De ontwikkeling van het Nederlandsche kapitalisme in de laatste kwart-eeuw
(1926)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekendI. De ontwikkeling van het bankkapitaal.Zooals algemeen bekend is, heeft het geldkapitaal in Nederland van ouds een belangrijke rol vervuld. Sedert eeuwen werd hier te lande veel kapitaal in geldvorm geakkumuleerd (opeengehoopt). Dit beteekent echter niet, dat reeds vroeg centralisatie in het bankwezen intrad. Integendeel was het geldkapitaal in Nederland nog weinig gecentraliseerd toen in andere landen, voornamelijk in Duitschland, de centralisatie van de bankinstellingen reeds een aanmerkelijke hoogte had bereikt. Tot aan den wereldoorlog toe bestonden in Nederland een groot aantal kleine banken en partikuliere firma's. Vele kleine provinciale banken waren in staat, zich tegenover de Amsterdamsche en Rotterdamsche bank-instellingen te handhaven. Ongeveer in 1910 zette de koncentratie van het Nederlandsche bankkapitaal krachtig in; evenwel kon een Duitsch schrijver over dit onderwerp, Curt Eisfeld, in 1916 nog meer | |
[pagina 6]
| |
dan zeventig namen van bekende bankiersfirma's opsommen, wat voor ons kleine land tamelijk veel is. Gedurende den oorlog echter verminderde het aantal onafhankelijke provinciale banken, zoodat in 1918 of '19 van de zeventig door Eisfeld opgesomde firma's, bijna een derde deel verdwenen was. Met de koncentratie van het bankwezen, ging gedurende en na de oorlogsjaren sterke uitbreiding gepaard. De groei van het bankkapitaal in die jaren was reusachtig. Aan het geldkapitaal is het leeuwendeel van de in dit land gemaakte oorlogswinsten ten goede gekomen. Dit had de volgende oorzaken. Nederland was door zijn ligging aangewezen, een centraal punt voor den tusschenhandel in grondstoffen, levensmiddelen en oorlogsmateriaal van de oorlogvoerende staten te zijn. De ontzaggelijke winsten, welke die handel opleverde, konden in de jaren 1914/'18 niet, zooals in normale tijden regel was, in buitenlandsche fondsen of koloniale ondernemingen belegd worden. Zoodoende kregen de Nederlandsche banken voor de eerste maal de beschikking over aanzienlijke deposito's. Verder leverden de doorvoerhandel van Amerikaansche goederen voor Centraal-Europa en de verkoop der koloniale produkten, vooral gedurende de eerste oorlogsjaren, reusachtige profijten op. Ten derde kwam bij dit alles de toevoer van geld uit vreemde landen, voornamelijk uit Duitschland. Ondanks hun vurige vaderlandsliefde, gaven vele Duitsche kapitalisten er de voorkeur aan, hun kapitaalbezit niet aan de gevolgen van de inflatie bloot te stellen en de oorlogsbelasting te ontloopen. En in de vierde plaats waren verschillende bankinstellingen betrokken bij de talrijke leeningen, die de Nederlandsche staat en de groote gemeenten gedurende de oorlogsjaren genoodzaakt waren te sluiten. Die leerlingen liepen over enorme bedragen en het geldkapitaal verdiende er schatten aan. Ten slotte werkte ook de ontwrichting der valuta in de oorlogvoerende landen als een faktor, die de aantrekkingskracht van den gulden verhoogde. Zoo werd de goudstroom, die Holland toevloeide, al breeder en breeder. | |
[pagina 7]
| |
