Kapitaal en arbeid in Nederland
(1977)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
VIII. SlotbeschouwingAAN het einde van de taak gekomen, in groote lijnen de ontwikkeling van kapitaal en arbeid in Nederland te schetsen, sedert het begin dezer eeuw tot aan dat der vreeselijke krisis, die heden heel de kapitalistische wereld teistert, en uit het verloop dier ontwikkeling zekere konklusies te trekken, beseffen de samenstellers van dit tweede deel pas goed, hoezeer alle vraagstukken, die met het maatschappelijke leven samenhangen, in korten tijd van aspekt zijn veranderd. En niet minder beseffen zij hoe de cijfers en feiten, en hoe ook het kort relaas der gebeurtenissen, dat de lezer in de vorige hoofdstukken vindt, niet de eigenlijke inhoud des levens in dit tijdvak zijn, niet zijn essentie, al bestaat deze toch ook weer niet buiten al deze feitelijkheden om. Gedurende dit tijdvak, dat der tweede levenshelft van onze eigen generatie, hebben zich in de nederlandsche samenleving veranderingen voltrokken, niet minder belangrijk dan die, welke in het laatste kwart der vorige eeuw hun beslag kregen. Zij strekken zich uit over alle levensgebieden. Zij maken de geheele maatschappelijke atmosfeer anders dan die, waarin alle leden dier maatschappij vóór het begin van dit tijdvak ademhaalden.Ga naar voetnoot1 Zij maken de kwaliteit van den vrede anders en die van den strijd, die van de vreugde en van de smart, van den haat en de liefde, van het verzet en de lijdelijkheid, van de armoe en den rijkdom. Zij maken de geur der dingen anders en hun stank, hun harmonie en hun wanklank. Dit alles na te speuren, zou beteekenen ons te begeven in sociaal-psychische ontledingen, die in dit boek niet op hun plaats zijn. Wij moeten ons hier bepalen tot het aan- | |
[pagina 262]
| |
wijzen van eenige der uiterlijke kenmerken, waarin dit ‘anders-worden’ zich openbaarde, der vormen waarin het uitstroomde. In dit tijdvak deed, zagen we, in Nederland het grootkapitalisme zijn intree. Dit beteekende in de eerste plaats koncentratie van het bank-, het industrie- en het scheepvaartkapitaal, meer en grootere fabrieken, bouw van nieuwe arbeiders- en middenstandswijken, groei der organisaties van ondernemers en arbeiders. Het beteekende verder dat Nederland, op tal van wijzen, steeds inniger samengroeide met het ekonomisch wereldorganisme, dat het een deel, een lid werd van een grooter geheel en dat zijn kwetsbaarheid grooter werd dan zij ooit te voren geweest was. Zijn ekonomische kwetsbaarheid allereerst natuurlijk, maar niet deze alleen. De algemeene krisis der kapitalistische maatschappij, waarvan het begin reeds van vóór den wereld-oorlog dateert, en die, behalve op ekonomisch-sociaal gebied, in beangstigende mate aan het licht komt in het kultureele en geestelijke leven, - die krisis openbaart zich, door de steeds inniger en veelvuldiger verstrengeling van dit land en dit volk met andere landen en volken, in stijgende mate ook hier, zij het met mindere intensiteit dan b.v. in de landen van Midden-Europa. De jaren van omstreeks 1895 af tot aan den wereldoorlog zijn de jaren geweest, waarin de bevrijding der arbeidersklasse zich scheen te voltrekken, ekonomisch volgens het marxistisch schema, politiek en kultureel volgens een interpretatie van het marxisme, waarin de nadruk kwam te liggen op de evolutionaire faktoren. Het zijn gelukkige jaren geweest voor de arbeidersklasse, ook in Nederland. Haar organisaties groeiden, haar macht nam toe, (althans zoo scheen het) haar levensstandaard steeg, al bleef die stijging ten achter bij de nieuwe be- | |
[pagina 263]
| |
hoeften, die het nieuwe milieu wekte en het kapitalisme zèlf aanwakkerde. De eenheid der arbeidersklasse, ook in ons land, was wel is waar ook in die dagen niet volkomen. Er was - feitelijk reeds sedert de dagen der Eerste Internationale, - een schisma tusschen ‘autoritair’ en ‘vrijheidlievend’ socialisme, met zijn diepe en pijnlijke terugwerking op de vakbeweging. En er waren de ‘konfessioneele’ vakbonden, met hunne van de sociaaldemokratische sterk afwijkende geestesgesteldheid, op welke, wegens hun onbetrouwbaarheid in den klassenstrijd, doorgaans eenvoudig het etiket ‘achterlijkheid’ - zoo niet erger - werd gedrukt. De strijdbare voorhoede der arbeidersklasse echter marcheerde voor het grootste deel onder het vaandel der Tweede Internationale, en haar vertrouwen, dat zij allengs het geheele waarlijk-levende, naar omhoog-strevende deel dier klasse zou omvatten, scheen gegrond. Haar sociaal idealisme, ofschoon verworteld in een te oppervlakkig-rationalistisch geloof in den ‘vooruitgang’, niet in een echte religieuze of filosofische denkwijze, was echt en krachtig. Dat idealisme oefende groote aantrekkingskracht uit, ook op vele sociaal-aangelegde naturen buiten de rijen der arbeidersklasse, op intellektueelen en kunstenaars. Niet zoozeer de ‘onhoudbaarheid’ van het kapitalisme, dat toen juist een lange bloeiperiode doormaakte, trok hen tot de sociaaldemokratie, als wel de zedelijke schoonheid en kultureele meerwaardigheid der socialistische koncepties. Deze schenen gedragen door een diep en echt humanisme, waarin de beste filosofische tradities der burgerlijke kultuur voortleefden en door een onwrikbaar geloof in de demokratie, zooals het in burgerlijke milieus nog maar bij uitzondering werd gevonden. In het teeken van demokratie en humanisme scheen de komende ontwikkeling te staan. Deze illusies werden door den wereld-oorlog wèl aan- | |
[pagina 264]
| |
getast en gewond, echter niet vernietigd. Met het einde van de katastrofe veerden zij weer op. President Wilson's overkomst naar Europa en de oprichting van den Volkenbond wekten juist daarom zulke buitensporige verwachtingen, omdat het, tot ontelbare rafels verscheurde weefsel van demokratie en humanisme, met nieuwe middelen gehecht scheen te zullen worden en zóózeer versterkt, dat zijn voortbestaan gewaarborgd was. Het begrip demokratie onderging daarbij een aanmerkelijke uitbreiding, doordat het ook op den strijd van onderdrukte naties werd toegepast. Het zelfbeschikkingsrecht is de verwezenlijking der demokratie in het leven der naties. Het humanisme werd opgevat, als eischend de verwezenlijking van een minimum van sociale gerechtigheid in het leven der arbeidende massa's, zoowel als die van den duurzamen vrede tusschen de volken. De lezer weet, wat van een en ander is terecht gekomen, in de vergiftigde atmosfeer, die de oorlog naliet, en de vredes-verdragen hielpen bestendigen. In het tijdvak vóór den wereld-oorlog is, voor zoover wij nu kunnen zien - met zekerheid zullen pas lateren kunnen oordeelen - de arbeidersbeweging de voornaamste, het sociale en kultureele leven voortstuwende en vervormende, kracht geweest. Met den oorlog wordt die kracht gebroken. Eerst de onmacht der socialistische partijen om, zooal niet den oorlog te verhinderen, dan toch een centrum van internationale eenheid tegenover de verscheuring der volken op te richten, - daarna om, bij het einde van den oorlog de ontredderde maatschappij, door de vlammende kracht eener meesleepende visie, naar de banen eener socialistische ordening te oriënteeren, - en ten slotte hun onmacht om hun eenheid te herstellen op den grondslag eener synthese, die ruimte laat voor uiteenloopende methoden van socialistische | |
