| |
| |
| |
II De mystiek der onderdrukte en die der heerschende klasse; St. Franciscus en Dante
Wij hebben gezien, welke algemeene oorzaken maakten, dat de middeneeuwsche mensch zich naar de mystiek toekeerde. Zij was een taal, die alle klassen spraken, maar in die taal kan men verschillende dialekten onderscheiden. De maatschappelijke toestand van elke klasse, haar verwachtingen en haar aspiraties, gaven aan haar voorstellingen over God en wereld een bepaalde tint. Ook het mystieke element in die voorstellingen werd met deze tint overgoten. Zoo ontstonden in de mystiek verschillende stroomingen, die in de groote gestalten der middeneeuwsche mystici belichaamd zijn.
Italië, het land waar de kiemen der burgerlijke produktie-wijze en der burgerlijke maatschappij-vorm het vroegtijdigst tot ontwikkeling kwamen, is ook datgene waar deze beide stroomingen, de meer demokratische en de meer aristokratische, het duidelijkst zijn te onderkennen. Zij zijn er belichaamd in twee onsterfelijke gestalten: de volksmystiek in St. Franciscus, de mystiek der heerschende klassen in Dante. De eerste doordrong het leven en bezielde de leer van den stichter der franciskaansche orde. De tweede doordrong en bezielde het meest grootsche dichtwerk dat de middeneeuwen voortbrachten.
De mystiek van St. Franciscus verheerlijkt de omstandigheden waaronder de volksmassa's der middeneeuwen leefden, of liever, zij verheerlijkt de negatieve | |
| |
inhoud van hun bestaan, het te-kort in hun leven: hun onwetendheid en hun armoede.
De groote onwetendheid waarin de massa's in de middeneeuwen leefden had twee hoofdoorzaken, de eene van meer geestelijken, de tweede van meer materieelen aard. De eerste oorzaak was de kloof die in de geheele Christenheid bestond tusschen het latijn en de volkstaal. Het latijn immers was een onmisbaar medium tot het verwerven van alle kennis, waarover de feodale maatschappij beschikte. Die kennis was voor het volk, dat geen latijn kende, onbereikbaar, daardoor was het afgesneden van alle deelneming aan het wetenschappelijk leven van den tijd in een mate, die wij ons heden niet meer vermogen voor te stellen. De andere groote oorzaak der onwetendheid was de beperktheid der materieele hulpmiddelen, die ter verspreiding van kennis onontbeerlijk zijn. Sedert de verovering van Alexandrië door de Saracijnen werd in het avondland geen papyrus meer ingevoerd; perkament was zeer kostbaar, papier werd waarschijnlijk in Europa niet voor de XIIIe of de XIVe eeuw vervaardigd. Zoo stapelden de moeilijkheden zich op, die het verwerven van kennis in den weg stonden. Ook de toegang tot de wetenschap der theologie, die zoo hoog in aanzien stond, was voor de lagere klassen gesloten. Theologische kennis was in de middeneeuwen een voornaam middel tot het uitoefenen van de klasseheerschappij, zooals juridische en politieke kennis dat werden in later dagen. Daarom beteekende het stellen van de ingevingen der genade boven de spitsvondige argumenten van het geschoold verstand, in de sfeer der ideologie een revolutionaire daad volbrengen. Deze daad volbracht St. Franciscus.
| |
| |
Van afstamming een zoon der burgerlijke klasse, - volgens de overlevering was zijn vader koopman of slachter-, werd Franciscus geboren, niet in een der machtige republieken van Toskane of Lombardië, maar in een onbeteekenend stadje van Midden-Italië. Wellicht staat hiermee het feit in verband dat het onbuigzame burgerlijke klasse-bewustzijn, zooals dit zich reeds vroegtijdig openbaarde in de bloeiende steden van Noord-Italië, in hem nog ontbreekt.
