De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 154] [p. 154] XIII Ik weet niet wie haar heeft gezonden noch den weg dien zij kwam; ik heb haar toen ik d' oogen hief gevonden een keer van 't zinkend spel der vlam. Maar ik weet, dat zij al zoo lang woont onder mijn dak, zich warmt aan mijn haardvuur dat ik vergat, hoe leven mondde zonder haar blik, en hoe aandeed natuur. Daarin brandt alle twijfel en verlangen als vlam in glazen hulsel, suizend stil; mijn hart weet als haar oogen mijne vangen van onrust niet waarheen het wil. Maar ik heb mij gewend haar stom begeeren en hunkrend oog als van een wees om mij te voelen: de gedachten keeren tot den hoek waar zij neerhurkt, zonder vrees. [pagina 155] [p. 155] De dagen zijn geleden en gezonken dat ik haar bad om heen te gaan of niet opzag van het verglim der vonken om haar bitterheid te ontgaan. Ik denk dat zoo zij 't hoofd nu neeg ten teeken van scheiden en vergleê in schaduwrijk ik armer voort zou leven want het steken van haar donker oog maakt mijn dagen rijk. Vorige Volgende