Hoe snel de aanwas van het bankkapitaal in de oorlogsjaren ging, dit blijkt uit de volgende feiten en cijfers. In Januari 1914 hadden de twaalf voornaamste Nederlandsche bankinstellingen de beschikking over een maatschappelijk kapitaal van ƒ 155 millioen +ƒ 44 millioen reserves. In Januari '19 was het gezamenlijk kapitaal dezer twaalf banken tot ƒ 282 millioen kapitaal + ƒ 118 millioen reserves gestegen. Alléén over het jaar 1919 bedroeg de toeneming (kapitaal + reserve) volgens een schatting van den heer Van Eeghen, toenmaals voorzitter van de Amsterdamsche K.v.K., ƒ 250 millioen, dat is 50 millioen gulden meer, dan het geheele bezit der banken vier jaar te voren uitmaakte! Over de jaren 1900/1914 groeide het bankkapitaal ‘slechts’ van ƒ 63 tot ƒ 82 millioen aan, terwijl het in de jaren 1910/1916 verdubbelde en in het tijdperk 1910/1921 verviervoudigde. Het kapitaal der zeven grootste banken, dat in 1913 ruim ƒ 119 millioen bedroeg, was in 1921 tot ƒ 300 millioen gestegen, terwijl de reserves toegenomen waren van nog geen 38 tot ruim 163 millioen. De bruto-winst der Rotterdamsche Bank, die in 1913 ƒ 6,5 millioen bedroeg, steeg in 1919 tot ƒ 24 millioen; die van de Nederlandsche Handelsmaatschappij van ƒ 3,5 tot ƒ 23;Ga naar voetnoot1) die van de Amsterdamsche Bank van ƒ 2,5 tot ƒ 26 millioen. Deze drie bankinstellingen te samen maakten dus in één enkel jaar ƒ 73 millioen winst. Een deel van die winst vloeide als tantièmes enz. in de zakken der direkteuren; een ander deel echter werd weer gekapitaliseerd. Geen wonder dus, dat het bankkapitaal in de oorlogsjaren snel aangroeide! Een derde eigenschap, die het bankkapitaal, vooral na het einde van den oorlog, kenmerkt, is zijn snelle internationaliseering. Anders gezegd: in de groote bank-instellingen vloeien meer en meer geldsommen uit verschillende landen samen; Nederlandsch kapitaal vermengt zich daarin met Duitsch, Belgisch, Fransch, Noorsch, Zweedsch kapitaal. Zonder die internationaliseering zou, ondanks allen groei en concentratie, de ontwikkeling der geldmacht onvolkomen en | |
[pagina 8]
| |
gebrekkig blijven. Pas haar toenemende internationale samenstelling maakt de hooge bank tot eene het geheete bedrijfsleven overheerschende macht, een macht die de politiek beheerscht en de staten als zoovele werktuigen gebruikt. Ook wordt het bankkapitaal slechts door zijn internationaliseering in staat de grootste bedrijven, zooals de zware industrieën, de mijnen, de chemische en elektrische industrie, de margarinefabrikage, de kunstzijde-nijverheid, de rubberindustrie enz. te financieren. Dergelijke grootbedrijven dragen zelven óók steeds weer een internationaal karakter. Door zich te vertakken met de geldmacht van andere landen, neemt elk nationaal bankkapitaal deel aan de heerschappij, die de financieele oligarchie door de geheele kapitalistische wereld uitoefent. Ook het Nederlandsche bankkapitaal vermeerdert zijn macht op deze wijze, dat het meer en meer geïnternationaliseerd wordt. Deze internationalisatie vindt op twee manieren plaats. Ten eerste zoo, dat Nederlandsche bank-instellingen met behulp van vreemd kapitaal worden vergroot, waarbij vaak buitenlandsche financiers aandeel in het beheer krijgen. Dit is b.v. bij de Amsterdamsche en de Rotterdamsche Bankvereeniging het geval. Een tweede wijze van internationalisatie is het overbrengen naar Nederland van buitenlandsche bankinstellingen, die dan gaandeweg natuurlijk al meer met Nederlandsch geld zaken gaan doen. De toenemende beteekenis van Amsterdam als centrum van den effectenhandel heeft er toe geleid, dat, reeds gedurende den oorlog, maar vooral na het einde daarvan, een groot aantal buitenlandsche banken of bankfilialen (waaronder vijftien Duitsche, één Amerikaansche en één Zuid-Afrikaansche) zich daar hebben gevestigd. Verder kwamen op Nederlandschen bodem verschillende nieuwe bankbedrijven tot stand, die van hun oprichting af aan een internationaal karakter droegen. De meest bekende daarvan is de ‘Banque de Paris et des Pays-Bas’, waarvan men weet, dat zij in den oorlog, die de Fransche bourgeoisie tegen de Riff-Kabylen voerde, een groote rol vervuld heeft. In de laatste jaren werden in Nederland verschillende dergelijke internationale bankinstellingen opgericht, o.a. de Internationale | |
