Over leven en schoonheid
(1925)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 385]
| |
III
| |
[pagina 386]
| |
der ongelijke ontwikkeling doordringen, op het wezen der psychische funkties zelven in te gaan. Het feit dat in een overheerschend naar de uitwendige wereld toegekeerde en sterk gerationaliseerde maatschappij kunstuitingen tot hoogen bloei kunnen komen, die, zooals een groot deel van de moderne lyrische poëzie en muziek, van het onbewuste uit worden gevoed, rechtstreeks uit de innerlijke wereld opstijgen en tot die wereld weer terugvoeren, dit feit bleek uit enkel-maatschappelijke faktoren niet te verklaren. Pas doordat wij de mogelijkheid inzagen, dat min of meer verdrongene, onbewust geworden psychische funkties zich in tegengestelde richting tot de heerschende gerichte funktie kunnen bewegen, ten einde een onontbeerlijke kompensatie in het zieleleven tot stand te brengen, - pas door het inzicht in deze mogelijkheid werd de sluier geheel weggetrokken, die de oorzaken der ongelijke ontwikkeling voor ons verborg. Langs dezen gedachtengang benaderden wij het feit, dat het bewuste gewaarworden, voelen en denken en de verbinding dezer funkties in de fantasie niet de eenige faktoren zijn bij het tot stand komen van kunstwerken, maar dat ook emotioneele vormen der psychische aktiviteit, evenals onderbewuste inhouden der psyche, daartoe bijdragen.Ga naar voetnoot1) Dit feit in te zien, beteekent te erkennen, dat wij de kunstuitingen van een bepaald tijdperk niet volkomen, niet geheel-en-al uit maatschappelijke faktoren vermogen te | |
[pagina 387]
| |
verklaren. Het wetmatige karakter, dat die uitingen ongetwijfeld dragen, kan niet uitsluitend afgeleid worden uit de empirische, stoffelijke en uitwendige wereld, uit klasse-verhoudingen en klasse-tegenstellingen, sociale gevoelens en sociale idealen: ook de struktuur en de wijze-van-zijn der menschelijke psyche zijn faktoren van deze wetmatigheid. Het bleek ons in één woord, dat wij, om tot het wezen der artistieke aktiviteit door te dringen, niet genoeg hebben aan de wetenschap, die de sociale verschijnselen tot haar speciaal arbeidsveld koos, dat is aan het marxisme, maar ook nog de hulp der wetenschap behoeven, die in het bijzonder den bouw en de beweging van het menschelijk bewustzijn onderzoekt, dat is der zielkunde. Kunstuitingen dragen een drie-ledig karakter, anders gezegd, komen zij tot stand door de samenwerking van drie verschillende krachten of, nog anders, ontstaan zij in drie verschillende sferen, sferen die elkaar innig doordringen en in die wederkeerige doordringing het Zijn, het Leven vormen. Als sociale manifestaties zijn zij onderworpen aan de wetten der maatschappij, die het marxisme ons heeft leeren kennen; als manifestaties van het menschelijke bewustzijn ook aan de, ten deele nog onbekende, wetten van het psychische gebeuren, en als levens-verschijnselen in het algemeen aan kosmische wetmatigheden, van wier invloed op de psyche wij nog zeer weinig weten. Het marxisme pretendeert geenszins, ‘alles in de wereld’ of alle reeksen van verschijnselen te kunnen verklaren, niet die reeksen van verschijnselen bijvoorbeeld, welke wij als natuurgebeuren samenvatten. Het pretendeert enkel, een verklaring te kunnen | |
[pagina 388]
| |
leveren der sociale verschijnselen. De psychische verschijnselen echter, waarvan de artistieke werkzaamheid een bijzondere vorm is, hebben niet slechts aan het sociale leven, maar ook aan het natuurlijke en kosmische gebeuren deel. Zij vormen de brug tusschen natuur en maatschappij, er is in hen iets van beide en daarenboven nog iets eigens, iets, dat aan bijzondere wetten gehoorzaamt. Het marxisme vermag de geestelijke verschijnselen te verklaren, voor zoover deze deel hebben aan het sociale leven, sociale uitingen zijn. (Men houde in het oog, dat het sociale altijd een psychisch element bevat). Het vermag ze niet te verklaren, voor zoover in hen de aard van het menschelijke bewustzijn als een