[pagina 265]
| |
aktiviteit, - dit alles heeft het socialisme in West-Europa als politieke en kultureele faktor verzwakt. Wanneer wij onzen blik niet op een deel van het wereldtooneel, maar op dit in zijn geheel, richten, dan verschijnt de strijd der verdrukte rassen, naties en deelen van naties voor politieke en kultureele zelfbepaling, sedert den oorlog àl duidelijker als één der beide groote faktoren, die het historisch proces der eenwording van de menschheid voorwaarts stuwen. De andere faktor is de opbouw, op andere wijze en met andere middelen dan het demokratisch-humanitaire socialisme als socialistisch erkent en nastreeft, van een (staats)socialistische gemeenschap in Sovjet-Rusland. Vergeleken bij de, onmetelijke, onuitputtelijke, onbepaalbare, beteekenis dezer beide faktoren voor de toekomst der menschheid, zijn de klassestrijd en het socialisme na den wereldoorlog in het geheele westen tot historische faktoren van den tweeden rang teruggezonken.Ga naar voetnoot1 Dit alles beteekent niet dat de krachten ophielden te werken, die in de positie der arbeidersklasse in haar geheel een zekere, en in die van haar bovenste lagen, een aanmerkelijke, verbetering hebben teweeggebracht. Het tegendeel was het geval. Wèl was er, ook in ons land, al van '21 en in sterkere mate van '23 af, teruggang te konstateeren op bepaalde punten (loonsverlaging, achteruitgang van de werkloozenzorg). Maar ondanks de terugval op sommige gebieden, bleef de algemeene kultureele stijging der arbeidersklasse aanhouden, tot omstreeks '29 of zelfs '30. Haar kultuurbehoeften namen toe. Haar gezondheidstoestand verbeterde.Ga naar voetnoot2 Het algemeen sterftepercentage in haar rijen nam af, evenals dat van de kinder- | |
[pagina 266]
| |
sterfte.Ga naar voetnoot1 De instellingen tot het uitzenden van zwakke, ondervoede, of tot tuberkuloze gepredisponeerde kinderen strekten hun zorgen allengs over al meer kinderen uit, hoe klein dit aantal ook bleef tegenover de behoefte. De demokratie, die op politiek terrein zooveel teleurstellingen heeft gebracht, drong meer door in de zeden en gewoonten. Tusschen de hoogere groepen der arbeidersklasse en een deel van den middenstand en de intellektueelen, voltrok zich een aanmerkelijke nivelleering inzake kleeding, woning, voeding, vermaken, kortom in alles wat het kultuurpeil betreft. Natuurlijk bleven groote verschillen bestaan ten opzichte van de wijze, waarop de verschillende sociale groepen hun kultuurbehoeften konden bevredigen: de arbeidersklasse haast uitsluitend door middel van haar instellingen, de leden van andere klassen individueel. Echter, in dit opzicht werden de verschillen niet grooter maar kleiner, vooral doordat de middenstand en de intellektueelen er eveneens toe overgingen, zich voor de bevrediging van hun kultuurbehoeften aaneen te sluiten. In lichamen als de ‘Volksuniversiteiten’, de ‘Kunst aan het volk-vereenigingen’ enz., zijn de grenzen tusschen de klassen vrijwel uitgewischt. Kultureel groeit een deel der arbeidersklasse met den nieuwen middenstand samen, of, zoo men wil, dien middenstand binnen. Ook de, in de steden zeer toegenomen, mogelijkheid, om haar kinderen middelbaar onderwijs te laten genieten, werkt deze opwaartsche beweging der arbeidersklasse in de hand. Het opklimmen van kinderen uit die klasse tot in de rijen der leidende élite op het gebied van politiek, opvoeding, wetenschap, kunst, komt heden oneindig veel méér voor dan vroeger, al blijft het in het kapitalisme | |
[pagina 267]
| |
uitzondering. Barrières zijn opgeruimd, grendels teruggeschoven. Aan den eenen kant kweekt de arbeidersklasse in haar eigen instellingen steeds meer de leidende krachten die zij behoeft. Aan den anderen kant worden de punten van aanraking tusschen de arbeidersklasse en het burgerlijke, kapitalistische milieu steeds talrijker. Wat wonder, dat Hendrik de Man en vele anderen, in haar midden strekkingen tot verburgerlijking hebben aangetoond, die van meer belang nog, en gevaarlijker zijn voor de toekomst van het socialisme, dan het politieke reformisme met zijn, zoo goed als altijd teleurstellende, politiek van verbonden met burgerlijke partijen. Gelukkig is dit maar iets onder het vele wat naar aanleiding van de nieuwe kultuurbehoeften, die zich in de arbeidersklasse vooral na den oorlog openbaren, valt op te merken. Drie reeksen van nieuwe verschijnselen zijn het daarbij voornamelijk, die onze aandacht vragen. De eerste heeft betrekking op de, sterk toegenomen, belangstelling der arbeidersklasse voor de geheele werkelijkheid en haar pogingen, zich in deze te oriënteeren. Instellingen worden opgericht zooals het ‘Instituut voor Arbeidersontwikkeling’, die zich aanvankelijk vooral het verspreiden van gepopulariseerde kennis op velerlei gebied tot taak stellen. Het vorige geslacht had uitsluitend belangstelling voor de verschijnselen, die samenhingen met zijn eigen kollektief bestaan, met zijn ellende en zijn aspiraties: voor de waarde- en de meerwaardeleer, de geschiedenis van den proletarischen klassenstrijd, enz. Het ontdekte de oorzaken van zijn uitbuiting en die der klassetegenstellingen. Het thans levende ontdekt groote nieuwe gebieden der werkelijkheid daar buiten. Het begint zich rekenschap te geven van den oneindigen rijkdom des levens, den onuitputtelijken inhoud van natuur en kultuur. Maar weldra blijkt, dat de min of meer | |
[pagina 268]
| |
onsamenhangende brokken kennis, die de arbeiders op deze manier deelachtig worden, hen niet bevredigen. Twee nieuwe verlangens komen in hen op: dat naar schoonheid, en dat naar waarheid, dat is naar een samenhangende wereld- en levenskonceptie, - twee verlangens, in hun diepsten wortel één. Die wortel is: hunkering naar herstel van het verloren kontakt met den diepsten Bron des Levens, de transcendentale werkelijkheid. Nog slechts een kleine schare is het, die zich van dat verlangen bewust wordt. Maar in elk geval zijn de dagen voorbij, dat het marxistisch stelsel den verstandelijk-zedelijken drang-omhoog der arbeidersklasse volkomen bevredigde. Ook die eenlingen en groepen, in wien de agressieve driften tot de sterkste motieven werden, vinden niet langer den geestelijken grondslag van hun denken en handelen in dat systeem, maar in een voluntarisch toegespitste vervorming er van. Wat de anderen betreft, door meer kennis komen zij somtijds tot het besef, dat alle kennis de leegte in het gemoed niet vult en zijn honger niet verzadigt. Vooral in de tweede helft van het hier bedoelde tijdvak, komen nieuwe technieken de mogelijkheden voor de arbeidersklasse tot deelneming aan bepaalde kultuurgoederen sterk uitbreiden. De cinema wordt van een minderwaardig vermaak voor afgewerkte menschen, wien het er enkel om te doen is in weeë sentimentaliteit of valsche romantiek een ondragelijke werkelijkheid te ontvluchten, althans ten deele niet slechts een nieuwe, levendige en boeiende dokumentatie, maar ook een nieuwe kunst, die met haar eigen middelen den inhoud-deslevens zelfstandig verwerkt. Door de radio stroomt een stortvloed van meer- en minderwaardige beschavingselementen in schier onbeperkte hoeveelheid het woonvertrek van het arbeidersgezin binnen: politieke propa- | |
