| |
III. Jaren van wachten
De eindworsteling der Romeinsche republiek was een schitterende episode geweest in den onvermijdelijken ondergang der Europeesche revolutie van '48. De voornaamste faktoren, die tot de geweldige uitbarsting hadden geleid, waren in het begin der jaren '50 te niet gegaan of althans zeer in kracht verminderd. Op de jaren van misgewas volgden normale oogsten, op de ekonomische krisis ekonomisch herstel. De werkeloosheid nam af, de afzetmarkten konden de voortgebrachte waren weer verzwelgen; een tienjarig tijdperk begon, staande in het teeken van socialen voorspoed en politieke stabiliteit.
De burgerlijke klassen van West- en Midden-Europa, ontsteld door het vlammende schijnsel van het Kommunisme en opgeschrikt door de eerste dreuningen van den proletarischen klassenstrijd, sloten overal een kompromis met de feodale machten en de finantieele oligarchie. De ergste achterstanden op politiek en juridisch gebied werden ingehaald, een paar hervormingen ingevoerd, die de maatschappelijke ontwikkeling gebiedend eischte: met dit weinige stelde de bourgeoisie zich tevreden. Zij gaf haar stoute droomen van alleenheerschappij op en liet de reaktie de vrije hand bij de onderdrukking van demokratische en revolutionaire bewegingen. Zij die de leiders van zulke bewegingen in de ‘dolle jaren’ '48 en '49 geweest waren, werden zonder onderscheid van politieke en sociale geloofsbelijdenis onbarmhartig vervolgd. Wie hunner niet kans wilde loopen den kogel te krijgen of weg te kwijnen in de kazematten van Fransche, Duitsche, Oostenrijksche of Italiaansche vestingen, moest uitwijken naar een der weinige landen, waar de bourgeoisie het asylrecht voor politieke misdadigers handhaafde: Zwitserland, Engeland of de Vereenigde Staten. Te Londen en te New-York, evenals te Geneve en te Zürich ontstonden groote kolonies van politieke réfugiés uit alle deelen van Europa; de wereld was weer vol ballingen, vol ontwortelde existenties, met een moedeloos en verbitterd hart aangespoeld op het strand van de lange ledigheid.
| |
| |
De meesten van hen die daar aanlandden, hetzij zij kleinburgerlijke demokraten of utopische socialisten of leiders van onderdrukte naties waren, verloren op den duur hun houvast in het leven en hun verband met de maatschappelijke werkelijkheid. Ingesponnen in voorstellingen, die met den dag aan realiteit verloren, bleven zij verwachtingen koesteren wier vervulling aldoor onwaarschijnlijker werd. Bij den ontzenuwenden invloed van een bestaan dat alle voorwaarden van het leven als voorloopig beschouwde, kwam voor velen hunner nog de sloopende en verbitterende werking van den harden bestaansstrijd.
De sektarische geest met al zijn wrange vruchten tierde onder de ballingen, waarvan de meesten elkaar wantrouwden en haatten; de sociale atmosfeer waarin zij ademden was vergiftigd door kiemen van achterklap en laster; intriges en gekonkel vulden de ledige uren met zielsverlagende opwinding. De vurigsten onder deze politieke schipbreukelingen verteerden hun eigen kracht en die der kleine revolutionaire groepen, zich in het vaderland nog handhavend, met ijdele pogingen om de revolutie ontijdig te doen herleven. Den onverbrekelijken samenhang niet doorziende tusschen de ekonomisch-sociale faktoren en de uitbarstingen van sociale opstandigheid, meenden zij deze laatste willekeurig te kunnen opwekken door tot het uiterste gedreven wils-spanning.
Eenzaam in zijn geniale grootheid, gedwarsboomd en gehaat door bijna de geheele emigratie, die zijn het tegenwoordige ver vooruit ijlenden geest niet volgen kon, leefde Marx, de groote ontleder der wetten van het maatschappelijk gebeuren, de groote wetgever van den proletarischen klassenstrijd, in die jaren te Londen. Hij en zijn trouwe wapenbroeder Engels begrepen en aanvaardden datgene wat haast al de andere réfugiés niet begrijpen wilden of konden: dat de revolutie, tijdelijk verslagen, niet zou herleven eer de maatschappelijke voorwaarden tot deze herleving waren gerijpt. En in de rustpauze van den revolutionairen strijd doken zij samen onder in wetenschappelijk onderzoek, verdiepten en verbreedden de fundamenten der maatschappelijke theorie die hun naam zou dragen, smeedden zij onverpoosd aan het geestelijke zwaard, dat weldra op alle vijanden van het proletariaat suizelend zou neerdalen.
