Een overgang tot het socialisme
(1945)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 51]
| |
Derde Hoofdstuk
| |
[pagina 52]
| |
zich te uiten. En in die vormen zal de waardevolle kern der burgerlijke demokratie, vrijheid van woord en pers, van vereeniging en vergadering, pas ten volle verwezenlijkt worden. Het is het ongeluk geweest van de russische en duitsche revolutie, dat zij niet steunden op een bewuste socialistische meerderheid. In Rusland waren enkel de arme boeren en de arbeidersvoorhoede socialistisch, in Duitschland was slechts een kleine minderheid der arbeiders en intellektueelen het. De russische sovjetrepubliek strandde op de klippen van diktatuur en terrorisme, terwijl de republiek van Weimar verzandde in de drabbige wateren van beginselloos opportunisme en lijdelijke halfslachtigheid. De socialistische demokratie onderscheidt zich wezenlijk van de burgerlijke, voor welke het hoogtepunt van het openbare leven de verkiezing der openbare lichamen door het algemeene, geheime en direkte kiesrecht is, zoowel in haar vormen als door den geest die ze bezielt. Socialistische demokratie is onbestaanbaar zonder de daadwerkelijke deelneming van alle meerderjarige mannen en vrouwen aan het openbare leven. Zij steunt op een goed ingelichte openbare meening, die door een vrije pers voortdurend op de hoogte wordt gebracht van de vraagstukken van den dag. De omkoopbaarheid van de pers, in sommige landen, zooals in Frankrijk op de meest schaamtelooze wijze, haar verworteling in den bodem der kapitalistische maatschappij, hebben haar in de laatste eeuw gemaakt tot een der sinisterste machten ter verdediging van de imperialistische belangen. De bevrijding der pers is een eerste voorwaarde tot de proletarische demokratie. Aangevuld werd het algemeen kiesrecht hier en daar door het recht van petitie - dat vooral in Engeland als een middel om de publieke opinie te bewerken en tot uiting te brengen met succes werd gebruikt - en het recht van amendement en initiatief door de burgerij, zooals het reeds geruimen tijd in Zwitserland bestaat. Echter, ook deze aanvullingen van de burgerlijke demo- | |
[pagina 53]
| |
kratie beteekenen nog bij lange na niet de uitoefening der regeeringsmacht door het volk. Zij beteekenen, dat het volk het recht bezit om zijn bestuurders te kiezen, kritiek op hun daden uit te oefenen en voorstellen in te dienen. Naarmate het staatkundig en ekonomisch leven ingewikkelder werd en het parlement zich met steeds meerdere aangelegenheden moest bemoeien, werd de funktie van parlementslid in stijgende mate tot een beroep, dat den ganschen mensch in beslag nam. Leiders van frakties konden hun werk onmogelijk af zonder de hulp van een partikulieren sekretaris, bij het bestudeeren van den wirwar van paperassen, die zij toegestuurd kregen. Een zekere specialisatie bleek noodzakelijk. Hoe kon men verwachten, dat de massa der gewone burgers, die hun dagelijkschen arbeid te verrichten hadden, met eenige kennis van zaken konden oordeelen over de meeste vraagstukken, waarover het parlement te beslissen kreeg? Slechts wanneer het belangrijke politieke en ekonomische wetsontwerpen gold, die de publieke opinie hevig in beroering brachten, doordat zij een in het oog loopend klassekarakter droegen, konden de massa's deze in hun groote lijnen begrijpen. Maar vaak school een addertje in het gras van een schijnbaar onbeteekenend ontwerpje, waar de argelooze burger niets van merkte eer het te laat was. Tot zaakkundig oordeelen is de arbeider, de boer en de middenstander enkel over aangelegenheden van lokaal belang of die met zijn beroep te maken hebben in staat. Deze kan hij overzien en de uitvoering ervan kontroleeren. Hieruit volgt, dat de demokratie in den overgangstijd naar het socialisme niet aan den top, maar aan den basis uitgebreid moet worden, wil zij meer zijn dan een schoonklinkende leuze. ‘De demokratie,’ aldus Viscount BryceGa naar voetnoot1) ‘behoeft plaatse- | |
[pagina 54]
| |
lijke zelfregeering als haar grondslag. Dat is de school, waarin de burger zich de gewoonte eigen maakt, om onafhankelijk te handelen en waarin hij leert, wat zijn plicht is tegenover den staat en hoe hij die kan nakomen.’ Het werk van De Kat Angelino, waarin dit voorkomt, handelt over de politieke ontwikkeling in Indonesië, maar zeer veel van wat hij zegt is, evenals de schrijvers die hij aanhaalt, evenzeer, van toepassing op het Westen. Of kunnen wij hieraan twijfelen, wanneer hij het bekende gezegde van Goepta citeert, dat ‘het zekerste en doelmatigste middel om zich een ruimen (demokratischen) basis te verschaffen, is het gebruiken van de instellingen waarover wij reeds beschikken, om ons land te dienen en vooruit te brengen.’ ‘De lagere rechtsgemeenschappen,’ aldus De Kat Angelino, ‘zijn de fundamenten, in welke de toekomst wordt voorbereid. Een lokaal patriotisme moet ze schragen, zooals de centrale rechtsgemeenschappen moeten steunen op een krachtig eenheidsbesef.’ Hoe juist dit ook is, toch wil ik eraan toevoegen, dat dit lokale patriotisme niet minder gevaarlijk is dan het nationale, zij het op andere manier. Weliswaar biedt het geen gelegenheid tot koloniale veroveringen en uitbuitingspolitiek, maar des te meer tot enghartige geborneerdheid en kleinzielige gehechtheid aan het dorp of de stad, waar men geboren is, die vaak samengaat met ongemotiveerde minachting voor andere plaatsen. Dit geldt in versterkte mate voor het provincialisme. Vooral behartigenswaardig in de uitspraken van De Kat en die der door hem aangehaalde schrijvers, is de overtuiging, dat de demokratie om echt te zijn ‘van onderen op moet worden opgebouwd.’ Hoe juist is ook de volgende opmerking van Viscount Bryce: ‘Wanneer de samenwerking bij den arbeid van het behartigen en beheeren der gemeenschapsbelangen wordt georganiseerd, dan behoort elke reeds bestaande vorm van zelfregeering te worden benut. Iedere maatschappelijke groep, die de menschen vereenigt tot een gemeenschap, draagt er het zijne toe bij, om de gewoonte | |
