| |
III.
De ideale zijde van de intellektueele werkzaamheid in het kapitalisme.
Ik wil nu, eer over te gaan tot de beschouwing van nog een derde zijde van de positie der intellektueelen onder het kapitalisme, n.l. van de vruchten hunner werkzaamheid voor de gemeenschap, enkele opmerkingen maken over de mate van waardeering, die het kapitalisme toont voor het geestelijk eigendom. Vergeleken bij de zorgvuldige bescherming, die het stoffelijk eigendom in onze maatschappij geniet, is het geestelijke zoo goed als rechteloos. Het stoffelijk eigendom is voor het burgerlijk recht heilig. Het kan nooit worden gekonfiskeerd, al is het op de meest onzedelijke manier door spekulaties enz. verworven. Natuurlijk, want waar moest het anders naar toe? Er zou immers geen einde zijn aan het konfiskeeren. Zelfs het door landverraad verworven goed is heilig. Gedurende den Zuid-Afrikaanschen oorlog was er te Durban een Engelschman, van wien later bleek dat hij door verraad - ik geloof dat hij tijdingen over de bewegingen van het Engelsche leger per heliograaf aan de Boeren overseinde, - geweldige sommen verdiend had. Die man werd voor den krijgsraad gebracht en veroordeeld, maar aan het Judasloon dat hij ontvangen had kon niet worden geraakt. Onder alle omstandigheden wordt het stoffelijk eigendom beschermd. Het geestelijke eigendom en het artistieke evenzeer wordt met geheel andere maat gemeten. Ook daar waar de rechten van auteurs, komponisten enz. wettelijk beschermd worden, is hun geestelijk eigendom hoogstens 30 à 50 jaar veilig. In den roofstaat Nederland, die tot op heden staat buiten de Berner konventie, is het geestelijk eigendom van buitenlandsche auteurs nog altijd vogelvrij. Tot voor korten tijd eischten de kapitalistische - in deze de uitgevers-belangen, - die aansluiting niet. Integendeel: de bestaande toestand was voor hen gunstig. Want tot voor weinige jaren werd er van uit het Nederlandsch zeer weinig in andere talen vertaald, daarentegen uit andere
talen in het Nederlandsch
| |
| |
zeer veel, en het was natuurlijk voor de uitgevers uitermate voordeelig om aan den vreemden schrijver niets te betalen te hebben, maar alleen dat ellendige beetje honorarium aan den vertaler. Nu langzamerhand onze literatuur zich meer naam verworven heeft in het buitenland en onze auteurs ook geplunderd beginnen te worden, - ik noem b.v. Heijermans - ontstaat een geheel andere toestand. Onder onze letterkundigen is nu een beweging voor aansluiting bij de Berner konventie gaande, en dit begint ook in de belangenlijn der uitgevers te liggen. Het zal er dan ook wel spoedig toe komen.
Ook de bescherming van het wetenschappelijk eigendom is zeer gebrekkig. Waar patenten bestaan, gelden deze hoogstens voor 40 jaar; men moet er elk jaar voor betalen, en de meeste uitvinders die daartoe niet in staat zijn, vallen in handen van een of anderen agent, die belooft voor het patent te zullen zorgen, terwijl men er dan, naar mij wordt medegedeeld, in de overgroote meerderheid der gevallen niets meer van hoort. Die agenten, tusschenpersonen dus, die uit de vindingrijkheid van anderen profijt trekken, plunderen in het algemeen de uitvinders, waarvan algemeen bekend is hoe de meeste hunner doodarm sterven. Voor enkele jaren nog is in Parijs de uitvinder der briketten - een kleinigheid zoo ge wilt, maar waaraan millioenen verdiend zijn - absoluut berooid van alles, op een ellendig bovenkamertje gestorven. Zijn uitvinding had voor hem zelven niets opgebracht, de fabrikanten die haar toepasten hadden er daarentegen schatten aan verdiend. Tegenwoordig hebben de groote bedrijven in de electrische en chemische industrieën talrijke intellektueelen in dienst, die gemeenschappelijk het uitvinden van verbeteringen en nieuwe toepassingen uitoefenen. De winsten daarvan komen natuurlijk alle bij het kapitaal terecht. De uitvinders zelf krijgen eenvoudig een salaris, voldoende om te leven. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, waar het zeer beroemde uitvinders geldt, als Edison b.v., maar ik spreek hier weer over de groote massa. En dan de arbeidersuitvinders! Groot is het aantal dezer laatsten, die min of meer gewichtige tijd- of materiaalbesparende verbeteringen hebben gevonden, welke voor de fabrikanten uiterst winstgevend bleken. Niet alleen dat zij daarvan geen profijt trekken, maar zelfs hun namen worden niet bekend. Zij blijven verborgen onder de naamlooze massa.