[pagina 269]
| |
ganda, populaire wetenschap, muziek, poëzie, literaire kritiek, taallessen, berichten... Wat is de waarde van dit overrijkelijke kultuurmaal, dat aldus, gesneden en gemalen, den arbeiders dagelijks wordt ingegeven? Heeft het ondanks alle nadeelen toch de werking, hun leven rijker aan inhoud te maken? Of voornamelijk die, hen over zijn leegte te bedriegen en heen te helpen? Het is heden nog niet mogelijk, daarover een oordeel te vellen. Met zekerheid kunnen wij alleen zeggen, dat de radio aan den eenen kant zeker een kultuurdaad verricht, door de plattelandsbevolking uit haar geestelijk isolement te verlossen. Aan den anderen kant schept zij voor de bevolking der groote steden, die niet onder een dusdanig isolement lijden, het gevaar, om, door een voortdurend te-veel van haastig verzwolgene en slecht verwerkte geestelijke en artistieke indrukken, in den grond der zaak niet verrijkt maar verarmd, en wat meer is, verward en verbijsterd te worden. In elk geval is duidelijk, dat de radio bezig is, het terrein van de, vroeger voor de arbeidersklasse zoo belangrijke, middelen van politiek en geestelijk verkeer: de politieke vergadering en de kursus, af te graven. Van die middelen ging een gemeenschaps-vormende kracht uit, welke aan de radio ontbreekt. Wordt dit nadeel weer opgewogen door het feit dat haar kring oneindig wijder is getrokken? In het antwoord op deze vraag ligt eigenlijk het oordeel over onze mechanistische beschaving besloten. Daartegenover staat, dat nieuwe vormen van samenkomst, van veel grooter waarde voor het leven der eenlingen dan de vergadering en de kursus, zich in de laatste jaren hebben vermenigvuldigd. De bijeenkomsten, van kleinere of grootere groepen, voor een dag, een paar dagen of langer, niet alléén tot het bespreken van politieke, sociale | |
[pagina 270]
| |
of kultureele vraagstukken, maar óók tot het versterken der banden van kameraadschap en onderling vertrouwen, zij beteekenen, voor de nu levende generaties, ouderen zoowel als jongeren, de verwerkelijking van een stuk gemeenschaps-leven met zijn hoogtepunten van eenheidsbesef, zijn gezelligheid en ontspanning, dat vroegeren niet hebben gekend en dat dit geslacht niet meer zou kunnen missen. Het is of een groene twijg van den boom-derkomende-makkerschap overgewaaid is naar de steenige velden van het heden en ons met zijn frischheid verblijdt. Hoe veel valer zou het bestaan voor duizenden arbeiders en intellektueelen zijn zonder den glans van deze samenkomsten, waar gelukkig ook de vrouwen al meer in betrokken worden! Hun voornaamste stoffelijke voorwaarde is, behalve de beschikking over wat meer ‘vrijen tijd’ dan vroeger, die over een aantal gemeenschapstehuizen, zooals zij sedert den oorlog op verschillende plaatsen ontstonden. Een nadeel van deze nieuwe uitingen van den drang naar gemeenschap, die door de geheele arbeidersbeweging van uiterst rechts tot uiterst links tot bloei zijn gekomen, is, dat de meeste hunner enkel de ‘engere geestverwanten’ tezamen brengen en zoodoende aan het sektarisme nieuw voedsel geven. En het is moeilijk te zien, hoe dit nadeel vermeden zou kunnen worden, zoolang de geest van sektarisme over velen vaardig blijft. Het tweede komplex van verschijnselen, waarvoor wij een oogenblik de aandacht van den lezer vragen, is de jeugdbeweging, in de eerste plaats die van de proletarische en half-proletarische jeugd. Wij kunnen hier niet ingaan op de innerlijke en uiterlijke ontwikkeling dezer beweging sedert den oorlog. In en door die ontwikkeling hebben tal van vraagstukken zich opgedrongen, die vroeger hetzij minder akuut waren, | |
[pagina 271]
| |
of minder bewust werden doorleefd; zooals dat der verhouding van leider en geleiden, van kern en massa, van de jeugdbeweging als ‘doel op zich zelf’ en als voorbereiding tot het deelnemen aan den strijd der arbeidersklasse. Een aanmerkelijk verschil van geestelijke inzetting heerscht tusschen de ‘vrije’ jeugdbeweging en die, welke direkt of indirekt, aan een socialistische partij is gebonden. In dit opzicht zijn de A.J.C. en de drie kleine ‘links’- staande socialistische jeugdbondenGa naar voetnoot1 in één groep samen te brengen, naast, en somtijds helaas tegenover welke, de verschillende bonden en groepen der ‘vrije jeugdbeweging’ staan.Ga naar voetnoot2 Het is al meer opgemerkt, dat de geheele jeugdbeweging, zèlfs die, welke van uit een min of meer bewust anti-socialistischen geest werd opgericht (als b.v. de padvinders-organisaties) na het einde van den oorlog in veel opzichten toch door één gemeenschappelijken drang werd gestuwd. Een spontane reaktie kwam in haar tot openbaring tegen de mechanisatie en rationalisatie des levens, tegen de ziellooze weelde en het genormaliseerde komfort, - een spontaan verlangen naar zuiverder en verheffender vreugde, dan de groote-stads-vermaken geven | |
[pagina 272]
| |
kunnen, naar innige aanraking met de natuur op marschen en in tentenkampen, naar de innigheid van makkerschap en de vereering van den leider, als een weg tot eigen verderen groei. Met een zekere, in de jeugdbeweging heerschende, vrijwillige askese (onthouding van alkohol en tabak; vegetarisme, beperking van snoeperij) gaat het streven gepaard naar een zuivere verhouding tusschen de sexen, een voortdurende zelfopvoeding en zelftucht die de sexueele aandriften loutert en sublimeert tot eene, van erotische gevoelens doorklonkene en doorgeurde, ‘kameraadschap in alle sferen’. Al het zoeken en tasten, de halfbewuste drang en de stormachtige gevoelens dezer ‘bewogene’ jeugd vonden en vinden hun openbaring naar den uiterlijken kant, in de romantiek van emblemen en symbolen, in kleurige vlaggen en eigen liederen, in het spreekkoor en den gemeenschaps-dans. Zeker is het de groote verdienste geweest der A.J.C., de geheele proletarische en half-proletarische jeugd voorgegaan te zijn in het streven naar een meer broederlijke en op het belang der gemeenschap gerichte gezindheid en naar een eigen levensstijl, die in elk geval heel wat waarachtiger, frisscher en menschelijker is, dan de wanbeschaving van het onder burgerlijke verhoudingen opgegroeide proletariaat. Het ‘bijzondere karakter’, dat de kracht was der A.J.C., is - zooals wel niet te voorkomen was - tot op zekere hoogte tevens haar zwakheid geworden. En de kritiek, die van ‘linksche’ kant op de A.J.C. wordt uitgeoefend, van een zekere ‘vlucht voor de werkelijkheid’, is niet geheel ongegrond. Bij de elementen, die zij tot de bouwsteenen eener nieuwe kultuur wil vervormen en samenvoegen, zijn er, die van neiging tot romantiek getuigen. Ook kan niet betwist worden, dat de A.J.C.-leiding haar leden al te zeer buiten den | |
