| |
| |
| |
Tweede Hoofdstuk
Ekonomische grondslagen
De ekonomie heeft in de socialistische gemeenschap-in-wording een uiterst belangrijke funktie. In nauw verband met de techniek en de statistiek en niet minder met de psychiatrie en de hygiëne, regelt zij de vormen en het kwantum der voortbrenging en schrijft voor, hoeveel arbeid aan iederen tak van productie besteed mag worden.
De ekonomie bepaalt, hoeveel producten van een bepaalde soort noodig zullen zijn gedurende een bepaalden tijd, tot dekking der behoeften aan arbeids- en verbruiksmiddelen van de stedelijke en landelijke bevolking en de statistiek maakt daarover nauwkeurige berekeningen. Sovjet-Rusland heeft ook in dit opzicht den weg gewezen door herhaaldelijk een productieplan voor een reeks van jaren uit te werken. Dergelijke berekeningen zullen, wil men vermijden dat van het eene verbruiksmiddel te veel, van het andere te weinig wordt voortgebracht, niet slechts noodig zijn voor de nationale gemeenschappen, maar ook voor de internationale federatie van volken, die hen overkoepelen zal.
Een aantal belangrijke grondstoffen voor voedings- en genotmiddelen, te veel om te noemen, kunnen enkel in tropische of subtropische landen worden gekweekt; andere enkel in de gematigde luchtstreken. Het is de opgave der statistiek, het approximatiek gebruik van elke dezer grondstoffen vast te stellen, waarbij natuurlijk ook met het aanleggen van een reserve voor slechte jaren gerekend moet worden. Overproductie en schaarschte mogen niet voorkomen in een gemeenschap, waarin niet voor winst, maar voor verbruik wordt geproduceerd en elke onnoodige uitgifte van arbeidskracht, evenals elk vermorsen van | |
| |
producten als een misdaad jegens haar wordt beschouwd.
Het spreekt vanzelf dat in het lichaam, waaraan het becijferen en vaststellen der kwanta wordt opgedragen, de volken der tropische landen ruimschoots vertegenwoordigd zullen zijn en op voet van gelijkheid met de anderen aan de beraadslagingen deelnemen. De evolutie naar een socialistische wereldgemeenschap heeft de bevrijding der koloniale volken tot eerste voorwaarde.
In het kapitalisme bestonden niet enkel tegenstellingen van belangen tusschen de bezitters van belangrijke arbeidsmiddelen en de arbeiders, maar ook tusschen de voortbrengers en de verbruikers. De voornaamste dezer tegenstellingen is die tusschen de stedelijke bevolking en de boeren. De eerste heeft belang bij lage prijzen van brood, vleesch, groenten en zuivelproducten, de boerenstand bij hooge prijzen van dit alles. De inschakeling van dien stand in een socialistische gemeenschap, de vermaatschappelijking van haar denken, haar levenswijze en levensgevoel - dit alles zonder dwang en geweld - zal een der moeilijkste vraagstukken blijken in den overgangstijd. Takt, geduld, en diepgaande studie van de psychologie der boeren zullen daartoe noodig zijn.
Een nog moeilijker vraagstuk, waarvoor het stervende kapitalisme het opkomende socialisme plaatst, is de verdeeling der bevolking over de aarde. Haar snelle vermeerdering in de laatste anderhalve eeuw heeft sedert de dagen van Malthus vele staathuishoudkundigen met zorg vervuld. Maar het industrieele kapitalisme had arbeiders noodig in fabrieken en mijnen, havens en plantages, en het vroeg niet naar de gevolgen van die vermeerdering in de toekomst. Naarmate de woningtoestanden verbeterden en nieuwe begrippen van hygiëne zich baan braken, verminderde de kindersterfte aanmerkelijk en de levensduur nam toe. Toen kwam het Nieuw-Malthusianisme, dat zeker in vele gevallen het leven der arbeidersvrouw verlicht heeft, maar ten koste van den spontanen, natuurlijken omgang | |
| |
tusschen de echtgenooten en van het gevoel van verantwoordelijkheid. Tegenover hen, die meenen dat de aarde overbevolkt is, en daarin den voornaamsten oorzaak zien van de wereldoorlogen, staan anderen, die beweren dat zij minstens het dubbele aantal bewoners zou kunnen voeden. Dit kan waar zijn, maar een feit is het, dat een aantal landen overbevolkt zijn. Sommige van hen, zooals China, Java en India, zijn betrekkelijk overbevolkt, dat wil zeggen, dat de ontwikkeling der productiekrachten belangrijk ten achter is bij de dichtheid der bevolking. Andere landen, zooals België en Nederland, zijn dit absoluut. Een dichtheid van meer dan 300 inwoners per vierkante kilometer is ongetwijfeld te groot en brengt allerlei gevaren mee. Men heeft gemeend, deze te kunnen bestrijden - wat Nederland aangaat - door de schepping van een ‘twaalfde provincie’, en door intense industrialisatie, een middel, dat nog erger lijkt dan de kwaal.
Het natuurlijke redmiddel tegen overbevolking is - behalve regeling der geboorten door zelfbeheersching - het stichten van volksplantingen in nog weinig bevolkte landen. Dit middel werd reeds in de oudheid toegepast en het zal dit in de toekomst op groote schaal moeten worden, wil de bevolking van sommige Europeesche staten niet het beeld bieden van een wriemelende mierenhoop en het laatste stukje natuur niet weldra plaats maken voor fabrieken, winkels en torenhuizen.
In den laatsten tijd verheffen zich steeds meer stemmen, die de inpoldering der Zuiderzee betreuren en den afsluitdijk willen afbreken. Er zijn nog landen genoeg op de wereld, waar ruimte is voor vele millioenen menschen. Natuurlijk zijn er daaronder, zooals de Poolstreken en het binnenland van Australië, die voor emigratie niet in aanmerking komen. Maar Zuid-Amerika, Zuid-Afrika, Nieuw-Guinea, Borneo en Sumatra doen dit wel en zelfs de Sahara zal wellicht door grootsche bevloeiingswerken geschikt gemaakt kunnen worden voor woonplaats van menschen. | |
| |
Ook Spanje, ofschoon relatief overbevolkt door de achterlijkheid der sedert eeuwen onderdrukte en verwaarloosde bevolking, zou nog talrijke menschen kunnen voeden. Over Siberië met zijn schier onuitputtelijken rijkdom aan delfstoffen spreek ik hier niet; het is in de eerste plaats door zijn ligging bestemd, om millioenen Russen en Chineezen op te nemen.
Men weet, dat de Nederlandsche regeering proeven heeft genomen met uitzending van Javanen naar Sumatra en Nieuw-Guinea, die goed zijn geslaagd. Het binnenland van Nieuw-Guinea, met zijn hooge bergen en vruchtbare dalen, zijn heerlijke natuur en gezond klimaat, schijnt ook zeer geschikt voor Europeesche emigratie, al zal er nauwlettend tegen gewaakt moeten worden, dat de oorspronkelijke bewoners van het land niet in de knel raken en uit hun grondgebied worden verdrongen.
Echter, waarom het zoo ver van huis te zoeken, daar Nederland en België vlak in hun buurt een land hebben, dat werkelijk een ideaal gebied vormt voor volksplantingen. Hoe dichterbij zulk een gebied ligt, hoe grooter de overeenkomst in klimaat enz. met het moederland, des te beter.
