De ontwikkeling van het Nederlandsche kapitalisme in de laatste kwart-eeuw
(1926)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekendIV. De ontwikkeling van handel en verkeer.Dat Nederland in de laatste twintig jaar als handelsland een zeer snelle ontwikkeling heeft doorgemaakt, blijkt uit de volgende cijfers: In 1899 waren 322.288 personen in handel en verkeer werkzaam; in 1920 533.295 personen. In 't eerste jaar wonnen van alle in een beroep werkzame personen 16.8 pCt. in handel en verkeer hun brood, tegen 19.6 pCt. in 1920. Zes jaar geleden was dus reeds bijna ⅕ deel der bevolking van Nederland in deze twee takken van bedrijf werkzaam, dat is slechts 3 pCt. minder dan in den land- en tuinbouw. Waarschijnlijk is het percentage thans vrijwel gelijk, het is zelfs zeer wel mogelijk, dat in den landbouw percentsgewijze minder personen werkzaam zijn dan in handel en verkeer. Afgaande op de cijfers van 1920, kan men vrijwel als zeker aannemen, dat heden ⅔ deel der in een of ander beroep werkzame bevolking, haar broodwinning vindt in nijverheid, handel en verkeer. Dat de koncentratie in deze beide laatste takken van bedrijf snellen vooruitgang gemaakt moet hebben, spreekt vanzelf, voor wie zijn oogen de kost gegeven en het veranderd aspekt van onze groote steden opgelet heeft. De 60.2 pCt. zelfstandigen, die in 1899 den handel uitoefenden en de 31.2 pCt., | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||
die in het verkeerswezen hun brood worven, waren in 1920 resp. tot 41.7 en 17.8 pCt. verminderd. Voor beide takken van bedrijf is de koncentratie dus snel in haar werk gegaan. De onzelfstandigen waren in den handel van 66.9 op 73.7, in het verkeerswezen van 39.8 op 58.5 gestegen. In hoe hooge mate de handel in de laatste dertig jaren grootbedrijf is geworden, daarvan getuigen de enorme sommen, welke gedurende dat tijdperk in de handelsvennootschappen werden gestoken. Het in de vennootschappen belegde kapitaal nam n.l. toe van ƒ 6.5 millioen in 1890 tot ƒ 232 millioen in 1920 - wat beteekent, dat het bijna verveertigvoudigd is. Teneinde de ontwikkeling van den Nederlandschen handel in de laatste kwarteeuw in het licht te stellen, laten wij thans eenige cijfers volgen over de toeneming van de waarde van den in- en uitvoer in de laatste jaren. In 1900 bedroeg de waarde van den invoer 1967, die van den uitvoer 1675 millioen guldens. Voor de jaren 1919/1925 zijn deze cijfers als volgt: Invoer in millioen guldens:
Uitvoer in millioen guldens:
Wij zien hier dus, dat de waarde van den buitenlandschen handel in 1920 een hoogtepunt bereikt heeft; daarna vermindert de invoer in '21, '22 en '23 sterk, terwijl de uitvoer in 1923 zich alweer begint te herstellen. In 1924 en 1925 zien wij een hoogst belangrijke stijging van in- en uitvoer, welke laatste in dat jaar het peil van 1920 overtreft. En hierbij moet men er rekening mee houden, dat de groothandelprijzen in 1920 zoowat 50 pCt. hooger waren dan in 1925, wat het herstel van den buitenlandschen handel te duidelijker doet uitkomen. En dit herstel is voor een handelstand als Nederland natuurlijk van enorm belang.Ga naar voetnoot1) Ook voor het havenverkeer staan ons eenige cijfers ten dienste, althans voor de belangrijkste van onze havensteden, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||
n.l. voor Rotterdam. De in- en uitvoer bedroegen te Rotterdam in:
Voor de eerste tien maanden van 1925 zijn deze cijfers:
De aanvoer van erts overtrof dien over 1924 en klom van 5.411.636 ton tot 7.626.684 ton gedurende 1925. De particuliere haven te Vlaardingen-Oost trok gedurende 1925 ruim een vijfde gedeelte van het over Hoek van Holland aangevoerde erts tot zich. De aanvoeren van steenkolen te Rotterdam uit Duitschland bedroegen in 1925: 8.217.635 ton (1924: 7.583.763 ton). Uitgevoerd werden uit Rotterdam naar verschillende buitenlandsche havens in 1925 6.477.960 ton (1924 5.809.150 ton). De aanvoeren over zee van de vijf belangrijkste graansoorten bedroegen over 1925 in tons van 1000 K.G.: rogge 312.922. tarwe 1.235.209, gerst 339.765, maïs 829.473, haver 221.263. Over 1924 waren deze cijfers resp. 561.525, 1.328.287, 324.279, 789.065, 245.200. Toch bereikte de totale goederenbeweging in de Rotterdamsche haven in 1925 nog slechts 80 pCt. van die in 1913, ofschoon de uitvoer hooger was. Zooals men weet, heeft de langdurige staking in de Engelsche kolenmijnen een ontzaggelijke toeneming van het los- en laadbedrijf in de Rotterdamsche haven tengevolge gehad; het bleek ternauwernood mogelijk, alle binnenkomende lading te verwerken. De cijfers van in- en uitvoer over het laatste halfjaar van 1926 zullen waarschijnlijk rekordcijfers zijn. Een blijvend verschijnsel is deze, door abnormale omstandigheden opgewekten bloei, natuurlijk niet. Een denkbeeld van de toeneming van de scheepvaart te Amsterdam sedert de opening van het Noordzeekanaal, dat is de laatste vijftig jaar, geven de volgende cijfers: In 1877 werden te IJmuiden geschut (in beide richtingen) | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||
