De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 149] [p. 149] X Ik heb den weg nimmer gevonden die toch eenmaal elk menschen-leven snijdt dien men kan volgen zonder vrees voor zonde als een kind door moeder geleid. God weet dat ik de woestijnlucht niet vreesde, doornen noch diepten noch dieren van 't woud: ik zocht naar alle winde', een vroeg-verweesde, zoekend werd ik onmerkbaar oud. Ik ben hij die steile ravijnen beklom met zeker-snellen pas, die iedren steen gemerkt heeft tot den zijnen tot hij, verschrikt, andere teekens las. Ik ging den bergweg met de ruige schare mijn hand op hun schouder, als bij een vriend: toen wij half-weg gestegen waren zag ik ze klein worde' als een lint. [pagina 150] [p. 150] Nu sta ik hier waar alle wegen enden, avondlijk groet mijn schaduw, spits en lang; er is geen verder komen en geen wenden, om mij heen suist een vreemd gezang. Hier sterf ik met stomme verlangst in d' oogen naar het pad dat bloeiend te voorschijn sprong op een zomer-ocht, dat ik van den hoogen heuvel afdaalde, zingend jong. Vorige Volgende