Frankrijk lijdt reeds sedert een halve eeuw aan onderbevolking. Op het platteland ziet men in sommige provincies tal van verlaten dorpen en leegstaande boerderijen. Reeds vóór den tweeden wereldoorlog was de bevolking stationnair, en het valt te vreezen, dat zij sedert de invasie nog is achteruitgegaan. Het land zou zeker ruimte bieden aan 5 à 10 millioen menschen, zonder dat er van overbevolking sprake was, zonder geforceerde industrialisatie of schending van het natuurschoon. Binnen een tiental jaren zouden in verschillende streken van Frankrijk groote volksplantingen tot stand kunnen komen en honderdduizenden een bestaan vinden. Frankrijk behoort tot de gezegende landen der aarde. Het heeft een mild klimaat, een schoone natuur, vol afwisseling van wijde vlakten en lieflijke heuvels met het woeste landschap van Pyreneeën en Alpen; het bezit een | |
| |
lange kustlijn met uitmuntende havens. Waarlijk, dit land is een El Dorado voor immigranten. En een flinke toevoer van nieuw bloed zou ook voor Frankrijk een zegen zijn, door betere bebouwing van den grond en verdere ontwikkeling zijner natuurlijke hulpbronnen mogelijk te maken.
De vraag, wat beter is, de emigranten tusschen de inheemsche bevolking te verdeelen of in bepaalde gebieden te vereenigen, moet door de betrokkenen zelf worden uitgemaakt.
Natuurlijk zal een socialistische gemeenschap zooveel mogelijk alle dwangmaatregelen vermijden. Het lichaam dat de emigratie regelt zal een groote propaganda-campagne moeten voeren, waardoor haar voordeelen en haar noodzaak worden uiteengezet. Voordrachten met lichtbeelden zullen het land aanschouwelijk maken; ook in de scholen zal het onderwerp worden behandeld. Er zal een voortdurend beroep gedaan worden op de medewerking der jeugd. Afgevaardigden uit de dichtstbevolkte provincies zullen gelegenheid krijgen om de voor de volksplantingen uitgekozen streken te bezoeken en daarover verslag uit te brengen. Alles zal gedaan worden om den pioniers den overgang zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Slechts wanneer al deze methoden te kort mochten schieten, zal de regeering tot zekere dwangmaatregelen moeten overgaan. Waarschijnlijk echter zullen deze niet noodig zijn.
Bijna elk land lijdt aan congestie van de groote steden en betrekkelijke ontvolking van het platteland. Steden als Peking, Calcutta, Madras, New-York, Chicago, Londen, Parijs, Berlijn en Moscou zijn monstergroeisels, die den mensch vervreemden van de natuur. De opeenhoping van millioenen menschen maakt het leven noodeloos ingewikkeld, leidt tot het zenuwsloopend geraas van tallooze voertuigen en het niet minder zenuwsloopend dagelijksch gejakker naar en van het werk. De millioenensteden zijn aan den eenen kant broeiplaatsen van ontaarding, ontucht en mis- | |
| |
dadigheid, terwijl zij aan den anderen kant centra zijn van oververfijning en waanzinnige weelde.
Een stad van een half millioen inwoners is eigenlijk al op de grens van het wenschelijke. New-York en Londen echter hebben het tienvoudige daarvan bereikt.
Een van de eerste vraagstukken, waarmee het socialisme-in-wording zich zal moeten bezighouden, is de decentralisatie der bevolking zoowel als die der industrie. Beide zijn zij, zooals Kropotkine al wist, volkomen mogelijk geworden door den electrischen motor en de verbetering der middelen van verkeer en vervoer. Wanneer talrijke verwoeste steden in Rusland, Duitschland en Polen - in mindere mate ook in Engeland, Frankrijk en Italië - na den oorlog niet meer of althans in veel kleinere afmetingen werden herbouwd, dan zou weer eens kunnen blijken, dat uit het ergste kwaad ook iets goeds voortkomen kan.
Het zal de taak der overheid zijn om te zorgen, dat, zoolang de bevolking van een land niet zelf aan het wonen in kleinere steden of dorpen de voorkeur geeft boven dat in de metropolis, geen ongebreidelde toeneming der stedelijke bevolking plaats vindt. Natuurlijk zal zij zoo min mogelijk dwang toepassen: propaganda voor de voordeelen van een landelijke woonplaats, verhooging van de aantrekkelijkheid daarvan door den bouw van kleine tuinsteden en tuindorpen, waarin het niet aan gerief ontbreekt, zullen waarschijnlijk voldoende zijn.
De electrische motor maakt niet slechts de decentralisatie der industrie in kleine fabrieken mogelijk, zonder dat de efficiency noemenswaardig achteruitgaat, maar ook de opheffing der tegenstelling tusschen stad en platteland. Steden van 50 à 80.000 inwoners kunnen door een netwerk van electrische trams - die de voorkeur verdienen boven de voor den voetganger of fietser zoo gevaarlijke bussen - met de rondom liggende hofsteden, gehuchten en dorpen verbonden worden. Zij kunnen brandpunten zijn van geestelijke beschaving, met inrichtingen van middelbaar en hier | |
| |
en daar ook van hooger onderwijs, kleine maar goede musea, openbare leeszalen en bibliotheken, schouwburgen en concertzalen. Een stad van 50.000 à 80.000 inwoners kan zeer goed een stedelijk orkest onderhouden, vooral wanneer dit ook uitvoeringen van gewijde muziek in kerken en jeugdconcerten geeft. Reeds nu heeft Nederland provinciesteden, zooals Arnhem, Haarlem en Maastricht, die een goed stedelijk orkest bezitten en men kan verwachten dat het opkomend socialisme tot een nieuwen bloei der kunsten leiden zal.
Het spreekt vanzelf, dat de ligging der steden aan voor groote schepen bevaarbare rivieren, in een wijde vlakte of een heuvelland op hun uiterlijk invloed zal hebben, reeds doordat die ligging de bedrijven bepaalt, die er in hoofdzaak uitgeoefend zullen worden en daardoor tot op zekere hoogte ook den aard der bevolking. Een havenstad heeft een heel ander aspect dan eene, die de zetel is van talrijke onderwijsinrichtingen en bestuursinstellingen. Zooveel mogelijk veelvormigheid zal de leuze van het socialisme zijn.
Zooals thans reeds in moderne steden min of meer het geval is, zullen fabrieken, kantoren, pakhuizen en winkels voornamelijk in het centrum van de stad worden gebouwd, terwijl de woningen aan den buitenkant zullen verrijzen. Ook zij zullen een beeld bieden van verscheidenheid. Monumentale gebouwen met eigen centrale keukens enz. zullen afwisselen met woningen voor een of twee gezinnen. Tuinen, plantsoenen en parken zullen een gordel van groen vormen om deze buitenwijken, die onmerkbaar in het platteland overgaan.
Om opstopping van het verkeer in de groote steden op bepaalde uren te voorkomen, zou men in die met 100.000 en meer inwoners de schafturen van het fabrieks-, kantooren winkelpersoneel zóó kunnen regelen, dat niet allen op denzelfden tijd naar huis gingen. Een verschil van een half uur zou voldoende zijn om de drukte in de topuren belangrijk te verminderen, wat weer de veiligheid bevorderen zou.