In tegenstelling met den grootsten zijner revolutionaire
| |
| |
tijdgenooten, wiens evenknie hij misschien was in persoonlijke karakterkracht, had Garibaldi niets van een wetenschappelijk genie. Hij was geen buitengewoon denker, zelfs geen wetenschappelijk gevormd man. Zijn bijzondere begaafdheid lag uitsluitend in het leiden van den revolutionairen volksoorlog en in het tijdperk van politieke stagnatie dat begonnen was, vond hij geen gelegenheid om deze begaafdheid te gebruiken. Waar militair-revolutionaire aktie Garibaldi ontzegd was, kon hij niet anders doen dan wachten op de rijpwording der omstandigheden. Maar wél kon hij, wachtend, al de zuiverheid en den adel toonen van zijn gemoed en de antieke eenvoud en grootheid van zijn karakter zouden in deze ledige jaren niet minder schitterend uitkomen, dan in het tijdperk van felle worsteling daarvóór.
Zijn intuïtief aanvoelen van de realiteit bracht Garibaldi weldra tot dezelfde konklusie als hun breed en diep weten het Marx en Engels deed: de groote Europeesche beweging waarvan de strijd voor de nationale en politieke bevrijding van Italië een onderdeel uitmaakte was tijdelijk ingeslapen. Het krampachtig drijven der sektarische leiders, hun wanhopige galvanisatie-pogingen baatten niets. Ongetwijfeld zou eenmaal de massa weer ontwaken, de beweging weer opkomen: tot dat oogenblik aanbrak, wist Garibaldi, was er voor hem maar één ding te doen: zijn onafhankelijkheid bewaren, zijn persoon vlekkeloos-zuiver houden als een wapen dat, op den dag dat de machtige wil der revolutie het weer uit de scheede zou halen, blank en scherp moest wezen als weleer.
Op de visschersbooten die hem naar Genua voerde overdacht Garibaldi deze dingen; hij wilde zijn oude beroep van zeeman weer opvatten en daarmee het brood verdienen voor zijn kinderen. Of de regeering van Piëmont hem zou vergunnen zich te Nizza te vestigen, leek hem twijfelachtig; hij begreep dat dit minder zou afhangen van de gezindheid van den jongen koning Viktor Emanuel en diens raadgevers, dan van den druk door Oostenrijk uitgeoefend op het gehavende, militair-verzwakte en ekonomisch-ontwrichte land. Daarom was hij verbaasd noch verontwaardigd toen hij, slechts enkele uren na op Piëmonteesch gebied geland te zijn, te Chiavara gearresteerd en onder ge- | |
| |
wapend geleide naar Genua gebracht werd. De volksmenigte die hem met geweld wilde bevrijden, overreedde hij van dit voornemen af te zien. Zijn gevangenneming en opsluiting aan boord van een oorlogsschip, - waar hij trouwens met alle konsideratie werd behandeld, - wekten groote beroering in het land; uit de demokratisch gezinde kuststeden Livorno en Genua kwamen heftige protesten, het parlement nam een motie aan, waarin zijn onmiddellijke invrijheidsstelling geëischt en zijn dreigende uitzetting afgekeurd werd als in strijd met de konstitutie, het nationale gevoel en de eer van Italië. Zelf deed hij geen moeite om het besluit ingetrokken te krijgen, evenmin als hij inging op het voorstel der regeering, die hem in het geheim een maandelijksche toelage deed aanbieden zoo hij ‘vrijwillig’ het land verliet. Al wat hij vroeg, was verlof om een kort bezoek te mogen brengen aan zijn geboortestad, teneinde zijn kinderen nog eenmaal te zien en zijn oude moeder vaarwel te zeggen, eer hij opnieuw naar den vreemde trok. Hem werd een verblijf van een etmaal toegestaan. Ditmaal brak het afscheid het hart van de tachtigjarige moeder: zij wist dat zij haar Giuseppe niet terug zou zien.
Den 16den September scheepte Garibaldi zich op raad zijner vrienden in naar Tunis: hij was daar niet zoo ver weg en kon op het eerste sein naar Italië terugkeeren. Niemand van hen dacht nog, dat het tien jaar zou duren eer de beweging weer opkwam.
Die reis naar Tunis was voor Garibaldi het begin van een Odyssea, die den verslagen revolutionairen strijder ten slotte toch weer over den Atlantischen Oceaan zou voeren. Louis Napoleon had pressie uitgeoefend op den bey en van hem gedaan gekregen dat hij den gehaten tegenstander uit zijn gebied zou weren. De regeering van Piëmont was verlegen met het geval: zij durfde den man niet openlijk in bescherming nemen, dien de geheele Europeesche reaktie als de inkarnatie van omwenteling en ongeloof verfoeide, maar hem aan zijn vijanden uitleveren kon zij niet zonder een volksbeweging te ontketenen, die haar zelf misschien ten val zou hebben gebracht. In haar verlegenheid besloot zij. Garibaldi tot voorloopig verblijf het eiland Maddalena aan te wijzen, het grootste van een eilandengroep, in de golf van St. Bonifacius ten noorden van Sardinië gelegen. Hier bracht hij een paar rustige weken door, den tijd slijtend met
| |
| |
visschen en jagen, of ontdekkingstochten makend in de rotswildernissen der naburige eilanden. In Oktober haalde een Piëmonteesch oorlogsschip hem af en bracht hem naar Gibraltar; hij hoopte daar met rust gelaten te zullen worden, maar het kwam anders uit. De Engelsche regeering deed dapper mee aan de algemeene hitsjacht op revolutionairen: met moeite kreeg hij vergunning voor een verblijf van veertien dagen, geen dag langer. Dit blijk van onverdraagzaamheid van een staat, voor wiens instellingen hij groote bewondering en sympathie koesterde, griefde Garibaldi diep. Hij wilde naar Spanje gaan, maar kreeg bericht dat hij ook daar niet toegelaten zou worden. Het werd hem duidelijk dat in Europa geen plaats voor hem was.
