| |
| |
| |
De held op de toppen des levens (II)
| |
| |
De held op de toppen des levens (II) I. Het voorspel: de veldtocht van 1859
In December '58 had Cavour Garibaldi tot een geheime samenkomst te Turijn uitgenoodigd, hem toevertrouwd dat Piëmont op oorlog aanstuurde en hem verzocht het bevel op zich te nemen over het korps ongeregelde troepen, dat gevormd zou worden uit de vrijwilligers. Vol vreugde nam Garibaldi aan: zijn jarenlange droom scheen verwezenlijkt te gaan worden: de militaire organisatie van Piëmont en de onuitputtelijke kracht, uit het volk opwellend, zouden gezamenlijk de taak volbrengen, die voor elke afzonderlijk te zwaar was.
Garibaldi was overtuigd dat Cavour hetzelfde bedoelde als hij zelf, sprekend over den volksoorlog en de taak der demokratie. De staatsman had met één slag zijn vertrouwen gewonnen: vol warmte en trots noemde hij hem zijn vriend, toen hij, bij de zijnen terug, over hun samenkomst verhaalde. Trouwens Cavour was een uiterst beminnelijk man; zijn aard was mild en menschelijk, zijn levenskunst zoo groot, dat hij in den omgang de eenvoud en de openhartigheid zelf scheen. Garibaldi was aangenaam verrast geworden door het optreden van den minister, dat geheel vrij was van de stijve, vormelijke ongenaakbaarheid, die hem in het voorjaar van '49 zoo gehinderd had bij zijn bezoek aan het koninklijk hoofdkwartier te Roverbella. Hij dacht, dat Cavour's wezen even klaar en louter was als het zijne, weinig vermoedend van de troebele diepten en onontwarbare verstrengeldheden, die dit wezen onder ongedwongen heuschheid verborg.
Cavour van zijn kant, inziende dat Garibaldi's bijzondere gaven van uitnemende waarde zouden blijken wanneer zijn ingewikkeld spel naar de ontknooping neigde, had al zijn gezag in de weegschaal geworpen om tegen de heftige tegenkanting der militaire kliek in, de benoevan den volksheld tot aanvoerder der vrijwilligersbrigade door te zetten. Dit had te meer voeten in de aarde gehad doordat de opperbevelhebber van het Piëmonteesche leger, La Marmora, een bekrompen beroepsmilitair, feitelijk niets van het gebruik van vrijwilligers wilde weten. Hij beweerde dat dezen tot niets in staat waren, tenzij door een even
| |
| |
groot aantal manschappen van het geregelde leger geëncadreerd.
In de eerste dagen van Maart werd de veldheer opnieuw naar Turijn ontboden, ditmaal tot een konferentie met Viktor Emanuel zelf. Het was de eerste keer, dat hij den jongen vorst ontmoette. Onmiddellijk na deze samenkomst riep Garibaldi enkelen van zijn meest beproefde strijdmakkers, o.a. Medici, Bixio en Sacchi te Genua bijeen en deelde hun mede dat de dag om voor Italië het zwaard aan te gorden aanstaande was. Over de bijzonderheden van zijn onderhoud met den koning zweeg hij, maar de vrienden trof een nieuwe warmte in zijn stem, die half beschroomd klonk, half-verteederd, wanneer hij den naam van Viktor Emanuel uitsprak. Allen waren hierover verwonderd: zij wisten dat Garibaldi in beginsel republikein was gebleven en de idee der Italiaansche monarchie enkel had aanvaard, om zooveel mogelijk de verschillende richtingen onder de patriotten te vereenigen. Het leek vreemd dat hij plotseling neiging zou voelen voor diens zoon, een jongen man die zich nog op geen enkele wijze verdienstelijk had gemaakt. In een vertrouwelijk uur sprak een van de vrienden uit, wat allen bezig hield. Garibaldi zag den spreker ernstig aan en antwoordde vriendelijk, maar kort, dat hij den koning had lief gekregen om zijn rondborstig wezen en den eerlijken wil om Italië te bevrijden, die uit elk zijner woorden sprak. Toen zweeg hij weer en niemand van hen waagde het, nader aan te dringen.
Spoedig na Garibaldi's tweede bezoek te Turijn verscheen het Koninklijk Besluit, waarbij hij tot bevelhebber van de vrijwilligersbrigade benoemd werd. Het korps kreeg den naam Alpenjagers, naar het terrein zijner vermoedelijke werkzaamheid in de bergen van noordelijk Lombardije. Voor de regeling van alles wat met de organisatie verband hield, werd aan Garibaldi een hoofdofficier van het Piëmonteesche leger, generaal Cialdini, toegewezen. Deze keuze was in zooverre gelukkig, dat Cialdini bekend stond als een der weinige beroepsmilitairen, die den vrijwilligerskorpsen sympathiek gezind waren; hij was vurig patriot en persoonlijk bevriend met een aantal leden der partij van aktie. Dit alles nam niet weg dat zijn benoeming Garibaldi moest grieven als een bewijs, dat het
| |
| |
oude wantrouwen, hetzij in zijn kapaciteiten of zijn bedoelingen, bij de regeering nog niet geheel verdwenen was. Gelukkig slaagde Cavour er in door te zetten, dat de volksheld in de keuze van zijn onderbevelhebbers geheel vrij gelaten werd.
Van Genua uit richtte Garibaldi een oproep tot zijn oude wapenbroeders om aan te dringen op hun steun. Onder hen waren de meeningen zeer verdeeld over den loop dien de zaken genomen hadden. Velen schrokken terug voor het verbond met Napoleon; het kwetste hun idealisme om in den heiligen oorlog tegen Oostenrijk den worger der Romeinsche republiek van '49 tot wapenbroeder te hebben. Ook meenden zij dat het Lombardo-Sardinische koninkrijk, - tot welks schepping naar zij voorspelden de oorlog zou leiden, - eenvoudig een vazalstaat van Frankrijk zou blijken te zijn.