Dichter, gevoelsmensch en idealist van nature, walgde hem spoedig het lichtzinnige bestaan der jongelingen uit de burgerlijke kringen van Assisi; wat menig idealist voor hem gedaan had en na hem zou doen, dat deed ook hij. Hij brak met het wufte leven zijner jeugd, werd ascetisch en vroom, en ging over tot de onderdrukte klasse. Ware hij een eeuw later in Noord-Italië geboren, de kerk, die hem nu heilig verklaarde, had hem misschien verdoemd als ketter. Maar in zijn landstreek en zijn tijd waren de voorwaarden tot een werkelijke oppositie tegen de kerkelijke macht nog niet aanwezig. Midden-Italië lag buiten de groote handelswegen der midden-eeuwen; het was een achterlijk land, te achterlijk om een kettersch mysticisme voort te brengen, zooals dit later, in den aanvang van de ontwikkeling der warenproduktie, o.a. in Zuid-Frankrijk en in Vlaanderen zou ontstaan. Dit kettersche mysticisme week in sommige trekken sterk af van het heerschende, laat ons zeggen het officicele mysticisme. Het was niet zoo zeer kontemplatief als wel profetisch; het ontstond niet uit de aesthetische spiegeling eener wereld die de in haar heerschenden goed toe scheen, maar het weerkaatste de begeerte der onderdrukten om een wereld, die hun slecht voorkwam, veranderd te zien. En daar | |
| |
zij, die naar een betere wereld verlangden, zich onmachtig voelden haar zelf te veranderen, weerspiegelde hun mystiek de hoop, dat de verandering tot stand zou komen door bovenaardsche krachten.
Aan het Oude zoowel als aan het Nieuwe-Testament ontleenden de ketters alles, wat hun verwachtingen steun kon geven en de stem die zij hoorden wanneer zij zich afkeerden van de harde werkelijkheid en de influisteringen hunner geheime hoop beluisterden, noemden zij de stem van God. Tot dit uiterste kwam Franciscus niet; hij predikte geen verzet tegen de kerkelijke of de wereldlijke overheid; wel echter was de inhoud van zijn prediking de verheerlijking van de levensvoorwaarden der massa. Die prediking was vol zoete vertroostingen voor alle geringen en verdrukten, immers aan hun armoedig en nederig bestaan ontstraalde de aureool, die hun gestalte met heiligheid omhulde. Na een korte aarzeling wist de kerk zich van de nieuwe volksbeweging meester te maken, zij stiet haar niet uit, maar stelde haar zekere perken: het demokratisch element werd geduld, mits het zich aan de kerkelijke tucht wilde onderwerpen. Onwetendheid was de trouwe makker des volks in de middeneeuwen: onwetendheid en eenvoud der harten, sprak Franciscus, waren God welgevallig; zij brachten nader tot hem dan alle wijsheid. Onwetendheid en eenvoud vormden geen beletsel tot het begrijpen der hoogste en meest geheime dingen; niet het uitmuntend verstand, niet de groote geleerdheid hielpen deze te verstaan: zij werden hun geopenbaard, die God daartoe waardig achtte. De schrijver der Fioretti, de ‘bloempjes’ uit Franciscus' leven, vestigt er herhaaldelijk de aandacht op, hoe juist de geringsten onder de broeders, | |
| |
de ongeletterden en onwetenden, de hoogste mysterieën der drie-eenheid aanschouwen en weten te verklaren. Niet zij zelven spreken; uit hun monden spreekt God: wat is alle aardsche wijsheid vergeleken bij de hemelsche wijsheid, die zich in hen openbaart? De eenvoudige lieden die Franciscus om zich heen verzamelde, voelden zich uitgesloten van de wetenschap van hun tijd, voor hen waren alle bronnen verzegeld, alle wegen die tot haar voerden ommuurd; de sociale kern van hun mystiek geloof was deze, dat zij die voor hen ontoegankelijke wetenschap van nul en geener waarde verklaarden te zijn en zich gelukkig voelden in de volkomener kennis die hen op wonderbaarlijke wijze gewerd. Daar zij zelven geen gezag hadden voor hun woorden, zeiden zij ‘het is God, die door ons spreekt’; zij verklaarden God alles te zijn, omdat zij beseften, zelven niets te wezen; hun bewering: ‘de mensch kan enkel weten door extase’ beteekende eenvoudig ‘de stem van ons gevoel is voor ons het hoogste’. Met zich te beroepen op de openbaring, die hun gewerd in den toestand van extase, motiveerden zij hun handelingen, voor zich zelven zoowel als tegenover anderen, veel sterker dan zij ze door verstandelijke redeneering motiveeren konden.