bijzondere kracht, die haar eigen wetten volgt, zich openbaart. Her vermag ze nog minder te verklaren, voor zoover zij deel hebben aan het kosmische gebeuren. De konkrete uitingen der bewuste en ook der onbewuste psychische werkzaamheid kunnen voor een aanzienlijk deel uit sociale oorzaken afgeleid, dat is uit de maatschappelijke verhoudingen verklaard worden. Echter niet voor alle uitingen, voornamelijk niet voor die, welke uit het onbewuste komen, is dit het geval. In zijn gebied worden wenschen, voorstellingen en fantasieën gevormd, die onmogelijk, hetzij direkt of indirekt, in verband gebracht kunnen worden met de produktie-wijze, de klassenverhoudingen, enz. Dit punt is belangrijk, omdat, zooals steeds meer wordt ingezien, het onbewuste een groot aandeel heeft ook aan de hoogste geestelijke uitingen der menschheid. De verschillende richtingen der psycho-analyse denken niet geheel hetzelfde over de inhouden van het onbewuste zielsgebied en over de voornaamste krach- | |
[pagina 389]
| |
ten, die daarin aan het werk zijn. Echter, zijn zij het hierover eens, dat in dit gebied allerlei denkvormen en gevoelens van den primitieven mensch voortleven, waar de mensch der beschaving geheel ontgroeid aan dacht te zijn. Jung speciaal beschouwt het onbewuste als het meest algemeene in den mensch, als datgene, wat alle menschen vereenigt, de diepe oerlaag, in welke de oude denkvormen en gevoelens, de oude fantasieën en symbolen, als taaie wortels voortleven. Hij gelooft, dat ook het kultuurleven der moderne menschheid sterk met die oude wortels vervlochten isGa naar voetnoot1). De ‘ontdekking’ van de onbewuste psychische aktiviteit en van haar groote beteekenis voor het individueele en het sociale leven, die ontdekking ondergraaft het marxisme als methode ter verklaring van de sociale verschijnselen in geenen deele. Immers, het onbewuste is volgens de moderne zielkunde niets anders dan een bijzondere vorm van het traditioneele en Marx zelf heeft in hooge mate rekening gehouden met de kracht der traditie, getuige zijn uitspraak, dat deze ‘als een berg op alle levende geslachten | |
[pagina 390]
| |
drukt’. Men kan in deze uitspraak van Marx zelfs iets profetisch zien, echter heeft zij door de ervaringen der nieuwe psychologie ten opzichte van het onbewuste een beteekenis verkregen, die, welke hij zelf daaraan toekende, verre te boven gaande. Maar, zoo het marxisme als zoodanig niet in tegenspraak is met de inzichten omtrent de natuur van het menschelijke bewustzijn, die zich in de laatste jaren meer en meer baan breken, - de mechanisch-kausale interpretatie van het marxisme, zooals wij die bij pg. Boecharin en bij anderen vinden, is dit o.i. wel. Wij willen het ronduit zeggen: deze interpretatie lijkt ons in het licht, dat de analytische methode over de beteekenis van de onbewuste psychische processen heeft verspreid, niet langer houdbaarGa naar voetnoot1). Ons doel met deze studie - meer inzicht te verspreiden over den samenhang tusschen de psychische en sociale elementen in de kunst - kunnen wij naar ik meen het best bereiken, door ook hier weer onze eigen opvattingen te stellen tegenover de door Boecharin in zijn leerboek over de theorie van het historisch materialisme verkondigde. Boecharin neemt het standpunt in, dat men, uitgaande van de produktiewijze en van de op haar berustende verhoudingen, daarvan het geheel der geestelijke uitingen van een tijdperk, den zoogenaamden ‘maatschappelijken bovenbouw’ afleiden kan, daar deze met onverbiddelijke, mechanische noodzakelijkheid uit den ‘onderbouw’ volgt. ‘Van de feodale produktieverhoudingen uit’, - aldus Boecharin, ‘kan | |
[pagina 391]
| |