De Amerikaansche konsul te Gibraltar, verontwaardigd over het schandelijk optreden van alle Europeesche regeeringen tegen een man, wien niets ten laste gelegd kon worden dan dat hij met al zijn kracht voor de bevrijding van zijn vaderland had gestreden, bood Garibaldi vrijen overtocht naar New-York aan. Maar nog kon hij niet besluiten opnieuw den oceaan over te steken: dit stond gelijk met aan zichzelf te bekennen, dat hij in afzienbaren tijd geen opleving der beweging verwachtte. Gelukkig kreeg hij juist in die dagen een uitnoodiging van den zaakgelastigde van Piëmont te Tanger, een goede kennis uit zijn jeugd; een half jaar lang was hij de gast van Carpaneti, die met broederlijke toewijding voor hem zorgde en wiens gezag hem beschemde tegen de vervolgingswoede der autoriteiten. Hij had daar in de buurt alle gelegenheid tot visschen en jagen; ook trok hij wel het binnenland in en zwierf daar dagen lang door de wildernis, hetzij alleen of met zijn medeballing Leggiero. Zij leefden dan van de opbrengst der jacht en sliepen onder den vrijen hemel; het loof der prachtige olijfboomen, die in groepen op de heuvels groeiden, maakte een ritselend dak boven hun hoofd.
Maar niet altijd was Garibaldi gestemd tot zulke tochten: vaak ook verpeinsde hij de uren op een eenzame plek aan het strand, onbewegelijk starend naar het smaragdgroene water, doorzichtig als vloeibaar kristal. Hij zag de golvenrijen aanzwellen, brijzelen tegen de verborgen riffen en uitstekende rotspunten van de kust, dan hoog omhoog tot blinkend schuim verspatten. Altijd opnieuw kwamen zij aanzetten uit de deinende glinstering, om altijd opnieuw
| |
| |
uiteen te spatten tegen de rots. Het leek hem het beeld van den strijd der menschengeslachten tegen de spitse punten van het geweld en der tyrannie onwrikbare wanden. Hij staarde en staarde, verzonk in droefgeestig gepeins.
Hoe arm was hij nu, die kort geleden zoo rijk geweest was; zijn hart kromp samen van pijn, overstelpt door herinderingen. Hij dacht aan al die flinke jonge mannen, gestorven eer de knop van hun wezen zich had kunnen ontplooien. Hij zag hun gezichten, bezield door innerlijk vuur; hij hoorde hun stemmen warm en trouwhartig naar hem opengaan. Hij dacht aan Bassi, dat edele hart, als een zee zoo louter: lang en wreed hadden de Oostenrijkers hem gepijnigd, eer zij hem te Bologna doodschoten; hij dacht aan Brunetti, zijn open blik, zijn sterke, trouwe handen; aan diens twee zonen dacht hij, den jongsten met oogen als een duif zoo zacht: ook zij waren dood, vermoord door den vijand. Hij dacht aan Anita; weer doorleefde hij die uren van folterende zielepijn in de laguna, toen hij het leven in haar had zien wegzinken, als een vlam wegzinkt die geen voedsel vindt; weer voelde hij dien angstig-smeekenden blik op hem gevestigd, ‘niet alleen, o laat mij niet alleen.’ Hij verborg het hoofd in de handen; zijn kracht bezweek haast onder de marteling. Hen allen had hij opgeofferd, - waarvoor, waarvoor? Een nieuwe pijn doorvlijmde hem als hij dacht, hoe misschien het lot anders gevormd had kunnen worden, zoo men naar zijn raad had gedaan...
Vele malen streed hij zoo, een eenzaam mensch bij de eenzame zee, streed met zijn hartzeer, zijn droefenis, zijn groot verlangen, tot zijn gemoed zich weer effende en vertrouwen weer opgloorde in zijn oogen, omfloerst nog als een licht dat schijnt door den mist. Dan stond hij op en keerde naar zijn vrienden terug.