Daarenboven zou de overwinning op Oostenrijk - dat deze behaald zou worden stond voor allen vast - aan het Fransche keizerrijk, dit hybridisch monster van demagogie en autokratie, nieuwe kracht schenken en zijn levensduur verlengen.
Garibaldi en wie dachten zooals hij loochenden deze gevaren in het minst niet, maar meenden dat zij het best ondervangen konden worden doordat de radikaal-gezinde patriotten zich met alle kracht in de worsteling wierpen. Alleen in dat geval zou de militaire organisatie der demokratie een tegenwicht vormen tot de hulp van Fransche zijde en Cavour daarvan minder afhankelijk maken. Mocht de minister echter, gelijk Mazzini persoonlijk vreesde, verraad in den zin hebben, dan zouden juist de vrijwilligers de uitvoering daarvan kunnen beletten.
Ondanks dit verschil van inzicht gaven ten slotte bijna al Garibaldi's oude wapenbroeders aan zijn oproep gehoor. Allen voelden dat zij niet mokkend ter zijde konden staan, nu de strijdwil in folle laaiingen over het land vloedde.
Bij hen die zich aanmeldden waren Medici, even gematigd en voorzichtig waar het politieke vraagstukken betrof als vurig in den strijd met de wapenen; de doldriftige Bixio, onder wien de vrijwilligers het liefst wilden dienen, al waren zijn ruwheid en hardhandigheid algemeen bekend; de Napolitaan Cosenz, Bixio's tegenvoeter, een rustig en
| |
| |
bezonnen man, vriendelijk en bescheiden, die bij het beleg van Venetië groote militaire bekwaamheid bewezen had; verder van de meer bekenden nog Bronzetti, Sacchi en de arts Bertani, wien Garibaldi de leiding van het ambulance-wezen opdroeg. Intusschen bleef de toeloop van vrijwilligers aanhouden; uit heel Italië kwamen zij, tot uit Napels toe; de meesten echter waren uit de noordelijke provincies. Dáár was de koorts van patriottisme zoo hoog gestegen, dat elke gezonde jonge man die niet poogde de grens over te komen met den vinger nagewezen werd en door de vrouwen als een lafaard gehoond. Alle klassen waren onder de vrijwilligers vertegenwoordigd; hun kern echter vormden, evenals in 1848-49, de stedelijke middenstand en het intellekt. Vooral onder de Lombardiërs waren vele studenten, kunstenaars en geletterden. 's Avonds in het kamp werd druk geredetwist, niet enkel over de politiek, maar ook over wijsgeerige en letterkundige onderwerpen; er werd voorgedragen uit de Italiaansche klassieken en uit de werken der dichters van den nieuwen tijd.
De bewapening en uitrusting der vrijwilligers waren in één woord ellendig; het korps bezat genie noch artillerie en zijn geheele kavallerie bestond uit een vijftigtal bereden verkenners, waarmee Garibaldi trouwens wonderen wist te doen. Het leek wel of de militaire autoriteiten, nu zij het gebruik van ongeregelde troepen niet hadden kunnen verhinderen, er op uit waren de proef te doen mislukken door opzettelijke tegenwerking.
Gedurende de eerste weken na de oorlogsverklaring streden de Alpenjagers als een onderdeel van het geregelde leger; zij hielpen Turijn tegen een mogelijken inval der Oostenrijkers dekken. Zoodra echter de hoofdstad niet langer in gevaar verkeerde, kreeg Garibaldi bevel om met zijn kleine strijdmacht van 3 à 4000 man de heuvels van noordelijk Lombardije in te trekken, de bevolking tot opstand te brengen en het land van den vijand te bevrijden.
De kampagne in Lombardije duurde slechts kort, lang genoeg echter om Garibaldi gelegenheid te geven zijn buitengewone gaven in den bewegingsoorlog te toonen en een patriottische keurbende van vurige en enthousiaste, maar totaal ongeschoolde rekruten, militair op te voeden en te harden in het gevecht. Hij eischte veel van zijn mannen en duldde geen zwakheid; toen in het begin van den veld- | |
| |
tocht eens op een nacht, tengevolge van een valsch alarm enkele schoten gelost werden, berispte hij in zijn volgende dagorde de troepen met strenge woorden om hun vreesachtigheid en gebrek aan zelfbeheersching. Maar in zijn strengheid voelden allen de begeerte hen zoo snel mogelijk tot goede strijders te maken en ondanks die strengheid hingen zij hem in liefdevolle vereering aan.
Een enkel woord van lof uit zijn mond, een bemoedigende glimlach, een goedkeurende blik van zijn oogen dien niets scheen te ontgaan, het was de heerlijkste belooning voor alle inspanning die zij zich voorstellen konden, de sterkste stimulans bij vermoeidheid en gevaar. Het leek hun of in die stem, dien dwingenden blik, dien betooverenden glimlach, de groote idee welke hen in den strijd dreef lichamelijk opstond en hen om hun pogen prees.
Terwijl in de heete Po-vlakte de groote legers op elkaar aanrukten en de geweldige botsingen hunner krachten voorbereidden, trok Garibaldi met zijn strijdmacht door het steile gebergte boven het Lago Maggiore oostwaarts. Zijn vrijkorps, dat den vooruitgeschoven uitersten vleugel der bondgenooten vormde, opereerde feitelijk geheel op eigen gelegenheid. Hij had geen verbinding met de hoofdmacht, geen basis om op terug te vallen en in den aanvang althans geen mogelijkheid versterkingen te ontvangen. Dit alles maakte zijn opdracht uiterst gevaarlijk, maar Garibaldi vervulde haar met de voorzichtigheid en tevens met al de stoutmoedigheid die in hem zoo gelukkig vereenigd waren.
In alle ontmoetingen met den veel sterkeren vijand bleef hij overwinnaar en dreef dien al verder en verder terug.
