De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 134] [p. 134] Gebroken kleuren II [pagina 135] [p. 135] [I] Hij dekt de oogen met de moede leden en dekt de leden met de hand ‘ik heb de wereld afgesneden om te keeren tot een inwendig land. Er is een tweestrijd door al mijn gedachten ik word gemarteld door een dubblen wil, nu zal ik dalen tot de diepste schachten misschien is het daar schoon en stil.’ Hij proeft de krachten die zijn ik heid maken, vindt in allen scheur die ze snijdt; ‘daal dieper, daal tot waar ze raken de gronden van uw wezenheid.’ ‘Mijn wezen is tot op den grond gespleten hoe heel ik wat zóó ver begint; wat heeft dit hart zoo diep uiteen gereten dat het geen eenigheid ooit vindt?’ [pagina 136] [p. 136] Zijn handen vallen, hij opent de oogen: ‘nu weet ik wat mij weiflend maakt en zwak maar niet waardoor: hier eindigt mijn vermogen’ zijn lippen beven en zijn stem wordt zwak. Zijn oogen gescherpt door innerlijk nijgen blikken de wereld vaster aan: d' oorsprong waar hij vergeefs naar dook in 't eigen vindt hij in haar ontstaan. Vorige Volgende