De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] IV Toen wees ze omhoog naar een ver licht dat hing in heem'len, en ik zag 't haar opziend oog voeden met stralen, als de blauwe boog der lucht de meren voedt met spiegeling. En van haar welde licht neer op elk ding haar naderend: 't was of zij 't overtoog met blijde glansen, en als ze bewoog voerde ze met zich mede een licht-kring. En rustig sprak ze als wie waarheid tot spreken beweegt: ‘ik ben lichtdraagster voor de tijden die zijn; wie zich mij toekeert leeft beschenen. Want de glans die ik af-straal is het teeken waardoor allen die zich om mij vereenen van dit somber geslacht zich onderscheiden’. Vorige Volgende