De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] XII Moeder van visschers Bij een teekening Zie mij: mijn mond verleerde vroeg te klagen mijn oog is strak gelijk een winternacht, berusting heeft mij jong den staf gebracht waarmee ik klim naar het eind mijner dagen. Ik ken geen hoop, ik heb nooit iets verwacht; zonen en docht'ren baarde ik om te dragen wat ik zelf draag; toen z' onder 't hart mij lagen heb ik, om hunnentwil, veel droefs gedacht Soms groeit iets in mij op in grim'ge nachten wanneer mijn zonen huiv're' op barre zee maar daagt de morgen, ben ik het vergeten; dan is mij of hun jonge hoofde' iets weten te blij voor mij, of die hooplooze vreê met mij gaat sterven en dat niets-verwachten. Vorige Volgende