[pagina 55]
| |
van gemeenschappelijke actie te vormen en het bewustzijn van de plichten ten opzichte van anderen, waarin de fundamenteele basis van het burgerlijk bewustzijn is belichaamd. Indien eenige bestaande lokale of sociale eenheid geschikt is om te worden omgezet in een orgaan van zelfregeering, dan moet zij daartoe worden benut.’ Tot zoover De Kat Angelino. Welke zijn nu de organen, die men in den overgangstijd tusschen kapitalisme en socialisme kan gebruiken om de demokratie van onderen op te organiseeren? Het zijn in West-Europa en Amerika: allereerst de vakvereenigingen, de coöperaties en de gemeenteraden. Met al hun zwakheden en gebreken, hun burgerlijkheid en gebrek aan sociaal idealisme, zijn de vakvereenigingen toch de groote schepping der arbeidersklasse gedurende de laatste eeuw geweest. Niet slechts groote voordeelen in ekonomisch en politiek opzicht heeft deze daaraan te danken, maar ook voor een belangrijk deel haar geestelijke vooruitgang. Duizenden en tienduizenden eenvoudige mannen uit de arbeidersklasse, die slechts een zesjarige school hadden afgeloopen, hebben als vakvereenigingsbestuurders vaak tot in den nacht zitten werken, hetzij voor de aangelegenheden hunner vakvereeniging, of om het in hun kinderjaren verzuimde in te halen en zich op de hoogte te stellen van kundigheden, die zij tot het uitoefenen hunner funktie behoefden. Millioenen arbeiders hebben in hun vakvereeniging geleerd hun persoonlijk belang achter te stellen bij een enger of ruimer groepsbelang, somtijds bij dat van hun geheele klasse en in dagen van groote spanningen, als de weegschaal tusschen oorlog en vrede heen en weer schommelde, ook wel bij dat van de menschheid. Ter wille van ideale doeleinden, als protest tegen het onderdrukken en mishandelen van weerloozen, hebben zij, met gevaar voor vrijheid en leven, groote betoogingen of algemeene stakingen gedekreteerd. Neen, wij kunnen noch willen de vakvereenigingen bij | |
[pagina 56]
| |
den opbouw van het socialisme uitschakelen, Laat men hun, terecht, nog zooveel bureaukratie en overdreven centralisatie verwijten, - het syndikalisme heeft hierop volkomen terecht scherpe kritiek uitgeoefend - voor de arbeiders zijn ze een stuk van hun leven en elke strooming, die tegen hen ingaat en ze wil afschaffen, is tot ondergang gedoemd. De schepping der raden was de groote daad der russische arbeiders in de revolutie van 1917. Zij gaf aan onwetende en ongeorganiseerde millioenen den eenigen basis, waarop zij voor hun belangen konden opkomen en een macht vormen. De raden-organisatie omvatte alle produktieelementen der maatschappij, vanaf de ingenieurs en kunstenaars tot de keukenmeisjes en schoenpoetsers. Maar ook in Sovjet-Rusland bleken de vakvereenigingen naast de raden onmisbaar, zooals in het Westen naast de vakvereeniging de raden dit zullen blijken. Echter om hun taak in het wordende socialisme te kunnen vervullen, zullen zij een groote gedaantewisseling moeten ondergaan. Wanneer ik hier de term ‘vakvereeniging’ gebruik, dan is dit, omdat die sedert tientallen jaren burgerrecht heeft verkregen. De vakvereenigingen zijn echter in hun huidigen vorm volkomen verouderd en zullen vervangen worden door industrieverbanden. Allen, die een funktie vervullen in een of andere industrie, zooals den mijnbouw, den machinebouw, den scheepsbouw, het textielbedrijf enz., zullen zich in een dergelijk verband, dat natuurlijk in onderafdeelingen gesplitst zal worden, moeten vereenigen. De wanden, die heden de beoefenaars van eenzelfde bedrijf scheiden, zullen verdwijnen. Hoofd- en handarbeiders zullen opkomen voor hun speciale belangen, maar ook tezamen beraadslagen over de belangen van het bedrijf, waarin beide kategorieën medezeggingschap zullen hebben. Wat speciaal ons land aangaat, zoo spreekt het vanzelf, dat de vijf verschillende vakcentralen zullen verdwijnen. Zoolang nog geen fusie bereikt is, zal een vorm van | |
[pagina 57]
| |
federatieve samenwerking gevonden moeten worden, die de bestaande scheidingen overkoepelt. Ook voor Nederland zal het oprichten van raden noodig zijn; op welke gebieden dit voornamelijk geschieden kan, zal de praktijk moeten uitwijzen. Een hunner grootste voordeelen is, dat zij geen aanleiding geven tot bureaukratisme. Een ander, nog belangrijker, dat zij alle arbeiders van een fabriek, een werkplaats een kantoor, een winkel of een restaurant omvatten en ze opvoeden tot zelfbestuur en gemeenschapsgevoel. In Engeland werden reeds gedurende den eersten wereldoorlog, vooral in de machine-industrie aan de Clyne, fabriekscomité's opgericht, die tot taak hadden de sociaalpatriottische besturen der vakvereenigingen te kontroleeren en groote akties, stakingen of demonstraties der arbeiders voor te bereiden en te leiden. Zij vervullen vrijwel dezelfde funkties als de russische raden, onder een anderen naam. Op het platteland, waar de vakorganisatie nog uiterst zwak is, zullen de raden een uiterst belangrijke taak hebben te vervullen. Zij zullen te zamen met de coöperatie de arbeiders, kleine boeren en neringdoenden moeten verlossen uit hun isolement