Een overgang tot het socialisme
(1945)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 75]
| |
Vierde Hoofdstuk
| |
[pagina 76]
| |
stelsel. Het dichtst hierbij waren de Quakers en enkele monniksorden zooals de Franciscanen, die de gelofte van armoede hadden afgelegd. De socialistische opvoeding kan niet slechts, maar zij moet religieus zijn. Het gevoel van de broederschap aller menschen moet wortelen in het geloof, dat allen kinderen Gods zijn. De moeilijke taak, om de zelfzucht te onderdrukken, die zoo diep geworteld is in de menschelijke natuur, kan enkel tot op zekere hoogte slagen, wanneer zij de kracht heeft van een religieus gebod. De eisch: ‘Gij zult den Heer uwen God boven alles liefhebben en uw naaste als u zelven,’ hoe ook uitgedrukt, is de eenige bodem, waarin het zaad der socialistische overtuiging diep wortel kan schieten. De pogingen, in verschillende tijden en landen gedaan, om socialistische en communistische kolonies te stichten, hebben bewezen, dat de godsdienst de eenige kracht is, die menschen op den duur in staat stelt, hun zelfzucht te overwinnen of althans voldoende terug te dringen, om een leven van gemeenschappelijk bezit en gemeenschappelijken arbeid mogelijk te maken. Slechts de kolonies, die uit godsdienstig oogpunt gesticht werden, hebben zich geruimen tijd te midden van een wereld van partikulier bezit en produktie voor winst kunnen handhaven. Vóór mij ligt het bekende boek van J.W. Schotman: ‘Naar open water’. Een beoordeelaar noemt het een moedig en oprecht boek en ik wil dit niet tegenspreken. De schrijver analyseert daarin de overgeleverde opvattingen en denkbeelden inzake zedelijkheid en godsdienst, om ruim baan te maken voor den ‘nieuwen mensch,’ die zijn instinkten zal kunnen overwinnen, omdat hij ze zich bewust gemaakt heeft en zich door de rede laten leiden. Schotman beschouwt het Christendom in zijn verschillende vormen als de groote sta-in-de-weg voor den geestelijken vooruitgang. Over het Katholicisme oordeelt hij als volgt: ‘Verkapt polytheïsme in den heiligencultus, stereotiep en monotoon | |
[pagina 77]
| |
ritueel, dat vreemd is aan de eigenlijke, oorspronkelijke, symbolische beteekenis, dat zich met artistieke elementen van beeldende kunsten en muziek verweeft tot middeleeuwsche romantiek, die de zinnen, bekoort en door de groote menigte dan ook niet dan vlak-romanties wordt beleefd, de biecht als een gemakkelijke ziel-schoonmaak. Zonde en schuld: altaar en missen, gebeden, wijwater, het magies gebaar van kwast en zegenende hand.’ Ik kan niet anders dan dit oordeel even oppervlakkig als eenzijdig noemen, evenals dat over het protestantisme, dat als ‘star en huichelachtig’ wordt afgedaan. Van het Christendom in het algemeen meent Schotman: ‘Er is geen grooter disharmonie dan tusschen Christendom en zachtmoedigheid, geen schrijnender leugen.’ En dan deelt Schotman een paar krasse gevallen van christelijke onverdraagzaamheid en bekeeringsfanatisme mede, die hij in China heeft bijgewoond.Ga naar voetnoot1) Daarentegen stelt hij het Boeddhisme, de zachtste en humaanste van alle godsdiensten. ‘De Chineezen kennen de humaniteitsleer: Tusschen de Vier Zeeën zijn allen broeders.’ Niemand kan dieper overtuigd zijn dan ik van de schoonheid van het Boeddhisme, dat in vele opzichten op het Christendom gelijkt, evenals van die van het Hindoeïsme. Maar heeft Schotman, toen hij in China was, nooit gehoord van de gruwelijke moorden op zendelingen en van de onmenschelijk wreede straffen, die in China voor het geringste vergrijp worden toegepast? En heeft hij evenmin gehoord van den beschavingsarbeid der missionarissen in China, in Nieuw-Guinea, aan den Kongo? Van hun succesvolle pogingen tot bestrijding van afschuwelijke inheemsche geslachtsziekten? Van hun verdediging van de rechten der inboorlingen tegen onbillijke en ruwe behandeling door kapitalistische bezitters? Ik denk er niet over hier een apologie van Katholicisme of | |
[pagina 78]
| |