men de feodale kunst of de religie of het karakter van het denken in het algemeen afleiden’.Ga naar voetnoot1) Ook het omgekeerde is volgens hem mogelijk: de feodale kunst leidt ons naar haar oorsprong in de feodale produktiewijze terug. Met andere woorden: uit ééne bijzondere uiting van het sociaal-geestelijke leven kan men, gelooft Boecharin, een maatschappelijk tijdperk in zijn geheel ‘rekonstrueeren’, zooals een zoöloog uit een enkel onderdeel van een geraamte dit in zijn geheel te rekonstrueeren vermag, of zooals een sterrekundige uit bepaalde waarnemingen tot het bestaan van een ster in een sterrengroep konkludeeren en haar plaats bepalen kan, nog eer hij haar met behulp van zijn instrumenten heeft ontdekt. Tot op zekere hoogte aanvaarden ook wij Boecharins opvatting. Wanneer wij van den een of anderen volksstam weten, dat hij voornamelijk leeft van landbouw, met behulp van primitieve werktuigen bedreven, en het akkerland in gemeenschappelijk eigendom bezit, dan is het mogelijk uit deze kennis bepaalde konklusies te trekken ten opzichte van de sociale organisatie van dien stam, de positie die de vrouw er inneemt, de godsdienstige voorstellingen en de riten. Immers, al deze verschillende levensmanifestaties staan tot elkaar in een bepaald verband en vormen een bepaalde eenheid. In een dergelijk verband openbaart zich juist de wetmatigheid van het sociale leven. Of wanneer wij van een volk weten, dat het leeft in feodale verhoudingen, verhoudingen van leenheer en leenman, dan kunnen wij daarvan bijv. afleiden, dat de voortbrenging in hoofdzaak nog geschiedt op de grond- | |
[pagina 392]
| |
slag der produktenhuishouding (Naturalwirtschft), dat in zijn moreelen codex trouw en dapperheid als de voornaamste deugden zullen gelden, en dat zijn kunst een sterke mate van religieuze en sociale gebondenheid spiegelen zal. Echter zullen wij van de aldus afgeleide funkties of uitingen slechts het algemeene karakter, de schematische trekken vermogen te onderscheiden. Het bijzondere karakter dat deze funkties bij een bepaald volk op eene bepaald oogenblik zijner ontwikkeling aannemen, hun eigenaardig wezen, datgene, wat hun eigenlijke persoonlijkheid uitmaakt, hen onderscheidt van soortgelijke uitingen in een overeenkomstig stadium van ontwikkeling bij andere stammen, volken of rassen, - dat juist zullen wij uit de kennis der fundamenteele maatschappelijke faktoren niet vermogen af te leiden. Wij kunnen, in één woord, uit de produktie-wijze wél min of meer het maatschappelijke geraamte rekonstrueeren, maar geenszins het maatschappelijke wezen van vleesch en bloed, zooals dit leeft en beweegt en in velerlei uitingen zijn levenswil manifesteert. Een voorbeeld moge dit toelichten. Wanneer wij de west-europeesche maatschappij in de fase der feodaliteit met de japansche in dezelfde fase vergelijken, dan treft ons de overeenkomst tusschen west en oost in de sociale struktuur, de moreele normen der ridderklasse en op verschillende andere punten. Maar de kern, het wezen van de twee maatschappijen is anders en dat anders-zijn openbaart zich juist het meest in de hoogere geestelijke uitingen : de philosophie, de godsdienst en de kunst. Wij kennen en begrijpen de japansche kunst van het feodale tijdperk nog niet, wanneer en doordat wij de west-europeesche | |
[pagina 393]
| |
van dat tijdperk kennen: wij kunnen niet de eene zonder meer met de andere gelijkstellen, ondanks de gelijkheid in groote trekken van den ekonomischen, staatkundigen en socialen ‘onderhouw’, waarop zij beide berusten. Het wezen eener maatschappij is de uitkomst niet enkel van sociale maar ook van natuurlijke faktoren, zooals ligging, klimaat, geografische gesteldheid enz. Het is verder de vrucht van een oneindig aantal elementen, die gedurende zeer lange tijden gewerkt hebben. De erfelijke aanleg, de bewuste en onderbewuste tradities, zooals deze zich onder invloed der ekonomisch-sociale krachten vormen, werken weer terug op die krachten en brengen daarin zekere veranderingen teweeg. Elke modifikatie draagt er het hare toe bij, om het geheel anders te maken. Zoo is de uitkomst van het levensproces voor elk ras en elk volk een ander, alle wetmatigheid der sociale levensverschijnselen ten spijt, anders in het oosten dan in het westen, in het noorden dan in het