en ze opvoeden tot minder bekrompen en egocentrische wijzen van denken en voelen. De dorpsraden, bestaande uit alle meerderjarige inwoners, zijn voor het platteland de doelmatigste vorm van organisatie, vooral daar, waar geen eenigszins belangrijke industrie bestaat. ‘Dorpsraden’ is eigenlijk slechts een andere naam voor ‘Gemeenteraden’. Althans hun beider funkties zullen in vele opzichten in elkander loopen. In groote, eenigszins verspreid liggende dorpen in eenzelfde plattelandsgemeente zal in elk dorp een gemeenteraad gevestigd moeten worden. De huidige toestand, waarin kleine, verstrooid liggende dorpen van één middenpunt uit worden geadministreerd, is door en door ondemokratisch en leidt ertoe, dat de kleine dorpen aan het Centrum opgeofferd worden. Elk dorp een raad, die de gemeenschappelijke belangen der dorpelingen | |
[pagina 58]
| |
in kultureel en hygiënisch opzicht bevordert. En in dien raad, zooveel mogelijk iedere man en vrouw een funktie, al is het van nog zoo ondergeschikten aard, zoodat alle gemeentenaren tot zelfwerkzaamheid en zelfbestuur worden opgevoed. Zooals ook het kleinste dorp zijn kerk, zijn school en zijn postkantoor heeft, zoo zal, hopen wij, er weldra geen dorp meer zijn, zonder openbaar leeszaaltje in het klubgebouw en kleine bibliotheek, in de eerste plaats op opvoedkundig gebied; zonder sportterrein en gymnastieklokaal, zonder ontwikkelingsklub met gemeentelijke subsidie, die 's winters lezingen, muziekuitvoeringen en de vertooning van goede films organiseert; zonder kook- en naaikursussen en zonder konsultatiebureau voor zuigelingen. Daar, waar een coöperatie bestaat, zal de gemeenteraad zooveel mogelijk met haar samenwerken. Bestaat zij niet, dan zal hij probeeren haar op te richten. Mocht dit om een of anderen reden onmogelijk zijn, dan zal de raad moeten uitmaken, of hij de oprichting van een gemeentelijke bakkerij en gemeentelijke bazaar ter hand zal nemen, de bezitters van de partikuliere zaken uitkoopen en hun een funktie in de gemeentewinkels aanbieden zal. Zoodoende zal een generatie opgroeien, die de publieke zaak als haar eigen aangelegenheid beschouwt en een betrouwbare demokratie zal aan den basis der gemeenschap ontstaan. Natuurlijk vormt de dorpsraad een veel te enge basis voor alle bemoeiingen, die het algemeen welzijn betreffen. Was hij de eenige instelling van demokratisch zelfbestuur, dan zou in hem een geest van akelige benepenheid opkomen en hij opgaan in lokale belangen. De plattelandsbevolking zou onverschillig blijven voor het wel en wee van het eigen volk en dat der menschheid. De dorpsraden en de dorpskoöperaties zijn niet het gebouw der socialistische demokratie zelf, maar enkel zijn fundament. Dat gebouw moet samengesteld zijn uit grootere eenheden, die met de belangen van wijde levenskringen rekening houden. In Rusland heeft men het gebouw der Sovjet-demokratie | |
[pagina 59]
| |
opgetrokken uit een groot aantal verschillende raden, die ten deele door indirekt stemrecht gekozen werden. Of deze ingewikkelde inrichting op den duur behoorlijk gefunktionneerd zou hebben, vermag ik niet te beoordeelen. De diktatuur der communistische partij maakte reeds korten tijd na de aanneming der Sovjet-konstitutie, die bedoelde de vormen van een proletarische demokratie vast te leggen, het geheele radenstelsel tot een illusie. Den opbouw van het maatschappelijk geheel kan men zich op verschillende wijze voorstellen; in elk geval moet er op zijn minst een schakel zijn tusschen de gemeente- en de provinciale raden. Men zou die bijvoorbeeld kunnen aanbrengen, door enkele afgevaardigden uit een bepaald aantal dorpen tot een distriktsraad te vereenigen. In ons land hebben de waterschappen een gewichtige funktie; ook zij zullen volgens de eischen der proletarische demokratie moeten worden ingericht. De groote steden brengen hun eigen problemen mee. De gemeenteraden van Amsterdam en Rotterdam krijgen een budget vóór zich, dat dat van het geheele Koninkrijk der Nederlanden een halve eeuw geleden overtreft. De wethouder van financiën moet even doorkneed zijn in de vraagstukken der gemeentelijke belastingen, als de ministers in die van hun ressort. Beiden moeten zij bekwame, beleidvolle en energieke menschen zijn, om de problemen te kunnen oplossen, die de administratie eener gemeente met een half millioen inwoners hun stelt. Zij vermogen dit enkel mede door de voorlichting van deskundigen. Vandaar dat aan elke groote gemeente ingenieurs en bouwkundigen verbonden zijn. Het gemeentelijk socialisme heeft in de laatste tientallen jaren een reusachtig gebied veroverd op het partikuliere bedrijf. Wij kunnen ons den vroegeren toestand te nauwernood meer voorstellen, dat gas, electriciteit en waterleiding in handen waren van partikuliere bezitters. Het heeft zoowel deze instellingen als de telefoon en de tram in eigen beheer genomen. Het heeft ziekenhuizen en sanatoria, te- | |
[pagina 60]
| |