Protestantisme te schrijven, daarvoor ken ik beider donkere schaduwkanten te goed. Geen godsdienst, hoe verheven zijn beginselen en hoe vlekkeloos zijn stichter, of men kan ze in hem aanwijzen. God is de Algoede, Alwerkende en Alwijze Geest, die het leven in stand houdt en vernieuwt. Maar de bedienaars van den godsdienst zijn menschen, op weinige uitzonderingen na aan alle menschelijke zwakheden onderhevig, sommigen hunner verteerd door eerzucht en jaloezie, anderen in hooge mate gemakzuchtig en haast allen natuurlijk overtuigd, dat hun godsdienst de beste is, wat het gevaar van onverdraagzaamheid beteekent. Vooral wanneer zooals in den regel gebeurt, de godsdienst wordt vereenzelvigd met de kerk. Het Katholicisme heeft vele bewonderenswaardige kanten: zijn meesterlijke organisatie, zijn charitatieve instellingen, die door de offervaardigheid van millioenen in stand gehouden worden, zijn diepe menschenkennis en zijn lankmoedigheid tegenover allen die van goeden wil zijn. Maar het doel der kerk is gericht op de geestelijke beheersching der geloovigen. Zíj wil deze op de aarsche levensreis leiden tot de eeuwige zaligheid en is overtuigd, dat de mensch niet mondig kan worden. Haar geheele optreden is een uitvloeisel van deze overtuiging. Ik ken priesters, wier verdraagzaamheid even groot is, als die van den verdraagzaamsten vrijzinnigen protestant, maar de Katholieke Kerk kan niet verdraagzaam zijn, evenmin als het orthodoxe protestantisme met zijn leer der uitverkiezing. Daarom moet de Katholieke Kerk afwijzend staan tegenover het proletarische socialisme, dat staat en valt met de overtuiging der mogelijkheid van zelfbeschikking en zelfbestuur, dat is van de mondigheid der massa's. Het Katholicisme heeft echter vaak bewezen een zoo groot vermogen tot aanpassing te hebben, dat het zich waarschijnlijk even goed bij een socialistischen levensvorm zal aanpassen, als het dit bij den kapitalistischen heeft gedaan. Daarbij komt, dat de Christelijke godsdienst gegrondvest is op de fundamenteele gelijkheid aller menschen. | |
[pagina 79]
| |
Het socialisme is de doorbraak en de verwezenlijking van dit beginsel in het sociale leven. De opvoeding zal in de eerste plaats op de vorming van het karakter gericht zijn. Zij zal tot hoofddoel hebben, naast het inprenten van gemeenschapsgevoel en hulpvaardigheid, het kweeken van menschen, die zich beheerschen en thuisvoelen in de meest verschillende omstandigheden. Het beginsel van zelfwerkzaamheid en zelfbestuur, zooals dit op de Montessorischolen heerscht, zal algemeen toegepast worden, zonder te vervallen in het extremisme, dat in de eerste jaren van het bestaan der Sovjetrepubliek alle tucht afschafte en de positie der onderwijzers tegenover de kinderen tot een paskwil maakte. De opvoeding zal religieus zijn, dat wil zeggen doortrokken van het geloof aan een Hoogste Wezen, een Ondoorgrondelijke Macht, waartoe de mensch vol ontzag, dankbaarheid en vereering opziet. Het gevoel van schroom, dat in de kapitalistische samenleving haast verloren ging, zal in de socialistische tot nieuwen bloei komen. Met schroom en eerbied zullen alle menschen elkander naderen, omdat zij in elkaar een weerspiegeling eeren van den Goddelijken Geest; de kinderen zullen leeren, ondanks de ongedwongen kameraadschap tusschen hen en hun ouders en opvoeders, toch een zekeren schroom tegenover dezen en niet minder tegenover ouden-van-dagen te voelen. En de ouders en opvoeders zelven zullen van hun kant vol schroom de kinderen en jonge menschen naderen, die aan hun zorgen zijn toevertrouwd. De meetkunde en wiskunde, de natuurkunde, de sterrenkunde en de chemie zullen een ander karakter krijgen, wanneer hun stellingen, verschijnselen en wetten worden begrepen als openbaringen van de onbegrijpelijke grootheid Gods, welker kennis den mensch veroorlooft, op tallooze wijzen de natuurkrachten in zijn dienst te spannen. Aan de zedelijke en artistieke opvoeding zal bijzondere zorg besteed worden. Vooral die groote schrijvers zullen | |
[pagina 80]
| |
