De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 153] [p. 153] XII In de hutte' uwer zonen trad ik binnen en brak met hen het brood; wij spraken van het zware harde winnen; zij die 't verhaalden werden wit noch rood. Hier was het kalm en vroolijk, als een morgen blozende van beloften klaar en guld; ik zag in de harten niets zwaks verborgen: zij waren tot den rand met moed gevuld. Toen wist ik wat zij brengen, wat beloven, boven de wereld welfde zich een boog, eeuwen van schuld en vervreemding verstoven: wij deden elkaar wel met stem en oog. Dat was een schoon oogenblik te doorleven, broederlijk-blijde of het niet anders kon, als ééner moeder kindren, op de dreven der aarde spelend in de zon. Vorige Volgende