huizen voor ouden-van-dagen en speeltuinen, lagere en middelbare scholen geopend. Het heeft badhuizen, zwembassins en inrichtingen voor onbehuisden en voor verwaarloosde kinderen gesticht. In tijden van krisis of schaarschte heeft de gemeente levensmiddelen ingekocht en getracht door centrale keukens de nood der massa's te lenigen. Zij heeft ernaar gestreefd naar kapitalistischen maatstaf behoorlijke woningen aan de arbeidersklasse te verschaffen, - woningen die zich in elk geval van de vroegere in hygiënisch opzicht gunstig onderscheiden, al zijn zij vaak van een geestdoodende nuchterheid vergeleken bij de veel minder hygiënische, maar gezellige en warme woningen in oude stadsgedeelten, zooals de Amsterdamsche Jordaan. En de raad heeft, ten slotte, aan tienduizenden gemeentewerklieden, beambten en ambtenaren behoorlijke arbeidsvoorwaarden bezorgd, scheidsgerechten ingesteld, die waken tegen willekeurig ontslag en andere straffen en een redelijke pensioenregeling ingevoerd. Maar ook het gemeentelijke socialisme vond tamelijk enge grenzen in de klasse-tegenstellingen. Nergens zijn deze zoo groot als in de steden, nergens is de opeenhooping van het kapitaal en in samenhang daarmee de weelde zoo enorm. In de laatste halve eeuw voor den tweeden wereldoorlog verrezen aan den buitenkant der steden nieuwe wijken, waar de aanzienlijke burgers prachtige woningen lieten bouwen met garages en tuinen. Geheele streken van ons land, zooals die tusschen Den Haag en Leiden, werden letterlijk overdekt met bekoorlijke, riante landhuizen. In meubilair en kleeding, in sieraden en bont, in auto's en zeiljachten, bereikte de weelde een hoogtepunt. Die weelde was in den regel niet brutaal of opzichtig; integendeel muntte zij in vele gevallen uit door goeden smaak en verfijning. Vergeleken bij den levensstandaard der welgestelden was die der groote massa's bekrompen en armzalig. Zoomin het gemeentelijke socialisme als de vakbeweging konden daar iets aan veranderen. | |
[pagina 61]
| |
Dit was natuurlijk niet slechts het geval in Nederland, maar in alle kapitalistische landen, ofschoon de oorlog van 1914 tot een algemeene verarming van Europa leidde. Alle volken, die oorlog gevoerd hadden, de overwinnaars zoo goed als de overwonnenen, leden daaronder. Echter, deze verarming was zeer betrekkelijk. Wie de badplaatsen en ‘Kurorte’ zag, waar de ‘upper ten’ jaarlijks samenstroomden, - plaatsen als Monte Carlo, Cannes, Biarritz, Pau, St. Moritz en Pontresina - kon zich daarvan overtuigen. De arbeider mocht er 's Zondags in zijn goedkoop confektiepakje, uitzien als een heer, hij mocht lid zijn van een reisvereeniging en 's zomers met een aantal anderen een week kunnen doorbrengen in de Ardennen of Parijs, er bleef een afgrond gapen tusschen zijn levensomstandigheden, zelfs wanneer hij niet met langdurige werkloosheid of ziekte had te kampen, en die der leden van de kapitalistische klasse. En die afgrond werd voortdurend breeder en dieper. Alleen in geestelijk opzicht was dit, althans voor de voorhoede der arbeidersklasse, niet het geval. Betere scholen, herhalingsonderwijs, het Instituut voor Arbeidersontwikkeling, de Volksuniversiteiten en de Openbare Leeszalen, dit alles gaf, in verband met de verkorting van den werkdag, aan de arbeiders die dit verlangden, gelegenheid om kennis en beschaving op te doen, terwijl de organisatie van volksconcerten en het bezoeken onder geleide van musea en tentoonstellingen het hun mogelijk maakten hun kunstzin tot ontwikkeling te brengen. Weliswaar vertoonde die kennis groote leemten, en stond hij in vele opzichten ten achter bij de resultaten der systematische ontwikkeling, die de kinderen der welgestelden op lycea, gymnasia en hoogescholen genoten. Maar de invoering van het schoolgeld naar inkomen en de ruimere toekenning van beurzen maakten het voor de meerbegaafden onder de jonge arbeiders soms mogelijk van het middelbaar en hooger onderwijs gebruik | |
[pagina 62]
| |
te maken, al beteekende dit voor hun ouders een groote opoffering. Zij die uit begeerte naar kennis na het afloopen van de lagere school verder werkten en gingen studeeren, deden dit allicht met ijver en toewijding, wat van de jongelieden uit de burgerlijke klasse niet altijd gezegd kon worden. In den overgangstijd tusschen kapitalisme en socialisme zullen de bestuursorganen in het snelst mogelijke tempo, dat het gevaar niet meebrengt van maatschappelijke ontwrichting, de bezitters der reuzenbedrijven, die de grondstoffen en verkeersmiddelen monopoliseeren, onteigenen. De mijnen, de petroleumbronnen, de fabrieken van vliegtuigen, auto's, schepen, machines enz. zullen in het bezit der gemeenschap overgaan. Voor eenige uiterst belangrijke grondstoffen, zooals steenkool, olie en ertsen, zullen internationale lichamen in het leven geroepen moeten worden, die ze in het belang der gemeenschap zullen beheeren. In deze lichamen zullen naast statistici en staathuishoudkundigen ook de verschillende kategorieën van hen, die in het bedrijf werken, opgenomen worden. De beste middelen om de klassescheidingen in den loop van een of twee generaties verder te dempen, zijn in de eerste plaats: de drastische beperking van het erfrecht en in de tweede, de invoering van eenzelfde opvoeding tot aan het zeventiende jaar van alle kinderen, dat is een tienjarige leerplicht. De absolute afschaffing van het erfrecht, zooals men dit in Sovjet-Rusland na de revolutie van 1917 had gedaan, - men is er trouwens weldra van teruggekomen - is in hooge mate onbillijk. Waarom zou men aan ouders verbieden om de spaarpenningen, die zij door hun arbeid hebben verworven, aan hun kinderen te vermaken, of aan kinderloozen, dit aan een geliefden bloedverwant of vriend te doen? Het groote partikuliere kapitaal onteigenen, en de uitbuiting van arbeidskrachten onmogelijk maken, beteekent den boom aan den wortel vellen. Zijn takken en twijgen kan men rustig laten zitten: zij zullen van zelve verdorren. | |
[pagina 63]
| |
