De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 75] [p. 75] XV De grond vergat reeds lang de gouden schoven, de regen ruischt zooals een stem die sust, de jonge lente met al haar beloven ligt ver onzichtbaar als een vreemde kust. Winden omlaag rooven aan d'aarde rust en wolken-risten z aan de heemlen rooven; nu sterft het jaar: de kleure-branden dooven, de laatste vlammen zijn bijna gebluscht. Nu sluit de boer zijn schuren en zijn erven waar hij het voer voor langen winter gaarde en jaagt het vee naar warmen donk'ren stal; ik ga met groote pas door al dat sterven en voel leven in mij wat overal opkomt en groeit en zich vermeert op aarde. Vorige Volgende