De eerste plaats van eenig belang die bevrijd werd was Varese. De weg er heen leidde door hooge heuvels, dicht met bosch begroeid, ten deele loofhout, licht en teer in zijn ijlen lentedos, ten deele aromatisch-geurende pijnboomen. Tegen den horizon rees in majestueuze pracht het witte sneeuwgebergte zijn onbeklimbaren wand. De schemer viel, toen de vrijwilligers den voet van den heuvel op welks schouder Varese lag bereikten. De weg daar heen voerde in vele windingen omhoog en het werd nacht eer zij die hadden beklommen, een donkere zoele nacht met onweer en regen, zooals bijna al de volgende zouden zijn. Maar boven zich zagen zij lichten wemelen; de geheele bevolking trok hun
| |
| |
tegemoet met muziek en flambouwen. Vreemd en toch heerlijk-vertrouwd klonken de flarden der oude dierbare wijzen van strijd en van liefde tusschen het gerommel van den donder en het stroomend regengedruisch. Het werd een wonderlijk-fantastische nacht vol verrukking en verteedering; menschen spraken tot elkaar ‘wij lijken te droomen’ en voelden toch inteens de vreugde der werkelijkheid.
Van Varese zette Garibaldi, na het plaatsje zoo goed mogelijk versterkt te hebben, zijn marsch in de richting naar Como voort. Waar zijn strijdmacht zich maar vertoonde kwam het volk in opstand, het wierp het gehate juk af en stelde revolutionaire komitees in tot leiding der zaken. Langgekoesterde droomen werden werkelijkheid: de Oostenrijksche gendarmen werden achter slot en grendel gezet, de schilden en wapenborden met den dubbelen adelaar neergehaald. De boeren op het land, de burgers in de steden, allen stroomden toe tot Garibaldi's vanen, geestdriftig om wapens vragend, verlangend tezamen met hun broeders te strijden. Vrouwen stonden langs den weg dien de kolonne trok geschaard, hieven hun kinderen omhoog, dat de aanvoerder ze zou zegenen. Voor allen was hij de stralende inkarnatie van wat zij vele jaren lang in het verborgene hart gedragen hadden. Ernstig en rustig sprak hij tot wie aanboden hem te vergezellen gelijksoortige woorden als hij bij den terugtocht na het beleg van Rome gesproken had: ‘Wie mij volgen wil, beloof ik ontbering en moeienis, gevaren en wonden.’ Maar ditmaal voegde hij er aan toe: ‘Wij zullen overwinnen of sterven.’ Donderend klonk dan de bijval der menigte, weinigen echter begrepen wat hij bedoelde: dat allen nu in den strijd moesten volharden zoolang tot heel Italië vrij zou zijn.
Alvorens Como te bereiken, moesten de Alpenjagers nog een afdeeling Hongaarsche ruiters verjagen, die de overgangen naar het dal bezet hielden. Na een bloedig gevecht trokken de bevrijders tegen middernacht de stad binnen; de bevolking, die hen niet voor den volgenden morgen had verwacht, ontwaakte door den dreunenden tred van gewapende mannen. Eerst dachten velen dat het Oostenrijksche versterkingen waren: hun hart beefde; spoedig echter klonk een vreugdekreet door de donkere straat: ‘Onze broeders zijn gekomen, onze broeders.’ Het werd weer een onvergetelijke nacht van delireerende opgetogenheid; feestelijk
| |
| |
klokkengelui, gejoel en muziek. In triomf droeg het volk Garibaldi naar het raadhuis; terwijl de redevoeringen en betoogingen nog druk aan den gang waren, verdween hij om met zijn officieren de noodige maatregelen te nemen, ten einde de stad in staat van tegenweer te brengen. Nog was het zaak uiterst voorzichtig te zijn; sterke Oostenrijksche kolonnes waren in de buurt, ieder oogenblik konden zij een tegen-offensief beginnen. Maar juist in die dagen kwam eindelijk bericht van den grooten veldslag, waarnaar allen sedert weken vol spanning uitzagen. Den 2den Juni waren de Oostenrijkers bij Magenta verslagen geworden, hun hoofdmacht moest op de Adda terugtrekken; nog enkele dagen en de voorhoede der bondgenooten stond te Milaan. Nu behoefde Garibaldi geen verrassingen meer te vreezen: onmiddellijk brak hij op, voerde zijn troepen eerst naar Lecco aan het Gardameer, liet vandaar zijn legertje naar den anderen oever overzetten en trok in geforceerde marschen, meest 's nachts, verder naar Bergamo en Brescia. Hij stond nu in geregelde verbinding met het hoofdkwartier en ontving voortdurend versterkingen, zoodat zijn strijdmacht allengs tot 12.000 man was aangegroeid.
Het was op een van die nachtelijke marschen - de aanvoerder en zijn staf reden vooruit, op een smallen landweg hoog boven het dal; geheimzinnig klonk uit de diepte het ruischen van water, de maanschijf stond achter de heuvels, de aarde lag droomend in blanken, wazigen glans, - dat de adjudanten van Garibaldi, die achter hem reden, zagen hoe hij bij een boschje zijn paard deed stilstaan en luisterde. Denkend dat hij het een of andere verdachte geritsel gehoord had, - er zwierven vijandelijke patrouilles in de buurt - reden zij op hem toe en vroegen hem of zij het boschje zouden doorzoeken. Maar hij schudde enkel met het hoofd van neen en legde den wijsvinger op de lippen om stilte te vragen. Toen merkten zij wat het was waarnaar hij luisterde: in het boschje vlak bij den weg zat een gaal te kweelen; wat verder in de dichtheid der takken verscholen gaf een tweede antwoord. Het was of de droomblanke zomernacht een bloesem voortbracht van zilveren klank, een stem waar haar smeltende innigheid, haar trillende hartstocht en jubelende verrukking in uitvloeiden. Het was of het doel van den marsch en het doel van den oorlog en al de luide dingen, die het geheele leven schenen uit te
| |
| |
maken in den blinkenden strak-omlijnden dag, slonken en wegzonken en een andere wereld uit den nacht omhoog werd gedragen, een wereld van stille glanzen en stroomende klanken, van verlangens en droomen, onstoffelijk maar vol waarachtigheid. Het was of de zwaarte en de schijn der dingen wegvielen en de ziel den weg vond naar haar eigen rijk. Een poos lang luisterden allen aandachtig; Garibaldi had het hoofd een weinig voorover gebogen, zijn oogen en zijn mond waren in schaduw, niemand kon de uitdrukking van zijn gelaat zien. Eindelijk gaf hij een teeken en reed zwijgend verder; toen een zijner adjudanten hem iets vroeg, trof het den jongen man hoe week de toon was waarop de aanvoerder antwoordde: het was of zijn hart nog verwijlde in de wereld van droom en verlangen, die allen even hadden voelen opengaan.
