Opwaartsche wegen(1907)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] Gestalten. [pagina 97] [p. 97] De eenzame. Laat ik mij nu diep bezinnen op den eenzame en zijn gangen dat hij nog eenmaal herwinne zuivere schoonheid in zangen. In zoete jeugd zweeft zijn geest tusschen lieflijke natuurdroomen, als een witte vlinder feest om bloeiende appelboomen. Maar de uren der jeugd heensnellen, en vervlieten doen jeugds paradijzen. Van dat blinde trots hem komt kwellen valt hij tot andre gepeizen: zijn ziel bewoont sombre paleizen. Nu sluiten de poorten zich, spoedig wendt zich zijn leven: naar binnen keert zich zijn hart, gaat moedig de ader der smart ontginnen. Onbegrepen, ongesproken smart wordt zijn lieve gezelle: waar zij hem heeft gestoken [pagina 98] [p. 98] begint zijn ziel op te zwellen van het gif der hoogmoed. Hard en stijf wordt iets binnen in hem, een heete wind zengt zijn ziel zwart, zijn hart ligt een steen in hem, kan niet tot andre bewegen en is toch ziek van verlangen: een betoovering houdt het tegen van andre harten omvangen, van zalig versmelte' in hun glanzen als in koepels van hemelklaarte van opgaan in reizange' en dansen, der minnende ziel hemelvaarten. Tusschen hem en der menschheid erven rijst wanen-wand zonder oogen: eenzaam in leven en sterven en alle gemeenschap logen. Zoo woelt hij al verder en verder de ader der smart op die voert [pagina 99] [p. 99] naar duister gebied, waar geen ster der hoop fonkelt en waanzin loert. Voor wie bloesemen de schoone krachten? Voor wie stuwt het gemoed zoete geuren omhoog? voor wie trilt de gedachte? Voor wie al 't innerlijk schoon gebeuren? Voor zelf, om zelf mee te voeden, om zelf te viere' en te behagen, maar zelf wordt zich-zelf zoo moede - o hoe moede wordt hij zijner dagen. Zijn edel gelaat is verwoest als een lieflijk dal door vijanden, zijn lip hangt neer wrevel-geschonden; in zijn trekken vraten wonden hoovaardij en verachting, als roest. O ik zie uw verwoest gelaat, ik hoor uw zwaar-steunend aâmen, ik zie hoe gij ondergaat groote eenzamen; [pagina 100] [p. 100] ik zie den jammer der scherven van uw duizend gebroken krachten, ik zie u zinken en sterven en zie uw doodsgedachten. Ik hoor ze fladdren en vragen ‘waartoe’ aan uw brekend hart dat herleeft nu al zijn dagen en bekent zich zijn nederlagen - o gij proefdet de diepte der smart. Vorige Volgende