‘De electriciteit’, zeide Lenin, ‘zal de beweegkracht van | |
| |
het socialisme zijn, zooals de stoom die van het kapitalisme is geweest.’ Wanneer men denkt aan de afschuwelijke vuilheid der oude industriesteden, zooals Manchester, Birmingham, Londen en Roubaix, waar roet en rook gebouwen en menschen hulden in een zwarte wolk, waarin men ternauwernood adem kon halen, dan beseft men, hoe duur de vooruitgang der techniek in de XlXde eeuw betaald werd. In deze grauwe, morsige steden leefden millioenen menschen en kinderen, waarvan het meerendeel nooit een blauwen hemel en een stralende zon hadden gezien. In de fabrieken was de atmosfeer bezwangerd door schadelijke dampen, terwijl het oorverdoovend geratel der machines den binnentredenden den adem benam. Gaandeweg kwam in dit alles verbetering door rookverslindende machines; de groene mist, waarvoor Londen berucht was, werd een zeldzaamheid. Maar het verschil met een electrisch gedreven fabriek blijft enorm; daar is alles even licht, proper en feestelijk als in een balzaal; de machines arbeiden zóó geruischloos, dat men zijn stem haast niet behoeft te verheffen om gehoord te worden. Waarlijk, het is geen straf om in zulk een fabriek zes à acht uur te arbeiden. Waarom zal men de muren niet versieren met wandschilderingen, in de hoeken schoone beelden en groene planten plaatsen, en onder allen arbeid, die geen groote concentratie vraagt, een orkestje of radio laten spelen? Sovjet-Rusland heeft gepoogd de fabriek tot het gemeenschappelijke tehuis der arbeiders te maken, waarin de ‘roode hoek’ gelegenheid tot het lezen van kranten, brochures en populaire boeken over ekonomie enz. bood, en de arbeiders in een gemeenschappelijke eetzaal het middagmaal gebruikten. De fabrieken der toekomst zullen zeker proeven in deze richting nemen, zonder het voorbeeld van Sovjet-Rusland in alle opzichten na te volgen.
Waarschijnlijk zal er voorloopig nog heel wat eentonig en geestdoodend werk te verrichten vallen, zooals dat aan den loopenden band. Het moge dan waar zijn, dat sommige | |
| |
arbeiders dit werk nog zoo kwaad niet vinden, omdat het hun gelegenheid geeft over allerlei dingen te denken of te droomen; het meerendeel vervloekt het hartgrondig.
Zoolang men zulk werk nog niet zal kunnen missen - en het zal zeker evenmin tot in lengte van dagen voortbestaan, als andere arbeidsmethoden dat deden - zal men op andere wijze moeten pogen, de nadeelen ervan te verminderen, b.v. door de werkuren te verkorten en de arbeiders bezig te houden met muziek of voordrachten. Ook zou men het door afwisselende ploegen kunnen laten verrichten, die vier uur lang aan den loopenden band zouden staan en de andere vier - het valt te vreezen dat men door de verwoestingen en de verarming van den oorlog voorloopig niet onder een achturigen arbeidsdag zal kunnen gaan, behalve in de mijnen - een of anderen aangenamen handenarbeid zouden verrichten. Het lijkt mij niet twijfelachtig, dat arbeiders en technici een bevredigende regeling zullen kunnen vinden. Als grondslag zal hierbij zeker gelden, dat elke arbeid, die bijzonder onaangenaam, vervelend of gevaarlijk is, vrijwillig verricht moet worden, en dat, zoo ondanks aan hem verbonden voordeelen, geen vrijwilligers voor hem opkomen, hij niet gedaan zal worden, tenzij hij voor de gemeenschap onontbeerlijk is. Want de arbeid is er voor den mensch en niet de mensch voor den arbeid. Het is oneindig beter, dat motorbussen en auto's in een langzamer tempo worden voortgebracht, dan dat het leven van één enkel mensch wordt bedorven, zijn karakter verzuurd en zijn ontwikkeling geknot. Althans, zoo oordeelt het socialisme.
Voor bij uitstek mannelijke beroepen, zooals dat van mijnwerker, zeeman of vliegenier, zullen zich altijd vrijwilligers aanmelden, zooals het nooit aan vrouwen zal ontbreken, die zich aangetrokken voelen tot de verpleging van zuigelingen, zieken, gebrekkigen en ouden van dagen. De eenen lokt het gevaar, de anderen voelen, dat deze beroepen heur moederlijk instinkt zullen bevredigen. Noodeloos te zeggen, | |
| |
dat men alle maatregelen zal nemen om leven en gezondheid van hen, die gevaarlijk werk voor de gemeenschap verrichten, te beveiligen.
Wanneer aan de inspectie in mijnen en havens, zoowel als aan spoorwegen en op schepen, arbeiders worden toegevoegd en de verpleegsters medezeggingschap hebben, zullen bij het vaststellen van maatregelen ter bescherming hunner gezondheid in de ziekenhuizen, dan zal het aantal bedrijfsongevallen zeker sterk verminderen en het zal niet langer voorkomen, dat tientallen jonge gezonde vrouwen door tuberculose worden aangetast.
Afgezien van de eerste decennieën na den oorlog, waarin er ongetwijfeld met alle kracht gewerkt zal moeten worden om de verwoestingen te herstellen en het tekort aan alle mogelijke grondstoffen en levensmiddelen te boven te komen, zal er in de socialistische samenleving oneindig veel minder beroepsarbeid verricht behoeven te worden dan in de kapitalistische. Dit beteekent niet, dat er minder gewerkt zal worden, daarover valt niets te voorspellen. Maar heel veel arbeid zal buiten den verplichten beroepsarbeid vallen; hij zal uit innerlijken aandrang verricht worden, zooals de kunstenaar werkt. De levenskunst zal tot grooten bloei komen, en daarvan is de arbeid een integreerend deel. Hetzij hij zal bestaan uit de beoefening van een kunstambacht, zooals houtsnijden, beeldhouwen, boetseeren, schilderen, hetzij uit muziekmaken en komponeeren, of uit het kweeken van bloemen en vruchten en het fokken van huisdieren - altijd zal hij verricht worden uit liefde en zijn uitkomsten zullen daarmee in overeenstemming zijn. Niet alle menschen zijn kunstenaars, maar haast allen zijn naar den een of anderen kant begaafd en al die, thans al te vaak latent blijvende begaafdheid zal de gemeenschap ten goede komen.
De voornaamste redenen, waardoor er in de socialistische samenleving veel minder arbeid zal behoeven verricht te worden, zijn:
| |
| |
Ten eerste is de arbeid onder het kapitalisme voor een groot deel ongeorganiseerd. In iedere fabriek of werkplaats is zijn organisatie voortreffelijk; voortdurend worden nieuwe methoden tot grootere uitbuiting der grondstoffen en arbeidbesparende machines uitgevonden. Maar daarbuiten heerscht anarchie; ook de trusts hebben daar weinig aan veranderd. Produkten, die in het land van herkomst konden worden gebruikt, worden geheel noodeloos naar een ander land of werelddeel vervoerd. Feitelijk heeft enkel de uitvoer van produkten reden van bestaan, die een land overvloedig en onder gunstige omstandigheden voortbrengt, terwijl ze in een ander niet kunnen worden voortgebracht. Dit geldt voor steenkool, ertsen, petroleum, hout en voor bijna alle tropische producten. Maar allerlei andere dingen, zooals machines, wagons, lokomotieven, vliegtuigen, boter, kaas, groenten, de meeste vruchten, meubelen, papier, kleedingstukken, kunnen vrijwel overal worden voortgebracht. De toepassing van het beginsel, dat er geen productie- en verbruiksmiddelen onnoodig van het eene land naar het andere vervoerd worden, zou op zich zelf reeds tot een aanmerkelijke arbeidsbesparing leiden, het aantal vrachtbooten zou kunnen verminderen, allerlei kostbare haveninrichtingen zouden ten deele overbodig worden, evenals vrachtwagens en dergelijke.