Positieve middelen tot de overwinning der klassetegenstellingen zijn de uitbreiding van het gemeentelijk socialisme en de coöperatie. Wat het eerste betreft, laat ons hopen dat de tijd niet ver meer is, waarin de gemeente gas, electriciteit en water gratis aan alle burgers kan leveren, zonder vrees dat dezen daarvan misbruik zullen maken. Men zou kunnen beginnen met de tram op enkele uren gratis te laten gebruiken. Het lijkt niet waarschijnlijk, dat vele menschen louter voor hun plezier onnoodige ritten zullen maken. De coöperatie is in ons land pas in het begin van haar ontwikkeling, die nog voor groote uitbreiding vatbaar is. In de steden zijn de coöperatieve bakkerijen en winkels van kruidenierswaren onder de arbeidersklasse reeds sedert jaren ingeburgerd. Ook de middenstand bezit bloeiende, uitstekend ingerichte coöperaties van levensmiddelen, zooals ‘Eigen Hulp’. Op het platteland vinden wij coöperatieve vereenigingen voor aankoop van kunstmest en zaden, het huren van door elektrische kracht gedreven werktuigen enz. Dit alles is van veel belang geweest om den kleinen boer uit zijn isolement te verlossen en de scherpste kanten van zijn individualisme af te slijpen. Het is echter nog slechts een begin. Het was de overtuiging van Lenin, dat de russische boeren, met uitzondering van de koelaki (zooals de rijke dorpswoekeraars heetten) niet gewelddadig onteigend moesten worden. Zij zouden tot het communisme komen door het voorbeeld van den grooten, met behulp van trakteren en andere machines in de staatshoeven uitgeoefenden landbouw en door de coöperatie. Had de Sovjetrepubliek na Lenins dood volgens deze overtuiging gehandeld, de geschiedenis der ekonomische ontwikkeling op landbouwgebied zou in Sovjet-Rusland niet met zooveel bloed en bittere tranen geschreven zijn. De coöperatie heeft in den overgangstijd de belangrijke taak om voortbrenger en verbruiker tot elkaar te brengen met uitschakeling van de talrijke tusschenpersonen, die thans de prijzen der gebruiksgoederen onnoodig verhoogen. | |
[pagina 64]
| |
Met behulp der gegevens, die de statistiek te harer beschikking stelt, zal zij de voortbrengselen van veeteelt en tuinbouw rechtstreeks aan de stedelijke bevolking afleveren. Gemeentelijk socialisme en coöperatie zullen in voortdurende samenwerking de voorziening in de behoeften der bevolking onderling verdeelen. Zoolang echter de landbouw individualistisch bedreven wordt, blijft hij een vreemd lichaam in de socialistische gemeenschap. Pas wanneer de boer gaat inzien, dat de talrijke machines, welker gebruik zijn arbeid aanzienlijk zou verlichten, slechts toegepast kunnen worden in het grootbedrijf, zal een nieuw geslacht misschien bereid gevonden worden het particulier bezit van den grond in coöperatief bezit om te zetten. Dan zal ook voor den landbouwer het uur der verlossing geslagen hebben. De tot coöperaties omgezette bedrijven zullen een omvang hebben, die het gebruik van motorploegen, maai-, bind- en dorschmachines loonend zal maken. Er zal in den land- en vooral in den tuinbouw altijd nog heel wat arbeid overblijven, die met de hand moet worden verricht. De verzorging van het vee en het melken - van het elektrisch melken is men teruggekomen - zijn hiervan een paar voorbeelden. Maar het aardappelrooien kan zeker machinaal gebeuren en geen boer zal betreuren, dat deze geestdoodende en in natte najaren onaangename en ongezonde arbeid hem afgenomen wordt. Het onmenschelijk gezwoeg van den landarbeider in de zomermaanden zal tot het verleden behooren, al zal de arbeidsdag geregeld moeten blijven naar het jaargetijde. Er is geen sprake van dat de boer, door zijn partikulier bezit op te geven, zijn geheele bestaan zal moeten veranderen. Hij kan rustig in zijn huisje blijven wonen, zijn vee en zijn kippen verzorgen en wat groenten verbouwen voor eigen gebruik. Het gaat enkel om de omzetting van den landbouw en de groote veeteelt tot de socialistische bedrijfswijzen. Deze zal, door den zwoegenden boer meer vrijen tijd te geven, het hem mogelijk maken om zijn kennis op agrono- | |
[pagina 65]
| |
misch of ander gebied te vergrooten en hem veroorloven deel te nemen aan het gemeenschapsleven en het beheer van zijn dorp. Zoo zal gaandeweg het groote verschil tusschen den boer en de andere leden der gemeenschap verminderen. Wat den tuinbouw aangaat, zoo zijn er zeker ook machines, die b.v. voor het schoffelen en wieden kunnen worden gebruikt. In den tuinbouw onder glas is de arbeid in sommige seizoenen, vooral in strenge winters, als er ook 's nachts gestookt moet worden, uiterst zwaar. Wat dit laatste aangaat, zou ongetwijfeld een wijze van verwarming door warme lucht of warm water ingevoerd kunnen worden, waardoor een groot aantal kassen van een centraal punt uit gestookt zouden kunnen worden. Ook hier is coöperatie aangewezen, zoo niet de moderne bevriezingstechniek van vruchten en groenten de warmhuizen en kassen in verloop van tijd overbodig maakt. De uitzending van zooveel mogelijk vakantiekolonies naar het platteland, zoodat de kinderen uit de groote steden het boerenbedrijf met zijn lief en leed zullen leeren kennen en begrip krijgen van een arbeid, die in voortdurend kontakt met de natuur geschiedt, zal hun horizon verruimen en meer eerbied geven voor degenen, die met Gods hulp ons dagelijksch brood voortbrengen. Er blijft mij nog over, om in dit hoofdstuk iets te zeggen over de instellingen, die den top van de maatschappelijke pyramide zullen vormen, of, om het oude woord te gebruiken, die van den staat. Zoolang deze nog niet overbodig is, moeten zijn funkties tot het hoognoodige beperkt worden. ‘De staat wordt niet afgeschaft, maar hij sterft af,’ was de russische formule. In de Sovjet-Republiek is daarvan weinig te merken geweest; integendeel heeft de sovjetstaat in toenemende mate de prerogatieven der raden en vakvereenigingen aan zich getrokken en hun zelfbeschikkingsrecht vernietigd. En het staat te vreezen, dat dit in de toekomst opnieuw zou gebeuren met elken staat, die ten eerste het instrument is eener partij en ten tweede zijn voornaamste | |