[pagina 273]
| |
dubbelen strijd der arbeidersklasse heeft gehouden: die tegen de heerschappij van het kapitalisme, en die in eigen boezem, voor nieuwe vormen van organisatie en aktie. Deze fout moest zich wreken en heeft zich gewroken, zoowel in de afsplintering van een groep A.J.C.-leden, na de oprichting der O.S.P. en de vorming eener nieuwe socialistische jeugdorganisatie, als in het politieke radikalisme, waar de jongste der ‘linksstaande’ socialistische jeugdorganisaties van òverschuimt. Op dit punt is de gulden middenweg nog even moeilijk te vinden als op ieder ander; ons echter schijnt een richting, die in de eerste plaats tracht in haar leden een socialistische gezindheid te wekken en ze tot eene min of meer socialistische levenshouding te brengen, betere vruchten te zullen dragen dan eene, die de politieke opvoeding en den politieken strijd op den voorgrond stelt. Al te licht ontaardt deze in de extremistische frasen, waarachter een verregaand gemis aan besef der werkelijke verhoudingen zich bij de jeugd meestal verbergt. Een proletarische jeugdbeweging, die van haar eigen levenservaringen uit, in haar eigen nationale milieu, een nieuwen levensstijl zoekt, is in ieder geval duizendmaal reëeler ingesteld dan eene, welke haar leuzen en vormen in hoofdzaak ontleent aan een haar vreemde, dat is de russische, werkelijkheid. Maar hoe dan ook: de socialistische, (met inbegrip der socialistisch-gerichte) jeugdbeweging heeft met haar nog zwakke krachten in elk geval iets van datgene volbracht, waartoe de groote socialistische beweging den weg nooit kon vinden: zij heeft zich niet tevreden gesteld met een kritisch-agressieve houding aan te nemen tegenover het kapitalisme, maar haar ideeën en idealen ten deele omgezet in motieven en in de harde, verzakelijkte burgerlijke maatschappij een stukje socialistisch gemeenschapsleven verwezenlijkt. Hiervoor mogen alle ouderen haar dankbaar zijn. | |
[pagina 274]
| |
Al zijn de socialistische en socialistisch-gerichte jeugdbonden in cijfers uitgedrukt, betrekkelijk zwak, wanneer men ze vergelijkt met die der kerkelijke en nationalistische jeugdorganisaties, zoo moet men hun beteekenis vooral niet onderschatten.Ga naar voetnoot1 Alle versterken zij in meer of mindere mate onder de jongeren het idealisme en het sociaal verantwoordelijkheidsgevoel. Als hun leden den maximum leeftijdsgrens hebben bereikt weten zij meestal hun weg naar de socialistische beweging wel te vinden. Niet allen vinden natuurlijk dien weg op dezelfde wijze, zeker niet in dezen tijd. Terwijl duizenden jongeren hun Sturm- und Drang-periode veilig doorkomen in een jeugdbeweging, steunend op de tradities en opinies eener bepaalde socialistische richting, vinden tallooze anderen hun weg naar het socialisme door de vrije jeugdbeweging, waar twijfel en onderzoek een veel belangrijker plaats innemen dan de zekerheid van het partijprogram en waar extremistische gevoelsuitingen dikwijls het begin zijn van | |
[pagina 275]
| |
een leven in dienst der gemeenschap. Bezien ook wij dus de zaak van breeder standpunt en erkennen wij de socialistische strekking, die in alle jeugdbeweging is waar te nemen, dan kunnen wij ons gelukkig achten, dat ook de niet direkt-politieke organisaties van de jeugd na den oorlog zulk een wijdsche vlucht hebben genomen. In den laatsten tijd nemen, als alle vraagstukken, ook die, samenhangend met de jeugdbeweging, nieuwe vormen aan. Reeds na den oorlog bleek, dat men niet zonder meer de scheiding in wèl en nièt socialistische jeugdorganisaties kon doorvoeren: bij alle verschil, was in hen toch weer allerlei gemeenschappelijks op te merken. Heden is, in de toch reeds niet in een simplistische formule saam te vatten verhouding tusschen beide, een nieuwe komplikatie gekomen door het ontstaan van nationalistische, niet-kapitalistisch gezinde, jeugdbonden. Dat enkele van deze in Duitschland een overgang naar radikaal-socialistische groepen vormen, is bekend. Maar ook hiervan afgezien schijnt het niet hopeloos, dat er op den duur meer onderlinge waardeering zal kunnen komen tusschen de ernstige, zich hun sociale verantwoordelijkheid bewuste ‘nationaal-gezinde’ jongeren en de socialistische, voor zoover deze zich niet tevreden stellen met het verkondigen van schematische begrippen en het beleven van wel oprechte, maar weinig gefundeerde internationale gevoelens. Dat deze laatsten, juist wanneer zij wèl gefundeerd zijn, liefde voor het gezamenlijke eigene, voor de inheemsche kultuur, niet uitsluiten maar integendeel tot voorwaarde hebben, - dat het er om gaat, tot een synthese te komen van nationaal-internationaal, die aan beide kultuur-elementen in socialistischen geest recht doet wedervaren, - een deel der jeugdbeweging kan het misschien allengs gaan beseffen. Daarmee zou dat deel opnieuw aan de spits der socialistische | |
[pagina 276]
| |
beweging komen te staan. Een ernstige belemmering hiertoe vormen de fascistische sympathieën in de nationaalgerichte jeugdbeweging. Weer anders doen de problemen zich voor, in zooverre het de verhouding betreft tot de kerkelijke organisaties. Ook hier is een naar-elkander-toegroeien tot aan een punt, waar men elkaars overtuiging over en weer niet slechts eerbiedigt, maar haar ook kan begrijpen, niet uitgesloten. Aan den eenen kant is een socialistische ordening der maatschappij, voor vele jongere geloovige katholieken en protestanten, heden ten dage niet langer het schrikbeeld, dat het nog twintig jaar geleden was. Aan den anderen kant wordt in het socialisme de strooming sterker, die alle maatschappelijke verschijnselen niet enkel opvat in hun betrekkelijkheid en tijdelijkheid, maar ze ziet tegen den achtergrond van het eeuwige. Een tragisch probleem brengt in de laatste jaren voor de jeugdbeweging de ontzettende sociale en psychische ellende, waar een aanzienlijk deel van het jonge arbeidersgeslacht in verzinkt. Zoo de moerassen van demoralisatie, afstomping en apathie haar bedreigen, niet minder bedreigt haar de afgrond van een extremisme, dat iederen werkelijkheidszin vervalscht. Zal de proletarische jeugd haar eenheid van gevoel, gedachte en wil vermogen te handhaven, tegen de maatschappelijke tendenties in, die haar splitsen in een betrekkelijk beveiligd deel en in een, dat hulpeloos aan de degradeerende werkingen van het kapitalistisch verval is overgeleverd? Zóó zij het vermag, zou dit beteekenen, dat in haar een integraal socialisme opkomt, waartoe de oudere generatie zich niet vermocht op te heffen.