Niet minder groot zal de besparing van arbeid zijn door de betere regeling der bezorging van produkten, die voor dagelijksch gebruik bestemd zijn. Hoe vaak is gewezen op de onzinnigheid van de tallooze bakkerskarren, die iederen morgen uitrijden om de klanten van brood te voorzien. In Frankrijk gaat iedereen zijn brood koopen in de naastbijzijnde bakkerij en zoo is het ook met melk, vleesch, kruidenierswaren enz. Maar wij zijn nu eenmaal gewend dat alles wordt thuisbezorgd. Hiertegen is op zich zelf ook geen bezwaar, mits dit thuisbrengen behoorlijk georganiseerd wordt. Twee of drie flinke gemeentelijke of coöperatieve bakkerijen met depôts in elke wijk kunnen duizenden van | |
| |
brood voorzien, dat in groote doelmatig ingerichte motorwagens binnen korten tijd door een heele stad bezorgd kan worden. Weg met de bakfietsen en de zware bakkerskarren, die vaak een jongen of een oude, half-aftandsche bakkersknecht tegen hooge bruggen of ijzigen wind in moet voortduwen. Natuurlijk is dit ook het geval ten opzichte van andere levensmiddelen. Welk een verbetering zou het verdwijnen van al die karretjes in het stadsbeeld teweeg brengen!
Ook zal in een socialistische gemeenschap, stel ik mij voor, een zekere standaardiseering van levensmiddelen worden toegepast. Zij zal den middenweg zoeken tusschen overdaad en ascetisme. Op dit gebied heeft de kapitalistische konkurrentie en het opdrijven der behoeften tot een onzuiveren toestand geleid. Zeker: niet iedereen behoeft hetzelfde brood te eten, maar dit beteekent niet, dat er een oneindig aantal broodsoorten moet worden gebakken, tusschen de meeste waarvan men met dichte oogen geen verschil zou proeven.
Ditzelfde is het geval met tallooze andere konsumptiemiddelen. Een socialistische gemeenschap zal ze voortbrengen in groote verscheidenheid en uitsluitend goede kwaliteiten; maar die verscheidenheid zal haar grenzen hebben. Het is onnoodig dat in elke winkelkast ontelbare schakeeringen van een bepaalde kleur en stoffen met tallooze bijna eendere patronen liggen. De klanten worden verward en zien geen kans om een keus te maken, zij laten de verkoopster steeds meer stoffen op de toonbank neerleggen, en de verkoopster wordt wanhopig over al den rommel, dien zij na haar vermoeiende dagtaak nog zal moeten opruimen.
De winkels zullen minder te doen hebben, doordat men enkel goede, duurzame artikelen zal produceeren. Als men denkt aan de goedkoope flodderstoffen, waar de konfektie mee werkt - sommig ondergoed is het wasschen niet waard en wordt als het vuil is eenvoudig weggegooid - dan | |
| |
begrijpt men welk een enorme besparing van arbeid het dragen van kleeding van uitsluitend goede kwaliteit zal beteekenen. Het vervaardigen van kleeding zal ook veel aangenamer zijn, om van het dragen ervan niet te spreken. Het zal weer de moeite waard worden om het ondergoed te festonneeren en voor de bovenkleeding mooie versierselen van borduurwerk te ontwerpen en die aan te brengen, en dit niet slechts, als in het kapitalisme geschiedde, voor een kleine schare van bevoorrechten, maar voor allen die het verlangen. Door het uitschakelen van de konkurrentie en de produktie voor winst zal de mode met haar onophoudelijke veranderingen vervallen en een nieuwe stijl, in harmonie met de geheele samenleving, tot ontwikkeling komen voor alle voorwerpen van dagelijksch gebruik. Het spreekt vanzelf, dat de fantasie ruimschoots gelegenheid zal krijgen, tal van kleine variaties aan te brengen. Men behoeft enkel te denken aan de bijna oneindige verscheidenheid der ‘beuken’, een onderdeel van de zoo stijlvolle, ofschoon hygiënisch aanvechtbare en onpraktische, Zeeuwsche vrouwelijke dracht, om te weten dat stijl geenszins eenvormigheid behoeft te beteekenen.
Meer begrip van het schoone, en toenemend besef dat schoonheid nooit kan samengaan met schijn, maar altijd waarheid ten grondslag moet hebben, zal een groote verandering teweegbrengen in tal van gebruiksvoorwerpen. Waarom zijn een schip, een auto, een lokomotief, een vliegtuig op hun wijze schoon, een bevrediging voor de oogen? Omdat hun vorm volkomen aangepast is aan hun funktie, zonder één doelloos versiersel. Natuurlijk is die schoonheid zielloos, zooals alles wat de machine voortbrengt, maar zij is volkomen echt. In gebruiksvoorwerpen van allerlei aard, zooals woningen, meubelen, kleeding, glas- en aardewerk, zullen de verbeelding en de kunstvaardige hand vrij spel hebben, maar binnen het kader van den heerschenden stijl en wars van elke poging om door schijn te behagen.
De kunstzijde is een typisch produkt van het kapitalis- | |
| |
tische tijdperk van verval, toen de middenstand en een deel der arbeiders eruit wilden zien als bourgeois. Was echter zijde te duur - de kunstzijde bood uitkomst. Men zag er ‘chic’ uit en of de kunstzijden kousen na een paar keer gedragen te zijn vol ‘ladders’ zaten en de kostuumpjes vol kreukels, als je er een uur op gezeten had, dat deed er niet toe. De eerlijke schoonheid van een linnen overall en een bombazijnen pak werd versmaad en de flodderstoffen bleven in de gratie. Een socialistische samenleving zal, naar ik hoop, aan katoen, linnen, wol en fluweel volkomen genoeg hebben en de kunstzijde als minderwaardig verwerpen.
Een derde oorzaak van de vermindering van den verplichten arbeid zal buiten kijf in de vereenvoudiging van den smaak en de terugkeer tot een meer natuurlijke levenswijze op ieder gebied gelegen zijn. Ik kan mij geen socialistische gemeenschap in wording voorstellen, die behagen schept in onzinnige weelde. Trouwens, met de ontkapitaliseering van het bedrijfsleven zal de klasse verdwijnen, die in één dag meer kon uitgeven dan een arbeider in een reeks van jaren verdiende. En evenmin kan ik mij een wordende socialistische gemeenschap voorstellen, waarin detectiveromans, sensatiefilms en variététheater de meest geliefde middelen en gelegenheden van ontspanning zullen zijn. Met de vermindering der misdaden zal de detective zelf gelukkig allengs verdwijnen. En de sensatiefilm, die haar reusachtig succes te danken heeft aan de grauwheid en eentonigheid van het leven der massa's, zal haar reden van bestaan meer verliezen, naarmate het leven een steeds rijker wellende bron van vreugdevolle ontspanningen wordt. Waarschijnlijk zal voor de dramatische kunst een nieuw bloeitijdperk aanbreken en de film op den achtergrond geraken. Zij blijft echter van groote waarde als opvoedingsmiddel van kinderen en volwassenen, hetzij dat zij den leek inwijdt in de wonderen van de sterrewereld, van de atomen en van den groei van planten en dieren, of hun de schoonste | |
| |
gebouwen en beeldhouwwerken van alle tijden of de schoonheden der natuur aanschouwelijk maakt.
In een harmonische samenleving, waarin het leven een rust en vrede zal ademen, die wij ons niet kunnen voorstellen, zal de behoefte aan prikkels als opium, alkohol, tabak en vleesch steeds verminderen. De mensch zal hoogere prikkels vinden in de liefde tot zijn werk en die tot zijn medemenschen, in den drang hen te dienen en in de edele genietingen van natuur, kunst, filosofie en wetenschap. Naarmate de zeden zachter worden zal, stel ik mij voor, het dooden van dieren ter bevrediging van de behoeften van zichzelf of anderen tot een beroep worden, waarop neergezien wordt als op het teeken van een onedele gezindheid. In de poolstreken of in de wildernis zijn vischvangst en jacht onontbeerlijk om zich middelen van bestaan te verschaffen, maar nergens anders is dit het geval en een geslacht, dat zonder alkohol, tabak en vleesch opgegroeid is, zal het evenmin missen als wij het de sterke specerijen doen, die onze voorouders in groote hoeveelheden gebruikten.
