De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] XIV In 't nacht-uur dringt een volte aan achter d'oogen: de wereld-dingen die opving het brein wier beelden door den dag maatvol bewogen woelen dooreen, willen gesust niet zijn. Gedachten schiete' uit diepe verte en flonk'ren als sterre' in 't ruim van winterstrakke nacht; ik bid slaap, mijn heete oogen te omdonk'ren maar hij dient andrer bede en geeft geen acht. Dat is de wraak der groot-machtige krachten op 't enkel-wezen dat ook kracht wil zijn; zij jagen 't moe en war met schrik-gedachten aan hun storme' en verwikk'ling, eigen klein. Wie worst'len wil met hen, een eenzaam sterke, ontkomt uit hun kwellende greep niet meer: z' ontwortle' in hem het geloof aan zijn werken slaan hem in wanhoop soms of waanzin neer. [pagina 91] [p. 91] Ons die verbonden elkaars werk verlichten, klare daad zet van duister denken vrij, deren zij eve' in korte nachtgezichten, wanneer het morgent vaagt hun rijk voorbij. Vorige Volgende