Kultuur en wetenschap in het nieuwe Rusland
(1928)–Petrus Alma, J. Hoogcarspel, Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 72]
| |
Russische kunstschattenGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 73]
| |
XIV, door Girardon, dat zoo wondergoed paste bij de architectuur der Place Vendôme en dat door een zuil is vervangen. In de laatste jaren zijn in Duitschland, in Litauen, Letland en Estland vele standbeelden van vorsten van het ancien régime van hun voetstukken gehaald, en zoo verwacht wie naar Rusland gaat niet alleen niets anders, maar veeleer erger. Reeds de allereerste indruk van Leningrad en Moskou overtuigt den verbaasden vreemdeling van het tegendeel. Falconet's koene ruiterstandbeeld van Peter den Groote aan de Newa is even ongerept als de standbeelden der Tsaren Nicolaas I, Alexander III enz. in Leningrad, en als de dubbele arenden, die te Moskou de spitsen van sommige Kreml-torens sieren. Hoe dit komt? Omdat temidden en na de woelingen met bezadigdheid is opgetreden voor het behoud van datgene, wat historisch en aesthetisch van alle tijden is. Slechts het direct hinderlijke heeft men verwijderd, en dan, het spreekt vanzelf, symbolen gelijk den dubbelen arend boven den ingang van Regeeringsgebouwen. Soms heeft het moeite gekost bezadigd te blijven. Het uiterlijk van het groote plein vóór het Winterpaleis te Leningrad, waar men een obelisk wilde oprichten ter eere der martelaars van het bolsjewisme, is alleen gespaard door het krachtdadig optreden van een schoonheidscommissie met Maxim Gorki aan het hoofd, die dit plan wist te verijdelen. Maar doorgaans won de Regeering deskundig advies in, en op die wijze zijn in Leningrad slechts twee leelijke standbeelden van Peter den Groote, die vóór het Admiraliteitsgebouw stonden, en één onbeteekenend monument van een grootvorst geofferd. Ditzelfde diep ingewortelde gevoel voor de cultureele waarde der beeldende kunst moet het geweest zijn, dat het Russische volk ook zijn andere kunstschatten heeft doen bewaren. De soldateska heeft in de paleizen zoo goed als niets vernield en is in de musea en groote particuliere collecties niet binnengekomen. In het Winterpaleis doorgedrongen, heeft de menigte slechts iets van het voor de hand liggende vernield, doch niets van belang: de kostbare serviezen, thans museumbezit geworden, zijn bijv. geheel gespaard. In het slot te Gatschina, waar Kerenski zich heeft verdedigd, is slechts één schilderij, een portret van een grootvorstin, dat in een der gangen hing, doorgescheurd; al het andere is bewaard gebleven, dank zij den tact der conservatoren. In het park van het kasteel Pawlowsk is slechts vernield het marmeren beeldhouwwerk van één brug. Men heeft later de brokstukken uit het water opgevischt en alles ligt gereed om het weer te restaureeren. Want geldgebrek | |
[pagina 74]
| |
alleen is het, dat op 't oogenblik remmend werkt, niet gebrek aan goeden wil of waren kunstzin. Het Kreml te Moskou, waar heftig gevochten is, is geheel gerestaureerd. Van een der kleinere torens was de steenen spits afgeschoten. Deze is zeer goed hersteld. De meeste Kremlgebouwen zijn weer geverfd; de betere opstelling van de door de Tsaren veroverde kanonnen is in handen der Rijksmonumenten-commissie. In Moskou mankeeren slechts de op zeer prominente plaatsen (op 't Kremlin en bij de Kathedraal van den Verlosser) opgerichte ruiterstandbeelden van den voorlaatsten Tsaar, die trouwens toonbeelden van slappe kunst waren, over wier verdwijnen niemand een traan zal laten.
