In de webbe der tijden(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] Terugkeer De avond valt, de lucht is stil en klaar; de peppels wuiven; d' oude wilgeboomen staan met hun dikke pruik zachtjes te droomen. Voor de koe is het nog te vroeg in 't jaar. Nog leeft de oude hond, al werd hij doof en mager en doet soms een beetje kleintjes, zoo ving hij gisteren nog twee konijntjes en lag op 't gras te kluiven aan zijn roof. 't Gaat naar den noen; de meeste vogels zwijgen, maar niet de nachtegaal: luidkeels zingt hij in het beminde boschje hier dichtbij en even hoorde ik in de hooge twijgen de wielewaal vragen ‘hoe lang nog zeg?’ 't Gras is gekeerd en ligt zoetjes te drogen, in het omsluierd zonlicht groene togen lokken; er hing wat waschgoed op de heg, maar 't is nu droog, 't Ademt àl d' oude vrede, den ouden toover; innig, diep vertrouwd, de rust, zij is hier niet op zand gebouwd, maar kwam van zelven in het hart gegleden, waar niet de vraag, die altijd weer oprijst ‘Hoe lang nog?’ Neen, het hart kan niet vergeten, het wil ook niet: liever de felle beten van meegevoel, dan dat het gansch verijst. Pijn om de millioenen menschgenooten die besprong een verschrikkelijke dood, die moesten aanzien hoe de muren rood verfde 't bloed hunner makkers; hoeveel grooten [pagina 71] [p. 71] van hart, die zijn in eenzaamheid gestorven: aan hun doodsbed waakte geen vrouw, geen vrind eenzaam zijn hun zielen heengezworven over de grens, waar 't wijde land begint der Eeuwigheid. Pijn ook om de landouwen verarmd, geschonden, en ach, brandend zeer om de bosschen die hieven in het blauwe hun donkre stamme' en ze niet heffen meer. Ja; herrijzen zullen zij eenmaal: reeds steken kleine plantjes in de aarde; maar zullen laat'ren ook hun levenswaarde voele' en als wij verstaan de melodieuze taal die hen doorruischt? Zal niet opnieuw ontwaken in menschen de wilde begeerlijkheid die andren neerslaat en zichzelf kastijdt? Of over menschheid milde wijsheid waken? Vanmorgen is de lieflijkheid geweken; een harde wind stak uit het westen op, de wolkenvloot jaagt door het ruime sop; de kruinen zingen krachtig en vermeten. De vrede, hij is enkel nog een droom, voor enkele begenadigde uren, maar lang kan hij in ons hart niet duren zoolang voortdrijft als op een woesten stroom een schip, dat heeft verloren roer en masten, de menschheid. Wij herdenken weer den dag dat de zachtste mensch die d' aarde ooit zag aan 't aardsche onttogen werd en de verraste [pagina 72] [p. 72] jongeren achterliet, bedroefde schaar. En tot Hij keert, te wonen in ons midden, zal menschheid tevergeefs om vrede bidde' en zwalken, dat schip gelijk, in doodsgevaar. Hemelvaartsdag 1943 Vorige Volgende