De derde faktor, die het leven voor duizenden en duizenden arbeiders afwisselender, genotrijker en be- | |
[pagina 277]
| |
wogener heeft gemaakt, is de sport, het woord in de algemeenste beteekenis genomen, dus met inbegrip van wandelen, trekken en kampeeren. In de sport oefenen feitelijk twee faktoren tezamen aantrekkingskracht uit op den arbeider en verrijken zijn bestaan. Door de sport leert hij het geluk kennen van het geordend en beheerschte gebruik zijner spieren, in een andere sfeer dan die van den arbeid met haar onvrijheid en dwang: in die van het spel. Hij ervaart het opwindende, en tevens bevrijdende, genot van een werkzaamheid die haar doel in zich zelf heeft, het genot ook van de toenemende beheersching van lichaam en zenuwen door geregelde oefening; de vreugde gelegen in rythmische bewegingen, waarvan niet de machine den maatgang bepaalt, maar die hun bron hebben in den souvereinen wil van het organisme en dit met welbehagen vervullen. In sommige sporten ervaart hij ook het genot van de gezamenlijke rythmen, door een aantal getrainde lichamen tezamen uitgevoerd, in anderen de gemeenschapsvormende kracht van een samenspel, waarbij de geoefendheid en behendigheid der eenlingen in dienst staat van de groep. Door de sport ontdekt de arbeider den onuitputtelijken rijkdom van het menschelijk lichaam. Door de sport ontdekt hij óók den rijkdom der natuur: de heerlijkheid van zon, aarde, en zee, van de lucht en de sterren. Hij komt in aanraking met de groote natuurkrachten, die werken in het heelal, hij neemt ze op in zijn wezen, hij laat zich door hen verrijken en veranderen. In de hartstocht der proletarische jeugd (en ook van vele oudere arbeiders) voor het kampeeren, leeft nog wat anders dan verlangen naar pleizier-samen-buiten en naar wat pseudo-romantiek, als tegenwicht tegen de kleurlooze eentoonigheid van het dagelijksche bestaan. In die hartstocht openbaart zich ook het onderbewuste verlangen | |
[pagina 278]
| |
zich kind der natuur te voelen, een te worden met haar. Moge ook de sport vaak ten deele een vlucht beteekenen voor, en uit, de werkelijkheid, - een middel, om te ontkomen aan het bewustzijn van innerlijke onvastheid en twijfelzucht, - een roes, die de knagende vraag naar den zin van het leven verdooftGa naar voetnoot1 - tegenover deze negatieve waarden staan de positieve van hoogen rang, waarmee zij het leven van den arbeider verrijkt. Misschien is haar meest zegenrijke werking tot heden geweest, zijn gevoel van zelfwaardeering, voor zooverre dit opgroeit uit een lichamelijken wortel, te versterken, hem zijn lichaam te doen voelen als gelijkwaardig aan dat van de bevoorrechten. Wellicht schuilt ook hierin een deel van de bekoring, die de sport thans in Sovjet-Rusland voor de arbeiders heeft. Dat zijn psychologische werkingen op de arbeidersklasse véél meer in de diepte gaan, dan doorgaans wordt aangenomen, staat voor ons vast. Daarom schijnt de sport, in haar zuivere vormen natuurlijk, ons een der doeltreffendste middelen toe, om jonge werkelooze of gedeklasseerde arbeiders te helpen, hun minderwaardigheidsgevoel te boven te komen.Ga naar voetnoot2
Zoo hebben de sociale ontwikkeling - die der techniek inbegrepen - en de strijd der arbeidersklasse, in hun onderlinge wisselwerking gevoerd tot een zekere demokratiseering-der-maatschappij, waarbij schijn en waarheid door elkander heen loopen. De behoeften der arbeiders zijn toegenomen; - het kapitalisme joeg ze in menig | |
[pagina 279]
| |
opzicht zelf op, - en tot op zekere hoogte ook de mogelijkheid ze te bevredigen. Hun leven kreeg meer inhoud. Die inhoud bepaalt zich niet langer tot den klassenstrijd met zijn vreugden en zijn waarden, en tot de verwachting van den komenden omkeer. De levens-energie, die bij een vorig geslacht bijna uitsluitend naar één kant kon uitstroomen, verspreidde zich bij het thans levende over een groot aantal kanalen. De liefde voor het socialisme als toekomst-ideaal werd minder groot, haar gloed verflauwde; de liefde voor het leven zelf, met zijn mogelijkheden van schoonheid en rijkdom, zijn vreugden en smarten, nam toe. De arbeider werd beter ingesteld op de werkelijkheid; van enkel-strijder werd hij mensch; hij groeide inniger met het leven samen. Maar samengroeiend met het leven, deed hij het tevens met de burgerlijk-kapitalistische werkelijkheid. Er was immers geen andere! Zelfs de jeugd, die haar ontvluchten wilde en meende te ontvluchten, kwam toch weer met haar in aanraking op een hooger plan. Zij stiet de grove, poenige elementen der burgerlijke beschaving van zich weg, om de fijnere, waardevollere elementen der burgerlijke kultuur, naar eigen behoeften en aspiraties vervormd, tot iets van een nieuwen levensstijl te verwerken. Vele ouderen echter brachtten het niet zoover. Zij lieten zich door de kapitalistische techniek en reklame bepaalde behoeften suggereeren en waren tevreden, wanneer zij deze min of meer konden bevredigen. De verburgerlijking en vervlakking, die de beter-gesitueerde arbeidersgroepen niet wisten af te weren, ging zich al meer openbaren als kleinburgerlijk zelfbehagen in deze bevrediging en in naieven trots, dat zij mogelijk was geworden. ‘Wat hebben wij het toch heerlijk ver gebracht’ - dat was de grondstemming. Deze ontwikkeling was zeker betreurenswaardig. Echter, zij was den materialistischen ondergrond | |
[pagina 280]
| |
der socialistische propaganda in aanmerking genomen, vrijwel onvermijdelijk. Maar de krachten, die tot de vervorming des levens in socialistischen zin een weg baanden, hielden niet op een bepaald oogenblik op te werken. Het arbeidsrecht, de sociale hervormingen en het gemeentelijk socialisme, verder de koöperatie in al haar vormen en de, hierboven beschouwde, verschillende kiemen van gemeenschapsvorming, zijn de sterkste onder deze krachten. Wanneer ze alle geleid worden door een geestelijke macht, die deze gemeenschapsvorming, met tal van middelen bedreven, op tal van wijzen doorgezet, in het middelpunt van het streven der arbeidersklasse stelt en haar aldus oriënteert naar den socialistischen opbouw, ook in het heden, dan kunnen zij het wellicht op de tendenties van verburgerlijking winnen. Dit alles lijkt in de jaren na den oorlog mogelijk. Mogelijk, dat de begrippen hervorming en vervorming steeds meer in elkaar zullen gaan vloeien - dat de zelfwerkzaamheid der arbeidersklasse in steeds rijker vormen uit zal stroomen, - dat de fundamenten eener eigen kultuur in de kapitalistische maatschappij gelegd zullen worden. Maar dan schijnt, na eenige jaren van toenemende politieke onzekerheid en ekonomische fluktuatie, de levenskracht van het kapitalistisch stelsel uitgeput. Of, in de taal van het religieuze bewustzijn vertolkt, de verloochening der diepste levenswaarheden door de levenspraktijk heeft een graad bereikt, waarmee een min of meer normaal funktioneeren en voortbestaan der samenleving niet meer samen kan gaan. De opstapeling van kollektieve misdaden sedert 1914: de wereldoorlog met heel zijn nasleep van ongerechtigdheden, (in de ‘vredes-verdragen’ neergelegd); - het verraad van den Volkenbond aan de | |
[pagina 281]
| |
Armeniërs; - de uitstooting van Sovjet-Rusland uit den kring der ‘beschaafde’ naties; - de voortgezette oorlog der blanke heerschers tegen de onderdrukte en uitgebuite gekleurde rassen; - de waanzinnige ‘rationalisatie’ in alle kapitalistische landen van de opzichzelf staande bedrijven, zonder eenig verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van de werking daarvan op de arbeidersklasse en de gemeenschap; - de voortgezette militaire bewapening, alle konferenties en besluiten ten spijt, met gassen en andere moorddadige krachten-des-doods, - en de voortgezette ekonomische bewapening, met toltarieven en kontingeeringen, der naties tegen elkaar, - dit alles is meer, dan de menschheid, dan haar levend, groeiend, wordend organisme kan verdragen. In Amerika begint de ineenstorting van een waanzinnige ‘prosperiteitswaan’. Sedert December 1929 glijdt de kapitalistische wereld al dieper en dieper den ekonomisch-socialen afgrond in. Geen enkel zaakkundige kan heden, na twee en een half jaar, met eenige zekerheid vaststellen of het diepste punt ja dan neen bereikt is. Over de menschheid is een versombering gekomen, in sommige opzichten erger nog dan gedurende den wereld-oorlog. Toen bedreven de menschen kwaad, zij handelden als duivels, maar zij handelden. Zij leken het in hun hand te hebben, aan het moorden een einde te maken, wanneer zij dit wilden. Nu handelen zij niet maar wachten lijdelijk af. Of, zoo zij nog handelen, dan schijnen hun daden, voor zooverre zij machthebbers zijn, er op berekend de produktie nog verder te verminderen, den handel nog verder te vernietigen, de ellende nog erger te maken, de volken nog verder uit elkaar te wringen.