Met de verheerlijking der onwetendheid gaat gepaard die der armoede. Zooals voor Christus zelf, zoowas ook voor Francicus, die den Verlosser in alles poogde na te volgen, rijkdom op zichzelf een zonde, althans een belemmering tot een deugzaam leven, terwijl armoede op zichzelve God welgevallig was. Even als Christus predikte Franciscus het afstand doen van alle aardsche bezittingen als het zekerst middel om de hemelsche zaligheid te verwerven, maar hij eischte dit niet van | |
| |
allen, enkel van de leden zijner eigen orde. Dit kon ook niet anders; immers Franciscus leefde niet in een tijd van de ontbinding en het verval van een maatschappelijk stelsel, een tijd waarin onder alle klassen de doffe onrust en moedeloosheid gevoeld werden, die de voorbode zijn van een algemeenen omkeer. Integendeel: de feodale maatschappij-orde had gedurende zijn leven het hoogste punt van haar ontwikkeling nog niet bereikt; de krachten die haar eens zouden vernietigen waren nog slechts in de kiem aanwezig. Franciscus kon de wortels van het feodale stelsel niet aantasten, door te eischen, dat de heerschende klasse haar grondbezit, de bronnen van haar aanzien en macht, zou opgeven. Maar zoo Franciscus enkel aan de leden zijner orde en niet aan hen die in de wereld leefden, den eisch van armoede stelde, zoo vatte hij dien eisch in veel absoluter zin op, dan het middeneeuwsche katholicisme dit placht te doen. Niet slechts elk persoonlijk bezit verbood hij zijn volgelingen, maar ook het hebben van gemeenschappelijken eigendom. Arme bedelaars moesten zij zijn en blijven.
Franciscus had de noodlottige werkingen voor oogen, die het bezit van gemeenschappelijke rijkdommen op het kloosterwezen van zijn tijd uitoefende. De monniken leefden niet meer, gelijk zij in vroeger eeuwen plachten te doen, van den arbeid hunner eigen handen; zij exploiteerden hetzij den arbeid van anderen of de vroomheid der massa. Iedere kerk en ieder klooster had zijn bijzondere heiligen, die door de giften en legaten der geloovigen werden gediend. Hoe meer wonderverhalen van zulk een heilige in omloop kwamen, des te rijkelijker stroomden de giften; schijnheiligheid en gemeene listen waren de zekerste middelen, | |
| |
om kerk en kloosters rijk te maken. Zoo had de drang naar vermeerdering van bezit een groot aandeel aan de toenemende onzedelijkheid der monniken en dit gevoelde Franciscus, toen hij armoede prees als de wortel der deugd. En het volk, gewend als het was, door al de verschillende geestelijke orden om het zeerst uitgebuit te worden, stroomde toe tot dezen nieuwen heilige, die niets verlangde voor zich en de zijnen als een karig stuk brood, die poogde door prediking en voorbeeld de hebzucht der heeren te matigen en die de armoede der massa verheerlijkte, als zijnde God welgevallig. Zijn leer werd de vertroosting der armen, die, machteloos gelijk zij waren zich op te heffen uit hun ellende, zich gelukkig voelden toen deze werd geadeld door het besef dat zij hen nader bracht tot God.