[pagina 66]
| |
steunpunt vindt in de militaire macht. Wie staat zegt, zegt overheersching; een ‘vrije staat’ is een contradictio in terminis. De afschaffing niet slechts van staande legers, maar ook die van den dienstplicht, is de eerste voorwaarde tot de duurzame bevrijding der volken van de heerschappij eener klasse van maatschappelijk bevoorrechten. Deze behoeven geen kapitaalbezitters te zijn, zooals Rusland ons leert. Zijn geschiedenis sedert 1917 levert het bewijs, dat het gemakkelijker is een revolutie te maken, dan te zorgen dat haar vruchten niet verloren gaan. De plooi die een duizendjarige dienstbaarheid den zielen ingedrukt heeft, wordt niet gemakkelijk weer uitgewischt. De aaneensluiting der volken in een federatief verband zou de opheffing van het militairisme beteekenen. Een klein internationaal politiekorps met een afdeeling in elk land en niet zwaarder gewapend dan de huidige politieagenten, zou voldoende zijn om bij onverwachte gebeurtenissen als aardbevingen, overstroomingen of groote branden de orde te handhaven. Ten slotte nog een kort woord over den vorm van het staatsbestuur aan den top. Ongetwijfeld is de federatieve republiek de vorm, welke het beste past bij het proletarisch socialisme. Echter, men moet rekening houden met de geschiedenis, de traditie en den volksaard. De meerderheid van ons volk is niet republikeinsch gezind, maar gehecht aan de konstitutioneele monarchie onder ‘het huis van Oranje’, dat hier eeuwenlang heeft geregeerd. Dit feit biedt zekere waarborgen, dat de overgang naar de nieuwe samenleving zich zal kunnen voltrekken zonder groote schokken. Daar komt nog bij, dat het zeer ondemokratisch zou zijn om aan het volk, zoolang het in meerderheid een bepaalden regeeringsvorm wenscht, een anderen op te dringen. In den overgangstijd naar het socialisme zal de staat nog verschillende funkties moeten vervullen. Hij zal, in samenwerking met ouders en opvoeders, toezicht moeten houden | |
[pagina 67]
| |
op het openbaar en het bijzonder onderwijs en op de gezondheidszorg. Hij zal waken over de nakoming derarbeidswetgeving. Hij zal belastingen heffen op inkomen en vermogen. Noodeloos te zeggen, dat alle indirekte belastingen en accijnzen onder het nieuwe régime zullen worden afgeschaft. Hij zal de post, telefoon en telegraaf administreeren in samenwerking met alle betrokkenen in het bedrijf en ditzelfde doen voor andere genationaliseerde bedrijven, zooals den mijnbouw en de spoorwegen. Hij zal de drankbestrijding steunen en met de vereenigingen tot bescherming der jeugd optreden tegen de ontaarding, die de oorlog voor de jonge generatie heeft veroorzaakt. Terwijl zijn politieke funkties steeds meer zullen ineenschrompelen, zal het veld zijner werkzaamheden op kultureel, ekonomisch en sociaal gebied zich aanvankelijk uitbreiden tot een nieuw geslacht, dat het gemeenschapsgevoel in het bloed zit, is opgegroeid. Ter vervulling der ekonomische funkties van den staat zal hij zich laten bijstaan door bijzondere organen van ter zake kundigen, de industrieraden, die door alle in een bedrijf werkzamen voor dat bedrijf gekozen zullen worden. Deze organen zullen tot taak hebben om, in voortdurende samenwerking met de beoefenaars der statistiek, den omvang voor eiken tak van produktie vast te stellen en te streven naar de invoering van nieuwe methoden en machines voor eiken zwaren, ongezonden of geestdoodenden arbeid. Bijzonderen zorg zal de staat besteden aan de verbetering der volksgezondheid, waarbij duizenden vrouwen een dankbaren werkkring zullen vinden. De bestrijding van volksziekten, zooals tuberkulose en rheumatiek, zal met kracht ter hand genomen worden. Jonge artsen zullen uitgezonden worden naar verschillende landen, om de therapie, die daar wordt toegepast, te bestudeeren. Op kosten van de verschillende gemeenschapsorganen zullen kinderen en jonge menschen, waarvan de arts vreest, dat zij vatbaar voor tuberkulose zijn; een verblijf aan zee, in de bergen of in het zuiden doormaken. | |
[pagina 68]
| |
Ook de bestrijding der geslachtsziekten zal met alle kracht ter hand genomen worden. Zoo op één gebied het woord geldt, dat voorkomen beter is dan genezen, dan wel op dit. Voorkomen beteekent hier ten eerste voortdurende voorlichting en ten tweede verhooging van het zedelijk peil der bevolking. Deze is verreweg het voornaamste. De afschuwelijke toeneming van alle vormen van onzedelijkheid en ontucht gedurende den oorlog is waarlijk niet te wijten aan onwetendheid over hun gevolgen, maar in bijna alle gevallen aan gemis aan godsdienstig en zedelijk bewustzijn. Veel geduld, toewijding en offervaardigheid zullen noodig zijn om de verwildering der oorlogsjaren te boven te komen. De openbare school en de jeugdvereenigingen hebben hier een belangrijke taak te vervullen. Zij zullen zoowel kennis omtrent het geslachtsleven en de gevaren, die zedelooze praktijken voor de gezondheid meebrengen, moeten brengen, als in de jeugd afschuw wekken voor eiken ruwen en groven geslachtelijken omgang, en geestdrift voor de idealen van reinheid en kuischheid. Men moet op de verbeelding der jeugd werken door het verhalen van schoone legenden en van de levens van beroemde mannen, zooals Dante en Tolstoi, die tegen hun hartstochten geworsteld en de zonden hunner jeugd tot in hun ouderdom bitter berouwd hebben. Een ander middel tot de verhooging van het zedelijk peil der bevolking is de ondersteuning en aanmoediging van alle vereenigingen, die een humanitair karakter dragen. Ik noem onder meer die der ‘Geleidehonden voor blinden,’ de ‘Vereeniging tot bescherming van dieren,’ en de ‘Antivivisektiebond’. Zoolang de meerderheid der artsen vivisektie voor onmisbaar houdt, kan deze helaas niet afgeschaft worden. Maar wel is het mogelijk om deze satanische uitwas der moderne beschaving - het woord is van Gandhi - onmiddellijk in hooge mate in te doen krimpen. Daartoe moet nauwkeurig vastgesteld worden, in welke gevallen vivisektie werkelijk noodzakelijk is voor wetenschappelijke onder- | |
