De nieuwe geboort(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] De nieuwe geboort [pagina 24] [p. 24] I Ik lag geboge' over mijn hart en leefd in luist'ren, wijl ik wat opwelde vlocht met zulke teed're woorde' als liefde geeft tot een geluid dat groot noch fel vermocht of zocht te wezen maar welks innigheid langs-voerde aan diepten, als een mossig pad dat hangt over ravijnen; en de tijd werd als een oud gezicht dat ik vergat. Want zoo had ik verzonke' en ingekeerd oore' en oogen dat ik niet méér opzag dan een slapende wen het licht vermeerd wordt, toen mij half bewustte op eenen dag een nieuw nabijzijn dat over mij hing, totdat een stem, laag als van wie altijd gehoor vond ‘zie mij aan’ sprak, en de kring van mijn bewegingen zeer werd verwijd. Want mijn oogen hief ik, als opgetild tot een gestalte voor mij, en mij docht toen haar zachte hand mijn voorhoofd mild streelde, gedacht ze wat ik had gewrocht [pagina 25] [p. 25] in liefde, en loofde me om het trouw verkeer met binnen-eigen waarvan nu haar wil kwam mij te scheiden; en nog eer ze weer kon spreken, rees ik met een licht getril van verwachting, zooals het bosch beweegt wanneer vroeg-morgens, in het twijfel-licht een korte wind de nevelvlekken veegt van het zonnige zomerdag-gezicht. Toen stond ik stil in de zon, die mij riep, recht en aan veel gedachtig, want ik zag de oogen die mij wekten gelijk diep- reikende vragen in den nieuwen dag. Vorige Volgende