Veilig in de onwetendheid, die hen behoedde voor twijfel en innerlijke konflikten, gerust in de armoede, die hen onthief van alle wereldsche lasten en verplichtingen, doolden Franciscus en zijn gezellen in kleine troepjes door het ruige bergland en de heerlijke valleien van Midden-Italië, het gemoed vol vrede, gelukkig in hun broederlijke gezindheid en hun liefde voor alle kreatuur. Onwetendheid en armoede konden zeniet overwinnen, zij hadden er de macht niet toe: zij aanvaarden ze en schrevenhun een geheimzinnig vermogen toe: het vermogen hen nader te brengen tot God; zóó maakten zij ze tot een voorwerp van verblijding. De zachtzinnige mystiek van Franciscus en zijn volgelingen ontbloeide uit de behoefte van het volk, zich te vertroosten over zijn ellende. In de maatschappelijke werkelijkheid was geen troost te vinden, daarom zochten en vonden zij haar in godsdienstige verbeeldingen. In | |
| |
de berichten over het leven van Franciscus en zijn makkers, zooals de legendarische overlevering ons die verhaalt, worden armoede en onwetendheid telkens voorgesteld als de vleugels, waarop zij zich verhieven tot God. God gaf hun macht over de natuur; vogels en zelfs roofdieren luisterden eerbiedig naar Franciscus' prediking. God maakte voor hen het onbegrijpelijke begrijpelijk: het wonder der trans-substantiatie werd den priester die de mis diende, geopenbaard, dan werd zijn hart zacht als was, zijn vleesch als zonder beenderen. Christus en zijn engelen verschijnen hun, troosten, bemoedigen en omhelzen hen, omdat zij leven in deemoed en vrijwillige zelfverlaging. Hun loon is de onmiddellijke gemeenschap met God, een gemeenschap uitgaande boven verstand en weten, hun persoonlijk ik bestaat niet meer; God heeft de plaats daarvan ingenomen. Het verwerpen van het eigen ik, het opgelost worden van het individueele zijn in het meest algemeene: ziedaar de kern van deze mystiek, de meest demokratische der midden-eeuwen, zoo wij de kettersche mystiek buiten rekening laten. In St. Franciscus' leer en leven kwam zij tot lieflijken bloei; zijn mystiek heeft nog den wrangen bijsmaak niet, die zij later kreeg in de kettersche leeren, zij is volkomen naïef en vrij van iederen twijfel, in het verlangen des harten hoort zij voortdurend Gods stem.
Nog geen volle eeuw scheidt Franciscus van Dante. Gedurende die eeuw voerde de ontwikkeling der middeleeuwsche maatschappij in Italië tot de opkomst van onafhankelijke, zich-zelven-besturende stedelijke republieken. In hen kwam de hoogste vorm van poli- | |
| |
tiek leven, die zich verdroeg met de beginselen van het feodale stelsel, tot bloei.
Langen tijd duren kon dit bloei niet. Reeds in de dagen van Dante openbaarden zich de kiemen van verderf, die tot den ondergang der onafhankelijke stedelijke republieken zouden voeren. Die kiemen waren: de naijver tusschen adel en burgerij, met haar gevolg van onophoudelijke innerlijke twisten, en het verval van den adel, van een klasse die deel neemt aan het bestuur van het gemeenebest tot eene, welker invloed in het politieke leven volkomen gebroken is. Dante's leven valt in het tijdperk dat, althans in Italië, de ontwikkeling van den geest en de vormen der middeneeuwen baar hoogtepunt bereikte. Den grootsten dichter welke zij voortbrachten bestraalt nog den vollen luister van dien geest en die vormen, al waren dáár waar hij het grootste deel van zijn leven doorbracht, in de machtige handelsrepublieken van Toskane en Lombardije, de krachten reeds aan het opkomen die de muren der middeneeuwsche maatschappij-orde eens zouden splijten.
Bevrijd van het keizerlijk gezag, hadden de burgers der Noord-Italiaansche republieken het omliggende platteland aan zich onderworpen; ridders en edelen dwongen zij hun kasteelen en burchten te verlaten, den overmacht van den adel wisten zij te breken door de edellieden tot stedebewoners te maken zooals zijzelven waren. Omringd door een wereld, die nog geheel feodaal was, kunnen wij de bloeiende middeneeuwsche republieken beschouwen als de eerste vooruitgeschoven posten der vroegburgerlijke maatschappij. In hen kwam het handelskapitaal, de eerste vorm die het kapitaal aanneemt, tot groote macht; zooals ook de | |
| |
eerste kapitalistische industrieën, de wolfabtikage en de zijdeweverij in hen bloeiden. De economische ontwikkeling voerde weldra tot het ontstaan van een proletarische klasse; ten tijde van Dante was de burgerij reeds gescheiden in regeerende burgerij en volksklasse: popolo grasso en plebs. Burgerij en volksklasse bestreden te samen den adel die òf door onbeschaamdheid zichzelf poogde te bedriegen over de geringe beteekenis van zijn werkelijke macht, òf die macht door samenzweringen tegen den staat zocht te herwinnen, zooals volksklasse en adel te samen de ondragelijke heerschzucht der parvenu's bestreden, de rijkgeworden wolwevers en kooplui, de voorvaderen der bankiers, die een eeuw Later oppermachtig zouden heerschen.