Nederland voelde niet onmiddellijk de geheele zwaarte der krisis aan den lijve. Het kon hier wat lijden. Sedert | |
[pagina 282]
| |
het begin van den wereldoorlog, had de bourgeoisie van dit land ontzaggelijke rijkdommen opgehoopt. In het tienjarig tijdvak 1914/15-1924/25 was het belastbaar vermogen van f 7.680.349.000 tot f 12.214.622.000, dat is met ruim vier en een half milliard, gestegen. Wij hebben gezien, hoe dat vermogen in al sterkere mate was geinternationaliseerd, hoe de nederlandsche kapitalist deel nam aan de uitbuiting der geheele wereld. Dat verbeterde zijn kansen, meende hij, om aan den dans te ontspringen. En verder vertrouwde hij op de indische ondernemingen, op de suiker, de tabak, de rubber, de petroleum. In de laatste jaren heeft dat optimisme knauw op knauw gekregen. Noch de rubber, noch de petroleum, noch de suiker en de tabak hebben het gehouden. ‘Overproduktie’ is het stomme, hersen- en hartelooze woord waaronder de kapitalistische klasse de waarheid poogt te smoren, dat de produkten steeds minder koopers vinden, omdat de massa steeds erger verarmt. Indië heeft ‘ons’ in den steek gelaten; de ekonomische inzinking is er nog vreeselijker dan in Nederland. Maar ook Nederland zelf zinkt dieper en dieper in het moeras. Nu pas blijkt, hoe kwetsbaar het geworden is, door zijn nauwe verstrengeling met het ekonomisch wereld-organisme. Geen plekje van zijn bankwezen, zijn industrie, zijn handel, zijn scheepvaart, dat niet geraakt wordt en den neerslag niet voelt van de internationale krisis en, wellicht, van een blijvende verplaatsing van het centrum van den wereldhandel naar het oosten. Zijn landbouw wordt door slag op slag getroffen, evenals zijn, landbouwprodukten verwerkende bedrijven. Zijn verfijnde, tot hooge intensiteit opgevoerde tuinbouw, stort volslagen ineen, door de geheele of bijna geheele grensafsluiting der naburige landen voor haar produkten. Zijn visschersvloot ligt voor een groot deel werkeloos in de havens. En terwijl alle lan- | |
[pagina 283]
| |
den Nederland met hun produkten overstroomen, en tevens zelf den invoer geheel verbieden of tot een minimum verminderen, weten zijn regeerders, dat het niet probeeren moet, zich door drastische ekonomische tegenmaatregelen te verweren. Zijn geografische ligging, zijn kleine omvang en dichte bevolking zouden pogingen van dien aard stempelen tot ekonomischen zelfmoord. De meeste bedrijven gaan bij den dag achteruit; gebouwd wordt er haast niet meer; alle funkties van het maatschappelijk organisme zijn verslapt, dit zelf schijnt te verschrompelen. Alleen het aantal werkloozen, ‘overtollige menschen’ zwelt steeds aan.
Er was in de laatste kwart eeuw zeker een en ander ten goede veranderd in de nederlandsche samenleving, nog afgezien van de positie der arbeidersklasse. Het sociaal verantwoordelijkheidsgevoel scheen langzaam toe te nemen bij de bevoorrechte groepen; het besef eener algemeene verbondenheid tusschen hen en de anderen te groeien. Zoowel door den staat als door tal van vereenigingen, werd meer gedaan voor de verwaarloosde jeugd. De kinderwetten, de kinderrechtbanken, de voogdijraden, Pro Joventute: het waren alle kleine stappen in de goede richting. Ook de niet-verwaarloosde jeugd der groote steden kreeg meer kansen. Al kan men niet zeggen dat het onderwijs werkelijk verbeterde - integendeel raakte het in het algemeen steeds meer ten achter bij de eischen der moderne opvoedkunde,Ga naar voetnoot1 zoo trokken toch de Montessorischolen een lichtend spoor door de grauwe velden der onderwijspraktijk. De instelling van schoolartsen wekte de tijdige herkenning en behandeling | |
[pagina 284]
| |
van konstitutioneele afwijkingen bij de schoolplichtige jeugd in de hand. De schoolfeesten, schoolwandelingen, vakantie-kolonies en dergelijke, brachten wat fleur in het grauwe leven van duizenden kinderen. Er kwam verandering ten goede in de behandeling der ongehuwde moeder en haar kind. De harde eigengerechtigheid, de verdoeming, in naam van abstrakte verouderde dogma's, maakte plaats voor begrijpend meegevoel voor de slachtoffers van maatschappelijke wantoestanden. In de ‘onderlinge vrouwenbescherming’ kwam het besef eener, wel is waar beperkte, solidariteit tot uiting, die daadwerkelijke vruchten droeg. Terwijl het strafstelsel in wezen onveranderd bleefeveneens steeds meer ten achter rakend bij het moderne psychologisch inzicht inzake de voorwaarden tot sociale aanpassing, en botsend tegen het groeiend besef van almenschelijke verbondenheid in daad en schuld, - werd toch hier en daar een lichtje ontstoken. Zulke lichtjes zijn de voorwaardelijke veroordeeling, de arbeid van gestraften in de open lucht te Veenhuizen, en het reklasseeringswerk, vooral voor verwaarloosde jongeren. Zoo zouden wij nog meer punten kunnen opnoemen, waaruit eene, hoe dan ook gedeeltelijke en beperkte, toepassing van humanitaire ideeën bleek. Men kon hopen dat die toepassing allengs minder voorwaardelijk, forscher en algemeener zou worden. Door haar scheen, tezamen met den vooruitgang van de sociale wetgeving en het arbeidsrecht, aan velen een overgang naar een samenleving mogelijk, die niet, als deze, een hoon is op elken drang naar gerechtigheid. Echter het proces dat zich, hier als elders, sedert het begin van de krisis voltrekt, is wèl geschikt om alle verwachtingen van dien aard tot illusies te stempelen. Noch bij de heerschende klasse in het algemeen, noch | |
[pagina 285]
| |