Een paar weken vóór dien nachtelijken rit, bij het begin der kampagne, was op een vroegen morgen, - de dag brak ternauwernood aan - een jong meisje in snellen draf het kamp in de bergen komen binnenrijden, de kleeren doorweekt van dauw. Zij had verlangd onmiddellijk tot den generaal gevoerd te worden: haar optreden was fier en rustig; haar toon had de zekerheid van wie gewend zijn te bevelen. Bewonderend zagen de vrijwilligers naar haar fijn besneden gelaat, gloeiend na den snellen rit als een donkere theeroos, toen zij met lichten gang tusschen hen schreed naar Garibaldi's tent. Zij kwam uit Como, zeide de jonge amazone; zij was dien nacht dwars door de vijandelijke voorposten gereden om hem belangrijke berichten te brengen: de patriotten hadden een komplot van de kontra-revolutionairen ontdekt, die wilden trachten de stad weer in handen van den vijand te spelen; de leiders van het revolutionaire komitee verzochten dringend om hulp. Wie zij was, vroeg Garibaldi. Giuseppina, een der dochters van den ouden markies Raimondi, luidde het antwoord; allen van haar geslacht waren goede patriotten; haar oude vader had haar met een angstig hart laten gaan, maar hij wilde haar niet afhouden van een daad, waartoe liefde tot het vaderland en haat jegens de Oostenrijkers haar dreven. Haar stem trilde toen zij deze woorden sprak: Garibaldi zag naar haar, zooals zij voor hem stond, een weinig hijgend nog, de haren vochtig; jong en schoon in haar vurige offervaardigheid. Hij zag haar trotschen mond, haar oogen, goud- | |
| |
gloeiend als kolen; zijn hart bonsde; het was of zijn jeugd in hem oprees, of Anita, opgestaan van de dooden, hem verscheen in de schittering van haar jonkvrouwelijke kracht. Hij nam Giuseppina's hand en bracht die naar zijn lippen; haar blos werd dieper en het leek of de gloed van haar oogen plotseling verzachtte tot innigheid. Tegen den avond vertrok zij weder, terug rijdend gelijk zij gekomen was, alleen door de bergen: Garibaldi wilde
haar een paar ruiters meegeven, maar zij had geen angst, zeide zij, zij wist paden, den Oostenrijkschen troepen onbekend. Zijn gemoed hield het beeld van het koene meisje vast door alle wederwaardigheden der kampagne; het denken aan haar was als een innerlijke warmte, die zijn gevoelens en gewaarwordingen intenser scheen te maken, zijn gedachten doordringende kracht gaf. Hij voelde dat achter de sterke spanningen van zijn dadenrijke dagen een ander geluk te wachten lag, als een nest van warme koestering en donzen zachtheid verborgen in de schaduwen der toekomst.
Te Brescia had Garibaldi verwacht bevel te krijgen, opnieuw als vooruitgeschoven vleugel van de hoofdmacht verder te trekken door het gebied van Venetië, zooals hij door Lombardije getrokken was. Maar inplaats van dat bevel kwam een ander: de vrijwilligers zouden gebruikt worden om het Vatellino te bezetten en Lombardije te helpen dekken tegen een mogelijken inval van de Tyroolsche bergen uit. Ook een geheele divisie van het geregelde leger, en wel die, staande onder bevel van generaal Cialdini, werd voor hetzelfde doel van de hoofdmacht afgenomen. Het feit dat een uitmuntende strijdmacht zoodoende tot taak kreeg een uiterst onwaarschijnlijken inval af te weren, terwijl in de vlakte iederen dag de tweede groote slag verwacht werd welks uitkomst over den oorlog beslissen zou, dat feit leek Garibaldi uiterst verdacht. Hij kon niet anders dan vermoeden, dat duistere machten aan het werk waren.