Hij deed van alles in deze maanden van innerlijke worsteling; werkzaamheid was een behoefte van zijn natuur; ter afwisseling van visschen en jagen hield hij zich bezig met het maken van zeilen voor de boot of van gerei voor de vischvangst. Intusschen keek hij steeds uit naar een broodwinning. Al te lang bij Carpaneti blijven wilde hij niet; een ander tot last zijn lag niet in zijn aard. Hij had gehoopt te Tanger gemakkelijk een betrekking te vinden bij de koopvaardij, maar al zijn pogingen mislukten. Geen enkele reeder wilde den ‘brigante’ in zijn dienst nemen:
| |
| |
ook hier werd hij door de burgerlijke kringen geboykot. Slechts één weg stond hem open: hij moest terug naar Amerika.
Een poos lang dacht Garibaldi er over weer naar Montevideo te gaan, maar Carpaneti kwam met een ander plan, dat namelijk, hem aan geld te helpen om naar New-York te gaan en daar een schip te laten bouwen; hij kon dan in de Vereenigde Staten voor eigen rekening de vrachtvaart uitoefenen. Garibaldi nam aan, zoo spoedig mogelijk vertrok hij. Aan boord kreeg hij een zware rheumatische ziekte; weken lang kon hij geen lid verroeren, als een hulpelooze pop werd hij aan land gedragen. De zaak met het geld kwam niet in orde; de som die Carpaneti er in slaagde bijeen te brengen was veel te klein. Zoodra hij hersteld was van zijn ziekte moest hij in de groote vreemde stad een broodwinning zoeken; zijn middelen waren bijna opgeteerd. Hij had hulp kunnen krijgen van andere Italiaansche emigranten, zakenmenschen of réfugié's, maar zijn fierheid verzette zich daartegen; ook bleef hij hardnekkig weigeren, dat hem in het openbaar eenige eer werd aangedaan. Zoolang de bevrijding van het moederland verder verwijderd scheen dan ooit en de patriotten daarginds op de vreeselijkste wijze vervolgd werden, stuitte elk openbaar huldebetoon hem tegen de borst.
In die dagen dat hij leefde op de grenzen der armoede, bood een landgenoot, Antonio Meucci, hem werk aan in zijn pas opgerichte kaarsenfabriek. Garibaldi ging op zijn aanbod in; elke arbeid was hem welkom als een middel om onafhankelijk te blijven, in geen enkelen zag hij iets vernederends. Hij werd opgenomen in het huisgezin van zijn werkgever, die hem geheel als vriend behandelde: hij kon werken zooveel en zoo weinig als hij verkoos. Maar hij voelde zich in de fabriek als een gekooiden arend en was grenzenloos ongelukkig. Hij klaagde nooit, zijn wezen was uiterlijk weinig veranderd; rustig, mild en waardig ging hij zijns weegs. Zij die met hem leefden bevroedden niet hoe wanhopig hij streed tegen doodelijke neerslachtigheid, hoe eenzaam en rusteloos hij zich voelde, elken dag opnieuw. Nooit sprak hij later over dien tijd; met de edele schroomvalligheid, voornamen naturen eigen, vermeed hij anderen een blik te laten slaan in de donkere wateren waarin zijn ziel ondergedompeld was geweest. Eens op een
| |
| |
dag overstelpte het heimwee naar ruimte en vrijheid hem zoozeer, dat hij wegliep uit de fabriek en uren lang door de stad zwierf. Het was een grauwe wintermorgen met sneeuw en guren noordenwind: Garibaldi's verlangen trok hem naar de haven; aan de kade lagen een aantal booten, waarvan sommige gelost, andere geladen werden. Met begeerige blikken sloeg hij de bedrijvigheid aan boord een poos gade; het visioen van de groote, oneindige zee rees voor hem op; hij proefde op zijn tong de zilte lucht, in zijn ooren klotsten de golven. Hij wipte de loopplank van het eerste het beste schip op; vroeg of hij als gewoon matroos aangemonsterd kon worden. De mannen lachten om de zonderlinge vraag van den stoeren man met den grijzenden baard en de dwingende oogen. Hij probeerde het nog eens op een ander schip, maar kreeg ternauwernood antwoord. Bij een derde vroeg hij te mogen helpen lossen, niet voor geld, enkel om warm te worden. Weer kreeg hij geen gehoor. Herinnering schoot door hem heen van de langvervlogen dagen van Montevideo, toen hij bevelhebber van de vloot der republiek was geweest. Hij lachte een bitteren lach: wat hielp hem dit alles nu? Niemand had hem noodig. Met tragen tred keerde hij naar de fabriek terug.
De beproeving duurde een vol jaar, een eindeloozen tijd van hunkerend smachten en onderdrukte vertwijfeling; toen wendde zijn leven zich weer naar het licht. Carpaneti kwam zelf voor zaken te New-York en nam Garibaldi mee op een groote reis door Midden-Amerika. In de buurt van Panama werd hij gevaarlijk ziek aan zware malaria; dank zij de liefdevolle verpleging van Carpaneti en een paar andere landgenooten kwam hij er bovenop en de zeereis naar Lima, langs de kusten van den Stillen Oceaan, deed hem verwonderlijk veel goed. Hij leefde op toen hij weer een dek onder de voeten had en aan alle kanten de golven; zijn dofheid en onrust vielen van hem af. De drang naar de zee, de liefde voor alle bijzonderheden van het zeemans-bestaan, wortelde in de oergronden van zijn wezen, zooals zijn blik en zijn gang den zeeman verriedden, zijn leven lang.