Ik heb op deze feiten even de aandacht gevestigd om u duidelijk te maken dat het kapitalisme stoffelijk en geestelijk eigendom met verschillende maten meet, het laatste als een echt stiefkind met zekere nonchalance behandelt, een gevolg van zijn geringe eerbied voor de gaven van den geest. Ook heeft het geestelijk eigendom uit zijn aard een ander karakter dan het stoffelijke, het is namelijk van uit zijn wezen altruïstisch, sociaal.
| |
| |
Alle stoffelijk goed vermindert naarmate het onder meer menschen verdeeld wordt, maar alle geestelijk goed, alle kennis, alle wetenschap, alle schoonheid nemen toe naarmate zij zich over een grooter kring uitbreiden. De geestelijke goederen zijn vatbaar voor oneindige vermenigvuldiging, zij bereiken slechts door tot anderen te gaan hun eigenlijk doel. De kunstenaar produceert niet voor zichzelf, maar voor anderen, voor degenen die hem zullen verstaan en begrijpen. Het is niet waar dat de kunstenaar voor zichzelf produceert; zij die hem zullen begrijpen, die zullen mee- of na-gevoelen wat hij heeft uitgebeeld, behooren in zijn voorstelling onmiddellijk bij de verbeelding van zijn gevoel. Iedere uitvinding van de wetenschap, elke verbetering van de techniek, elk middel tot juister diagnose of doeltreffender therapie in de geneeskunde, elke vooruitgang in de methoden der paedagogie, zij hebben slechts waarde door hun toepassing onder de menschen, hun verbreiding in de gemeenschap. Het geestelijk eigendom kan zijn bestemming slechts vervullen, door naar alle zijden uit te stralen, de geestelijke arbeid is uit zijn wezen arbeid ten bate der gemeenschap.
Die arbeid is verder door zijn karakter ten innigste vervlochten met alle geestelijke en zedelijke eigenschappen, met de geheele persoonlijkheid van den mensch. Vandaar, dat het tot-waar-worden der geestelijke arbeidskracht zulk een snijdende tegenstelling vormt tot haar wezen. Haar uitgifte is niet mogelijk zonder die van allerlei andere krachten en vermogens, wier waarde niet in geld uitgedrukt kan worden, die in waarheid ‘imponderabiliën’ zijn. Dit geldt voor den man der wetenschap als voor den kunstenaar, voor den geneeskundige als voor den paedagoog. De kapitalistische produktiewijze, die in haar onverbiddelijke nivelleering ook wetenschap en kunst, die allen intellektueelen arbeid tot waar maakt, doet de natuur van dien arbeid in de hoogste mate geweld aan, schept een onverzoenlijke tegenstelling tusschen zijn wezen en zijn funktioneering in de burgerlijke maatschappij. Een deel der intellektueelen is zich daarvan min of meer bewust; zij trachten het pijnlijke gevoel van deze tegenstrijdigheid te verdringen door haar eenvoudig weg te loochenen; omdat zij het als een vernedering voelen, de hoogste krachten van hun wezen ter markt te moeten dragen, nemen zij den mond vol van het sociale en ideale karakter van hun arbeid, doen zij in hunne woorden of de stoffelijke bestaansvoorwaarden, de wensch hun arbeidskracht op voordeelige kondities te verkoopen, voor hen geen rol spelen, terwijl zij in hun daden er evengoed rekening mee houden en mee moeten houden, als de kruidenier van den hoek of de spekulant op de beurs. Zij zijn de retorici, de onbewuste huichelaars, die met schoonklinkende frasen de onrust van hun gemoed trachten te overstemmen.
