De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] VIII Het zal zijn op een effen winter-ocht, luw als een dal tusschen wind'gen gevouwen, dan ben ik genaderd tot aan de bocht waar wij niet verder kunnen schouwen. Hoe vaak zal ik dat woord ‘morgen, mijn hart, de groote keuze’ dan hebben gefluisterd? ach, ‘morgen’ zal het nog zijn, dat verdort op mijne lippen als de zon verduistert. Bij iedre sprong der wege', als bij onraad is het in mijn oogen schuw opgeblonken en hoe dikwijls heeft mijn verschrikt gelaat opgezien van uit diepste dronken. Maar dan, zooals op een woudzoom een dreef toeloopt en duikt in die diepzee van boomen gaat de lijn van dit bevend dun geleef in iets wijds donkers worden opgenomen. [pagina 146] [p. 146] Nog éénen fellen flits voor mij: mijn baan zendt tergend uit zijn ongewisse lijnen, één kneep van hartzeer om wat ongedaan en dan: verdwijnen. Vorige Volgende