bij de regeering die voorgeeft de belangen der gemeenschap te behartigen, zien wij een spoor van het besef der verbondenheid aller ‘volksgenooten’ in ééne gemeenschap, waardoor de burgerlijke partijen voorwenden bezield te zijn. Wij zien, uitzonderingen daargelaten,Ga naar voetnoot1 niet veel anders dan een fel klasse-egoïsme, dat al zijn denken en willen hierop koncentreert, hoe zich de lasten der maatschappelijk-geestelijke pest, die wij bij gebrek aan een ander woord krisis noemen, zoo goed mogelijk van het eigen lijf te houden, al weten zij die zoo handelen zeer goed, dat daardoor die lasten onherroepelijk weer verzwaard worden voor de minst draagkrachtigen, de zwaksten, de meest hulpeloozen. De regeering geeft hierbij het slechte voorbeeld. Feitelijk gaf zij dit al van 1923 af, door bij elken aanval van bezuiniging, die haar overviel, het eerst te beknibbelen op de salarissen van het personeel in rijksdienst en op de werkloozen-uitkeeringen. Ware zij niet tien jaar lang dezen slechten weg gegaan, hoe veel koopkrachtiger zouden heden tienduizenden gezinnen zijn in Nederland! Terwijl noch op het inkomen, noch op het bezit, noch op weelde-uitgaven in dezen tijd eenige extra lasten gelegd worden, wil de regeering volgens het plan-Welter de hongerloonen aan de werkverschaffingen en de toch reeds onvoldoende werkloosheid-uitkeeringen nog meer omlaag schroeven, op de uitgaven voor het onderwijs millioenen bezuinigen en alle sociale werk voor de verwaarloosde jeugd tot het uiterste besnoeien. Aan een dergelijke krisis-wetgeving is niet enkel alle menschelijk en sociaal gevoel vreemd, - haar ontwerpers missen ook ieder inzicht in de vruchten van dergelijke wanmaatregelen voor de toekomst. Het zaad dat zij uitstrooien, | |
[pagina 286]
| |
zal als degeneratie en misdadigheid opschieten. En achter hen staat de meerderheid der bevoorrechte klassen, die op geen enkele wijze tegen deze onsociale, onmenschelijke en onvaderlandslievende wijze, den zwaren last van den tijd den zwaksten schouders op te laden, protesteert, maar integendeel daarmee geheel akkoord lijkt te gaan. De loonsverlagingen zijn niet van de lucht; ondernemingen, die als de Enka-kunstzijdefabrieken en Philips' gloeilampen in de jaren van goede konjunktuur vele millioenen winst gemaakt hebben, - winst waar niet het personeel, maar direkteuren en aandeelhouders van profiteerden, - beschouwden het als de gewoonste zaak der wereld, een deel van hun arbeiders en technici gedaan te geven, zoodra het bedrijf ingekrompen moest worden en het loon of salaris van de gelukkigen, die blijven mochten, herhaaldelijk te verminderen. Voor allen, die het nog niet wisten, wordt nu wel duidelijk, dat het kapitalisme de sociale gevoelens der bevoorrechten doet verschrompelen, hun blik voor de ellende der uitgebuiten afstompt en dat een gehumaniseerd kapitalisme even ónmogelijk is, als een gehumaniseerde oorlog. Het kapitalisme is in wezen feitelijk oorlog van allen tegen allen om de verdediging hùnner eigen ekonomische belangen, en dit feit wordt evenmin ongedaan gemaakt door tijdelijke overeenkomsten, zooals de tariefverdragen tusschen de organisaties der arbeiders en die der ondernemers dit zijn, als door ‘steun’ maatregelen der regeering die bedoelen te verhinderen, dat het zwaard van den honger al te scherp geslepen wordt.
Zoo uit het optreden van de regeering en de bezittende klasse sedert het begin van de krisis, hier als elders, niet veel anders gebleken is dan bekrompen en kortzichtig afstand doen van de middelen, waardoor het beste der | |
[pagina 287]
| |
westersche kultuur wellicht nog gered zou kunnen worden en de westersche menschheid tot een hoogere fase van samenleving kunnen stijgen, - hoe staat het dan met de arbeidersklasse, althans met haar socialistischdenkend en voelend deel? Zien wij in haar de krachten opkomen, die de ontknooping der tragedie van dezen tijd in redelijken en vreugdevollen zin mogelijk schijnen te maken? Wij zien ze niet en kunnen ze niet zien, doordat aan de arbeidersklasse heden ontbreekt, wat haar de kracht zou geven, als reddende en verlossende faktor op te treden: gemeenschappelijke overtuiging, eenheid van organisatieGa naar voetnoot1 en eenheid van wil. De krisis die de geheele kapitalistische wereld heden teistert is geen uitsluitend ekonomisch verschijnsel, maar de uiting van een doodelijke ziekte van het maatschappelijk organisme, zij is niet enkel het falen van een produktiestelsel, maar het vastloopen van een kultuur, van een bepaald levensbeginsel; en wel dat van de ikzucht, van het egoïsme (hetzij persoonlijk of groeps-egoïsme) als domineerend, richtingbepalend levens-element. En ook de arbeidersklasse bouwde haar strijd al te zeer op dit element, dit beginsel: op het groepsbelang. Zeker slingerden zich daar telkens doorheen de heerlijkste gevoelens (en daden) van zelfopoffering, solidariteit en makkerliefde, zooals de winde zich slingert door de doornige struiken. Maar door het vooropstellen van het groepsbelang verloor het socialisme zijn zuivere kracht, het lichaam der arbeidersklasse werd zelf aangevreten door het gif, dat uit het kapitalistische organisme siepelde. Zij bezit heden geen nieuw levensprinciep, dat jong, stralend en frisch als een voorjaarsdag, tegenover de najaarswelking van het kapitalisme staat opgericht. Het gemis hiervan is zeker ook de sterkste, voor | |
[pagina 288]
| |
hen zelven niet-bewuste, oorzaak, die de leiders der officieele partijen jaar in jaar uit oriënteerde naar den geleidelijken overgang, - en die hen ook heden nog - het lijkt bijna niet mogelijk! - er toe brengt te hopen, dat dit rottend lichaam, welks stank de wereldzaal verpest, dit bij levende lijve in ontbinding overgaande maatschappelijke stelsel, zich uit den dood oprichten en herstellen zal. Het verval der kapitalistische maatschappij plaatst de socialistische beweging voor moeilijkheden, die zij in haar geheel nooit onder de oogen zag, en de socialistische theorie voor problemen, waar zij zich nooit ernstig mee heeft bezig gehouden. Sedert de dagen van het Kommunistisch Manifest, dat den ondergang van het kapitalisme uit eene, zeer erge en langdurige, ekonomische krisis voorspelde, heeft zij, de theorie, voorzoover zij aan de revolutionaire marxistische traditie trouw bleef, aan deze voorspelling niet veel toegevoegd. Zij heeft zich nooit verdiept in de vraag, - en misschien ware dit toch ijdel geweest - welke werkingen die, zeer erge en zeer langdurige, krisis op het bewustzijn der arbeidersklasse zou hebben, maar, op het voetspoor van Marx en Engels, aangenomen, dat het proletariaat in een dergelijken tijd snel zou groeien in maatschappelijk inzicht, bewustzijn van zijn taak, strijdvaardigheid en geestelijke eenheid. In werkelijkheid verdeelt de krisis het proletariaat, ontreddert zij dit geestelijk zoowel als maatschappelijk en houdt zij zijn rijpwording tegen. Zij kerft midden door het lichaam der arbeidersklasse een scheidingslijn, zich van dag tot dag verdiepend, aan weerskanten waarvan niet enkel de levensstandaard verschillend is, maar ook de geestelijke inzetting tegenover de werkelijkheid. En eveneens verdiept zij de lijn tusschen hen, die ook heden nog aan de ‘afmattingsstrategie’ vasthouden, die min of meer | |