| |
| |
Anderen, cynischer, hebben zich bij de degradatie van den geestelijken arbeid in het kapitalisme reeds geheel neergelegd en vinden haar de natuurlijkste zaak ter wereld. Het bewustzijn van het altruïstisch wezen van dien arbeid is bij hen volkomen verdwenen, zij kennen nog slechts den prikkel der geldzucht, zij wentelen zich met wellust in hunne vernedering, als een dier in zijn vuil... Welke weerzin deze vernedering opwekt bij den intellektueel, die niet in de maatschappij der ontwikkelde warenproduktie opgevoed is en in wien de traditie van het ideaal karakter van den geestelijken arbeid nog leeft, daarvan vinden wij een kurieus bewijs in het straks door mij reeds vermelde boekje van den Russischen arts Weressajew. ‘In den aanvang’, schrijft Weressajew, ‘was elk honorarium dat ik voor mijn geneeskundige hulp ontving, mij buitengewoon pijnlijk. Het verlaagde mij in eigen oogen en scheen mij de zuiverheid van mijn arbeid te bevlekken. Ik kon maar niet begrijpen, hoe de West-Europeesche artsen zoo cynisch konden zijn, om hun patiënten rekeningen thuis te sturen. Een rekening voor geneeskundige behandeling! Alsof de arts een handelsman ware en men zijn moeite en zorg naar marken en francs kon berekenen. Evenals de ideale arts van Voltaire nam ik het honorarium slechts met leedwezen aan en gebruikte alle mogelijke voorwendselen, om het af te wijzen,’... Als ideaal beschouwde Weressajew in die periode van zijn leven de oud-Russische monniken, die in ruil voor hun geneeskundige behandeling geen geld aannamen. Het honorarium is in zijn oogen ‘een treurige noodzakelijkheid, en hoe minder deze vraag zich in de verhouding tusschen arts en patiënt opdringt, des te beter’... De levenservaring wierp natuurlijk deze idealen omver; zij leerde hem, ten koste van veel moreelen strijd, zich aanpassen aan de maatschappelijke werkelijkheid.
* * *
Hoe heeft het kapitalisme, wat men de ideale zijde van de werkzaamheid der intellektueelen noemen kan, n.l. haar vruchten voor de gemeenschap, beïnvloed? Heeft onze samenleving, met haar geweldige heerschappij over de natuur, haar hoog opgevoerde centralisatie en organisatie, aan deze zijde van hun arbeid althans gelegenheid gegeven om vrij uit te groeien? Vinden zij in het toegenomen vermogen van hun werkzaamheid, gouden vruchten te dragen voor hun medemenschen, eenige kompensatie voor de benadeeling van hun stoffelijke belangen en van hun aanzien, voor de vermindering hunner vrijheid en zelfstandigheid, die uit het heerschende produktiestelsel voortkomen? Heeft het kapitalisme kunst en kennis tot gemeen goed van allen
| |
| |
gemaakt? Heeft het de uitvindingen en verbeteringen in de techniek zoo weten toe te passen, dat daardoor hun doel steeds meer bereikt wordt, menschelijke wezens van zorg, van moeite, van gezwoeg en gesloof te bevrijden? Komt de vooruitgang van de hygiënische wetenschap en de geneeskunde aan allen, zonder onderscheid, aan geheel het menschdom ten goede? Wordt dit levenskrachtiger en gezonder? Geniet het opgroeiend geslacht de voordeelen van de nieuwe inzichten der paedagogie? - Helaas! De vragen te stellen is tevens ze te beantwoorden.
De klasse-maatschappij vormt een onoverkomelijke hinderpaal voor de toepassing van den vooruitgang der wetenschap op elk gebied; de klasse-maatschappij belet aan alle kanten aan den geestelijken arbeider, om het sociaal en ideaal karakter van zijn arbeid te verwerkelijken.
Onze tijd draagt roem op de fabelachtige beheersching der natuurkrachten. Het produktievermogen kent in waarheid geen grenzen meer, en evenmin de wonderbaarlijke toepassing van het machinewezen. Maar alle verbeteringen in de techniek hebben voor geen menschelijk wezen den arbeid lichter gemaakt; geen uitvinding, hoezeer zij ook het produktievermogen vergrootte, heeft den arbeidsduur verkort, alle vooruitgang in de arbeidswijze heeft den arbeid zelven eentooniger, geestdoodender, door zijn langen duur en de omstandigheden waaronder hij plaats vindt, meer tot een kwelling en een marteling gemaakt. De geweldige omkeer in het verlichtingswezen heeft geleid tot den nachtarbeid op groote schaal. In één woord: de machine is tot het middel bij uitnemendheid geworden niet den mensch van zwaren, onaangenamen, eentoonigen arbeid te ontheffen, maar integendeel allen arbeid te degradeeren - omdat zij in een maatschappij van privaat bezit der produktiemiddelen aangewend wordt enkel met het doel, de winst van de bezitters dier produktiemiddelen te vermeerderen. En waar het kapitaal bij de toepassing der machine, bij den technischen vooruitgang in 't algemeen geen belang heeft, daar verhindert het die, daar houdt het vast aan de uitbuiting der menschelijke kracht en aan de verouderde bedrijfswijze. Zoo wordt het kapitalisme van een drijfkracht, tot een hinderpaal voor de ontwikkeling der produktie.