Den 24sten Juni vond de veldslag bij Solferino plaats. Na een hardnekkige worsteling werden de Oostenrijkers opnieuw verslagen, maar de verliezen der overwinnaars waren zoo zwaar, dat zij er niet aan konden denken den vierhoek onmiddellijk verder in te trekken en de vesting Mantua aan te vallen, zooals het plan was geweest. Een korte rustpoos scheen waarschijnlijk, gevolgd door nieuwen bloedigen strijd. Maar terwijl Europa in spanning wachtte op de ont- | |
| |
wikkeling der gebeurtenissen, kwam tot algemeene verbazing het bericht, dat Frankrijk en Oostenrijk een wapenstilstand hadden gesloten en reeds over den vrede onderhandelden. Te Villafranca had Napoleon III keizer Frans Jozef in het geheim ontmoet en zich door dezen laten overtuigen, dat de voortzetting van den oorlog beteekende de revolutie aanmoedigen en de dynastie in gevaar brengen. Reeds waren de Midden-Italiaansche hertogdommen in vollen opstand; ook in den Kerkelijken Staat gistte het: het werd duidelijk, dat de volksbeweging hen die haar hadden opgewekt over het hoofd was gegroeid en moeilijk tot stilstand zou zijn te brengen; iedere dag dat de oorlog langer duurde bracht het gevaar nader, dat het volk zelf de teugels in handen zou nemen en niet rusten eer de verste doeleinden waren bereikt. Daarenboven voelde Napoleon zijn troon bedreigd door Pruisen, dat een groote troepenmacht koncentreerde in de Rijnprovincie; hij besloot een vergelijk te sluiten met de Donau-monarchie en liet zijn bondgenoot in den steek. Wel is waar bepaalde het vredesverdrag van Villafranca, dat Piëmont Lombardije zou krijgen, maar Venetië bleef Oostenrijksch gebied en de Midden-Italiaansche hertogdommen, wier bevolking uit eigen kracht de Habsburgsche despootjes verjaagd had, kwamen weer onder het oude juk. Alle Italiaansche staten, Oostenrijksch-Venetië inkluis, zouden tot een federatie onder voorzitterschap van den paus vereenigd worden. De voorspellingen van Mazzini waren uitgekomen: de droom
van een vrij Italië, door Fransche hulp tot stand gebracht, bleek een utopie; enkel Piëmont had uitbreiding van gebied verkregen, maar ten koste van welke vernedering! Smadelijk had Napoleon den bondgenoot behandeld; hij had het zelfs niet noodig geacht den schijn te redden door Cavour over de vredesvoorwaarden te raadplegen. Wat dezen zelf betrof, het verraad van Napoleon maakte hem razend; zijn gewone zelfbeheersching had hem onder den slag begeven, de altijd bedwongen hartstochtelijkheid van zijn wezen kwam plotseling bloot. Hij was bereid, zeide hij, zich met de heele wereld tegen Oostenrijk te verbinden; met Kossuth en de Hongaren, met Mazzini en de republikeinen, hij zou zelf samenzweerder en revolutionair worden, liever dan dulden dat de bepalingen van het traktaat werden uitgevoerd. Hij nam zijn ontslag als minister, na eerst nog den weerstand tegen het
| |
| |
gewelddadig herstel van den vroegeren toestand in Midden-Italië te hebben georganiseerd. Zijn opvolger Rattazzi ried hij, om zoo snel mogelijk op een verdrag met Engeland aan te sturen, waar kort voor den vrede van Villafranca een liberaal ministerie met sterk Italiaansche sympathieën aan het bewind was gekomen. Door het zwaartepunt van den strijd naar Midden-Italië te verplaatsen, hoopte hij een Engelsche interventie uit te lokken. Gedurende den winter duurde de internationale spanning voort; meer en meer bleek dat de bepalingen van het vredesverdrag, met uitzondering van den afstand van Lombardije, niet ten uitvoer gebracht konden worden: de tijd was voorbij voor een oplossing, die met de begeerten van het volk niet de minste rekening hield. De Voorloopige Regeeringen van Toscane en de Emilia schreven volksstemmingen uit; het bleek, dat een overweldigende meerderheid der bevolking de annexatie bij Piëmont verlangde. Nu teekende de Engelsche diplomatie, wier hand thans voor het eerst in de gebeurtenissen voelbaar werd, op grond van het zelfbeschikkingsrecht der volken protest aan tegen het verdrag van Villafranca, dat zonder gewapende tusschenkomst van Frankrijk of Oostenrijk in Midden-Italië onuitvoerbaar was. Napoleon, bevreesd voor de wending die de zaken namen, richtte een schrijven tot den paus om hem te raden afstand te doen van de Romagna. Tegelijk verklaarde hij echter, dubbelzinnig als gewoonlijk, de vereeniging der Midden-Italiaansche provincies als een casus belli te zullen beschouwen. Het heden was verward, de toekomst troebel en onzeker, maar de vrijwilligers stonden nog steeds onder de wapenen en het feit, dat duizenden jonge mannen, de vurige en offervaardige kern der natie, militair georganiseerd waren, gaf aan de partij van aktie een steunpunt, als zij daarvóór nimmer bezeten had.
In Augustus '59 hadden de bevrijde streken van Midden-Italië, met name Parma, Toscane, Modena en de Legaties, zich tot een militair verbond onder den naam van de Liga aaneengesloten en hun gezamenlijke strijdkrachten gesteld onder bevel van generaal Fanti, een balling uit Modena, die in het Sardinische leger tot hoofdofficier opgeklommen was. Fanti's eerste daad was Garibaldi te benoemen tot zijn onderbevelhebber. Weliswaar had de Liga naar de oprichters voorgaven geen ander doel dan de verdediging van
| |
| |
Midden-Italië tegen een dreigenden pauselijken inval, maar niet zoodra werd bekend dat Garibaldi de benoeming had aanvaard en met een sterke troepenmacht tusschen Ravenna en Rimini gestationeerd was, of een vlam van hoop sloeg omhoog in de harten van duizenden patriotten: zij vertrouwden lokale verdediging enkel het scherm te zijn, waarachter de leiders hun plannen tot den nationalen oorlog verborgen.
Ook Garibaldi geloofde in die dagen dat de mannen die aan het hoofd der Liga stonden, enkel wachtten op een voorwendsel om den strijd te hervatten. Hij had de benoeming van Bertani tot chef van den geneeskundigen staf doorgezet en was met Mazzini op een geheime samenkomst te Florence het volgende overeengekomen: de strijdkrachten der Liga, door de vrijwilligerskorpsen versterkt, zouden zoodra een gelegenheid zich voordeed den Kerkelijken Staat binnenvallen en Viktor Emanuel tot koning van Italië uitroepen. Farini en Fanti, de politieke en militaire leiders der Liga, schenen met dit program akkoord te gaan; half Oktober deed Fanti aan Garibaldi weten, dat de opstand in den Kerkelijken Staat elk oogenblik uitbreken kon. Zoodra de generaal daarvan bericht kreeg, moest hij onverwijld met zijn voorhoede de grens overtrekken.
