De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 156] [p. 156] XIV Vaak zal mijn hart nog opstaan, sprekend: ‘Gij, wolk van mijn leven, wie heeft u gezonden’, zoo vaak als dansend bloed zorgloos en vrij wil leve' en niet aan last van leed gebonden. Ik weet dat zij tot het uur van den dood niet heen zal gaan en ik blijvend moet lijden de schaduw van haar blik vol harte-nood manend, dat ik nooit te zeer mij verblijde. Maar eens zullen de raadren zachter gaan: dan zal ze uit schemer-vollen hoek oprijzen, en naast mijn leger in 't breed zonlicht staan, wanneer de klokke-vingers 't laatst uur wijzen. Vreemd zal het zijn te zien wanneer dit hart, een gebroken speelgoed, ophoudt te tikken, hoe hare trekken, lang van twijfel-smart verstoord, zich tot een kalmen vrede schikken, [pagina 157] [p. 157] en laatst getril van leeflange onrust om de hoeken van haar mond is geweken, zoodra zij mijn marmerlippen gekust en langs mijn wassen slapen heeft gestreken. Met glimlach en gebaar van alles wèl zal zij mijn liefsten, weenend om mij, groeten, en de plooien van haar kleed zaamlend, snel en onhoorbaar heengaan op geestes-voeten. Vorige Volgende