De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] XVI Wij zitten wachtende als in een kring zwijgend, want ieder woord nu waar een logen; dit duurt al lang voor ons, en onze oogen branden flauw naar buiten, fel binnen-in. Soms heft een der onzen de hand op: wij buigen dan heftig over met verlangen, maar hij schudt weer het hoofd, en in de lange stilte gaat zijn gebaar luidloos voorbij. Een leegte scheidt als een machtige streep ons dof bezinnen van het groot gebeuren dat diep in ons en niet-omhoog-te-beuren diep en dieper-in vlucht bij onze greep. Soms breekt iets binnenst, en omvatten wij de wereld momentaan in een hel gezicht maar als wij grijpen wille' om in gedicht de geboort te luiden der nieuwe tijden, [pagina 52] [p. 52] dan voelen we iets verslappen als een veer en over onze stem legt zich een mist; de ziel verduistert zich en wat zij wist verlaat de lippen als een vaag begeer. Toch weenen wij, zelfs in gedachten, niet. De bodem van ons hart blijft vreugd te voelen hoe een kern zich, in 's harten donker-koele gekamerte, klaart tot kristallen lied. Soms schrikt een van ons uit zijn luister-houding en knikt tot d'andren, met een blik vol zon, dat hij iets binnenst hoort alsof begon het werken van de machten der bevrijding. Dan schikken wij bemoedigd tot elkaar en strakke monde' in ontspanning herboren groeten den verren tijd, die rijp als koren wuivend en vol zal staan voor onze schaar. Vorige Volgende