Maar terwijl Garibaldi vol ongeduld wachtte op het telegram, dat hem het sein zou geven tot den opmarsch, kwam in de politiek der Liga een plotselinge wending. Haar leiders waren allen gematigden, die hun instrukties ontvingen uit Piëmont. Viktor Emanuel en Cavour verzetten zich met klem tegen de voorgenomen aktie; deze zou, zeiden zij, onvermijdelijk tot een gewapende tusschenkomst van Oostenrijk of Frankrijk voeren. Het was zoo goed als zeker dat Engeland in een aldus geprovoceerd konflikt geen hulp zou bieden: de roekelooze onderneming moest uitloopen op een militaire en politieke ramp.
Fanti en Farini waagden het niet om tegen de dringende maningen van Piëmont in de voorgenomen aktie door te zetten; zij schrokken voor de gevolgen terug en trachten Garibaldi te overtuigen dat het plan opgegeven moest worden. Maar deze was van andere makelij dan de groote en kleine staatslieden uit de school van Cavour; hij voelde enkel wantrouwen voor het goochelspel der diplomaten en was in zijn ziel overtuigd, dat de eenheid en vrijheid die hij bedoelde nooit van dat spel de uitkomst zouden zijn.
| |
| |
De regeeringen en hun kreaturen zouden het volk altijd weer misleiden, bedriegen, versjacheren, verkoopen. Wilde Italië een demokratische staat, een staat van en voor het volk worden, dan moest het volk zelf Italië maken, de vrijheid en eenheid begeeren met zijn ziel, met zijn vleesch en bloed haar opbouwen. Jaren en jaren lang had hij gewacht, zijn eigen ongeduld bedwongen, alle verwijten langs zich heen laten gaan. Hij wist het: de eenling vermocht niets, zoolang de massa niet uit haar starheid ontwaakte. Nu wàs zij ontwaakt; men kon den moed en den wil en de kracht hooren groeien; door den ouden stam stegen de sappen omhoog; reeds kleurde een gloed van warm-bruisend leven alle takken en twijgjen, ieder oogenblik kon dat tot volheid van heerlijke daden uitstroomen. En nu zou hij al die jonge, omhoogstuwende kracht helpen onderdrukken? Hij dacht er niet over te doen, wat hij in anderen afkeurde. Geen dag langer dan noodig was zou hij wachten; op het eerste bericht van den opstand in den Kerkelijken Staat zou hij met zijn vrijwilligers de grens overtrekken: niets en niemand zou er hem van afhouden dit te doen.
Zoo zag Garibaldi de zaken en het was geen wonder, dat hij deed wat hij kon om de verwachte uitbarsting in den Kerkelijken Staat te verhaasten: bode op bode stuurde hij over de grens; ook liet hij vaartuigen in gereedheid brengen, ten einde onmiddellijk wanneer het noodig werd een deel zijner troepen over zee te kunnen vervoeren.
De toestand werd kritiek: de leiders der Liga overlegden met den koning; Viktor Emanuel ontbood Garibaldi te Turijn en had met hem een onderhoud dat een paar uur duurde. Van het tusschen hen gesprokene lekte niets uit, maar aan allerlei dingen bleek weldra dat Garibaldi sedert dien dag door een dubbelen wil werd bewogen. De innerlijke drang tot doorzetten was sterk, maar niet minder sterk het gevoel van zijn plicht, om de eenheid te helpen bewaren tusschen de verschillende elementen, wier samengaan onontbeerlijk was ter wille van het groote werk. Ook dit was een der pijlers geweest, waar zijn leven op rustte: hoeveel offers had hij gebracht, hoeveel miskenning verdragen, de eenheid der beweging ter wille. Zou hij nu door één daad alles vernietigen wat hijzelf met veel moeite en geduld had helpen opbouwen? De koning behoefde hem
| |
| |
niet onder 't oog te brengen wat de gevolgen zouden zijn zoo hij thans doorzette; hij wist dit zelf wel: tweedracht en scheuring onder de patriotten, misschien burgeroorlog.... Maar niet doorzetten beteekende het beste deel der natie in den steek laten... wat moest hij doen?
Nog nooit had Garibaldi zich zoo besluiteloos gevoeld, zoo wanhopig geslingerd. Hij zag niet waar zijn plicht lag; het eene oogenblik meende hij te moeten toegeven: de eenheid der beweging woog hem het zwaarst; het andere dacht hij: ‘Neen - het is nu de tijd om te wagen; hebben wij succes, dan kòmt er geen scheuring, dan sleepen wij alles en allen mee, ook Cavour en Viktor Emanuel.’ Zoo bleef hij worstelen met zichzelven tot op een dag het bericht kwam: de opstand in de Romagna is uitgebroken. Onder den indruk van dat bericht besloot hij; de dadige wil overwon: hij zond Fanti telegrafisch bericht, dat hij opgebroken was en gaf bevel dat de voorhoede hem dienzelfden nacht moest volgen.
Het was den 12den November: juist twee dagen tevoren was te Zürich de vrede tusschen Oostenrijk en Frankrijk beklonken geworden.
Onmiddellijk nadat Fanti Garibaldi's telegram had ontvangen, nam de opperbevelhebber in overleg met Farini de noodige maatregelen om te voorkomen dat de troepen den generaal zouden volgen. Aan alle afdeelingen werd het verbod geseind Garibaldi te gehoorzamen, degenen, die reeds onderweg waren, moesten blijven waar zij zich bevonden.