En nu het onderwijs, de opvoeding der jeugd, het sociale beroep bij uitnemendheid. Hoe wordt dat beïnvloed door het kapitalisme? Van het hoogste, de vrije studie, om met een enkel woord van het hooger onderwijs te spreken, kan geen sprake zijn. Hoe langer hoe meer - en dat staat ook in verband met de toenemende zwaarte van den bestaansstrijd en met het toenemend gerekruteerd worden van de studenten uit de kleine burgerij - wordt ook het universitair onderwijs pasklaar gemaakt naar de behoeften der waren-produceerende maatschappij; wordt inpompen, broodstudie, hard blokken, om toch maar gauw
| |
| |
klaar te zijn en een stuk brood te kunnen verdienen. Aan het Grieksche ideaal van harmonische ontwikkeling aller krachten, aan den Griekschen geest van streven naar wijsheid en waarheid als naar de grootste schat, kunnen wij in 't geheel niet denken; daar voelen wij ons zoo uiterst ver van af. Maar zelfs met de ‘donkere middeleeuwen’ kunnen wij ons niet meten. De duizende en duizende studenten, die toen samenstroomden aan de groote universiteiten te Padua, te Parijs, te Belogna enz., zij werden meer gedreven door zuivere dorst naar kennis, zij konden meer de werkelijk ideale, onzelfzuchtige liefde voor de wetenschap uitleven, dan de meerderheid der studenten in onze verlichte eeuw.
En nu het lager onderwijs. Wij weten welke beletselen, rechtstreeks uit het klasse-karakter der maatschappij ontsproten, de vruchtbare werkzaamheid van den onderwijzer belemmeren. Het zijn onder meer: ontoereikende hulpmiddelen, te groote klassen, kinderen die slecht gevoed, onvoldoende gekleed op school komen en daardoor reeds ongeschikt zijn om onderwijs te ontvangen. En dat zijn nog maar kleinigheden. Laten wij ons oog vestigen op het groote. De paedagogische wetenschap heeft met behulp der psychologie van het kind, nieuwe werelden ontdekt: zij heeft weidsche plannen van integraal onderwijs gereed. Het is met haar als met de architecten in onze dagen, ook intellektueele arbeiders, die klaar hebben de prachtigste plannen voor stedenuitbreiding met heerlijke parken, met volkshuizen en gemeenschappelijke tuinen, paradijzen voor menschen om te bewonen. Want een stad, dat weten we, behoeft niet zoo hartbrandend ellendig, zoo leelijk en doods te zijn als de nieuwe wijken onzer steden. Maar wij weten dat zij die prachtige plannen niet ten uitvoer zullen brengen onder het kapitalisme: eerst moet de produktie voor winst plaats hebben gemaakt voor die voor verbruik. Zoo is het ook met de stoute plannen der paedagogen. Hun droomen van alzijdige opvoeding, l'éducation intégrale, om den mensch van een gedresseerde specialiteit weer tot een volslagen mensch te maken, door van jongsaf handenarbeid te doen samengaan met natuur-wetenschappelijk onderricht en met ontwikkeling der aestetische vermogens, zij kunnen onder het kapitalisme niet verwezenlijkt worden. De kinderen der verschillende maatschappelijke klassen moeten worden klaargemaakt voor wat de maatschappij van hen eischt. De school sluit aan bij het leven, niet andersom, de basis van het onderwijs zijn de produktie- en klasseverhoudingen, en voordat het leven, dat is de maatschappij, een andere basis heeft gekregen, zal de ommekeer in de opvoeding, die de wetenschap der opvoedkunde reeds erkent en
hier en daar bij stukjes en beetjes tracht in te voeren, niet volledig tot stand kunnen komen.
