De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] XIII Troosteloozer verging geen winter zeker. Met klamme handen en angst-drogen mond wachtten wij kwijnend in een licht onzeker: naar morgen rekten wij onze ziel wond. En toen het morgen werd, en lichter, stond daar voor ons Smart, ze droeg een diepen beker; ‘drink’, sprak ze, en wij dronke' en vroegen, bleeker na iedre teug: nog meer? - ‘ja tot den grond.’ Nu is hij ledig en wij zien den kroon schittre' op zijn bodem en al wat wij leden, al wat meetrilde en leed in iedere spier heeft weer versterkt den vasten, zuivren toon waarop wij onze daden, onze zeden stemmen willen, en kan 't zijn, onze lier. Vorige Volgende