Te Lima kreeg hij door toedoen van een der leden van de Italiaansche kolonie - er waren rijke kooplieden en reeders onder - het bevel over een kleine vrachtboot, de
| |
| |
‘Carmen’, die op China en Achter-Indië voer. Dit was voor hem het beste wat kon gebeuren, zoolang in Italië geen verandering kwam. Zóó zou hij kunnen wachten, het kunnen uithouden tot het uur sloeg van den grooten strijd. De pogingen van Mazzini om de komst van dat uur te verhaasten door roekelooze ondernemingen bleef hij onvoorwaardelijk afkeuren; hij haalde de schouders op over de emigranten, die kijkend door den bril van hun ongeduld, elken dag in Italië een opstand zagen uitbreken. Men moest, schreef hij zijn vrienden, geduld hebben tot de harten rijp geworden waren voor hun taak.
Op die eerste reis naar het verre Oosten bezocht hij verschillende havens van China en Achter-Indië; de terugvaart voerde hem midden door de eilandengroepen van den Australischen en den Indischen Oceaan. Het was op die terugvaart, dat hij een indruk kreeg die van groote beteekenis werd voor zijn verder leven.
Dicht bij Van Diemensland liet hij op een dag het anker uitwerpen bij een klein eiland om versch drinkwater op te doen. Het eiland was een poos lang bewoond geweest door een paar Engelsche kolonisten, maar nadat een van hen gestorven was, hadden de overlevenden de eenzaamheid te drukkend gevoeld en zich op Van Diemansland gevestigd.
Toen Garibaldi op het onbewoonde eiland voet aan wal zette, was het hem als betrad hij den hof van Eden. Zwermen kleurfonkelende vogels, bewegende juweelen, vlogen bij zijn nadering op. Heerlijke loofboomen spreidden hun statige kruinen; ranke palmen schoten hun gladde stammen hoog naar den diepblauwen koepel der lucht; fijne, sierlijke varens en grassen vormden een ondoordringbare wildernis van weelderig groen aan zijn voeten. Uit de diepte van het bosch stroomde hem een zoete geur tegemoet van scharlakenroode en violette kelken; groote, prachtig-bepenseelde kapellen fladderden van bloem tot bloem; myriaden insekten zoemden door de lucht, hun gezoem leek de hoorbare uitdrukking van altegenwoordig geluk en vreugdevollen arbeid. In den dichten lommer verborgen ruischte onzichtbaar een beek, haar kabbelingen wekten in den geest het beeld van koele, heerlijke verkwikking. In dit tooverland stond Garibaldi onverwacht voor een menschelijke woning: het verlaten verblijf der Engelsche kolo- | |
| |
nisten. Het was een simpel landhuis, één verdieping hoog slechts, maar geriefelijk en aan alle zijden door een breede galerij omringd. De witte muren waren begroeid met klimplanten, wier lange ranken en welige slingers tot den grond toe afhingen. Terwijl de eenzame zwerver de bekoring van dit verlaten paradijs inzoog, doorflitste hem de gedachte hoe heerlijk het zou zijn om op een dergelijk eiland te wonen met zijn kinderen en zijn liefste vrienden, ver buiten het gewoel der wereld, van haar gescheiden door de klotsende zee. Dáár een woning bouwen, de wildernis ontginnen, zaaien, planten, huisdieren fokken; een rustig arbeidzaam leven leiden, in innige aanraking met de natuur: ja, dat was het geluk, dat hij voor zchzelven begeerde, als zijn taak volbracht zou zijn. Misschien zou hij, zoo het nog lang duurde eer zijn volk hem riep, op zulk een plek de jaren van wachten kunnen slijten? Maar zijn eiland mocht niet ver van Italië zijn, dat
hij het kloppen van haar hart altijd zou kunnen hooren. De herinnering rees in hem op van een klein eiland, een wildernis van struweel en rotsblokken, slechts door enkele jagers en herders bewoond, dat hij van Maddalena uit eens bezocht had. In de diepte van zijn blik schitterde iets bij de herinnering.
