Meiliederen en propaganda-verzen(1915)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Een nieuw Meilied. O Meileid, niet als voorheene, stijg in keer en wederkeer van rytmen en rijmen, zich ordenend tot een klaar geheel, maar op hortend-onzekeren adem hijg: als wis'ling van stijgen en bezwijmen klim uit mijn keel, klim uit mijn keel. * * * Stemmen van Vertwijfelden. Neerliggen in brijzeling van hoop en alle vertrouwen, neerliggen ontluisterd door onze eigen handen..... wie verwacht nog wenteling van het lusteloos rouwen? Morgen verduistert van heden de schande. Een stem, groot van Zekerheid. Juicht! Uit bloedend-gekneusde harten juicht, uit sidderende monden stijge nieuwe adem, zwak als van een kind; het lied van wie worden wedergeboren hijge, van wie worden door machtig vuur gelouterd: de nieuwe wenteling begint, Er zijn twee wegen om de toekomst-heerlijkheid te bereiken: de eene is, zich vrijwillig te storten in den vruchtbaren dood; het leven weg te werpen, het rijke, als men zaad werpt over d'aarde, dat worde hooger leve' uit der tijden schoot. Hadt ge het gedaan, was de heldhaftige wil in u gevaren die soms een menschengeslacht invaart, dan geen droefheid nu, geen rouw: ge waart in schoone gloeden ondergegaan om schoon te herrijzen, zegevierende scharen. Maar ge kondt niet zóó groot zijn van ziel: ge waart aan- gevreten door wat ge toch bestreedt: zelfzucht, hange' aan armzalig leven, [pagina 11] [p. 11] ge kondt niet in gloeden ondergaan om in gloed te herrijzen, ge waart niet gereed, en nu moet ge lijden in vurige dreven. Dreven van loutering. Raasgeweld van vlammen loeit om u, uw vleesch als was smelt van de beenderen, zwart-gekoolde; uw pijn is grooter dan één pijn ooit was en de smart van den langen dorst die u kwelt is als smart van de verdoolden. De pijn der eenzaamheid, die door u schroeit is die van het ideaallooze leven: zij maakt uw dagen woestijnen gelijk; en de dorst waar uw hart en uw mond van gloeit wordt enkel door makkerschap uitgedreven, maar ge zijt niet één makker meer rijk. Nu moet ge lijden in de dreven van vuur u louterend tot het lage en kleine is weggebrand; - o een langen tijd van schroeiende pijn: mijn hart mèt u lijdt; maar dit gaat voorbij en dan komt het uur van de Daad die alles zal verreinen als ge, om Makkerschaps wil, met de zachte glimlach van geloovers u stort in den dood en droom maakt wáár door voor droom te sterven. Daarom juicht, al is de pijn angstig-groot en de tong dik van het droge smachten, want lateren zullen het heil verwerven dat groeit uit uw lout'ring. Mijn kinderen lijdt, lijdt uw verlatenheid, uw ontgoochelde nachten: brandt in hen, vlammen van loutering, diep: geen andere weg tot de heerlijkheid; want ge waart te vast, toen Leven riep, aan ontluisterde vormen en gedachten; brandt diep, vlammen van loutering, brandt. Stemmen van Hopenden. Wij waren van binnen vol plekkende smetten en smeuren; wij konden zóó niet winnen toekomst-heerlijkheid. [pagina 12] [p. 12] Schroei, weldoende vlam, doe in ons het groote gebeuren: maak vrij het willen dat om Alleven 't enk'le versmijt. * * * O Meilied, stem van mijn ziel, mijn Meilied, dat opvloog zoo vaak in verledene lenten als de dag rees met zonnegesprankel en tulpengloed, - o lied dat zwierend op rustige vlerken uitvloog en weerkeerde na een groote luchtboog, o ziel die dacht dat ge de maten des Levens kendet, het is veel dieper en wijder dan ge hadt vermoed, dit oneindige Leven. (1915). Vorige Volgende