[pagina 69]
| |
zoekingen, die een nawijsbaar praktisch nut hebben. Aan de Vereeniging voor Dierenbescherming zou men het toezicht kunnen opdragen, dat deze zoo pijnloos mogelijk geschiedt. Ik voor mij zou gaarme zien, dat de laboratoria der geneeskundige fakulteiten, waar de vivisektie wordt toegepast, te allen tijde toegankelijk waren voor jonge menschen van boven de 16 jaar. Het gezicht van de menschonteerenden mishandeling, die daar op levende wezens wordt toegepast, de uitdrukking van namelooze angst in de oogen der weerlooze slachtoffers van menschelijke wreedheid zou, stel ik mij voor, velen van hen, die gewend zijn hun huisdieren te streelen en te vertroetelen, tot overtuigde antivivisektionisten maken, evenals het bezoeken van de stedelijke abattoirs, hoe proper en hygiënisch ook ingericht, naar ik hoop aanhangers van het vegetarisme zou kweeken. Echter pas wanneer de geneeskunde teruggekomen zal zijn van haar materialistische dwalingen en heeft leeren inzien dat ‘hij die verslaat, een is met de verslagene,’ kan het kwaad der vivisektie met wortel en tak worden uitgeroeid. Het waarschijnlijkst is, dat dit geschieden zal door den druk der publieke opinie. Wanneer het gevoel der universeele verbondenheid van al wat leeft, gegrondvest in het geloof aan de metafysische eenheid van al het bestaande, in de menschheid tot ontplooiing gekomen zal zijn, dan zal de mensch liever het leven willen verliezen, dan dit te behouden ten koste van het verfijnde gemartel van millioenen dieren, omdat hij begrijpt, dat hij daarmee zijn ziel verliest. Echter, zóó staat de kwestie niet. De groote vooruitgang in de hulpmiddelen en methoden der fysische therapie gedurende de laatste halve eeuw, de verbluffende resultaten die zij heeft bereikt door de toediening van ongekookte vruchten en groenten als eenige voeding, de niet minder verbluffende der stralentherapie, maken de vivisektie, evenals een groot deel der chemische geneesmiddelen, overbodig. Dit alles zal weldra behooren tot een overwonnen tijdvak der geneeskunde. | |
[pagina 70]
| |
De opvoeding van kinderen en volwassenen in humanitairen zin zal er ook op gericht zijn, deernis te wekken voor alle in welk opzicht dan ook minderwaardigen, zooals blinden en dooven, mismaakten en gebrekkigen, zwakken en achterlijken. Reeds nu zijn er vrouwen, die de groote ziekenhuizen geregeld van bloemen voorzien en anderen, die gevangenen of ziels- en zenuwzieken door zang en kamermuziek pogen op te beuren en hun gemoed te verzachten. De jeugd zal in dit werk zooveel mogelijk betrokken worden en de opvoeders zullen zich beijveren om haar elke ruwheid of onverschilligheid tegen al deze kategorieën als iets schadelijks te doen beseffen. Men zal haar gewennen, zich te onthouden van een oordeel tegen hen, die zich aan de een of andere verkeerde daad hebben schuldig gemaakt. Kinderen moeten opgevoed worden tot het bewustzijn, dat niemand het recht heeft om een ander te veroordeelen, reeds omdat hij de motieven zijner daden niet kent. En evenmin kent iemand de tallooze faktoren van vererving en maatschappelijk milieu, die op een kind hebben ingewerkt en het brachten tot verkeerde daden. Ondanks dit alles, moet men natuurlijk ieder kind opvoeden tot een gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid, maar het tevens leeren mild te zijn in zijn oordeel over anderen. De opvoeding moet ieder gevoel van hardvochtig, zelfgenoegzaam pharizeïsme met alle kracht tegengaan. Natuurlijk hangt ook in dit opzicht veel af van het voorbeeld. Kinderen die thuis met geringschatting of boosaardigen spot over personen hooren spreken, die zich aan een misslag hebben schuldig gemaakt, kunnen, al worden zij nog zoo hartroerend vermaand, om niet over een ander te oordeelen, zulke vermaningen onmogelijk ernstig nemen. Hoe dikwijls hoort men zeggen: ‘die heeft zijn verdiende loon,’ wanneer een dief of inbreker tot langdurige gevangenisstraf wordt veroordeeld. En hoe dikwijls werd niet in deze oorlogsjaren de moord op een N.S.B.-er in den huiselijken kring als een heugelijke gebeurtenis besproken! Kinderen, die dit hooren, | |
[pagina 71]
| |