Bij zijn aankomst te Rimini hoorde Garibaldi wat er gebeurd was. Hem bleef niets anders over dan naar Bologna te gaan: bevend van woede verweet hij Fanti en Farini hun flauwhartigheid, die hen maakte tot verraders van het Italiaansche volk. Zij waren niets dan de poppen van Cavour, die zelf weer de pop was van den listigen schurk Napoleon. Toen zijn drift was uitgewoed, trachtte hij hen te overtuigen dat het onzinnig en misdadig zou zijn nu niet door te zetten; hij bezwoer hen, hem te benoemen tot militair diktator; voor al wat gebeuren zou nam hij de volle verantwoordelijkheid op zich. Zij weigerden met harten vol onrust over de komende dingen, wetend hoe in patriottische kringen de spanning toenam. Heftiger dan ooit stonden de verschillende richtingen tegenover elkaar; in sommige steden hadden al revolutionaire demonstraties plaats gevonden. Ook in de
| |
| |
rijen van het leger plantte de tweedracht zich voort; de uiterste elementen deden moeite om de leiding te krijgen: er werd verteld, dat zij Garibaldi wilden uitroepen tot diktator. Nooit zouden Cavour en Viktor Emanuel dit dulden: de schaduw van den burgeroorlog viel, zwart en dreigend, dwars door alle moeilijkheden en komplikaties van den toestand heen.
Den 14den werd Garibaldi opnieuw naar Turijn ontboden: weer was hij langen tijd met den koning alleen. Daags tevoren had Cavour, van zijn landgoed af - hij had nog niet officieel de leiding der zaken weer op zich genomen - den raad gegeven Garibaldi van zijn post als onderbevelhebber te ontheffen. Maar Viktor Emanuel had dien raad niet opgevolgd; hij wilde liever nogmaals den weg der overreding beproeven.
En ditmaal slaagde hij.
Dienzelfden avond deelde de bladen mede, dat Garibaldi het onderbevelhebberschap van de strijdkrachten der Liga had neergelegd. Enkele dagen later verscheen een manifest van zijn hand, waarin hij verklaarde het zwaard weer te zullen opvatten, zoodra de koning het sein gaf tot den strijd. Aan den vorst zelf schreef hij, voornemens te zijn naar Caprera terug te keeren.
Al zijn uitlatingen in die dagen waren de manifestaties van een geschokte en geslingerde ziel, in onvrede verkeerend met zichzelve.
En de echo's die zijn zelfverloochenende daad in de buitenwereld wekte, maakten de pijn van dien onvrede nog schrijnender.
Het bericht, dat Garibaldi voor den aandrang des konings was geweken, had bij de uiterste linkerzijde groote verontwaardiging opgewekt. Mazzini en zijn aanhangers waren niet geneigd zijn beweegredenen zacht te beoordeelen: zooals Garibaldi zelf de gematigden veroordeelde, hun menschenvrees en hun halfslachtigheid, zoo deden zij het hem. In een partikulier schrijven dreef Mazzini schamper den spot met den man die zich in grenzenlooze zwakheid en ijdelheid door Viktor Emanuel om den vinger liet winden, zoo die hem af en toe vriendschappelijk op den schouder klopte of zich in een brief ‘uw vriend’ onderteekende.
Garibaldi's beweegredenen waren niet zoo kinderlijk eenvoudig als Mazzini in zijn felle eenzijdigheid aannam. Er
| |
| |
was zeker streeling van ijdelheid in het samengestelde gevoel, dat hem na moeilijken inwendigen strijd gedrongen had te doen naar de koning verlangde en dit in de toekomst nog herhaaldelijk zou doen. Maar er was oneindig meer, dan dit simpele gestreeld-zijn. Er was het gevoel van een zekere verwantschap tusschen hem en den jongen vorst, de intuïtie dat deze innerlijk toch meer bij hem hoorde dan bij de ‘politieke wolven’, de zelfzuchtige, sluwe diplomaten met hun tallooze achtergronden, hun ondoorzichtige zielen, die uit louter sluiers geweven schenen te zijn. Er was het besef dat Viktor Emanuel wel is waar naar hun raad luisterde, maar dat hij oneindig liever, zijn franken, rondborstigen aard van land-edelman volgend, recht op het doel zou zijn afgestormd. Er was het besef dat ook de koning streed tegen zichzelven, zichzelf geweld aandeed ter wille der groote idee, die den geestelijken band vormde tusschen hem en Garibaldi. Er was de schroom om willens en wetens de moeilijkheden nog te vermeerderen voor den man op wiens schouders, door zijn afkomst en positie, een verantwoordelijkheid rustte die hij op niemand afwentelen kon. En bovenal was er de vrees - en zij woog sterk voor een zoo nauwgezet geweten - om door koppig vasthouden datgene te vernielen waarvan de persoon van dien ander voor millioenen menschen de belichaming was: de wordende, onder ontzaglijke moeilijkheden wordende eenheid.
Het was gemakkelijk voor Mazzini om schamper te doen over Garibaldi's toegeeflijkheid. Hij, de enghartige sektariër, had nooit de vrees gekend die Garibaldi vervulde, van door zijn optreden de eenheid der beweging te breken. Hij, de dorre fanaticus, begreep niets van de menschelijke motieven medespelend in het akkoord dier toegeeflijkheid.