zuiden, in de berglanden dan in de uitgestrekte vlakten of aan de oevers van den oceaan. Het ontdekken, analyseeren en in systeem brengen der schematische overeenkomstigheden in de struktuur en de uitingen van menschelijke gemeenschappen, die zich in dezelfde fase van maatschappelijke ontwikkeling bevinden, opent zeker den weg tot verruiming van ons inzicht in het wetmatige karakter van het sociale leven. Echter, het leven bestaat niet enkel uit sociale wetmatigheid; het is of omvat veel meer dan deze alleen. Wij moeten ons bewust blijven van het feit, dat een dergelijke vergelijking van schematische overeenkomstigheden ons nooit een deel, een fragment van het in het verleden verzonken leven in zijn | |
[pagina 394]
| |
individueele eigendommelijkheid intuïtief kan doen aanschouwen, nooit ons in trillend-warme vreugde de eenwording de vereenzelving daarmee kan doen ondergaan. Wanneer wij ook al weten, dat het chineesche volk in vroeger eeuwen leefde van den primitieven landbouw en een patriarchalen familievorm bezat, dan kunnen wij toch uit deze kennis niet tot het begrip komen van de archaïsche chineesche beeldhouwwerken of van de plastische kunst der Tang-periode, - nooit zullen wij uit de beide eerste feiten de twee laatste verschijnselen kunnen ‘afleiden’ of ze daaruit ‘verklaren.’ Om, zij het ook slechts iets van het karakter der sublieme oude chineesche kunst te kunnen begrijpen, moeten wij, behalve de vormen der produktie en der maatschappelijke organisatie, ook de sterke vormende kracht kennen, die de vereering der voorvaderen in China vele eeuwen lang geweest is, den invloed, dien het boeddhisme op den chineeschen geest uitoefende in de eeuwen, waarin bijvoorbeeld het ontstaan der grootsche kunstgewrochten van Lungmen valt; de verschillende stroomingen, die in dat boeddhisme zelf opkwamen, de filosofie van Lao Tse en har invloed en nog vele andere dingen. Uit de kennis der produktieverhoudingen van het feodale tijdperk in West-Europa kunnen wij noch de gothische bouwkunst, noch de poëzie van Chaucer of van Dante ‘afleiden.’ Deze verschillende uitingen op aesthetisch gebied zijn even goed gebonden aan, zij hangen innerlijk even sterk samen met, geestelijke elementen van zeer verschillenden aard zooals het katholieke dogma, de herleving der antieke wijsbegeerte en poëzie en ten slotte met allerlei bewuste en onbewuste tradities van den heidenschen tijd, als | |
[pagina 395]
| |
met de produktiekrachten en de klasse-verhoudingen van het tijdperk waarin zij ontstonden. Om een enkele onder de geestelijke uitingen van een tijd waarlijk te begrijpen, is kennis niet enkel van den ‘ekonomischen ondergrond’, maar ook van alle andere uitingen noodig. En ook is noodig de kennis van het verleden, waar mede elk groot kunstwerk even onverbrekelijk samenhangt als de vrucht met den boom, waaraan zij is gerijpt. Om een bepaalde kunstuiting van vroeger tijden volkomen te kunnen begrijpen, dat is al haar samenhangen in den tijd en de ruimte te kunnen overzien, daartoe zou men de kultuur waarvan die uiting een min of meer belangrijk fragment is, van haar eerste oorsprongen af tot haar volle rijping toe moeten kennen en daarenboven de gave moeten bezitten, in het onderbewuste van die tijden te kunnen lezen. Immers, elk feit, elk verschijnsel, elke menschelijke uiting wortelt in het geheele menschelijke verleden, en elke kunstuiting ontstaat uit de samenwerking van tallooze bewuste en onbewuste vormen der psychische aktiviteit. Wij gelooven thans voldoende aangetoond te hebben dat de opvatting van pg. Boecharin: ‘men kan de geestelijke uitingen uit den ekonomischen ondergrond van een tijdperk afleiden’ in haar apodiktische algemeenheid niet juist is. De morpholoog vermag uit een gedeelte van het skelet, dit in zijn geheel te rekonstrueeren; - de chemikus uit de formule eener stof te besluiten tot haar reakties onder bepaalde omstandigheden; - de reakties van menschelijke wezens echter zijn te samengesteld en ten deele te onzeker, om den historikus in staat te stellen, op zijn gebied geheel hetzelfde te bereiken als de morpholoog en de chemikus | |
