De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] XIV Zoo is het dan voorbij en voortaan zal onze baan zich bewegen buiten vrede die wij zoo teeder minden en beleden het hooge licht te zijn in onze hal. Wij roemden haar, boven wat scheidt te schijnen, wij blijden wisten niet, dat zij maar suste zoolang ons oog nog in onszelven rustte en de hardheid niet zag der andere lijnen. Tot wij die vonde', en ik haar langzaam zag wegduistren die ik liefhad en erkende dat iedre voetstap in het groote wenden mij verder weg voerde van haren lach. [pagina 47] [p. 47] Wanneer ons hoofd helder is in den morgen en uit de slaap rijst, koel als uit een bron, voelen wij vreugd om de strijd die begon en denken aan zijn gang met kalme zorgen. Maar door den dag wordt veel der kracht verslagen en t' avond kruipt de geest als een gewonde vogel vaak pijnlijk langs dezelfde gronden die hij des morgens mat met lichte slagen. Als dan ons hart, zwak in den schemer, hangt, stroomt daar omlaag, milder dan regen, licht; glanzend door neevlen als een zacht gedicht opent de nacht zich voor wie rust verlangt. Dan zwelt een dorstigheid door onze leden om te toeven in dit groot meer van licht, wegwerpende het ongewoon gewicht en stillend de wonden in onzen vrede. [pagina 48] [p. 48] Maar als de matte dampen 't lijf weer vlieten, worden wij beter van ons zwak berouw, zien haar verloren, als een schoone vrouw die zich ons aanbood maar die wij verstieten, omdat zij niet is dan een schijn die vlucht wanneer onze oogen in hare boren naar waarheid dorstende, en zóó verloren wij haar, en zoo werd haar verlies ons vrucht. Want in de wereld is een wreede scheur waarvan wij levenden dag en nacht lijden buiten wie voor het schril geluid der tijden hun ziel gegrendeld hebben als een deur. Maar wat 's hun wetenschap en waarvan leven z' en welk geluid hebben zij toch gehoord? zij zijn als wachters, knielend bij de poort waarachter hun geloof een schat doet leven [pagina 49] [p. 49] die lang gelicht werd, eer hun voetstap klonk: zoo hoeden zij hun leven lang een logen zij zijn het diepst onwetend en bedrogen, hun licht is klein en kort als van een vonk. Vrede drijft op hun ziele', als kroos op water; dat lijkt wei om te loope' egaal en groen, maar drukt een voet, dan zinkt het al, dan doen diepten zich open, en geen steunsel staat er. O veel beter dan dit, aan d' eerste mazen nog tornend van 't verwarde en wilde web te sterven in het bittre uur der eb van zekerte en triomf en jonge extase peilend de donkerten en diepten niet, geschokt, in 't bevend hart van vrage' een volte maar wetend dat ied're twijfel die zwol de ziel op een hooger peil verhief en liet. Vorige Volgende