bestudeerd worden, wier werken een geest van liefde tot gerechtigheid en vrijheid, evenals van mildheid en verdraagzaamheid ademen. Bij het teekenonderwijs zal er niet zoozeer naar gestreefd worden om de leerlingen dingen te leeren voortbrengen, die aanspraak kunnen maken op schoonheid, dan wel, hen te leeren zich goed rekenschap te geven van wat zij zien en dit in lijn en vorm te kunnen vastleggen. Hun artistieke zin zal ontwikkeld worden door het bekijken van reprodukties van goede kunstwerken en het bezoek der schoonste openbare gebouwen van de stad hunner inwoning. Museumbezoek verveelt kinderen doorgaans, behalve wanneer deze klein van afmetingen zijn. De groote kerkhoven, waarin duizenden schilderijen bijgezet worden, kunnen hen niet boeien, terwijl daarentegen een gemeenschappelijk bezoek onder geleide bijv. aan de Amsterdamsche Beurs dit in hooge mate zal doen. Muziek zullen de leerlingen gedurende al de jaren van het schoolbezoek beoefenen. Zij is een onschatbaar middel tot versterking van de innerlijke harmonie, verdieping en verzachting van het gemoedsleven en ontwikkeling van het rhythmisch gevoel. Zij zal beoefend worden als koorzang, eerst met begeleiding en daarna ook à cappella, terwijl de muzikaal begaafden ook een of ander instrument kunnen leeren bespelen en kleine orkesten vormen. Dit is veel beter, dan dat de kinderen na de schooluren muzieklessen krijgen: niet allen ouders schikt het die te betalen en zich de instrumenten aan te schaffen. Ook is het gewenscht, dat de kinderen na schooltijd zooveel mogelijk vrij zijn, zoodat zij naar hartelust kunnen spelen en ravotten. In de nabijheid van elke school of annex daaraan zal een tuin zijn, waarin behalve bloemen ook vruchten en groenten zullen worden gekweekt. Omgang met planten onder deskundige leiding is een van de beste middelen, om geduld, zorgvuldigheid en eerbied voor het leven te leeren. Het spreekt vanzelf, dat ook bij het onderricht | |
[pagina 81]
| |
in plant- en dierkunde op het levenswonder nadruk gelegd zal worden. De levende talen zijn in den laatsten tijd op de middelbare scholen leelijk in het gedrang gekomen, het minst nog op de meisjesmulo, het ergst op de hoogere burgerscholen. Maar ook de leerlingen van de lycea kunnen in de derde of vierde klasse in den regel nog geen fransch of engelsch verhaal vlot lezen. Het is, dunkt mij, geen onredelijke eisch, dat in de school der toekomst alle leerlingen op hun zeventiende jaar ten minste twee moderne talen vlot zullen kunnen lezen, schrijven en spreken. Dit is gemakkelijk bereikbaar, wanneer men, evenals vroeger in de fransche school gewoonte was, in de vierde klasse met het onderwijs in een vreemde taal begint en dit zoo spoedig mogelijk in het medium van die taal geeft. De meeste kinderen leeren gemakkelijk talen, en daar de maatschappelijke ontwikkeling in internationale richting gaat, en reeds in den overgangstijd naar het socialisme veel gereisd zal worden en er vele internationale besprekingen en kongressen zullen worden gehouden, zal talenkennis onmisbaar zijn. Naast het engelsch als wereldtaal komen daarvoor vooral in aanmerking fransch, russisch, spaansch, italiaansch en een der skandinavische talen, terwijl kennis van het duitsch wenschelijk blijft om zijn filosofie en klassieke literatuur. Elke taal verwijdt den geestelijken horizon en dwingt den mensch in zeker opzicht, in de huid van een ander volk en een andere beschaving te kruipen. Op de gymnasia zal de studie der klassieke talen wel hoofdzaak blijven. Inplaats van het grieksch, zou men aan de leerlingen, die dit wenschen, gelegenheid kunnen geven het sanskriet of het chineesch te bestudeeren, de talen van de oudste beschavingen der wereld, die tot heden voortbestaan. Een groot hulpmiddel bij de talenstudie en tevens een middel om den horizon der kinderen te verruimen en een broederlijke gezindheid te kweeken zou zijn, om den ruil | |
[pagina 82]
| |
van oudere kinderen uit verschillende landen te organiseeren, en dit niet slechts in de vakantie, maar minstens gedurende een vol jaar, zoodat zij in het vreemde land geheel thuis raakten en het voelden als hun tweede vaderland, zooals vele oostenrijksche en hongaarsche kinderen dit na de jaren 1918/20 met Nederland deden. Leerlingen en professoren van Universiteiten en Technische Hoogescholen zouden insgelijks uitgewisseld kunnen worden. Met dit laatste is vóór den tweeden wereldoorlog tusschen Holland en België reeds een proef genomen. In de middeneeuwen was het gebruikelijk, dat de studenten aan verschillende universiteiten ook buiten hun eigen land studeerden, in de eerste plaats te Parijs. Ik stel mij voor, dat zulks in de toekomst weer