De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 158] [p. 158] XV De dag zal zijn De dag zal zijn blink als een watervlak en de stad zal vol geflits van gouden seinen: in middagbrand komt dan, een donkre vlak, de drom opdringen door de straten, naar de pleinen. Vreemd zal dat donkre glijde' in al dien gloed zich windend naar 't stads-hart als naar zijn haven, de staatge huizen zullen voor den stoet dicht doen hun deuren en hun pracht begraven. Daar buiten flikkren d' oogen als een toorts vol wisselenden schijn, de slapen haamren, terwijl die andren, helderziende als in een koorts van vrees, een bleek woord preevlen in hun kaamren. Als voor verborgen kloof of waterdiep schrikken zij op voor d' onverwachte keuze want of een god dien dag scheidsrechter schiep davert de lucht rondom van onverzoenb're leuzen. [pagina 159] [p. 159] Wit laait het groote hart des volks; dat vuur verdampt alle twijfels die nu verlammen, een nieuwe deugd vernieuwt onze natuur als ijzer staal wordt door den doop der vlammen. Onder het wereld-krake' en fel gevaar komt een geluks-woord op de lippen bloeien: ‘Broeders: de kloven zijn gedempt: ziet daar onze levens tot één stroom samen-vloeien.’ Zal het niet heerlijk zijn om zoo te gaan, zoo rein, zoo gaaf, en bij geheele volken de nieuwe wereld als een zilver-maan rijzen te zien uit licht-omrande wolken? In d' opgang van die blijdschap, in die blos van jonge broederschap mag hij aansnellen de norsche ruiter op het vale ros, en, met een zeisenzwaai, ons vreugd'gen vellen. Vorige Volgende