En wanneer wij van de hooge tinnen afdalen vanwaar wij uit- | |
| |
zagen naar het verschiet, om ons bezig te houden met de hedendaagsche werkelijkheid, dan zien wij dat zelfs aan den eenvoudigsten eisch van de nieuwere paedagogie, de kinderen niet vol te stoppen met voor hen onbegrijpelijke dogma's, niet voldaan wordt en niet voldaan kan worden! De eerbied voor het wezen der kinderlijke ziel, de opvoeding in onbevooroordeeld, zelfstandig denken, die de onderwijzers eischen, zelfs dat valt niet te bereiken. De klassenstrijd dringt overal door, de klassenstrijd blijft niet staan voor het kind en niet voor het gezin waarin dat kind wordt opgevoed. Het neutrale onderwijs is in onze maatschappij een utopie, het opgroeien in volle geestelijke vrijheid, zonder beïnvloeding door de religieuze, politieke en maatschappelijke gedachte-vormen der opvoeders, het is een hoog ideaal maar slechts te verwezenlijken in een klassenlooze maatschappij.
En nu de geneeskunde, naast de opvoedkunde een vak van bij uitstek sociaal karakter, meer en meer begrepen ook als wezenlijk verwant aan deze laatste, sedert de opkomende richting der physische therapie het begrip der oefening tot een harer wetenschappelijke pijlers heeft gemaakt. Haar eischen zijn in doorloopende tegenstelling tot de praktijk van het kapitalisme. Het inzicht van geneeskunde en hygiëne in de voorwaarden, waaronder het menschenras gezonder, krachtiger, edeler kan worden, is groeiende - maar de middelen dat inzicht te verwezenlijken, ontbreken. Onvoldoende en ondoelmatige voeding, overmatige arbeid, beroepsziekten, onvermogen der moeders hun kinderen te zoogen, onvoldoende zorg voor het jonge kind, kinderarbeid, slechte huisvesting, gebrek aan licht en lucht, prostitutie, alkoholisme: ziedaar eenige, van het kapitalisme onafscheidelijke verschijnselen, waarop alle pogingen van geneeskundigen en hygiënisten, de menschheid krachtiger en gezonder te maken, moeten stuiten. De wetenschap zoekt rusteloos naar doeltreffender wijzen, zieken te voorkomen en te genezen: de maatschappelijke toestanden produceeren even zeker en onvermijdelijk tuberkulose, syphilis, neurasthenie, krankzinnigheid, degeneratie in stijgende hoeveelheid, als zij ondervoeding, overmatige lichamelijke en geestelijke arbeid, prostitutie en alkoholisme voortbrengen. De wetenschap heeft reeds twintig jaar geleden de wenschelijkheid van den 8-urendag uit hygiënisch oogpunt betoogd: het kapitalisme gaat voort, zijn slaven 10, 11, 12 uur en langer in fabriek en werkplaats aan de winstmakerij te ketenen. De wetenschap begroet in het zonlicht den grooten verdelger der bakteriën, den regenerator bij uitnemendheid van het menschelijk lichaam: de kapitalistische maatschappij doemt honderdduizenden te vegeteeren in sombere woningen, waar nooit een zonnestraal binnendringt. De wetenschap leert, dat honderdduizende jonge kinderen jaarlijks
sterven, omdat het
| |
| |
natuurlijk voedsel hun onthouden wordt, honderdduizende andere door dezelfde oorzaak met een gering weerstandsvermogen het strijdperk des levens binnentreden: het kapitalisme haalt met zijn roofzuchtige vingers steeds meerdere jonge moeders weg van de jonggeboren, drijft ze in de fabriek, dwingt ze voor hem te werken. De wetenschap leert: alkohol is slecht voor lichaam en geest, is beslist vergif voor kinderen; de belangen van het overmachtige alkoholkapitaal, van de groote bierbrouwers- en jeneverfabrikanten, niet minder die der kapitalisten in het transportbedrijf en der grondbezitters, gaan recht tegen een krachtdadige bestrijding van het alkoholisme in. Het kan niet verdwijnen zonder de kapitalistische produktie te ontwrichten. ‘De kapitalistische produktie’, zegt Marx, ‘gaat uiterst spaarzaam om met den gerealiseerden, in waren uitgedrukten arbeid. Daarentegen gaat zij, meer dan welke andere produktiewijze ook, verkwistend om met menschen, met levenden arbeid, verkwistend zoowel met vleesch en bloed, als met zenuwen en hersenen. Het is inderdaad slechts door de meest ongehoorde verkwisting van individueele ontwikkeling, dat de ontwikkeling der menschheid hoe dan ook verzekerd en teweeggebracht wordt in het historisch tijdperk, dat aan de bewuste weder-inrichting der samenleving onmiddellijk voorafgaat.’ - De wetenschap staat tegenover deze verkwisting van vleesch en bloed, zenuwen en hersens der kapitalistische produktie, radeloos. In alle kapitalistische landen gaat het aantal geboorten achteruit; de kinderen der arbeidersklasse zijn kleiner, zwakker, smaller van gestalte dan die der bourgeoisie; in Engeland steeg het percentage krankzinnigen van 1 op 536 in 1857 tot 1 op 277 in 1910; in dat land alleen gaan ieder jaar 60.000 menschen aan tuberkulose te gronde, uit een nauwgezette raming volgt, dat er jaarlijks 4 millioen zieken geneeskundig worden behandeld... De wetenschap put zich uit, menschen te redden, te
genezen, te helpen; het kapitalisme tast op ontelbare wijzen hun levenskracht aan.