[pagina 396]
| |
op het hunne. Niet omdat het historisch materialisme als methode minderwaardig zou zijn, vermag het niet precies dezelfde uitkomsten te bereiken als de experimenteele natuurwetenschap, maar omdat voor het leven in het algemeen en het psychische leven van den mensch in het bijzonder, nog andere wetten gelden dan die der mechanisch-stoffelijke processen, - wetten van een oneindige ingewikkeldheid en die wij nog maar zeer gedeeltelijk kennen. Nog veel meer dan ten opzichte der maatschappelijke levensvormen van het verleden, is de mensch beperkt in zijn kennis ten opzichte van die der toekomst. Juist op dit punt komt het verschil tusschen de uitsluitend fysische processen en die, waarin psychische faktoren een aandeel vervullen, bijzonder treffend aan den dag. De sterrekundige kan door ingewikkelde berekeningen zekerheid krijgen, welke stand een planeet over een aantal jaren ten opzichte van andere planeten of van de zon zal innemen, hij kan voorspellen over hoeveel jaren of eeuwen de komeet, die heden in de oneindigheid van het luchtruim verdwijnt, weer zichtbaar zal worden voor het menschelijk oog. Maar de historikus kan evenmin den tijdsduur van een bepaalde fase in het maatschappelijke ontwikkelingsproces voorspellen, als hij de vormen die dat proces zal aannemen en de uitkomsten waartoe het voeren zal, met zekerheid kan voorzien. Het historisch materialisme heeft - en dit is reeds zéér veel, het is meer dan één andere methode van geschiedvorsching vermocht te bereiken - ons inzicht gegeven in zekere wetmatigheden van het maatschappelijke wordingsproces. Wat meer bepaald het voorzien der toekomst aangaat heeft het reeds drie kwart | |
[pagina 397]
| |
eeuw geleden de richting der kapitalistische ontwikkeling opgemerkt en de verschijnselen van koncentratie en centralisatie voorspeld, die aan die ontwikkeling zulk een groot aandeel zouden hebben. Het heeft vooruit gezien, hoe de geestesgesteldheid der heerschende klasse en de vormen van haar heerschappij meer en meer een onoverkomelijke belemmering zouden worden voor den vooruitgang der techniek en de toepassing van wetenschappelijke ontdekkingen, - met andere woorden, hoe de kansen der menschheid, een hoogere fase van maatschappelijk leven te bereiken, op een zeker tijdstip gebonden zouden worden aan de socialiseering der voornaamste arbeidsmiddelen. Het heeft uit de klasseworstelingen van het verleden en uit den uitslag daarvan terecht gekonkludeerd, dat een klasse, die tot ontwikkeling kwam met en door een bepaalden vorm van produktie, nooit in handen der historie het instrument kan zijn tot het invoeren van een nieuwe produktiewijze met alle daaraan verbonden konsekwenties. Het heeft ingezien, dat enkel het proletariaat de nieuwe socialistische produktie-wijze zal kunnen invoeren, omdat van alle klassen enkel het proletariaat niet dermate geestelijk geketend is aan oude levensvormen, niet dermate verblind, dat het maatschappelijke en geestelijke verschieten ziet opdagen, die voor de bourgeoisie volkomen verborgen zijn. In een tijdperk, dat het socialisme nog in hoofdzaak burgerlijk-utopisch was, heeft het marxisme voorspeld, dat de socialistische maatschappij enkel zou kunnen ontstaan als uitkomst der proletarische revolutie. Dit alles vermocht het marxisme vooruit te zien en vooruit te zeggen. Maar het vermocht niet met ze- | |
[pagina 398]
| |