2445 schepen ter grootte van nog niet ten volle 3.900.000 kub. M. met 1.376.781 registerton. In 1900 waren deze cijfers resp. 5223, 15.751.324 kub. M. en 5.565.839 registerton. Voor 1910 4662, 22.187.037 en 7.839.942 en voor 1925 6209, 39.035.963 en 13.793.979. Men ziet hoe de toeneming van de grootte en de inhoudskapaciteit der schepen naar verhouding veel sterker is dan die van het aantal. Dit laatste is in een halve eeuw nog niet eens verdrievoudigd, terwijl de gezamenlijke grootte en de tonnenmaat vertienvoudigd zijn! Ook bij het verwerken van steenkool heeft de machine, op kleine uitzonderingen na, over de geheele linie gezegevierd. In het geheele havenbedrijf hebben zich door het invoeren der modernste los- en laadinrichtingen diep ingrijpende veranderingen voltrokken, veranderingen, die van grooten invloed zijn op de werkwijze, de arbeidsvoorwaarden en daarmee op de sociaal-psychische gesteldheid der arbeiders in dit bedrijf. Waar het vroeger inde eerste plaats aankwam op lichaamskracht en de bootwerkers in hun overgroote meerderheid ruwe, sterke mannen waren, ‘bonken van kerels’, met een minimum van geestelijke ontwikkeling, zijn er nu vele honderden onder hen, die werk verrichten aan samengestelde machinale inrichtingen, werk, waarbij het véél meer dan op lichamelijke kracht, op inzicht, overleg, nauwkeurigheid enz aankomt. Ook door de veranderde techniek, de verkorting van den arbeidsdag en het minder ongeregeld werk, is het geestelijk en zedelijk peil van deze arbeiders veel gestegen. Een denkbeeld van den omvang der groote ondernemingen in het haven- en scheepvaartbedrijf, geven de cijfers der bruto bedrijfsresultaten van de laatste jaren, medegedeeld door Ratté, in zijn artikel in ‘De Vakbeweging’ van Juni '26. Wij willen hier enkele van deze cijfers overnemen.
Uit deze cijfers blijkt, dat de voornaamste veemen en stoomvaartmaatschappijen een ontwikkeling hebben doorgemaakt, die hen tot werkelijke groote bedrijven stempelt. Dat ook inden detailhandel het groote bedrijf op weg is, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||
om de kleine winkels te verdringen, dit weet elke boer of buitenman, die wel eens in Amsterdam of Den Haag is geweest en in die steden in een der groote warenhuizen of modepaleizen als de Bijenkorf, Vroom en Dreesman enz. heeft rondgedwaald, zoolang, tot hij bek-af en ‘dol in zijn kop’ was. Ongetwijfeld heeft in den detailhandel een sterke koncentratie plaats gevonden en wordt het kleinbedrijf allengs ‘dood-gekonkurreerd’ door de reuzen-verkoophallen, die door reklame, uitverkoopen enz. het publiek weten te lokken. Ook in dezen tak van bedrijf is de invoering der moderne techniek met de koncentratie-beweging samengegaan. Evenals op de groote kantoren, maakt de machine (tel-, reken-, schrijf-, multiplikator-machines) in de groote magazijnen steeds meer werkkrachten overbodig; terwijl de arbeid van hen, die blijven, een geheel anderen aard krijgt dan hij dat vroeger in den kleinen winkel en op het kleine kantoor had. Die arbeid verliest steeds meer zijn individueel karakter; hij wordt steeds meer gemechaniseerd, gerationaliseerd en in de modernkapitalistische bedrijfsmethode opgenomen. Ook het verkeer langs de rivieren en kanalen is in de laatste jaren sterk toegenomen, zooals dit uit de volgende cijfers blijkt:
Zoowel de toeneming van den in- en uitvoer als de sterke groei van het in handelsvennootschappen belegde kapitaal, maakt duidelijk, dat het handels- (en het verkeers-) bedrijf in ons land een groote technische ontwikkeling heeft doorloopen. Belangrijke gegevens over deze ontwikkeling, wat het haven- en scheepvaartbedrijf betreft, kan men vinden in het leerzame artikel van kameraad E. Bouwman in afl. 5 van ‘Klassenstrijd’. Voor het lossen van granen b.v. heeft de elevator den handenarbeid in de Rotterdamsche haven bijna volkomen verdrongen; reeds in 1913 werd bijna 96 pCt. van den totalen graaninvoer per elevator gelost. Bij de ertslossing geschiedde de invoering van machines in een minder snel tempo, - de aard der ertsen was hiervan de oorzaak -, maar tegen de verwachting der arbeiders van dit bedrijf in, wist | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de techniek op den duur ook hier alle moeilijkheden te overwinnen, zoodat volgens Bouwman thans ‘alle ertsladingen, die te Rotterdam worden aangevoerd, door elektrische laadbruggen en drijvende stoomkranen worden gelost’, wat beteekent, dat honderden arbeiders overbodig werden. Hoe groot de beteekenis van het ertsbedrijf is, kan men eenigszins begrijpen, wanneer men weet, dat in 1925 de aanvoer van ertsen langs den Nieuwen Waterweg ruim ¾ millioen ton bedroeg. |
|