De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] II De heemlen plooien donkerte overal, t eenzame welft zich rond mij henen: geen licht en geen geluid dan d' eendre val van mijn voet op de steenen. Maar zie aan d' eenen kim dien bleeken schijn laag, lang-gerekt, géén licht van boven: o Stad, zendt ge ons weer uw manend sein op 't uur dat wij ons vrij gelooven? Alnachtlijk hangt uw glans en ziet ons aan en uw lichtvinger wenkt ons, om te komen: wij wilden van u onbewust, bestaan, maar dat zijn droomen. O Stad, van krachten worstlend gekrioel en knoop van zonden wij proeve' u weer en uw levens-gevoel bitter en zoet, door onze monden. Vorige Volgende