moeten gaan denken, dat tegen een vijand alles geoorloofd is, en met deze gedachte heeft de duivel in ons binnenste vrij spel. De groote kunst in de opvoeding is, om de opgroeiende jeugd te vervullen met afschuw voor de misdaad, en tevens met deernis voor den misdadiger. Dit geldt ook voor het nationaal-socialisme. Dit is niet zoo moeilijk als het schijnt, wanneer men tot uitgangspunt neemt, dat alle hardheid, wreedheid, ruwheid en gemeenheid, de ziel verwijderen van God en verhinderen om Hem te vinden, zoowel in anderen en in de schepping als in zich zelf. En deze onmacht, tot God te naderen, is het grootste ongeluk dat een mensch kan treffen, hij wien het treft is waarlijk een rampzalige. Naast het voorbeeld, is ook de lektuur op het gemoed van kinderen en jonge menschen van invloed. Uit de werken der werelddichters en de Heilige Schriften der volken zou men een prachtige bloemlezing kunnen samenstellen van fragmenten, die door de verbeelding te treffen zich in het geheugen prenten. In het bijzonder moet de opvoeder ernaar streven, de kinderen die hem zijn toevertrouwd te vervullen met een gevoel van afschuw en tevens van schaamte voor elke vernedering, een mensch aangedaan. Ik vrees, dat wij allen in de oorlogsjaren in dat opzicht tekort zijn geschoten. Wij hebben op de Duitschers en op de N.S.B.-ers gescholden, maar hebben wij wel voldoende aan onze kinderen laten voelen, hoe afschuwelijk en menschonteerend de onuitsprekelijke mishandelingen waren, den Joden aangedaan? Zeker zou hun dat pijn hebben gedaan, maar het zou een heilzame pijn geweest zijn. Hebben wij hun verklaard, waarom het nemen van den duimafdruk voor het persoonsbewijs een beleediging was van onze menschelijke waardigheid en hebben zij gemerkt, dat wij daaronder leden, al vonden slechts weinigen onzer de kracht tot verzet? En aan den anderen kant, hebben we hun duidelijk genoeg | |
[pagina 72]
| |
gemaakt, met welke gevoelens van trots en vreugde het gedrag der Leidsche professoren, der artsen, dat van het Amsterdamsche personeel bij de post en de tram, die staakten als protest tegen de verplichting voor de Joden om een ster te dragen, ons vervult en hen aangemoedigd, dat zooveel mogelijk te volgen? Hebben we hen doen gevoelen dat dit, en niet de verbitterden, die een N.S.B.-er of een Duitscher vermoordden, de ware helden zijn, die de eer van ons volk hebben hooggehouden en in de geschiedenis zullen voortleven? Hebben wij hen vervuld met liefde en eerbied voor de velen, die met gevaar voor hun leven en vrijheid Joden hebben gehuisvest en over de grens geholpen? Zoo ja, dan hebben wij ook in de moeilijkste en meest terneerdrukkende omstandigheden onze plicht als opvoeders gedaan. De samenstelling van schoolbibliotheken en openbare leeszalen voor de jeugd is een zaak van het hoogste belang. Laat in hen gerust de romantische verhalen van Aimard en Jules Verne een plaatsje behouden. Zij leiden weliswaar aan gebrek aan werkelijkheidszin, maar ademen een edelmoedigen geest en schenken aan het kinderlijk gemoed de romantiek, die het verlangt. Maar in geen schoolbibliotheek mogen ‘De Negerhut’ en ‘Alleen op de Wereld’ ontbreken. Ook grappige verhalen, waaruit een gezonde humor spreekt, moeten deze bevatten. Detektiveromans hebben in geen enkel opzicht opvoedende waarde en wennen de jeugd aan sensationeele lektuur. Het is absoluut noodig ze te weren, wanneer in hen verachting voor eigendom en leven van anderen wordt verheerlijkt en rijkworden als het eigenlijke doel des levens voorgesteld. Ze zijn een gifdrank, waarvan elke druppel de jeugd enkel schaadt. Behalve fragmenten uit de werken van groote dichters zooals Homeros, Dante, Shakespeare, Corneille, Vondel, Molière, Cervantes, Schiller, Goethe, Victor Hugo, Verlaine en Gorter, mogen de beste levensbeschrijvingen van beroemde mannen en vrouwen de planken der schoolbibliotheken vullen. Van Augustinus tot het echtpaar Curie lokt | |
[pagina 73]
| |
een bijna onafzienbare reeks van gestalten, uitvinders en ontdekkers, bevrijders van hun volk en dienaars der menschheid. Deze lektuur zal jongens en meisjes met een tinteling van geestdrift doorhuiveren, hun oogen vochtig maken en hun den wensch op de lippen brengen: ‘O, als een dezer te worden.’ Ook in de brieven van groote persoonlijkheden is veel te vinden, wat de jeugd boeien en met bewondering vervullen zal. Een bloemlezing samen te stellen van een aantal der schoonste dezer brieven met biografische fragmenten zou een uiterst dankbare opgave zijn, b.v. voor een dissertatie. Geef de jeugd boeken, die in elken letter goedheid, schoonheid en waarheid ademen en loven. Verbrand al den onbeduidenden en minderwaardigen rommel, die haar een volledig valsch wereldbeeld geeft. Organiseer jeugdleesgezelschappen en reizende bibliotheken, zoodat ook de plattelandsjeugd, die natuurlijk hierin ten achter staat bij de stedelijke, in de gelegenheid wordt gesteld, van een aantal der beste werken te genieten. Maak de radio en het lichtbeeld dienstbaar aan haar zedelijke, artistieke en wetenschappelijke opvoeding. Laat de film haar de wonderen van ons zonnestelsel en die der atomen, den groei van de zaadkorrel en van het embryo verduidelijken, zoodat zij vervuld worde met eerbied en ontzag voor de onbegrensde en onbegrijpelijke Macht, die in het universum werkt en het in stand houdt. Laat aan de jeugd films zien, die het leven van primitieve volken te midden der tropische natuur voorstellen, en de bouwwerken van ondergegane beschavingen. Roep in haar het besef wakker van den oneindigen rijkdom des levens, zoodat zij het voelt als een geluk, om geboren te zijn. Maar dit alles zal schatten kosten, zult ge zeggen. Best mogelijk, maar aan deze dingen zijn zij goed besteed. Wij hebben in de oorlogsjaren geleerd, welk een groote versobering des levens in stoffelijk opzicht mogelijk is. Welnu, laten wij ons nog eenigen tijd een groote soberheid getroosten, ten einde de best mogelijke opvoeding voor de | |
[pagina 74]
| |
jeugd te kunnen bekostigen. Kinderen zijn de bloemen des levens en de dragers der toekomst; laat ons den maatschappelijken grond, waarin zij zullen wortelen, zoo voedzaam en den geestelijken dampkring, waarin zij ademen, zoo zuiver mogelijk maken. |
|