Welke uitwerkingen heeft het kapitalisme op kunst en poëzie? Maakt het de kunst tot het gemeengoed dat alle kunstenaars moeten verlangen dat zij zal wezen? Integendeel: het snijdt de kunstenaars van de gemeenschap af, stelt hen te midden eener wereld van stoffelijke leelijkheid en moreele huichelarij. Het jaagt niet alleen den kunstenaar, maar de kunst zelve de eenzaamheid in, doordat hij het openbare, burgerlijke leven niet aanraken, de burgerlijke idealen niet verheerlijken kan, zonder zich door leugen en huichelarij te besmetten. De kunstenaar en de kunst leven in de burgerlijke wereld als een vlam, die geen voedsel krijgt van buiten en zichzelve moet verteren. En aan de andere zijde maakt het kapitalisme de massa ongeschikt,
| |
| |
schoonheids-aandoeningen te ondergaan, door de leelijkheid en banaliteit hunner omgeving, de smaak-bedervende werking der kunst-surrogaten waarmee de industriëele produktie de wereld overstroomt, door den geestdoodenden aard van hun arbeid en de alle levenslust sloopende zorg voor het bestaan. De kunstenaar, gevoed door de krachten der gemeenschap, zijn verbeeldingrijk en zijn gemoed ontroerd door haar begeerten, haar wil, haar idealen, - de gemeenschap, die in het werk der kunstenaars haar eigen levensdrang in schoonheid herboren ziet - zij zijn onvereenigbaar met het kapitalisme.
In het voorbijgaan wil ik ook nog wijzen op de vernedering voor vele uitvoerende kunstenaars, zooals tooneelspelers en musici, die gedwongen zijn ‘kunstwerken’ uit te voeren waarvoor zij niets dan verachting gevoelen. Dat het diepe verval van het tooneel in onze dagen ten nauwste samenhangt met maatschappelijke oorzaken staat vast: nog nimmer heeft een vervallende klasse, zooals de bourgeoisie dat is, een groote dramatische kunst voortgebracht. En het proletariaat is daartoe nog niet rijp. - Wat de musici aangaat, niet slechts dat zij vaak moeten uitvoeren wat de mode of de grillen van het publiek verlangen, maar somtijds grijpt de macht van het geld ook op grof-direkte wijze in: groote muziek-uitgevers, in enkele gevallen ook komponisten, betalen om hun werken, of, in het eerste geval, om de werken die bij hen verschijnen op het program te krijgen. - Wat blijft hier over van de ideale vrijheid der kunst?