Te zamen met het afnemen van ruwe, wreede of prikkelende vermaken zal de opbloei der kunsten gaan. Een groot deel van den vrijen tijd zal, evenals in Athene het geval was, besteed worden hetzij aan den dienst der publieke zaak, hetzij aan het scheppen en genieten van kunst. Het instudeeren van orkestmuziek en dramatische werken zal niet langer uitsluitend een beroep zijn door een bepaalde kategorie van burgers uitgeoefend, maar door allen die er liefde toe gevoelen en aanleg voor hebben. Het zal daarbij minder op de schitterende prestaties van enkele koryfeeën aankomen, dan wel op de harmonische samenwerking van het geheel.
En de sport? Ook zij zal zich in de algemeene belangstelling verheugen. De massa's hebben in dit opzicht nog een nieuwe wereld te ontdekken. Voor het meerendeel der arbeiders- en plattelandsjeugd bestaat er geen andere sport | |
| |
dan het voetbalspel en in sommige deelen van ons land het schaatsenrijden. Al de andere vormen van sport: cricket, tennis, korfbal, zwemmen, roeien, zeilen, athletiek, bergklimmen en dansen zijn voor hen zoo goed als onbereikbaar. Voor de meisjes der arbeiders- en boerenklassen is er in het geheel geen sprake van sport.
Hier ligt in den overgangstijd naar het socialisme voor de school en de jeugdvereenigingen een dankbare taak. Ons volk is in het algemeen plomp en ongracieus in zijn bewegingen. Zijn houding is weinig veerkrachtig, zijn loop zwaar en log. Natuurlijk zijn hierop verheugende uitzonderingen: de padvindersorganisatie, de A.J.C. en andere jeugdvereenigingen hebben een enorme verandering ten goede bereikt, maar de groote massa's staan daar buiten. Sport, marcheeren, paardrijden, rhythmische gymnastiek en dansen kunnen in samenwerking met verandering van voeding (minder aardappelen en brood, meer vruchten en groenten) en doelmatige kleeding die zon en wind toegang verschaft tot de huid in den loop van ééne generatie tot een groote verbetering leiden. Het element van wedijver, dat in de sport altijd een groote rol speelt, zal ertoe bijdragen al haar andere vormen even populair te maken, als het voetbalspel reeds is, vooral wanneer behalve de nationale kompetities ook de internationale weer in zwang komen.
De decentralisatie der bevolking en de verbetering der verkeersmiddelen zullen de beoefening der sport in de hand werken. Aan den rand van iedere stad van 50.000 en meer inwoners zal een stadion verrijzen, waar een groot deel van het jaar uitvoeringen van openluchtspelen met dans en zang worden gegeven. Op Zon- en feestdagen zullen talrijke groepen jongens en meisjes onder geleide de steden verlaten, om den dag in de vrije natuur door te brengen, te wandelen, te roeien, te zeilen, te zwemmen, te botaniseeren. 's Avonds zullen ze zingende thuiskomen, verbrand en rozig door zon en wind, met nieuwe kracht voor den dag van morgen en hun droomen zullen hun de schoonheid | |
| |
voortooveren van Hollands wateren, weiden, wouden en wolken, of die van de bloeiende hei.
Waarschijnlijk zal het autoverkeer aanvankelijk zeer toenemen. Maar ik hoop dat het Amerikaansche ideaal van ieder gezin een auto te bezitten, in ons land geen burgerrecht zal verkrijgen. Zeker, de auto biedt aan zijn bezitters onschatbare voordeelen. Op zich zelf ligt in de snelle voortbeweging iets meesleepends. Zij maakt ons volkomen onafhankelijk van de openbare vervoermiddelen en brengt ons, als op vleugelen van den wind, binnen enkele uren tot aan de grenzen van ons land. Zij is het aangewezen vervoermiddel voor doktoren en voor allen, die zich snel moeten verplaatsen.
Maar de auto heeft ook groote nadeelen. In de eerste plaats voor hen, die er geen bezitten. Zij is het onmaatschappelijke voertuig bij uitnemendheid. Als de snelheidsroes den bestuurder te pakken krijgt, - en hoevelen bieden aan dien roes altijd weerstand? - bekommert hij zich niet veel meer om het leven van dieren en zelfs van menschen, om van boomen en muren te zwijgen. Hij verschrikt voetgangers en fietsers door zonder te toeteren langs hen heen te schieten, bespat hen met modder en hult den weg in een wolk van stof. Ik zwijg over de talrijke verkeersongelukken, die onverschillige of onbekwame chauffeurs veroorzaken. Wanneer een dokter buiten de plaats zijner inwoning een operatie moet verrichten, waar het leven van den patiënt van afhangt, een zieke getransporteerd moet worden of een priester aan een stervende het laatste oliesel brengen - ja, dan zal ieder normaal mensch de auto roemen en de bezwaren, die zij voor voetgangers en fietsers heeft, zonder morren verdragen. Maar in 99 van de 100 gevallen wordt zij gebruikt voor dingen, die groote haast onnoodig maken. De zakenman die naar zijn kantoor gaat, de dame die gaat winkelen, bezoeken afleggen of theedrinken; de familie, die een bloedverwant naar den trein brengt of een pleziertochtje gaat maken - zij zijn geen van allen aan een paar | |
| |
minuten gebonden en zouden evengoed met een gangetje van 40 à 50 km kunnen rijden. Daar komt bij, dat in ons dichtbevolkt land de auto voor pleziertochtjes ongeschikt is, behalve natuurlijk daar, waar afzonderlijke autowegen bestaan. En zoo in Nederland de groote meerderheid der gezinnen werkelijk de beschikking kreeg over een Fordje, dan zou de toestand onhoudbaar worden voor voetgangers en fietsers. Reeds voor den oorlog was in de groote steden op de topuren het autoverkeer zoo druk, dat de verkeersagenten handen vol werk hadden, en voetgangers of fietsers soms eindeloos lang moesten wachten om de straat over te steken. En buiten de stad zou op mooie Zondagen een gekrioel en gedrang heerschen, dat elk rustig genieten zou buitensluiten. De rijksstraatweg tusschen Amsterdam en het Gooi was reeds jaren lang 's zomers vaak één stofwolk.
In Frankrijk, met zijn geringe bevolkingsdichtheid, is het natuurlijk iets anders. De ‘Routes Nationales’ zijn er misschien 100 meter breed, zoodat men er veilig elkaar voorbij kan vliegen.
In de groote steden heeft de auto gevolgen, die niemand ervan voorzien zou hebben, namelijk het verkeer te verlammen. Men behoefde slechts op de spitsuren eens een kijkje te nemen in de Rue du Nord of de Rue de Rivoli, om tot de overtuiging te komen, dat de eenigen, die zich nog konden voortbewegen, de voetgangers waren, die zich tusschen de soms een kwartier lang onbeweeglijk stilstaande auto's een weg baanden. Zoo slaat ook in dit opzicht de kwantiteit, wanneer zij een zeker punt bereikt heeft, om in kwaliteit.
Hebben wij eenigen grond om te verwachten, dat het autoverkeer in de toekomst zal verminderen? Ik zou meenen van ja. Niet, omdat het zichzelf automatisch ad absurdum zou voeren. Het is beter daarop niet te vertrouwen. Men kan immers voortgaan met afzonderlijke autowegen aan te leggen en die in de steden, boven den grond bouwen, op de manier als de spoor door Rotterdam | |
| |
rijdt. Of men kan, zeer ten nadeele van het stadsschoon, de oude, smalle straten verbreeden en tunnels onder de voornaamste pleinen graven.