[pagina 289]
| |
lijdelijk afwachten, geduld, aanvaarding van ongunstige schikkingen, aan de voor een deel tòch reeds in doffe apathie wegzinkende massa's prediken, en hen, die deze aansporen tot verzet en opstandigheid. Het ellendige, fatale en gevaarlijke van de situatie is, dat beide lijnen zooal niet geheel, dan toch voor een groot deel samenvallen... Zoo dreigen goedgeorganiseerde en hecht gedisciplineerde arbeidersmassa's, die zich socialisten noemen en gelooven het te zijn, ook hier, evenals elders, tot steunpilaren te worden van het kapitalisme-in-ontbinding, zooveel verderfelijker dan het kapitalisme-in-opkomst ooit was, en daarmee tot een hulpkracht van het behoud. Wat de waarlijk onterfden en wanhopigen aangaat, zoo nemen zij, die overtuigd zijn, los en vrij te staan van de kapitalistische wereld en haar ideologie, grifweg haar onmenschelijkste beginselen en methoden over... Ook in hen wordt het geloof aan het vermogen van het geweld, om sociale problemen op te lossen, tot een massale psychose. Ook zij willen door angst- en vrees-aanjaging werken in een situatie, waarin negen tienden der menschheid reeds half waanzinnig is van angst en vrees, en het vóór alles noodig is, haar daarvan te verlossen. Een socialisme zou dit kùnnen, dat door liefde-voor-allen bezield, met die liefde als een lentedag bekleed met blijheid, zich in deze donkere, zwarte wereld aan allen manifesteerde door zijn bindende, bouwende, louterende, gemeenschapsvormende kracht. Zoolang dit socialisme ontbreekt, of beter gezegd, zoolang het nog slechts aarzelend en tastend zichzelf en zijn weg zoekt, - immers het wordt, het komt op, overal, in alle organisaties en daarbuiten,Ga naar voetnoot1 en óók buiten de arbei- | |
[pagina 290]
| |
dersklasse zelf, - zoo lang blijft de toekomst der socialistische beweging, en die der, aan haar lot verbonden, arbeidersklasse, onzeker. Anders gezegd: zoolang het socialisme niet, met zegevierende kracht, zijn eigen beginsel van geestelijke en maatschappelijke ordening in deze werkelijkheid vermag te stellen tegenover het hopelooze gemodder, de kinderachtige lapmiddelen en bangelijke halfslachtigheden der burgerlijke staatslieden en ekonomen, is de mogelijkheid van verdere ontwikkeling en ontplooiing van het socialisme even problematisch geworden als die der westersche kultuur zelf. Enkel van dit beginsel, dat is van de kern der socialistische gedachte, uit, kunnen de nieuwe vormen van organisatie en aktie gevonden worden, die de nieuwe situatie noodig maakt. Hiervoor is de goede gezindheid niet genoeg; ook de scheppende geesteskracht is noodig, de visie der nieuwe middelen en wegen, de vindingrijkheid, de durf, de spontane vrijheid van het genie en de vlijtige samenwerking van groepen. Zeker zijn er verschijnselen, ook in Nederland, die op het opkomen van een vernieuwd socialisme wijzen, dat uit diepe bronnen welt, en waarin verschillende stroomingen samenkomen: een meer praktisch-konstruktieve, die het vooràl om ‘het socialisme nù’, om den opbouw van nieuwe vormen van gemeenschapsleven, hoe bescheiden beginnend ook, te doen is, - en een meer religieus-beschouwende, die het er allereerst om te doen is, in het socialisme het besef van eeuwigheidswaarden te dragen. Deze beide stroomingen zijn aan elkaar verwant en gevoelen dit, zij doordringen elkaar meer en meer en treden vaak op als één stroom. Misschien zullen zij, van hun brandend verlangen de beweging èn de menschheid te dienen uit, de vormen van organisatie en de methoden van aktie ontdekken, die bij hun eigen over- | |
[pagina 291]
| |
tuiging passen, en die zij door het voorbeeld vooral, zouden willen verkondigen. Misschien worden de tijden nu rijp voor een socialisme, welks wortel niet het groepsbelang maar het heil van allen is, dat géén vijanden kent, enkel lotgenooten, medeslachtoffers van een eeuwenlang voortgezet afdwalen der westersche menschheid van den oorsprong aller dingen. Aan het verstand schijnt dit te nauwernood mogelijk. Maar hoe vaak is dit deel der menschheid, of een deel van haar, in den loop der eeuwen gegaan door de beklemming van een ravijn, dat recht scheen toe te loopen op den onvermurwbaren wand van het noodlot, - en toch, telkens weer, als het einde nabij leek, werden haar de krachten ingegeven, die voerden tot verlossing en vernieuwing. Hoe dit ook zij, voor hen, die niets, ook de socialistische beweging niet, beschouwen als uitsluitend middel-tot-een-doel, maar alles, ook het grootste, zien als ondergeschikt aan oneindige, door ons niet doorziene doeleinden, en tevens ook in het kleinste iets van de oneindige waarde zien geopenbaard, die het Leven bevat, voor hen die zoo denken houden de zegenrijke werkingen der socialistische arbeidersbeweging niet op te bestaan, al zou zij de doeleinden, die zij zich voor oogen stelde, niet hier en niet nu bereiken. Zij heeft waarden ontdekt, waarden versterkt en waarden voortgebracht, die vóór haar zóó niet bestonden, misstanden opgeheven, die het leven der massa's tot een hel maakten, ondragelijk lijden verzacht, idealen gewekt in doffe breinen en edelen moed doen opleven in verschuchterde harten. Zij heeft ontelbaren, voor wie het leven geen leven was, enkel zwoegen, dulden, vegeteeren, tot besef hunner menschelijke waardigheid en hunner menschelijke bestemming gebracht. Zij heeft hun smarten en hun vreugden veredeld. Ook in ons eigen land heeft de socialistische beweging dit alles gedaan, ondanks | |
[pagina 292]
| |
de zware erfenis van hulpeloosheid en ellende, die het proletariaat, hier nog meer dan elders, terneerdrukte. Ook hier heeft zij, zoo goed zij vermocht, de taak volbracht, waartoe de konkrete omstandigheden, tezamen met den eeuwigen drang naar meer gerechtigheid en meer menschelijke eenheid, haar riepen. En de mogelijkheid blijft, dat zij in de toekomst een nog veel grootschere taak zal volbrengen. 15 September '32 |
|