kerheid, - die zekerheid, waarmede een chemicus de kracht eener ontploffing vooruit bepaalt, wanneer een mijn, met een bepaalde hoeveelheid dynamiet geladen, tot springen gebracht wordt - de overwinning der proletarische revolutie zelve te voorspellen. Het kon niet vooruit zien waar die revolutie het eerst zou uitbreken, noch welk tempo zij zou aannemen, noch welke wisselingen in dat tempo zouden voorkomen, noch of haar loop onderbroken zou worden door tijdvakken van socialen stilstand, en of deze tijdvakken jaren dan wel tientallen jaren zouden duren, noch in welk land de proletarische revolutie het eerst haar gezag zou oprichten, noch de politieke vormen, die dit gezag in den overgangstijd zouden aannemen. Het historisch materialisme kon uit de strekkingen van het imperialisme de waarschijnlijkheid van een grooten oorlog afleiden, maar de veranderingen op elk gebied, waartoe die oorlog in zijn verloop zou voeren, kon het evenmin voorzien als zijn omvang, zijn duur en zijn uitkomsten. Het kon niet voorzien, dat de revolutie als rechtstreeksch gevolg van den oorlog zou uitbreken in Rusland, dat van alle europeesche staten ekonomisch en politiek het achterlijkst was; noch dat de russische arbeiders en boeren het sowjet-stelsel tot den politieken vorm hunner heerschappij zouden maken. Het kon niet voorspellen, welke werkingen de russchische revolutie zou hebben op het westen en op het oosten, hoe diep die werkingen zouden gaan, hoe snel zij zich openbaren, hoe lang zij aan houden zouden. Op al deze en nog vele andere punten heeft de ontwikkeling verrassingen gebracht, zooals de leiders der | |
[pagina 399]
| |
wereldrevolutie thans volmondig erkennen.Ga naar voetnoot1) Geen methode van geschiedvorsching, hoe uitnemend ook, vermag alle sluiers weg te trekken, waarin de toekomst voor het menschelijke oog is verborgen. Zij vermag dit slechts ten deele, door het zorgvuldig bestudeeren van de strekkingen en de kiemen van ontwikkeling in het heden. Dwalingen zijn altijd mogelijk, - zoowel omdat men nooit zekerheid heeft, alle kiemen van ontwikkeling op te merken en misschien juist sommigen onder hen voorbij ziet, die geroepen zijn tot het vervullen van een voorname rol in het maatschappelijke wordingsproces, als wegens het groote aandeel der irrationeele en onberekenbare faktoren aan dat proces. ‘Wat op den weg van het intellekt vaak onmogelijk schijnt, is reeds vaak tot stand gekomen langs den weg van het irrationeele.’ De groote veranderingen, die de menschheid heeft doorgemaakt, zijn niet het gevolg van intellektueele berekening geweest. Zij kwamen tot stand langs wegen, die de tijdgenoot uitsloot als onzinnig, of wier innerlijke noodzakelijkheid pas veel later begrepen werd.’Ga naar voetnoot2) Ongetwijfeld echter is het element van verstandelijke berekening en vooruitzien in de gebeurtenissen waarin het proletariaat handelend optreedt, grooter dan het ooit te voren was. Dit feit geeft Trotzki het recht, in zijn geschrift over ‘literatuur en revo- | |
[pagina 400]
| |
lutie’ het karakter der russische omwenteling als volgt te omschrijven. ‘Wat haar grondslagen aangaat in de boeren-masa's, is de russische revolutie.... de meest chaotische en vormlooze van alle revoluties. Maar wat haar leiding aangaat, haar methode van orientatie, haar organisatie en haar doeleinden is zij de meest doordachte en volmaakte’. In de marxistische dialektiek van den klassenstrijd heeft de revolutie een kompas gevonden, dat het mogelijk maakt ondanks alle stormen en verraderlijke stroomingen een vasten koers te houden. Daarom kan Trotzki getuigen dat ‘de marxistische dialiektiek de algebra der revolutie is.’ ‘Voor de eerste maal in de geschiedenis zien wij de revolutionaire algebra daad worden’ (bl. 56/57). Echter blijft, gelijk Trozki hier zelf aan toe voegt, de ‘elementaire chaos’ der revolutie nog ten prooi aan blinde machten. En daar die ‘elementaire chaos’ de vele millioenen menschelijke wezens in Oost en West omvat die de revolutie moeten tot stand brengen, blijft het nog de vraag in hoeverre de ‘leidende politiek’ dien chaos zal vermogen te beheerschen. De bewust-vormende, vooruitziende en regelende kracht is heden ten dage nog niet veel meer dan een eiland in den wereld-oceaan van het elementaire. De geschiedenis, zegt men, herhaalt zich. Zeer zeker: in groote trekken herhaalt zij zich. Bepaalde feiten, bepaalde verschijnselen voeren noodzakelijk in hun verloop tot andere feiten en verschijnselen, niet eens, maar telkenmale. Er bestaat een zekere wetmatigheid in het sociale geschieden, een zekere kausaliteit doet zich daarin gelden. Maar er is, zelfs in groote trekken, nimmer absolute herhaling; daarom is er ook nooit absolute zekerheid over de toekomstige ontwikkeling der maat- | |