Ik hoop echter, dat het tot dit alles niet komen zal en wel op de volgende gronden. Ten eerste zal onder het socialisme-in-wording een algemeene beweging van decentralisatie plaatsvinden. Op de spits gedreven centralisatie, zooals het imperialisme haar te zien gaf, is zoowel onvereenigbaar met persoonlijke vrijheid en zelfbeschikking, als met een rustigen en harmonischen polsslag des levens. In Sovjet-Rusland heeft de ten top gevoerde centralisatie het zelfbeschikkingsrecht der arbeiders en boeren tot een illusie gemaakt. In ekonomisch opzicht heeft de uitbreiding der regeeringshoeven tot de grootte van een Nederlandsche provincie lang niet de resultaten opgeleverd, die men ervan verwachtte. Men is er ook van teruggekomen.
Decentralisatie op elk gebied zal de leuze van het socialisme zijn. De fabrieken met tienduizenden arbeiders zullen verdwijnen: er is geen enkele reden om ze in stand te houden, als het winstbejag vervalt. Zij hebben het absolutisme van de leiding tot gevolg; in de plaats daarvan zal medezeggingschap treden.
Een van de instellingen, die zeker gedecentraliseerd zullen worden, zijn de ziekenhuizen van elke soort. Wanneer de millioensteden verdwijnen, zullen die afschuwelijke opeenhoopingen van lichamelijk of geestelijk zieken, waar de lijdende mensch niet meer is dan een nummer, opgeheven worden. Waarom geven de welgestelden in den regel de voorkeur aan kleine, particuliere inrichtingen? Omdat de verpleegsters zich daarin meer aan de persoonlijke zorg voor iederen patiënt kunnen wijden en er niet zoo'n onverbiddelijke discipline, b.v. met betrekking tot de bezoekuren, heerscht.
De moderne geneeskunde beschouwt die reusachtige inrichtingen als het laatste woord van de wetenschap, omdat zij de meest nauwkeurige methoden van onderzoek | |
| |
met behulp van allerlei machines en instrumenten mogelijk maken. En zeker zou het dwaasheid zijn te ontkennen, dat b.v. de Röntgenfoto in vele gevallen een onschatbaar middel is tot het vaststellen van een juiste diagnose. De geheele lichttherapie behoort tot de schitterendste prestaties van den menschelijken geest in de XXste eeuw. Met haar bevinden wij ons reeds op de grens van de natuurgeneeswijze, die in de toekomst steeds meer de plaats van de chemische therapie zal innemen. Een beweging in die richting is reeds begonnen en naarmate het materialisme in de wetenschap steeds meer een overwonnen standpunt wordt, zal het doorzicht in den haast onbegrensden invloed van den geest op het lichaam toenemen. Eens zal de menschheid al de vergiften, die de doktoren in onzen tijd aan hun patiënten te slikken geven, en in nog hoogere mate de inspuitingen van vergiftige stoffen als het produkt van barbaarsche onwetendheid beschouwen, zooals men dat heden al de onsmakelijke en vieze poedertjes doet, die de medici der XVIde eeuw aan hun patiënten te slikken gaven. Talrijke kwalen - in de eerste plaats zenuw- en zielsziekten - zullen in een socialistische samenleving sterk verminderen. Een rustiger leven, meer blijheid, minder zorg en getob, afneming van het egocentrisme door den groei van het gemeenschapsgevoel, veel lichaamsbeweging in de open lucht, reinheid en een eenvoudige voeding met overvloed van rauwe vruchten en groenten, zullen aan de gezondheid van jong en oud ten goede komen. En in dagen van ziekte zal de natuurgeneeswijze met eenvoudige middelen - rust, zon, licht, water, stoom, bestralingen en kruiden - de helpende hand reiken. In de meerderheid der gevallen zullen de klinische blik en de ervaring van den behandelenden geneesheer de ingewikkelde proeven, waarmee men heden den patiënt in de ziekenhuizen enerveert, overbodig maken.
De enorme opeenhooping van zieken in de groote stedelijke inrichtingen heeft iets, wat den gezonden mensch tegen de borst stuit. Zij is heden ten dage noodig, door de | |
| |
slechte woningtoestanden en de armoedige levensvoorwaarden van het meerendeel der bevolking. De welgestelden houden een ziek familielid - behalve natuurlijk wanneer een operatie noodig is of in gevallen van besmettelijke ziekte - in den regel thuis en wanneer de ziekte langdurig en ernstig is, roepen zij de hulp van een verpleegster in. De mogelijkheid zijn zieken thuis te verplegen is een groot voorrecht en buiten kijf komt de hartelijkheid, en gezelligheid, die de zieke daar ondervindt, aan de genezing ten goede. De fondsdokter laat de zieken uit de arbeidersklasse en den kleinen middenstand naar het ziekenhuis vervoeren, omdat hij weet, dat in vele gevallen een behoorlijke verpleging thuis niet mogelijk is. Er zijn weinig dingen zoo barbaarsch als het onderbrengen van zielszieken in gestichten met duizenden patiënten. Het kan niet anders, of deze opeenhoopingen van lijders, waarvan velen onrustig zijn, moet een slechten invloed hebben op de anderen. De verpleging in gezinnen op het platteland, zooals die te Gheel geschiedt, is in vele opzichten verkieslijker, al moet men erkennen, dat de arbeidstherapie onder toezicht en het genieten van muziek in de gestichtsverpleging een groote verandering ten goede hebben gebracht. In het paviljoensysteem ligt misschien de beste oplossing. Zij brengt hooge kosten mee, maar daar het aantal ziels- en zenuwziekten ongetwijfeld in een socialistische maatschappij belangrijk zal verminderen, behoeft dit geen bezwaar te zijn.
Wat ik zeide over de onwenschelijke opeenhooping van zieken, gaat ook op voor ouden-van-dagen. Ook voor hen hebben de armoede van het meerendeel der bevolking en de slechte woningtoestanden het gevolg, dat velen hunner in stedelijke inrichtingen verpleegd worden. Deze zijn volstrekt niet overal slecht. Het ‘Oude Mannen- en Vrouwenhuis’ te Amsterdam was in vele opzichten een modelinrichting, ook wegens de groote vrijheid en den humanen geest die er heerschten. Maar dit neemt niet weg, dat het alles behalve humaan is, ouden-van-dagen en gebrekkigen | |
| |
naar dergelijke inrichtingen te verwijzen, die onherroepelijk een kazerneachtig karakter dragen.
De beter-gesitueerden denken er niet over, hun oude familieleden in gestichten te laten verplegen. In sommige gevallen komen dezen bij hun kinderen in huis, in andere vinden zij een behaaglijk rusthuis, hetzij particulier, hetzij van een of andere kerkelijke gemeente, te hunner beschikking. Ook coöperatieve tehuizen, zooals ‘Het Nieuwe Huis’ op het Roelof Hartplein te Amsterdam en ‘Wildhoef’ te Bloemendaal, evenals op eenvoudiger schaal de tehuizen van Pro Senectute, maken voor een betrekkelijk lagen prijs een maximum van comfort mogelijk, verzekeren aan hun bewoners een soort huiselijkheid door het gebruik van hun eigen meubelen enz. en stellen hen in de gelegenheid gasten te ontvangen. Terwijl een gemeenschappelijke eetzaal of woonkamer voor gezelligheid zorgt, behouden de bewoners tevens hun vrijheid. Welk een vooruitgang vergeleken bij den vroegeren toestand, toen alleen achterblijvende mannen of vrouwen van zekeren leeftijd geen andere keuze hadden dan in een of ander pension of op kamers te gaan wonen, met al de misère die daar gewoonlijk aan vast zat.
