Opwaartsche wegen(1907)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Moderne Prometheus. Machtigen! Hier, nog half duizlend van uw slagen hier staan wij weder en verheffen ons weder tegen u. Met al uw macht hebt ge niet gewonnen. De wreede kogels van uw veilig geschut troffen, doorboorden onze vane', onze harten en velden ons. Maar ziet: daar omstaat een klomp moedige mannen de vaan, de gehavende de dóór- en doorboorde d' aan flarden-geschotene opnieuw. ‘O Liefste, o nimmer zoo teer nog geliefde, [pagina 19] [p. 19] zie: door uw wreede gaten schittren alle sterren des hemels schittert de ster der hoop.’ En zij zwaaien het vaandel 't doorboorde, 't aan flarden geschotene voor uw vaal bleek aangezicht dat rood wordt van weerschijn, van woede, van schaamte - want Prometheus leeft. Gij kunt het hart van den dappere breken, maar niet zijn moed. Hem met vrouw en kind jage' over de wereld voortdrijve' om een bete die hij niet vindt; als een hongrigen hond naar een bete doen snufflen: dat kunt ge, dat deedt ge ons aan. Maar gij kunt niet [pagina 20] [p. 20] in de harten der mannen, in het deerlijke, krimpende heldenhart der vrouw de helle vonk dooven die daar zacht schittert, diep, als onder watren een edelsteen. En ge kunt, neen ge kunt niet de zon kameraadschap met schennende hand grijpen en wegsleuren uit onzen hemel waar zij hangt, hoog, en veilig voor u. Dacht ge omdat ge ons traptet als wormen dat wij als wormen voor u zouden kruipen? Dacht ge door ons met ketens te omhangen te klinken in ijzers onze harten te maken [pagina 21] [p. 21] tot slavenharten, wezenloos opziend wezenloos biddend tot den meester, hun God? Dacht ge door ons te spanne' op uw folter - op hongers folter - ons te doen bekennen in deemoed, schuld? Oud, dwaas geslacht! Oude heerschers-dwaasheid van hoovaardije: hoe velen bracht gij ten diepen val. Verneem onze stem hoog op uw wallen, d' ongenaakbare torens van heilig gezag van waar ge op ons neerziet. Hagel op ons als op jong gewas [pagina 22] [p. 22] uw boos, hard broedsel: ge vernielt ons niet! Werp uit de monden van uw wreed geschut aardkluite' en klinkers, granietgeschilfer en brokken rots: ge verplettert ons niet. Wij rapen ze, en staplen z' op, met bloedende handen hoog en hooger en klautren opwaarts, op hun kantigen rug hoog en hooger tot waar eenmaal ons hoofd wit, laaiend van hartstocht, helder van den weerschijn der morgen-zonne, aan uw vaalbleek aangezicht dat rondziet naar redding verschijnt. Slinger maar uw bliksems: [pagina 23] [p. 23] ge verblindt ons niet. Wij rapen de sissenden en zaamlen ze tot immensen voorraad wit-zengend vuur dat uw wulpsch paradijs eens in vlammen doet opgaan en de aarde reinigt van verpesten walm. Met al uw macht hebt ge niet gewonnen: hier staan wij weder ongebroke', onberouwvol, als eenmaal, als immer en trotseeren u. Vorige Volgende