In het najaar van 1852 was Garibaldi terug te Lima. Nog altijd luidden de berichten uit Italië: ‘geen verandering; de reaktie is almachtig, de druk ondragelijk, het volk slaapt.’ Wèl bleef de roepstem lang uit, waarnaar zijn hart luisterde. Hij was nog niet oud, geen vijftig jaar nog; zijn lichaam, geoefend in het verdragen van vermoeienissen en ontberingen, was nog een goed werktuig vol beheerschte kracht. Zijn gestalte was jeugdig, zijn gang veerkrachtig, zijn bewegingen waren ongedwongen en harmonisch. Maar de tijd was voorbij, dat honger en dorst, brandende hitte en kille regen hem niet schenen te deren, dat de grootste inspanning geen sporen achterliet in zijn vleesch. De afschuwelijke ziekte die hem later zoo vreeselijk zou doen lijden, artritis deformans, was haar verraderlijk werk in zijn gewrichten begonnen: zijn rechterarm werd een weinig stijf. In zijn brieven aan de oude vrienden daarginds bekende hij hun somtijds, welk een martelende angst hem overviel bij de gedachte dat de groote volksbeweging waarop hij onwankelbaar vertrouwde, nog lang uitblijven zou, te lang voor hem om haar te kunnen dienen.
| |
| |
Als die angst over hem kwam, was het of zijn lichaam zich strekte in radelooze hunkering....
Hij maakte nog eenige groote reizen, de meeste op den Stillen Oceaan. Op eene daarvan, het was achter Kaap Hoorn, had hij op een nacht een droomgezicht dat hem tot zijn diepste hart ontroerde. Hij zag zijn geboortestad, niet gelijk hij die anders altijd placht te zien in zijn droom: stralend in het zonnige licht der kindsheid, maar overtogen van eene vreemde, beklemmende somberheid. Door de kronkelige straten zag hij zijn oude moeder grafwaarts gedragen worden; en vreemd: het waren vrouwen die haar droegen. Hij ontwaakte vol droevige zekerheid, zijn moeder verloren te hebben. Later bleek hem dat hij zich niet had vergist; in denzelfden nacht dat het droomgezicht hem verscheen was de oude vrouw gestorven.
Van deze reis te New-York teruggekeerd, vond hij daar eenige nieuw-aangekomen landgenooten; een daarvan bezorgde hem de betrekking van kapitein op een driemaster, die graan moest brengen naar Newcastle en daar een lading steenkolen innemen zou voor Genua. In Februari '54 was hij op weg naar Europa, gedreven door velerlei motieven, waaronder het àl sterker wordend verlangen zijn kinderen weer te zien. Toen de arbeiders van Newcastle hoorden, dat Garibaldi gezagvoerder was op een vrachtboot, zoo juist uit New-York aangekomen, maakten zij toebereidselen om hem in het openbaar hulde te brengen, maar ook ditmaal sloeg hij elk publiek eerbetoon af.
Alvorens naar Italië terug te keeren bracht Garibaldi een bezoek aan Manin, die te Parijs leefde. In vertrouwelijke gesprekken over den staat van zaken in hun vaderland en de kansen van een nieuwen opstand bleek den beiden mannen, dat hun opvattingen in vele opzichten overeenstemden. ‘Geef uw naam nooit aan eenige voorbarige onderneming: wacht af tot uit het volk zelf een groote vlam naar buiten slaat,’ luidden Manin's laatste woorden. Enkele jaren daarna, in '57, stierf hij; Garibaldi zag hem niet weer.
Te Nizza voelde hij onmiddellijk een anderen wind hem tegenwaaien dan vijf jaar geleden. Onder Cavour's ministerschap begonnen de wonden te heelen, die de oorlogen van '48 en '49 het land geslagen hadden. Maar zijn politiek was niet enkel gericht op innerlijke konsolidatie en bevor- | |
| |
dering der ekonomische ontwikkeling: met alle kracht streefde hij er naar, Piëmont tot het bekken te maken, waarin de verschillende nationale aspiraties samenvloeiden. In deze politiek paste een zoo onafhankelijk mogelijke houding tegenover Oostenrijk, vrij van de vroegere kruiperige onderdanigheid. Réfugié's uit alle streken van Italië waar de knellende greep der reaktie het volk de keel toesnoerde, waren in de laatste jaren naar Piëmont gekomen; uit Milaan en Modena, uit Parma en Florence, uit Rome, uit Napels en uit het zwaar gestrafte Sicilië kwamen zij, allen wetend daar een veilige toevlucht te vinden. Garibaldi kon zich rustig te Nizza vestigen: de regeering liet hem ongemoeid.
Voor hem lagen nu nog eenige jaren van vredigen arbeid, jaren van stillen groei naar de opperste inspanning der krachten die hem wachtte in het verschiet. Hij leefde bijna vergeten als kapitein van een kleine vrachtboot, de Salvatore, waarmee hij de kustvaart op Marseille en andere Middellandsche zeehavens uitoefende. Zijn oudste, Menotti, placht hem op die reizen te vergezellen, zooals hij zelf zijn vader had vergezeld. Ook toog hij vaak op jacht, weer dagen lang zwervend door de naburige bergen, gelijk hij als jongen had gedaan; die tochten door de steile, woeste Zee-Alpen beschouwde hij als een middel om zijn lichaam in training te houden voor de komende campagnes. Wanneer hij thuis was bemoeide hij zich veel met de opvoeding van zijn kinderen, waar zijn hart vol liefde aan hing. Zijn tweede zoontje, Ricciotti, gaf hij zelf les: met potlood trok hij de karakteristieke letterteekens - zijn handschrift was stout van vormen en toch zorgvuldig - die het kind met pen en inkt natrekken moest. Ricciotti had zijn vaders onstuimigheid geërfd, zooals Menotti zijn droomerige teerheid, maar van alle drie weerspiegelde Teresita het volkomenst zijn wezen, gelijk zij ook lichamelijk het meest zijn stempel droeg. In haar aard waren gevoeligheid en fierheid harmonisch vereenigd, haar optreden was aantrekkelijk door een mengeling van beminnelijke zachtmoedigheid en ingehouden kracht. Zij werd bij vrienden opgevoed, waar haar vader haar dagelijks bezocht.