Het neerleggen van het bevelhebberschap beteekende voor Garibaldi echter nog geenszins, dat het innerlijk konflikt was opgelost, de inwendige strijd volstreden. Hij ging niet terug naar Caprera: hij kòn nog niet opgeven, steeds hopend op de een of andere omstandigheid, die den opgestuwden stroom der gebeurtenissen weer in gang zou brengen. Den generaalsrang in het Sardinische leger dien de koning hem aanbood sloeg hij wijselijk af, begrijpend, dat hij zijn vrijheid van aktie niet aan banden moest leggen. Maar hij ging door met te probeeren weer invloed op de leiding der zaken te krijgen. Hij nam zijn ontslag als vice- | |
| |
voorzitter van de ‘Nationale Vereeniging’, de algemeene organisatie der Italiaansche patriotten, en richtte een andere op, die hij de ‘Gewapende Natie’ noemde. Op aandrang van enkele zijner gematigde vrienden ontbond hij de nieuwe organisatie weer korten tijd na de oprichting; zij hadden hem overtuigd dat de weg die hij insloeg onvermijdelijk tot de scheuring moest voeren die hij wilde voorkomen. Daarna poogde hij Viktor Emanuel te overreden hem het kommando te geven over de mobiele Nationale Garde, die in Lombardije werd opgericht. Maar Cavour, die intusschen tot de leiding der zaken was teruggekeerd, wist te verijdelen dat zijn wensch vervuld werd. Garibaldi kreeg het gevoel dat een wil even sterk als de zijne maar altijd in het verborgene werkend, hem dwarsboomde in al wat hij beproefde. Zijn verbittering tegen Cavour dreef hem tot handelingen, geheel buiten zijn natuur liggend: hij liet zich verleiden deel te nemen aan politieke machinaties, die tot doel hadden den minister ten val te brengen. Hij, die doorgaans sober van woorden was geweest, gereserveerd in zijn publiek optreden, vaardigde nu telkens nieuwe proklamaties uit: het was of hij den innerlijken onvrede in een stortvloed van woorden wilde verdrinken. Van zijn vrienden betreurde vooral Medici de onwaardige rol die politieke intriganten
Garibaldi lieten spelen: ‘Mijn baas spreekt te veel en schrijft te veel,’ zei hij droevig afkeurend. Het was of de stralende louterheid die hem van alle menschen onderscheidde schuil ging in een wolk.
De opwinding en spanning waarin Garibaldi sedert het voorjaar verkeerde, hadden zijn gemoed als het ware met geweld afgetrokken van de heerlijke verschijning van het dappere meisje, dat hem op dien glanzenden Meimorgen een bericht was komen brengen in het kamp. En toch behield hij door alle moeilijkheden en teleurstellingen heen het gevoel, of ergens in de wereld een warme innigheid op hem wachtte, waarnaar hij de hand kon uitstrekken wanneer hij verkoos. En in de groote verdrotenheid die over hem kwam, nadat al zijn pogingen gefaald hadden, mengde zich een oneindige hunkering om door de zachte teerheid van een vrouw getroost en gekoesterd te worden met den troost en de koestering die alleen de liefde weet. Zijn taak was hem afgenomen, hij kon gaan waarheen hem goeddacht en doen wat hij verkoos en hij ging naar Fino, in de
| |
| |
buurt van Como, waar de oude markies Raimondi zijn landgoed had. Hij zag Giuseppina weer als de gast van haar vader; het ging tegen Kerstmis, een druilerige mist hing over de heuvels; de dagen waren glanzeloos-kort maar het verlangen in zijn hart zette alles in gloed. De vader was verbaasd te bemerken wat den volksheld naar Fino voerde, maar toen Garibaldi Giuseppina's hand vroeg, weigerde hij niet. Het huwelijk werd bepaald op den 24sten Januari; in dien tusschentijd was Garibaldi dikwijls afwezig voor konferenties en beraadslagingen; telkens ondervond hij nieuwe teleurstellingen; zijn hart hunkerde naar den dag, waarop hij zijn bruid tot zich zou nemen en haar dappere jeugd zijn eenzaam Caprera zou vullen met jongwarm leven. Hij had er zoo tegen opgezien, bekende hij haar, alléén daarheen terug te keeren. Haar groote terughouding jegens hem schreef hij toe aan meisjesachtigen schroom.
Enkele uren nadat de huwelijksplechtigheid voltrokken was geworden, kreeg Garibaldi een ongeteekenden brief waarin hem werd meegedeeld dat Giuseppina een minnaar had. Hij las de korte zakelijk-gestelde volzinnen, las ze nogmaals langzaam over; het papier beefde in zijn hand. Allerlei nietige omstandigheden en kleine voorvallen, waar hij tot dusver weinig beteekenis aan gehecht had, kwamen bij hem op en schenen plotseling van een nieuw, schel licht overgoten te worden... Hij begaf zich tot haar, die sedert eenige uren voor de wereld zijn vrouw was en reikte haar zwijgend den brief. Even verbleekte zij tot aan de lippen, toen vloog een donkere bloedgolf over het fijnbesneden gelaat. ‘Is wat in dien brief staat waar?’ vroeg hij gedempt. Het eerste oogenblik trachtte zij te loochenen, hem in de oogen te zien, maar hun uitdrukking van doodelijken ernst vermocht zij niet uit te houden: zij wendde het hoofd af en zweeg. De flauwe hoop die hij nog gevoed had vervloog, zijn trekken verstarden; met vreemde toonlooze stem zeide hij: ‘Ik ga heen. Poog nimmer mijn naam te dragen; ik waarschuw u, dat ik dat niet dulden zal.’ Een kwartier later had hij het kasteel verlaten.
Dien dag besefte Garibaldi dat zijn jeugd voorbij was, onherroepelijk voorbij met al haar heerlijkheid en rijkbloeienden toover. Hij vertrok naar Caprera en nam zijn gewone levenswijze weer op. Met grimmige energie wierp
| |
| |
hij zich op het ontginningswerk; dag aan dag zagen kinderen en vrienden hem staan spitten in den guren Februari-wind, de aarde op zijde werpend met een bijna tragisch gebaar. Zijn gemoed was verbitterd, zijn trekken stonden hard en scherp. Hij voelde zich oud en verdroten; het was of zijn hart zich samentrok en of het vetrouwen, dat hem al die jaren had gedragen, onder hem weg zonk als een schip wegzinkt, dat stiet tegen een verborgen rif.
Zijn dag was vlak bij en hij wist het niet. De lente vloog aan over de bergen, de lang-verwachte, de goud-fonkelende, wonderrijke, die zijn leven zou zetten in gloed van overwinning en triumfantelijke heerlijkheid. Reeds straalde haar blijde lach tot hem uit; reeds liefkoosde haar adem zijn hand, zijn wimpers, de zoom van zijn arbeidskiel. Maar hij zag niet op, bleef graven en graven, koppig heengebogen naar den harden, steenigen grond.
|
|