En nu een laatste punt. Hef kapitalisme beïnvloedt, rechtstreeks of zijdelings, ook den inhoud van alle wetenschappen, die in nauwer of wijder verband staan tot de maatschappij, zooals ekonomie, sociologie, geschiedenis. Hoe meer de bourgeoisie door de ontwikkeling der produktiewijze tot een beletsel wordt van den maatschappelijken vooruitgang, tot een ekonomisch-overtollige klasse, een parasiet op het lichaam der samenleving, hoe meer zij, ziende dat het socialisme nadert, zich met alle kracht verzet tegen het proletariaat en geen middel ongebruikt laat, om hare heerschappij te verdedigen, des te meer moet de burgerlijke wetenschap worden tot een wapen tegen het proletariaat, dat is tot een wapen tegen de toekomst. Zoo hebben de ‘verlichte’ bestrijders van de sociaaldemokratie en van het Marxisme evengoed het Darwinisme voor hun doeleinden misbruikt als de geloovigen het Christendom. Zij hebben getracht het Darwinistisch beginsel van ‘den strijd om het bestaan’ zóó uit te leggen, alsof de ekonomisch sterksten, de staal- en petroleum- en spoorwegkoningen, die in den strijd om het bestaan zegepralen door het grootste bezit van produktiemiddelen, - in vele gevallen door erfenis of gelukkig toeval, in sommige door bedrog en list, in alle door uitbuiting en den ondergang hunner medemenschen, - verkregen, gelijk te stellen
| |
| |
zijn met de dieren of primitieve menschen, die zich door lichamelijk-zedelijke eigenschappen, door kracht, moed, behendigheid, vlugheid, enz. boven hun soortgenooten onderscheiden.
En naast de zijdelingsche, min of meer onbewuste beïnvloeding, die beoefenaars van het recht, van de geschiedenis, van sociologie en ekonomie, van psychologie en psychiatrie er toe brengt, door hun voorstellingen, redeneeringen en konklusies de belangen der heerschende klassen te bevorderen en haar gezag te helpen handhaven, komt nog de rechtstreeksche omkooperij. Het kapitalisme koopt niet slechts de geestelijke arbeidskracht van den hersen-arbeider, maar in vele gevallen ook zijn gezindheid, zijn opinie. Het meest treffende voorbeeld hiervan levert wel de burgerlijke pers. Journalisten moeten schrijven, niet wat zij voor waar houden, maar wat met de belangen der kapitalistische onderneming, in wier dienst zij zijn, overeenkomt. Willen of kunnen zij dat niet, zoo mogen zij een goed heenkomen zoeken. Welk een zedelijke degradatie, welk een bron van moreele konflikten, van zelfverwijt en zelfkwelling voor wie nog niet geheel verhard en afgestompt zijn!
Maar ook andere kategorieën van intellektueelen worden door de geldmacht der kapitalistische onderneming gekorrumpeerd. De groote ondernemers-verbonden beginnen hun belangen te doen verdedigen door sprekers en schrijvers, die de noodzakelijkheid van hooge invoerrechten, koloniale roofexpedities, enz. ‘wetenschappelijk’ betoogen. - De vorstelijke schenkingen der trust-konningen aan wetenschappelijke instellingen van allerlei aard (meestal in aandeelen hunner ondernemingen) maken de kringen der ‘vrije wetenschap’ tot sterk belanghebbenden bij de manipulaties aan de beurs en de koers der spoorweg-aandeelen. - De groote chemische ondernemingen overstroomen de markt met elkaar verdringende ‘onfeilbare’ geneeskundige praeparaten, wier vaak niet belanglooze aanprijzing zijn weg vindt in ‘wetenschappelijke’ vakbladen, en onderteekend wordt door menschen met ‘wetenschappelijke’ titels... Zoo dringt de kapitalistische korruptie telkens nieuwe gebieden binnen, wordt het al moeilijker haar af te wijzen. Hoevele zijn er onder de intellektueelen, die zelven van middelen ontbloot, voldoende geestkracht, zedelijken moed en onbuigzaamheid van karakter bezitten, om zich ten allen tijde vrij te houden van elken smet? Voor hen is het véél moeilijker, verleidingen van dezen aard te weerstaan dan het voor den proletariër is het aanbod af te wijzen, dat hem hoog loon biedt in ruil voor verraad aan de zaak zijner klasse. De verleiding neemt hier niet zulke brute vormen aan, zij treedt bedekt en behoedzaam op, zij hult zich in duizend aangename vormen en vindt plausibele redenen... De intellektueel heeft daarbij meer behoeften dan de hand-arbeider; voor hem is armoede moeilijker te verdragen, de uitsluitende hersen- | |
| |
arbeid verslapt zijn lichaam en verfijnt zijn geest; hij hunkert naar verfijnd zintuigelijk genot, naar weelde en schoonheid; hij vreest de naaktheid van het
leven, de ontbering van genot en weelde vaak erger dan de dood. De kapitalistische maatschappij maakt hem zoo; zij kweekt in hem subtiele neigingen en begeerten.. dan gebruikt zij ze om hem neer te sleuren in den modderpoel der korruptie.
|
|