen, beslissend voor het optreden der garde. Was de bourgeoisie vóór de massa-aktie, zag zij de noodzakelijkheid daarvan in tegen het onmiddellijke dreigen der kontra-revolutie - zooals b.v. in Augustus 1792 het geval was - dan koos de Nationale Garde de zijde van het volk, of bleef althans bij de botsing tusschen volk en royalistische troepen passief. Nadat echter in een verder stadium der revolutionaire ontwikkeling ook de bezitlooze plebejers in de burgerwacht opgenomen waren geworden, kwamen in haar de klasse-tegenstellingen tot uiting, die in de maatschappij zelve bestonden. De regimenten der proletarische stadsdeelen werden tot een machtsinstrument in handen der uiterste revolutionaire richting, terwijl de burgerlijke regimenten voor de gematigden partij trokken. Zoo gaf de onvoorwaardelijke trouw der proletarische regimenten aan de revolutionaire zaak den doorslag bij de omsingeling der Konventie op den 2den Juni 1793. Wij zagen reeds, hoe, zoowel bij deze gebeurtenis als bij vroegere, niet zoowel eigenlijk gezegd wapengeweld als de samengestelde psychische kracht, die men het best als revolutionair élan omschrijft, de beslissing bracht. Wij zagen echter ook dat zelfs bij de meest vreedzame onder de groote massa-akties der revolutie: de tocht der vrouwen naar Versailles, het zegevierende ‘moreel geweld’ door de bedreiging met ‘fysiek wapengeweld’ geruggesteund werd. De aankomst der Nationale Garde onder bevel van Lafayette te Versailles was een der beslissende faktoren tot den terugkeer van het hof naar Parijs. Maar de uitzending der burgerwacht was op haar beurt weer het resultaat van den sterken en heftigen ‘moreelen’ drang der Parijsche massa's. | |
[pagina 63]
| |
Dit voorbeeld maakt duidelijk, hoe zeer ‘moreel’ en ‘fysiek’ geweld bij revolutionaire gebeurtenissen in elkander grijpen, uit elkander voortkomen en in elkander overgaan. Ze als twee afzonderlijke kategorieën naast elkaar te willen stellen, de eene te aanvaarden als goed en de andere als slecht te verwerpen, is utopisch. Echter is hiermee niet gezegd, dat ‘moreel’ en ‘fysiek’ geweld gelijkwaardige krachten zouden zijn. Het tegendeel is waar. In de geestelijke gesteldheid, de wil, de energie, het idealisme, de haat, de verontwaardiging, de opoffering, de overtuiging, het politiek doorzicht der door een revolutionair ideaal bezielde massa's, ligt de kracht die over de geweldmiddelen van een ondergaand regiem zegepraalt. Deze kracht bedient zich in bepaalde omstandigheden en op bepaalde momenten onder andere middelen ook van fysiek of wapengeweld. Ware het anders, nooit zou een volksbeweging zegevieren. In militair-technisch opzicht is zij altijd de mindere. De gevoelens en hartstochten, wier som wij revolutionaire energie noemen, dreven de massa's in de fransche revolutie aan tot daden van heerlijken moed, van zuivere zelfopoffering en doodsverachting, maar ook van wilde wraak en gruwelijke wreedheid. Deze gevoelens en hartstochten werden telkenmale tot hun hoogsten graad opgevoerd door de ontzettende ellende, de dreigende toerustingen, het niets ontziende verweer van het oude regiem. De honger vormde de sociale, de vrees voor den staatsgreep de politieke aanleiding tot de groote massale akties der revolutie. Natuurlijk grepen beide in den regel in elkaar en hun werkingen versterkten elkander, immers elke toeneming van de spanning op politiek gebied had onmiddellijk ekonomische en sociale gevolgen: de rijken verlieten het land of althans de hoofdstad, de winkeliers sloten hun zaken, de luxe-bedrijven die te Parijs een zoo groote rol speelden stonden stil, de werkeloosheid nam ontzettend toe, enz. Iedereen leed en ontbeerde, alleen de woekeraars en spekulanten in levensmiddelen profiteerden. Vandaar dat in elke politieke krisis, wanneer de massa intuïtief voelde, dat het oogenblik gekomen was om zich te werpen op de nieuwe belemmering door de ‘aristokraten’ tegen den revolutionairen stroom opgeworpen, om die met inspanning van alle krachten te vernielen, ook de sociale eischen luid opklinken. Naarmate de revolutie voortschrijdt worden die eischen stoutmoediger en scherper omlijnd, de sociale gelijkheid door gelijkmaking der vermogens wordt duidelijker als doelder revolutionaire volksbeweging geproklameerd. In onzen tijd bestaat het wezen van elke revolutionaire beweging uit de eenheid niet slechts van politieke en sociale eischen maar ook van politieke en ekonomische aktie. Het wereldhistorische voorbeeld eener dergelijke eenheid is de russische revolutie van 1905. In de fransche omwenteling was zij, door de zwakte en het gemis aan zelfstandigheid van het proletariaat, nog niet wel | |
[pagina 64]
| |
