Opwaartsche wegen(1907)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Liefde-van-nu [pagina 39] [p. 39] De moeder. Bij de moeder begint de wereld: in 't hart staat ze van af het eerst-bewuste, stadig door der dagen en nachten val, zij met de warmte van het open hart, in stem en oog en streelgebaar weldadig meevoerend het thuis-veilige overal. En om haar de heel-eigene atmosfeer, eeuwig gelijk en doorzichtig-gezeefd van innigheid die geen één ander heeft: iets helderzachts, dat in haar stem 't meest teer is vastgelegd en o haar hand hoe zacht. Haar glimlach is als een maanlichte nacht. De moeder heeft de onbesnoeide macht die reikt van voor leefheugenis begon en alle vezels trekken tot haar heen. Jeugd steigert, stelt zich op zichzelf alleen, en waant ontijdig, dat zij alles won en wil macht over alles wat bestaat; jeugd dwaalt weg, achtloos, van de liefdesbron. Maar dat 's niet blijvend, en een dag hoe laat ook, komt, een dag van wederkeer. En zonder één vervreemding, zonder tasten vindt de ziel van het kind de moeder weer en drukt zich tegen haar met al zijn lasten [pagina 40] [p. 40] als een jong lam tegen het moederdier zich aandrukt om de levenswarme vacht. Er ging van haar liefde geen vlok verloren: zij was altijd nabij en heeft gewacht en staat gereed als voor het pas-geboren. Neen er is geen vervreemding van de moeder: hoe kan dat, daar haar hart alles begrijpt? Met de jaren wordt de kindsliefde vroeder en voller zoet, als van een vrucht die rijpt, want deze liefdebron, dit hartevoeder behoeft het dieper naar leven meer nijpt. En al geringer krijgt het levenswenden macht over deze eerste innigheid; het is al scheiden van het lief-gewende, het is al schrijnen van verbrokenheid, maar ongerept blijven de zegeningen van natuur's opperste zachtheid. De moeder staat in 't hart van alle dingen, er is geen waan, die van haar scheidt. Wanneer de jaren met gestaag aandringen [pagina 41] [p. 41] het liefst-vertrouwde hebben uitgehold als de golven der zee de moede kusten: het leven ebt uit de stille gestalt en om het oog legt zich een waas van rusten als over weiden wen de schemer valt - ja de zinnen en hun scherpte vermindren, de ziel verbleekt in teeder avondrood, dan komt het laatst geluk, de liefde groot te voelen blijven in het hart der kindren. Zij zien het zinken aan met stillen schroom, zij dompelen wat afneemt in den stroom herinnering, die drenkt alles met glans: ziet een nieuw licht verschijnt aan d' avondtrans, kindsliefde, die zoo lange vroeg, wordt gevend: de moeder is als kind in 't kindhart levend: o schoone voleinding van schoonen krans! [pagina 42] [p. 42] Een donkere schande ligt over dit zonnig land: de moederhand is verscheurd met handen. Menschen hebben vermeten dit erge natuur aangedaan, hebben uiteengereten wat zij vast doet staan. Door de wereld maakt dit een booze wonde: het liefst menschen-bezit het wreedst geschonden. De zachte dieren lekken hun jong, hun broed maar de menschmoeder met harde trekken weet niet, hoe wèl liefde doet. De dartele jongen spelen met het moederdier in 't veld: de menschmoeder heeft angstig haar vele jonge hoofde' in den nacht geteld. [pagina 43] [p. 43] De vreugd zwijmt in haar oogen, diep, diep welt de liefdebron, maar de menschwereld wil niet gedoogen vreugd die zij won. Moeders, de tijden gaan zacht worden voor u: wij komen u bevrijden van den smaad van nu. Ziet: ongeboornen maken de kimmen blauw, elk jong kind de verkoorne van een schoone vrouw. De mildheid, de zegen als een oogst over de landen: moeders in uw zachte oogen gaat geluk ontbranden. Vorige Volgende