[pagina 9]
| |
Krediet-Mij., met een kapitaal van ƒ 20 millioen. Behalve een viertal Nederlandsche bankinstellingen, zijn ook Engelsche, Duitsche, Zwitsersche en Skandinavische firma's bij de ‘Int-Krediet Mij.’ betrokken. De internationaliseering van het bankkapitaal voltrekt zich ook in dier voege, dat bankinstellingen van verschillende landen overeenkomsten aangaan. Telkens melden de bladen nieuwe overeenkomsten, die tusschen Nederlandsche en buitenlandsche bankbedrijven gesloten worden. Zoo sloot o.a. in Maart van dit jaar de Hollandsche Bank van Zuid-Amerika een overeenkomst met een Italiaansche bankgroep, de ‘Banca d'America en d'Italia’, volgens welke deze beide banken voortaan in de landen harer vestiging als elkaars hoofdagenten zullen optreden. Het bankkapitaal is in Nederland sedert den oorlog sneller en sterker gegroeid dan in één ander land van Europa. Natuurlijk is het feit, dat ons land geen inflatie-tijdperk heeft doorgemaakt, aan de macht en aan de internationale positie van dat kapitaal in hooge mate ten goede gekomen. Sterk en trotsch slaat het heden opgericht, zich zijn beteekenis als één der grondpijlers van het Europeesche kapitalisme ten volle bewust. Wel zijn er in du laatste jaren enkele banken failliet gegaan en hebben andere, o.a. de ‘Rotterdamsche Bankvereeniging’, hun bedrijf sterk moeten inkrimpen. Talrijke boeren en kleine kapitalisten - ook enkele groote - zijn van de spekulatiezucht, de waaghalzerij en de roekeloosheid, waarmee de groote banken het geld van anderen gebruikten om te spekuleeren, de dupe geworden. Echter hebben deze moeilijkheden en beproevingen voor het bankbedrijf in zijn geheel tot gevolg gehad, dat zijn positie nog versterkt werd. De zwakste plekken zijn uitgebrand, het organisme heeft deze operatie goed doorstaan en zijn ontwikkeling werd er niet door gestoord. Voorbij, voor goed voorbij zijn de dagen, dat de Nederlandsche koopman of rentenier zijn deposito's aan zijn notaris gaf, om er een hypotheek voor te nemen of ze aan een kleine kassiersfirma toevertrouwde, die ze in ‘solide’ Russische of Oostenrijksche staatsfondsen belegde. De sommen, die aan de kapitalistische klasse in Nederland uit de koloniën, de industrie en den handel toevloeien, worden heden ten dage | |
[pagina 10]
| |
voor het grootste deel ondergebracht bij de internationale bank, die haar operatiegebied zoowel in de kapitaal-arme landen van Oost- en Zuid-Europa als in andere werelddeelen heeft. Nederlandsch kapitaal neemt deel aan de oprichting of de uitbreiding van industriëele ondernemingen in Polen, in Hongarije, in Tsecho-Slowakije; Nederlandsch kapitaal verstrengelt zich met Fransch kapitaal in de ‘Invoer- en Uitvoer-Mij. Oranje-Nassau’; - met Duitsch in de ‘Phönix’; met Noorsch in de Ned.-Noorsche Plantage-Mij.; met Oostenrijksch in de ‘Laurahütte’; Nederlandsch kapitaal vormt een ál belangrijker element in fabrieken, mijnen en plantages, verspreid over de geheele wereld, zooals buitenlandsch kapitaal een element vormt van eenige belangrijke Nederlandsche en van vele koloniale ondernemingen. Zoo vloeien de belangen van het Nederlandsche bankkapitaal in steeds meerdere mate met die van het bankkapitaal van andere landen ineen. |
|