Garibaldi's persoonlijk leven liep niet altijd langs geeffende banen in deze jaren: zijn hart, vol begeerte naar daden, was ook vol hunkering naar liefde en verdwaalde
| |
| |
somtijds op vreemde wegen. Gedurende zijn verblijf in Engeland had hij een vrouw ontmoet uit wereldsche kringen, een weduwe met reeds groote kinderen, die hem in hooge mate aantrok. De suggestie van zijn naam en de machtige bekoring van zijn persoonlijkheid misten hun werking niet op de Engelsche lady. Een korte poos leek het hem of hun genegenheid de diepe kloven kon overbruggen die in denkwijze, gewoonten en neigingen tusschen hen bestonden. Maar toen zij hem te Nizza bezocht als zijn verloofde, kwam hem weldra pijnlijk tot bewustzijn hoe zij hem wilde meesleepen in een levenswijze, indruischend tegen zijn beginselen en zijn smaak. De reeds volwassen zoon der weduwe volgde zijn moeder niet na in liefde en vereering voor den grooten strijder; de onbeschaamdheid van den jongen man tegen hem gaf den doorslag: Garibaldi brak de verloving af.
De wereldsche weduwe was op haar reis naar de Riviera vergezeld geworden door een Engelsch meisje, Jessie White met name. Zij kwam uit kringen waar men zich sterk voor de Italiaansche vrijheidsbeweging interesseerde en het lag in haar aard om, wanneer een zaak haar ter harte ging, die door persoonlijke aktiviteit te willen steunen. Jessie had een dwepende bewondering voor Mazzini en Garibaldi's scherpe kritiek op de gedragingen van den man, dien zij als een heilige vereerde, moest haar aanvankelijk bevreemden en ergeren. Hij van zijn kant voelde zich vaak ontstemd door de vrijmoedigheid van haar tegenspraak en de spottende wijze waarop zij zijn eigenaardigheden hekelde. Maar na iederen twist scheen het, als was hun vriendschapsbond hechter geworden en in dien eersten tijd van vertrouwelijk samenzijn groeide tusschen hen de vaste afspraak dat Jessie, zoodra hij haar noodig had, zou overkomen om zijn gewonden te verplegen. De indruk dien zij van hem kreeg, was die van een eenvoudig en bescheiden mensch, gesloten van wezen; een man van weinig woorden, die zich in gezelschap van vreemden hulde in hoffelijke zwijgzaamheid. Wanneer zij samen alleen waren liet hij zich vrijer gaan; dan vertelde hij veel over zijn vroeger leven, over het beleg van Rome vooral; met de punt van zijn stok teekende hij haar den plattegrond van de stad en de wallen zoo aanschouwelijk voor, dat zij alle bijzonderheden kon volgen. Een enkel maal sprak hij haar ook
| |
| |
over zijn plannen, wanneer het hart des volks ontwaakt zou zijn; het was dan of de nevel die hem omsluierde optrok; de gloed eener groote overtuiging sloeg tot haar uit.
Garibaldi volgde in die dagen met hartstochtelijke belangstelling de krijgsverrichtingen der Piëmonteesche legermacht, op aandringen van Cavour naar de Krim uitgezonden om in bondgenootschap met Engeland en Frankrijk deel te nemen aan den oorlog tegen Rusland. Hij geloofde dat de militaire organisatie van Piëmont eenmaal de kern zou vormen van het groote volksleger, dat in de komende revolutionaire worsteling tegen de reaktie optrekken zou. Maar hij nam geen deel aan het uitbundig huldebetoon, der terugkeerende expeditie door de patriottische kringen gebracht. Hem mishaagde de opgeblazen nationale ijdelheid die hierbij aan den dag kwam; de kollektieve zelfbedwelming, zich uitend in hol geschetter. Nog meer dan voorheen haatte hij alle grootspraak, leege woorden door geen daden gevolgd. Evenzeer als hij de voorbarigheid van Mazzini afkeurde, die zijn vruchtelooze pogingen om kunstmatig een beweging in het leven te roepen voortzette, evenzeer misprees hij het goedkoope gezwets der ‘handelaars in woorden,’ die het volk leerden genoegen te nemen met ijdele snoeverij. Ondanks de pressie, onophoudelijk door zijn politieke vrienden op hem uitgeoefend, bleef hij standvastig weigeren zijn naam te verbinden aan plannen, die de kiem van mislukking in zich droegen. Hij wilde zich niet laten verleiden mee te werken aan een of ander roekeloos avontuur; hij moest zekerheid hebben dat zoo hij riep tot den aanval, een strijdbare voorhoede hem ook volgen zou. Aan Jessie White, die hem van uit Engeland telkens lastig viel met aansporingen en maningen, - natuurlijk door Mazzini geïnspireerd - antwoordde hij er hartelijk voor te danken een opstand te proklameeren met geen andere uitwerking dan het kanaille te laten lachen, een strijdparool uit te geven dat door niemand zou worden opgevolgd.