mogelijk. De ekonomische aktie blijft in haar een zwakke, onbeduidende nevenstrooming, die zich nergens met de politieke aktiviteit der massa's verbindt. Stakingen om loonsverhooging komen voor, maar zij houden geen verband met de groote revolutionaire volksbewegingen en hebben op deze geen invloed. De massa-aktie in de fransche omwenteling is zoo goed als uitsluitend politiek. Zoo nood en politieke krisis telkens de aanleiding tot der evolutionaire bewegingen vormden, de diepere stuwkracht die deze veroorzaakte, was de idee, het maatschappelijke ideaal der burgerlijke vrijheid. Het had de massa doordrongen, in hen lichaam gekregen: de bijkans oneindige kracht waarmee zij zich op de oude maatschappelijke instellingen stortten, was evenredig aan de oneindige ver wachtingen die voor hen opengingen. Machtig en zoet bewoog in die dagen de verwachting van een groot heil, door strijd te winnen, van geloof aan vrijheid en gelijkheid die hij mee hielp verwezenlijken, het hart van den armsten zwoeger, den meest ruwen, onwetenden sans-culotte. Dit geloof gaf hem den moed het vuur te trotseeren van de onzichtbare bezetting der Bastille, op te trekken tegen de salvo's der Zwitsers, geposteerd op de trappen der Tuilerieën. Dit geloof gaf hem de kracht om maanden, jaren lang honger en ontbering te verdragen, niet te vertwijfelen toen na elke overwinning bleek, dat eigenlijk nog niets gewonnen was, maar zich opnieuw toe te rusten tot nieuwen aanval. Het rijk der vrijheid scheen soms vlak bij, de verwezenlijking van die gelijkheid, waarnaar de harten dorstten, nog slechts tegengehouden door den onwil, de grove zelfzucht en halsstarrigheid van een paar honderd of een paar duizend aristokraten. Was het wonder dat het revolutionaire volk deze maatschappelijke parasieten zag als de groote belemmering tot het algemeene heil, tot een leven van vrijheid en overvloed voor allen, dat het ze te dooden een daad van sociale rechtvaardigheid achtte en geen reden zag om het bloed zijner vijanden te sparen, meer dan het zijn eigen deed? Van het uitbreken der revolutionaire beweging af ontstaat in de massa's de drang haar aktie, dat is zich zelve te organiseeren. Het volk, dat optrekt tegen de Bastille, stelt leiders aan zijn spits en gehoorzaamt hun: zoo wordt uit de chaotische menigte een strijdbare schaar. De revolutie is een onvermoeid en hoogst voortvarend organisator: dit heeft na de fransche ook de russische omwenteling geleerd. Revolutionaire tijdperken doen als een warme voorjaarsstorm de organisaties omhoog schieten, die in tijdperken van geleidelijke ontwikkeling steen voor steen moeten worden opgebouwd. In de jaren 1789-93 ontstaan in Frankrijk duizenden politieke clubs en vereenigingen, waarvan de meeste ook onderling in verbinding staan. Zij zijn de brandpunten van het politieke leven, de scholen waarin de revolutionaire voorhoede haar politieke opvoeding krijgt. Tevens zijn zij in de latere fazen der revolutie de strijdorganen der revolutie, zij bereiden de der jaren '92 en '93 voor en geven hun leiding. | |
[pagina 65]
| |
Een geestelijke band, even belangrijk voor de massabeweging als de politieke clubs en federaties, vormde de revolutionaire volkspers. Te zamen met de volksmeeting was zij het voornaamste wapen der politieke propaganda. Haar dagelijksch toetsen van de handelingen der oude en later der nieuwe heerschers aan hun beloften en toezeggingen, haar voortdurende aanmaningen tot wantrouwen en waakzaamheid, verscherpten het bewustzijn der klassetegenstellingen bij de massa en vernietigden haar naïeve verbroederingsillusies. Haar vlijmende ontleding der gebeurtenissen, haar verontwaardigde beschuldigingen en vlammende oproepen wakkerden de politieke hartstochten en de revolutionaire energie aan, tot deze het punt bereikten waarop zij zich in gezamenlijke daden moesten ontladen. Natuurlijk waren de drijfveeren dezer energie niet altijd even sterk gespannen. Ook in revolutionaire tijdperken neemt het handelen den golvenden vorm aan, die het grond-rytme is van elke menschelijke werkzaamheid. Maar het kenmerkende van revolutionaire tijdperken is, dat zoowel het gemiddelde als de hoogtepunten der sociale golfbeweging die van evolutionaire perioden verre overtreffen. De massale akties der fransche revoluties ontwikkelden zich voortdurend in nauwen samenhang met de gebeurtenissen in de politiek-parlementaire sfeer. Van het bijeenkomen der Staten-Generaal af tot aan de laatste dagen der Konventie toe, waren het telkens parlementaire gebeurtenissen, die den laatsten stoot gaven aan het opkomen der volksbeweging. In even onophoudelijke en innige wisselwerking als ‘moreel’ en ‘fysiek’ geweld, staan in de revolutie ‘parlementaire’ en ‘rechtstreeksche’ aktie. Echter met dien verstande, dat de eigene beweging der massa's de diepste, meest elementaire faktor der revolutionaire ontwikkeling is, die in laatste instantie ook de richting en het tempo der parlementaire feiten bepaalt. Uit de studie der fransche revolutie blijkt, hoe groote organische veranderingen in de sociale struktuur en de sociale verhoudingen, in revolutionaire tijdperken in de eerste plaats hun beslag krijgen door de worsteling der klassen in het maatschappelijke strijdperk, en de botsingen der vertegenwoordigers van die klassen in het parlement, hoe gewichtig ook, toch slechts een sekundaire rol spelen. Door de massa-aktie vernietigde de revolutie de oude levensvormen en gaf zij aan de nieuwe gelegenheid zich te ontwikkelen. De massa-aktie verbrijzelde telkens opnieuw de belemmeringen, die het ontstaan der burgerlijke maatschappij-orde tegenhielden en schiep de instellingen, die deze orde tot haar vestiging behoefde. De massa-aktie bevruchtte de aktie der volksvertegenwoordiging, dreef deze telkenmale aan tot nieuwe ingrijpende maatregelen, tot juridische, dat is algemeen-nationale en beredeneerde regeling en ordening, van wat de massa zelve spontaan, intuïtief en plaatselijk schiep. |
|