Opwaartsche wegen(1907)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 92] [p. 92] Bij sterven. Hier is de grenspaal op paden die ik niet verder zal gaan: gij lachende bol van genade, ik lach u nog eenmaal aan met oogen die reeds omdonkren de schaduwen van het gebied waar alle weten als flonkren- de sterren valt en verschiet. Leven dat al mijn dagen mij hebt gedrenkt en gevoed met schoonheid en welbehagen en rijkgemaakt mijn bloed, hoe groeide ik van u, van alle uw schepsels en hun krachten, van hun oneindge getallen en diep-reikende geslachten. Alles heb ik ingezogen door de zinne' in de ziel gezeefd, maar gij hebt ook uit mijn vermogen, ge hebt ook van mij geleefd. Nemende heb ik geschonken, schenkende ben ik gevoed, [pagina 93] [p. 93] maar nu ga ik, leeggedronken en gij blijft, een oneindig goed. O Leven, gij die vervulde dit golfje dat uit u rees en zich ophief en òm-krulde schuim-omzoomd van hoop en vrees: een kort spel van verlangen en heugen, zink ik weerom in uw schoot, Liefste wier diepste teugen voeren tot uw broeder Dood. O Gij die bij oogenblikken mij ophief en zweven dee', die ik voelde, zonder verschrikken mij omgeven als de luchtzee, Oneindigheid, vreemd weg te zinken, droomloos van u voortaan, - maar de droomen niet minder opblinken, hoevele der droomers gaan. O Gij die mij hebt bevederd en mij zelven ontstijgen deedt, die het harde ik hebt verteederd [pagina 94] [p. 94] geopend tot regenmild leed, en tot zonklare vreugde ontsloten, door wie voelde het nietig eenzaam hart met de warme groote golven van de menschheid saam, Gij die mijn banden slaakte dat ik als een veertje was, in uw helderen aether geraakte vrij, alle beperking los, die mij hief tot sferen waar teerder levens-aâm de wangen omvaart, Meegevoel, meegevoel, o vermeerder in Menschheid, schoonste dochter der aard. Vlamt, verglimmende levenskrachten, in laatste heildenken omhoog aan Menschheid, en d' oneindig-zachte beloften van haar diep oog. Heil mij dat door haar mijn daden geweven en mijn stappen in haar gezonken zijn, al hooger mijn Lief moogt gij zweven in al edeler levenspijn! Vorige Volgende