Dante leefde in het land, waar de middeneeuwsche maatschappij het vroegst alle kracht en schoonheid die zij in staat was te bereiken ook werkelijk bereikte en in het tijdperk van haar meest volledige ontplooiing. Uit zijn werken spreekt de geest der middeneeuwen in hun hoogste potentie, die der middeneeuwsche scholastiek en die der middeneeuwsche mystiek. De mystiek heeft zijn geheele denken en voelen doordrongen; heel zijn wereld en levens-beschouwing steunde op de overtuiging dat de mensch nog van een andere kracht uit leeft dan van de rede, en dat het die kracht is, waardoor hij in onmiddellijke relatie treedt tot God. In het laatste deel der Divina Comedia bezong hij het heerlijkste en schoonste wat de middeneeuwen kenden, het steeds dieper doordringen der ziel in de Bron van alle wijsheid en deugd. En zoozeer beschouwde hij de middeneeuwsche hierarehie als in den goddelijken wil geworteld, dat hij haar overbracht naar de | |
| |
verblijven der zaligen: in de hemelroos, die de uitverkoren zielen der hoogste sferen rondom God, Christus en Maria zich scharend, vormen, is de rangschikking der feodale orde afgebeeld.
Maar behalve dat de algemeene voorstellingen, denkbeelden en gevoelens der middeleeuwen in Dante hun opstanding in schoonheid beleefden, weerspiegelt zijn grootsch gedicht ook de bijzondere voorstellingen, de denkwijze, het levensgevoel en de aspiraties der heerschende klassen van zijn tijd en zijn land. Aan dat levensgevoel ontleende zijn filosofie haar kracht en zijn mystiek haar inhoud, zijn klassebewustzijn was onwrikbaar; het liet zich geen oogenblik verwarren door de partijtwisten die rondom hem raasden en wier slachtoffer hij werd, noch werd het ooit geschokt door de verbijsterende lotgevallen van zijn leven. Naar dat klassebewustzijn beoordeelde hij de personen en gebeurtenissen niet enkel van zijn eigen tijd maar van alle tijden; het gaf een bepaalde kleur aan zijn voorstelling van de maatschappelijke verhoudingen, al schenen die verhoudingen hemzelven toe een weerkaatsing van de hemelsche te zijn. Zóó krachtig was het en zóó zuiver dat het verwijt van ketterij hem nimmer heeft getroffen, ofschoon hij de wereldlijke macht der pausen ten heftigste afkeurde en over menig opperhoofd der kerk een vernietigend oordeel uitsprak. Allerlei vormen van ketterij kwamen in zijn dagen in Noord-Italië op; Cavalcanti en anderen Florentijnsche bannelingen werden er van verdacht, maar nimmer Dante. Hij voelde haar een vermomde, met de middeneeuwsche vormen van het geestelijk leven strookende, politieke oppositie van zwakken en machteloozen te zijn, - daarom scheen zij hem weerzinwekkend en verachtelijk toe. En zijn | |
| |
tijdgenooten beseften intuitief dat de groote dichter ook een groot strijder voor de macht der heerschende klassen zijner dagen was. Daarom verdachten zij hem niet.
Levend op de toppen der middeneeuwsche produktiewijze, onder de hoogst ontwikkelde staatsvorm waartoe deze kon voeren, moest Dante, om de volle maat te geven van zijn kracht, niet alleen de algemeene gevoelens en begrippen, die uit die produktiewijze ontsprongen op zich laten inwerken, maar daarenboven nog de bijzondere, het bezit en tevens de weerspiegeling van het maatschappelijk zijn der klasse, die haar tot op deze toppen had gebracht. Mysticus was hij, omdat de mystiek voor den middeneeuwschen geest de meest natuurlijke houding was; daarom washij niet nu en dan, maar overal en voortdurend: voor zijn fantasie zoowel als voor zijn rede, was de intuïtieve aanschouwing der godheid het hoogste.