* *
Op deze beschouwingen over het lot der kunstwerken in Rusland in 't algemeen, volge thans eerst een korte uiteenzetting van de organisatie van het museum-wezen en de Rijksmonumentenzorg in het Nieuwe Rusland. Zonder het krachtig centraal gezag, dat de Rus nu eenmaal behoeft, zou het ook op dit gebied niet mogelijk zijn geweest tot stand te brengen en in stand te houden datgene, waarop deze Russische Regeering terecht trotsch is. Tijdens het Tsaristisch regime was er geen staatstoezicht op musea en monumenten. De Ermitage behoorde aan den Keizer, enkele andere musea waren gemeentelijk eigendom, evenals de meeste standbeelden, terwijl de grootste en mooiste paleizen aan den Tsaar en zijn verwanten behoorden. Een centraal toezicht was er niet, en met de uitvoering van de moderne gedachte: hoe de kunstschatten in zoo wijd mogelijken kring geluk zouden kunnen brengen, hield zich niemand bezig. Een georganiseerd museumwezen, een behoorlijk werkende monumentenzorg ontbraken derhalve in het ‘oude’ Rusland. De revolutie bracht hierin verbetering. Reeds Kerenski had een commissie voor musea en monumenten tot stand gebracht. De Sovjetregeering reconstrueerde die in 't eind van 1917. Alle kunstaangelegenheden van het geheele Russische rijk werden geconcentreerd in het Commissariaat voor Volksontwikkeling, met den bekenden Loenatscharsky aan het hoofd. Dit Ministerie is onderverdeeld in verschillende afdeelingen, n.l. literatuur, tooneel, muziek, beeldende kunst en museumwezen met monumentenzorg. In een reusachtig gebouw op den hoek van een grooten boulevard te Moskou werken deze afdeelingen en men behoeft daar slechts eenige malen vertoefd te hebben om onder den indruk te geraken van het ontzaglijk vele wat daar omgaat. De opperste leiding van de afdeeling Musemwezen en | |
[pagina 75]
| |
Monumentenzorg (waarbij ook de natuurmonumenten!) berust bij Mevrouw Nathalie Trotsky, de echtgenoote van den bekenden L. Trotsky. Haar rechterhand is de fanatieke, actieve kunstenaar Gregoriev, die met krachtige hand zijn beschikkingen treft en, met Mevrouw Trotsky en de leden der commissie, naar beste weten de moeilijke taak van de organisatie van het museumwezen heeft opgevat. Een taak, dáárom zoo moeilijk, omdat zij geheel nieuw is en er heel veel moet worden geprobeerd en op gang gebracht. Desillusies zijn daarbij natuurlijk aan de orde van den dag. De leden der commissie zijn voor het grootste deel beproefde vaklieden. Ik noem slechts Trapetznikow en Grabar, den bekenden schrijver van het eenige degelijke boek over Russische bouwkunst, dat geen andere fout heeft dan dat het nog niet in het Duitsch of Fransch is vertaald. Dit departement, de ‘Centrale voor museum-aangelegenheden en voor de bescherming van kunst-, oudheids- en natuurmonumenten’, dat in de wandeling ‘Glawmusej’ heet, heeft in geheel Rusland zijn vertegenwoordigers, terwijl een groot deel van zijn staf voortdurend reizende is. Want de Glawmusej zorgt voor het restaureeren der gebouwen, het inventariseeren der kunstwerken, het conserveeren der oude Russische kerkelijke kunst (en dat wil wat zeggen!) en voor het gedeelte van het moderne museum-wezen dat de volksopvoeding aangaat. Men denke nu niet, dat al dit werk uitsluitend door bolsjewisten wordt gedaan. Dit gebeurt evenmin als b.v. in Nederland tijdens een christelijke regeering alle museum- en monumentenzorg uitsluitend in handen der ‘rechtschen’ zou zijn. Men vindt dus in de bureaux der regeering evenals in de musea evengoed bolsjewisten als niet-bolsjewisten, en zoo werd mij bijv. in Moskou door Gregoriev persoonlijk een niet tot de partij behoorend jeugdig vakman toegevoegd uitsluitend en alleen omdat deze zoo bijzonder goed op de hoogte was van Moskou's oude monumenten, wier bestudeering tot zijn ambtelijke werkzaamheden behoorde. Ook in de musea treft men meestal nog de vakmannen van vóór de revolutie aan; maar elk groot complex staat onder oppertoezicht van een man van de partij. Zoo is bijv. de chef van het geheele Petersburgsche museumwezen een bolsjewist, van huis uit een schilder van ikonen, iemand die beseft, dat hij de vaklieden het museumwerk moet blijven laten doen, maar die zelf het administratief contact met Moskou onderhoudt. Met dit groote, laat ons hopen niet al te gecompliceerde mechanisme werkt, sterk centraliseerend en krachtig optredend, de | |
[pagina 76]
| |
Moskousche centrale. Het groote probleem is voor mij tot den huidigen dag, hoe zij die reuzentaak zal kunnen volbrengen. Immers, de betaling der wetenschappelijke museum- en commissie-ambtenaren is dermate laag, dat dezen op allerlei manieren bijverdiensten moeten zoeken en hun energie door de allertreurigste financieele omstandigheden op den duur uitgeput zal moeten raken. Moeten dan voor hen in de plaats diegenen komen, die geroepen zijn, de intellectueele bourgeoisie te vervangen, dan is te vreezen, dat door gebrek aan traditie en behoorlijke vorming de conservatie en organisatie een gevoeligen achteruitgang zullen beleven. Niemand wist in Rusland te zeggen, hoe dit probleem zich zal oplossen. Intusschen: in het kunsthistorisch instituut te Leningrad waren de colleges druk bezocht en waren de examens in vollen gang. Als nu de financiën maar toelaten, de plannen die er zijn - en die plannen zijn prachtig en wijdsch - werkelijk uit te voeren, zoodat zij het Russische volk ten zegen kunnen strekken! |
|