Waarschijnlijk zullen dergelijke coöperatieve tehuizen in de toekomst ook voor gezinnen steeds veelvuldiger worden. Zij brengen de oplossing van een vraagstuk, waarmee socialisten van elke schakeering van Plato tot Fourier geworsteld hebben. De Utopisten, met name Fourier, zochten die oplossing in reusachtige paleisachtige woningen voor duizenden menschen. Ons individualisme verzet zich daartegen, en wanneer men in Sovjet-Rusland eetzalen of volkskeukens voor duizenden arbeiders in de groote fabrieken inrichtte, zoo hadden deze inrichtingen, die onbeschrijfelijk rommelig en lawaaiig waren, niets te maken met socialisme, maar waren een gevolg van den ontzettenden nood.
Coöperatieve tehuizen voor 100 à 200 inwoners brengen de oplossing nader van het leven zoowel van de ongetrouwde als de getrouwde beroepsarbeid verrichtende vrouw. | |
| |
Zij maken het aan de eerste mogelijk een gezellig interieur te bewonen en tevens vrij te zijn van huishoudelijke beslommeringen. Wat de getrouwde vrouw aangaat, die beroepsarbeid verricht, zij zou in dergelijke coöperatieve tehuizen zonder kostbare en vaak onvindbare betaalde hulp toch een sfeer van particuliere huiselijkheid voor haar man en kinderen kunnen scheppen. Het gezin zou ontbijt en koffiemaaltijd in zijn eigen appartement kunnen gebruiken, hetzij zij die zelf verzorgt of uit de keuken van het tehuis ontbiedt en voor den hoofdmaaltijd gebruik maken van de gemeenschappelijke eetzaal. Wanneer zij naar haar werk gaat, zou de huisvrouw haar kinderen, zoolang deze de school nog niet bezoeken, gerust kunnen achterlaten in de kinderkamer van het tehuis, waar zij onder deskundig toezicht zouden spelen, fröbelen of Montessori-onderwijs genieten.
In Weenen heeft het gemeentelijk socialisme in dit opzicht uitmuntend werk verricht. Het heeft in de groote woningcomplexen, zooals het ‘Karl Marx-huis’, prachtige speelkamers ingericht en schoollokalen voor oudere kinderen, waar hun de gelegenheid geboden werd zich in muziek, teekenen, talen enz. te bekwamen.
Het spreekt vanzelf, dat ook weeskinderen niet langer in groote gestichten zullen worden opgevoed, waar de individualiteit van elk kind onvermijdelijk in de knel komt. Wanneer kinderen uit de bourgeoisie het ongeluk hebben om jong hun ouders te verliezen, dan komen zij bij familieleden in huis of er worden pleegouders voor hen gezocht: dat is de natuurlijke oplossing. En wanneer dit niet mogelijk is, kan men een klein aantal weeskinderen in een vriendelijk landhuis samenbrengen, om daar opgevoed te worden door een echtpaar, dat hun zooveel mogelijk het gemis hunner ouders vergoedt.
De bouwmeester zal in de socialistische samenleving een groote en danbare taak krijgen. Natuurlijk zullen het in de eerste plaats gemeenschapshuizen zijn - kerken, | |
| |
raadhuizen, tempels voor wetenschap en kunst - waar de schoonste bloesems van den menschelijken geest aan zullen ontbloeien. Die samenleving zal haar Parthenon en haar Akropolis, haar Kathedraal van Chartres en haar Stadhuis van Yperen hebben. Alle vormen van monumentale kunst zullen tot ongeëvenaarden bloei komen.
Maar ook op het gebied van den woningbouw zal de bouwkunst een belangrijke funktie vervullen. Coöperatieve woningcomplexen van allerlei soort en afmetingen, met gemeenschappelijke tuinen en plantsoenen, zullen in elk stadsplan opgenomen worden. Geen doodelijke eenvormigheid zal heerschen, maar rijke veelvuldigheid, die één grondgedachte op tallooze wijzen weet te variëeren, in overeenkomst met het aspekt van de stad in het algemeen. In de plaats van de ‘nieuwe zakelijkheid,’ die de geheele bouwkunst herleidde tot het voorzien in de behoeften van keuken, kantoorgebouwen en winkels, zal een bouwkunst treden, die verband houdt met den volksaard en de natuur van ieder land, en de bijzondere bestemming van een bepaald gebouw uitdrukt.
Wat winkels en magazijnen betreft, zoo zal een maatschappij, die de konkurrentie in haar scherpe ekonomische vormen niet langer kent, evenmin als de mode, een groote vereenvoudiging te zien geven. De modepaleizen, als Wertheim of De Bijenkorf, behooren bij het imperialistisch kapitalisme en zullen gelijk hiermede verdwijnen. Dergelijke warenpaleizen beteekenen den triomf van het groote kapitaal in de distributie der goederen. Zij bieden aan de koopers het niet te onderschatten voordeel, dat zij hun veroorloven hun behoeften op allerlei gebieden op één en dezelfde plaats te dekken. Hun stelsel van kontante betaling maakt betrekkelijk lage prijzen voor waren van behoorlijke kwaliteit mogelijk.
Daarentegen staan echter verschillende nadeelen zoowel voor koopers als verkoopers, nadeelen vooral van zedelijken aard. Wanneer de jaarlijksche uitverkoop wordt gehouden | |
| |
of bijzondere ‘koopjes’ zijn aangekondigd, worden de verkoopsters op ergerlijke wijze afgejakkerd. Het tempo waarin zij den geheelen dag door moeten werken is sloopend voor hun zenuwen. De hiërarchie, die in dergelijke winkelpaleizen heerscht, maakt iedere bevordering of de toekenning van een premie afhankelijk van de protektie van den chef-de-rayon. Wat daarvan de gevolgen zijn voor de verkoopsters, is voor niemand een geheim. Heel wat jonge meisjes, die dag aan dag in de prikkelende en ontzenuwende atmosfeer van zulk een modepaleis verkeeren en er allerlei behoeften krijgen, waarvoor haar schrale salaris niet voldoende is, gaan haar lichaam verkoopen, minder uit hartstocht dan om der wille van een beter betaald baantje of een avondje uit in een ‘chic’ restaurant.
De ‘koopjesdagen’ zijn ingericht om de burgerlijkheid van duizenden vrouwen en de kooplust der vrouwelijke sekse in het algemeen te prikkelen. De reklame en de uitstalkunst sloven zich uit om dit resultaat te bereiken. Fraaie etalages, lichten, muziek, de roezige omgeving - alles werkt mee om de vrouwen buiten zichzelf te brengen. Hun persoonlijke verantwoordelijkheid gaat onder in de massaziel, die louter begeerlijkheid is, lust om te bezitten. Al de zwakheden der vrouw worden door de modepaleizen in de hand gewerkt. Hoe groot zou het percentage vrouwen zijn, dat, wanneer zij de Bijenkorf binnengaan met de bedoeling een bepaald voorwerp te koopen, niet blijven stilstaan voor een of andere uitstalkast en zich verbeelden, dat zij een der tentoongestelde dingen ‘werkelijk noodig hebben.’ ‘Het zou jammer zijn niet van de gelegenheid te profiteeren.’ Ik vrees, bedroevend klein.
Wie eens een troep vrouwen zich heeft zien verdringen rondom een uitstaltafel, waar coupons in groote verscheidenheid voor verbluffend lage prijzen waren uitgestald, wie de begeerige blikken dier vrouwen heeft gezien, en hun vingers de coupons zag betasten, met een graagte als wilden zij ze wel alle mee naar huis nemen, die voelt welk een | |
| |
drama van onvervulde begeerte zich afspeelt in de ziel dier arme vrouwen en keert zich vol deernis van dat vernederend schouwspel af.
Geen wonder dat de kleptomanie nergens zooveel voorkomt als in de groote modemagazijnen, waar Zola reeds meer dan een halve eeuw geleden het prototype van heeft beschreven in zijn ‘Au bonheur des dames.’