gebruikelijk zal worden. Behoef ik nog te zeggen, dat ook Nederlandsch en geschiedenis een ruime plaats bij het onderwijs zullen innemen? Het is zoo vanzelfsprekend, dat kinderen hun moedertaal zonder fouten leeren schrijven en zuiver uitspreken, dat het onnoodig schijnt er een woord over te zeggen. En toch is het tegendeel waar. Zelfs na de invoering der ‘nieuwe spelling’, die zeker een groote vereenvoudiging der schrijftaal is, maar ook een verarming der taal, vindt men in brieven, ook van menschen die middelbaar of zelfs hooger onderwijs hebben genoten, niet zelden grammatikale fouten. En wat de uitspraak van het Nederlandsch aangaat, zoo is deze bij de groote massa bedroevend. De klankvorming laat alles te wenschen, zoodat onze schoone, welluidende taal tot een afschuwelijk grof en plat dialekt verhobbezakt wordt. Plat Amsterdamsch, Haagsch, Leidsch, Haarlemsch of Rotterdamsch - het is alles even erbarmelijk leelijk. Plat brabantsch, zeeuwsch, utrechtsch of groningsch is niet veel beter. Alleen de geldersche, drentsche en limburgsche tongval heeft een zekere bekoring. Door hierin verbetering te brengen, zal de school der toekomst haar taak als beschavingsinstelling volbrengen, het geestelijk peil der massa's verhoogen, en een der muren | |
[pagina 83]
| |
tusschen hen en de bevoorrechte minderheid helpen afbreken. De groote hulpmiddelen hiertoe zijn het hardop lezen, het voordragen en het zingen. In de werken onzer groote dichters en prozaschrijvers, van Maerlant tot Marsman, bezitten wij een onuitputtelijken schat om onze kinderen hardop te leeren lezen en voordragen. De kennis van die werken zal hun leven lang een bron zijn van artistieke vreugde en edele gevoelens. Geschiedenisonderwijs zonder het zich inprenten van data en namen is onmogelijk, wanneer men den leerlingen kapstokken ter hand wil stellen, waaraan zij hun kennis kunnen ophangen. Maar meer dan kapstokken zijn de meeste jaartallen en de meeste namen niet. Wanneer een kind de namen der graven van Holland, met de jaartallen hunner geboorte en regeeringsintree kan opdreunen, dan weet het feitelijk nog niets. Kennis der geschiedenis is kennis der ontwikkeling van een volk, van zijn wedervaren, zijn stijgingen en dalingen gedurende eeuwen, van zijn zeden en gewoonten, zijn voornaamste werken op het gebied van kunst en wetenschap, van de mannen en vrouwen die het zijn voorgegaan op geestelijk gebied of in den strijd voor recht en vrijheid. Het is kennis van de volksbewegingen, die een eind maakten aan een uitgeleefd stelsel en een nieuw hielpen tot doorbraak brengen. Kortom, geschiedenis is de kennis van het leven onzer voorouders in zijn rijke verscheidenheid en boeiende afwisseling, en zooveel mogelijk ook van de tallooze, vaak haast onnaspeurlijke oorzaken van groote veranderingen in denken, voelen en willen en in het geheele aspekt des levens. Over de invoering van zelfbestuur heb ik reeds iets gezegd; ik wil er hier nog bijvoegen, dat er zooveel mogelijk naar samenwerking tusschen opvoeders en leerlingen gestreefd zal moeten worden. De in geheime stemming door beide kategorieën gekozen kommissies zullen niet slechts verantwoordelijk zijn voor de reinheid der schoollokalen enz., zij zullen ook bevoegd zijn zich uit te spreken over | |
[pagina 84]
| |
ernstige vergrijpen van hun medeleerlingen. Zij nemen deel aan de schoolvergaderingen van ouders en onderwijzers en hebben daarin adviseerende stem. Zoo leeren de kinderen reeds vroeg, dat demokratie geen willekeur of wanorde behoeft te beteekenen, maar tot kern heeft het in harmonie brengen der rechten van het individu met die van het geheel. Op iedere school zal handenarbeid een verplichtend vak zijn. Elke leerling zal zich zooveel mogelijk in één ambacht moeten bekwamen, waarbij behalve op lust en geschiktheid ook gelet zal worden op de behoeften der gemeenschap. Immers, om de hooge kosten van het onderwijs althans voor een klein deel te dekken zonder de gemeenschap of den staat op buitensporige uitgaven te jagen, zal men ernaar streven de arbeidskracht der oudere leerlingen produktief te maken. Door wat zij in den tuinarbeid of in een of ander ambacht voortbrengen, zullen zij eenigszins bijdragen in het onderhoud der school. |
|