Maar behalve de algemeene geesteshouding van het feodale tijdperk, dat in Dante belichaamd werd, de geesteshouding die hem maakte tot den mystieken dichter bij uitnemendheid, tot den verbeelder van een geheel tijdperk in de geschiedenis der menschheid, werd die houding ook bepaald door de aspiraties, en ingegeven door de belangen der heerschende klassen in de middeleeuwen. Aan die aspiraties en die belangen ontleende zijn filosofie haar kracht, zijn mystiek haar bijzonder karakter. Zijn klassebewustzijn was de standaard, waaraan hij de toestanden en personen van zijn tijd mat.
Adel en burgerij deelden de macht in het middeneeuwsche Italië; zij hielden elkaar in evenwicht; adel en burgerij moesten eendrachtig zijn, zoo zij de macht | |
| |
wilden behouden. In dit besef lag het geheim van de houding die Dante aannam in de politieke twisten van zijn tijd; ook aan zijn overtuiging omtrent de verhouding die tusschen paus en keizer moet heerschen, lag dit besef ten grondslag. Dante was van adelijken bloede, maar doordat hij in eene der gilden was opgenomen, had hij het recht verkregen deel uit te maken van de regeering van Florence. Hij was dus niet zonder meer burger, noch zonder meer edelman, in zijn leven niet en evenmin in zijn bewustzijn. Hij voelde in zich de kracht van beide klassen en intuïtief besefte hij, dat enkel hun eensgezindheid de ramp kon afwenden, waartoe hun tweedracht noodlottig moest voeren: de ondergang der vrije stedelijke republieken, om het even of zij door buitenlandsche vorsten of binnenlandschedespootjes, door rijkgeworden kooplui of door fortuinlijke avonturiers ten val werden gebracht. Aan deze intuïtieve zekerheid hield Dante vast, ook toen de loop der politieke twisten hem dwingen wilde partij te keizen, hem dwingen, enkel edelman of enkel burger te zijn. Door de Guelfen voor Gibellijn, door de Gibellijnen voor Guelf uitgescholden, trok hij zich terug in zelfbewuste trots ‘een partij te hebben gesticht op zichzelven.’ Terwijl geheel Italië, door partijhaat meegesleept, zich hetzij voor den keizer en tegen den paus, of voor den paus en tegen den keizer verklaarde, hield Dante vast aan den overtuiging dat tusschen beide eendracht moest heerschen, omdat beide slechts verschillende uitingen waren van eenzelfde hoogste macht.
In Dante's voorstelling had de keizerlijke macht haar oorsprong in hooge hemelsferen. In zijn vizoen had het symbool van die macht, de adelaar met gespreide vleugels, hem haar wezen en beteekenis verklaard. De | |
| |
werkelijke oorzaak echter van zijn ongeschokte liefde voor het keizerschap was de door hem bezefte noodzakelijkheid die voor de feodale maatschappij bestond, om een opperst wereldlijk machtbeginsel te erkennen, wilde zij niet verscheurd worden door de twisten, die uit den naijver der heeren ontsprongen. In Dante's voorstelling was zijn vereering van den pauselijken stoel een gevolg van het feit dat de pausen God's gezagvertegenwoordigden op aarde; in werkelijkheid had die vereering haar oorsprong in de omstandigheid dat de ekonomische en sociale belangen der Florentijnsche republiek innig verbonden waren aan die van het pausdom. Geen Florentijnsch patricier die de macht zijner klasse wilde handhaven kon er aan denken met het pausdom als zoodanig te breken, hoe hevig hij bepaalde dragers der pauselijke macht ook bestrijden mocht. Principieel verzet tegen de kerk kon, althans in Noord-Italië, slechts uitgaan van klassen die niets te verliezen hadden. Het standpunt van Dante, die paus en keizer als twee aan elkaar gelijkwaardige machten beschouwde, die tusschen beide in de weegschaal der maatschappelijke gerechtigheid zag zweven omdat beide een deel van Gods macht op aarde vertegenwoordigden, dat standpunt beteekende de uitdrukking van een, wel is waar religieus-mystiek omhuld maar onfeilbaar klassebewustzijn, dat door geen schijnbare tegenstellingen aan het wankelen kon worden gebracht.
|
|