In de toekomst zullen de gemeentelijke of coöperatieve winkels, dank zij de uitschakeling der konkurrentie, van bescheidener afmetingen zijn. De statistiek zal zooveel mogelijk de behoefte van het publiek aan alle gebruiksvoorwerpen berekenen, zoodat er geen groote overschotten zijn, die persé van de hand gedaan moeten worden, al zal het wel noodig blijken een jaarlijksche opruiming te houden. Maar naarmate de behoeften van het publiek stabieler worden, zullen de overschotten steeds in omvang verminderen.
In een socialistische samenleving heerscht vrijheid, maar geen bandeloosheid; overvloed, maar geen overdaad. Het is onnoodig dat allerlei gebruiksgoederen in tallooze variëteiten worden vervaardigd. Nemen wij als voorbeeld de duizenden soorten van wollen en katoenen stoffen, die zich in kleur en patroon niet noemenswaard van elkaar onderscheiden. De koopers zouden even gelukkig zijn, als die tot op de helft worden teruggebracht. Dit zal des te gemakkelijker gaan, daar van alle voedingsmiddelen en gebruiksvoorwerpen de slechte kwaliteiten, en aanvankelijk zeker ook de uiterst kostbare, zullen afvallen. Ongetwijfeld zal zoowel de smaak meer verfijnd als eenvoudiger worden. De schoone vormen en kleuren van alle mogelijke gebruiksvoorwerpen zullen een lust voor de oogen zijn. Maar, zooals er reeds een groote standaardiseering plaats gevonden heeft voor allerlei dingen, als schroeven, scharnieren, machinerieën, rails, lokomotieven enz., zoo zal deze ook toegepast worden op vele andere dingen. De fantasie zal winnen aan kracht, wanneer haar willekeurige uitwassen beperkt worden en de besparing aan tijd, energie en stroom zal aanmerkelijk | |
| |
zijn, als de beperking op alle gebruiksvoorwerpen wordt toegepast. De uitschakeling van alle prullige en inférieure kwaliteiten van gebruiksvoorwerpen zal, tezamen met het wegvallen der mode, maken dat niets spoedig vernieuwd behoeft te worden. En naarmate het gemeenschapsgevoel toeneemt, zal de weelde verminderen. Zij, die leiding geven aan de gemeenschap, hetzij in geestelijk opzicht of in bestuursfunkties, zullen er een eer in stellen hoogst eenvoudig te leven. Overdaad in woning en kleeding, in spijs en drank, enz., zal als een diefstal beschouwd worden aan de gemeenschap, die iemand ongeschikt maakt om een hooge funktie in haar te bekleeden. Daarentegen zal aan het openbare leven zooveel ten koste worden gelegd, als de omstandigheden veroorloven. Vooral aan de lichamelijke en geestelijke opvoeding van het opgroeiend geslacht zal niet gespaard mogen worden. Ook zal men zorg dragen, dat het bestaan van allen, die een geestelijke funktie bekleeden in de gemeenschap, in de eerste plaats de opvoeders der jeugd, niet door financieele zorgen vertroebeld wordt, zoodat zij zich met een opgewekt gemoed aan hun taak kunnen wijden. De traktementen van alle opvoeders der jeugd, vanaf de onderwijzeressen aan de kleuterscholen tot aan de professoren der universiteiten, zullen min of meer genivelleerd worden. Immers allen, die tot de opvoeding der jeugd geroepen zijn, dragen een groote verantwoordelijkheid en vervullen een belangrijke funktie. Ook zal, zooals in Duitschland reeds langen tijd het geval was, voor alle onderwijskrachten, ook voor die in de lichamelijke opvoeding, een korter of langer verblijf aan een Hoogeschool en het afleggen van een universitair examen een vereischte zijn. Paedagogie, psychologie, philosophie, geschiedenis, aardrijkskunde, Nederlandsche taal, rekenen, algebra, natuurkunde, de beginselen van plant- en dierkunde en naar keuze fransch of engelsch zullen de voornaamste vakken zijn, waarin de aanstaande onderwijzers aan de volksschool, die tien jaren omvatten zal, proeven van bekwaamheid hebben af te leggen. Voor | |
| |
hen, die deze kostbare opleiding, die zeker vijf jaar studie vereischt, niet kunnen betalen, zullen de organen der gemeenschap haar bekostigen.
De eerste fransche republiek heeft in den overwinningsroes van 1791 gepoogd nieuwe gemeenschapsfeesten uit den grond te stampen, die de oude kerkelijke plechtigheden zouden vervangen. Met uitzondering van het groote verbroederingsfeest tusschen Parijs en de provincie, dat onder den verschen indruk der bevrijding van absolutisme en feudalisme werd gehouden onder een geweldig enthousiasme, hadden zij alle iets kouds en gekunstelds. In de eerste plaats was dit het geval met de door Robespierre ingevoerde aanbidding van het Opperste Wezen. Nationale feesten kunnen wel per dekreet ingevoerd worden, maar dan missen zij iederen inhoud evengoed als een ritus, die op een goeden dag door het besluit van een synode of een kerkelijke gemeente wordt ingevoerd. Beide moeten voortkomen uit het onderbewustzijn, den drang, de vreugde en het gevoel van verlossing eener gemeenschap; uit haar organische behoefte, haar diepste aandoeningen in gepuurder vorm gezamenlijk te beleven. Na den val der Bastille werd zóó de 14de Juli tot den nationalen feestdag bij uitnemendheid. En ongetwijfeld zal de 22ste Augustus, de dag der bevrijding van Parijs van de duitsche heerschappij, eveneens een fransch volksfeest worden.
Laat ons hopen dat Nederland, dat zoo arm is aan volksfeesten van dezen aard, ze in een nabije toekomst insgelijks zal kunnen vieren. Maar zeker zal ons volk ook de herinnering willen bewaren aan de dagen van 10-14 Mei 1940, waarin een levensvorm met zijn goeds en zijn kwaads, zijn deugden en gebreken, onherroepelijk in den afgrond van het verleden verzonk. Deze herinneringsdagen zullen dagen zijn van rouw en inkeer, waarin de arbeid rusten zal. Godsdienstige plechtigheden - moge het zijn in oekumenisch verband -, opvoeringen van gewijde muziek en gewijde spelen, zullen de herinnering levend houden aan de | |
| |
ontzettende tragedie, die in Europa in de jaren 40/45 is geschied.
Ook op Allerzielen zal deze herdacht worden. Nu het protestantisme in de laatste jaren ook den Zondag omtrent 2 November aan de herdenking der gestorvenen wijdt, zal het misschien mogelijk blijken, dat althans deze herdenking gemeenschappelijk plaats vindt met de Katholieke volksgenooten.
En waarom zou het protestantisme niet op zijn wijze ook Allerheiligen vieren? Het kan dit zeker, mits met weglating van de katholieke dogmatiek der vereering der relikwieën enz. Maar wij gelooven toch ook aan de heiligheid van de Apostelen, de Kerkvaders, van Augustinus en Franciscus, van Theresa van Aquila en Elizabeth van Thüringen, van Thomas Moore en zoovele anderen? Wij gelooven aan de heiligheid der Martelaren, dat is aan die der mannen en vrouwen van alle tijden, die gelasterd, gehoond, mishandeld en gedood zijn geworden terwille van hun geloof in de roeping der menschheid, en die vol vertrouwen in den dood gingen met een triomfantelijke uitdrukking in de oogen en een zegebede in het hart voor hun pijnigers en verdrukkers. Wij zagen zulke mannen onder ons opstaan in de oorlogsjaren.
Waarlijk, zoo er ooit een tijd was, waarin er voor de volken van Europa reden is hun martelaren en heiligen te herdenken, dan is het de tijd van nu. En wanneer ééne herdenking de oekumenische gedachte tot doorbraak zal verhelpen, dan zal het deze zijn!
|
|