[pagina 401]
| |
schappij. Zoomin als de katastrofen van het verre verleden, die tot den ondergang van zoo vele archaïsche en antieke kulturen hebben geleid, ons verstandelijk verplichten aan te nemen, dat ook de kapitalistische kultuur zal eindigen met een algemeene ineenstorting, en daarna een nieuwe cyclus beginnen, - zoomin geven de enkele gevallen, waarin de overgang van een lagere tot een hoogere kultuur wél gelukte, ons het recht verstandelijk als vaststaand aan te nemen, dat uit den ondergang van het kapitalisme het socialisme verrijzen zal. De dogmatische wil tot gelijkstelling van den ontwikkelingsgang der maatschappij met de processen, waarin enkel mechanische, fysische en chemische wetten gelden, - die wil leidt tot een forceeren van het historisch materialisme tot buiten zijn grenzen. De voorstelling, als stelt de proletarische geschiedsbeschouwing met gelijke zekerheid feiten van gelijken aard ten opzichte der menschenwereld vast als de mechanika, de fysika en de chemie dit doen ten opzicht van de materie, - die voorstelling doet het leven en den geest geweld aan. Daarenboven heeft zij de strekking, aan het historisch materialisme zijn plasticiteit te ontnemen, - dit te vervreemden van het leven en te beletten voldoende partij te trekken van de uitkomsten van andere wetenschappen. ‘Het is niet noodig’, oordeelt terecht G. Sorel, - de fransche socioloog, wiens ‘Apologie van het geweld’ indertijd zoo grooten invloed heeft gehad op de vorming der syndikalistische ideologie - ‘het is niet noodig, dat wij in de sociale wereld een stelsel erkennen, analoog aan dat van de wereld der sterren. Wat geëischt wordt (nl. om het historisch materialisme te aanvaarden), is enkel de | |
[pagina 402]
| |
erkenning, dat de oorzaken in hun kruisingen tijdperken voortbrengen, voldoende geregeld en gekarakteriseerd, om het voorwerp te kunnen uitmaken van een beredeneerde kennis der feiten.’Ga naar voetnoot1) Het komt ons voor dat Sorel, die, gelijk bekend is, voor het genie en den levensarbeid van Marx de grootste bewondering koesterde, - wat hem niet verhinderd heeft ook tegenover het marxisme zijn geestelijke zelfstandigheid te handhaven - hier blijk geeft, het wezen van het historisch materialisme beter te begrijpen dan die marxisten, welke uit overgrooten ijver daaraan een karakter toekennen, dat enkel de experimenteele natuurwetenschap bezitten kan. Alle maatschappelijk-geestelijke funkties, ook de artistieke, kunnen het voorwerp der ‘beredeneerde kennis’ die Sorel bedoelt, uitmaken. Zijn opvatting, die ook de onze is, zou men ten opzichte der kunstwerken van een tijdperk als volgt kunnen formuleeren: ‘Kunstwerken vallen niet uit den hemel: zij zijn vruchten van het leven der gemeenschap in bepaalde oogenblikken van haar bestaan. Kunstenaars absorbeeren de gedachte en de gevoelens, de voorstellingen en de fantasieën, de voorkeur en de vooroordeelen, de aspiraties en de verwachtingen van het maatschappelijke milieu, waarin zij leven of waarmee zij zich verbonden gevoelen, zooals de bijen den nectar drinken uit de bloemen. En zooals de bijen den nectar door een lichamelijk proces herscheppen tot honing, zoo herscheppen kunste- | |
[pagina 403]
| |
naars door middel van hun eigen psychische werkzaamheid de aldus geabsorbeerde psychische stof tit kunstuitingen of kunstwerken.’Ga naar voetnoot1) Hier echter houdt de vergelijking op. In afwijking van wat de bijen doen, die allen precies denzelfden honing maken, herschept elke kunstenaar de algemeene maatschappelijke stof tot iets eigens, in overeenstemming met de eigenaardigheid zijner individueele, physio-psychische organisatie. |
|