Hij zag nergens iets, wat wees op een begin van beweging, zag enkel pralende grootspraak en onvruchtbare krachtverspilling. En omdat hij wel moest gelooven dat de groote strijd nog ver was, rijpte in hem het besluit zijn uiterlijk leven meer in overeenstemming te brengen met zijn verlangens en zijn aard. In het najaar van 1855 stierf zijn
| |
| |
oudste broeder, hem een bescheiden erfdeel nalatend; zelf had hij iets overgespaard van zijn verdiensten op zee; het een bij het ander maakte het hem mogelijk om het noordelijk gedeelte van het eiland Caprera te koopen, dat het eigendom was van den staat. Het lag niet zoo eenzaam of hij kon er geregeld in verbinding blijven met zijn vrienden op den vasten wal, en zoo zijn tegenwoordigheid in Italië vereischt werd, in een of twee dagen te Genua zijn. Maar het lag toch eenzaam genoeg om hem te veroorloven zich vrij te maken van de konventioneele banden, de wereldsche verplichtingen en beslommeringen, die hem al erger verdroten, zoo ouder hij werd.
Caprera was niet geheel onbewoond; ook deed het in geen enkel opzicht denken aan het aardsche paradijs in de Stille Zuidzee, dat in Garibaldi's herinnering als een heerlijke droom onverflauwd voortleefde. De woeste, rauwe natuur van Caprera zweemde meer naar de Schotsche Hooglanden dan naar de liefelijkheid van het Italiaansche landschap. Loodrecht rees aan den oostkant zijn granieten rotswand uit de golven omhoog; daarboven strekte zich een grazige hoogvlakte uit tot waar de grond naar het westen daalde. Het grootste deel van het eiland bestond uit barre rots, tusschen wier grillige formaties, overal waar ook maar een dun laagje kruimelige aarde het harde graniet bedekte, struiken en planten groeiden in ondoordringbare wildernis. Myrthen, rozemarijn, maagdepalm en lavendel stroomden hun zuivere, aromatische geuren uit; witte rotsrozen en orchideeën bloeiden tusschen de rotsblokken in rijken overvloed. Alle planten zochten zooveel mogelijk achter hellingen, in ravijnen en tusschen rotsspleten bescherming voor den wind. De wind was de koning van het eiland. Wanneer hij zich verhief in zijn kracht, huilend en gierend door den baaierd der rotsen, de takken striemend van de misvormde boomen, die zijn ruwe hand onverbiddelijk naar één zijde gewrongen had, dan was het den mensch niet geraden zich te begeven buiten de bedekking van zijn woning of van een beschuttend rotsblok. Wee den overmoedige, die het gewaagd zou hebben! De wind had hem opgenomen en als een speelgoed tegen den grond gesmakt.
Het noordelijk deel van het eiland was onbewoond; op het zuidelijke leefde een klein aantal herders en smokke- | |
| |
laars, afstammelingen van een gevaarlijken roover, die daar in lang vervlogen tijden een toevlucht gevonden had. Een klein stuk ervan behoorde aan een Engelschen misanthroop, wiens aanwezigheid op het eiland voor de nieuwe kolonisten wel eens bezwarend zou blijken.
Op Caprera vond Garibaldi de vrijheid en eenzaamheid die hij liefhad en in de komende jaren behoefde om zijn geestelijk evenwicht te behouden. Het beste in hemzelf voelde hij verwant aan die grootsche, eenvoudige natuur, wier ruige woestheid voor zijn ziel een voortdurend bad was van sterkte, wier verheven melancholie hem telkens tot zijn diepste ik terugvoerde, wanneer hij daarvan dreigde weg te dwalen door de slingeringen van het lot, de vleierij der bewonderaars en de krenkingen der verguizers. Twee groote natuurstemmen: de stem van de zee en die der golven, verzwolgen er met hun machtig geluid de geruchten der menschenwereld en stemden zijn gemoed op den toon van het eeuwige. De ongebroken lijn van lucht en water waartoe hij uitzag als hij, langs het pad door de rotsen stijgend, den spitsen kam bereikte die dwars over het eiland liep, wekte in zijn hart het besef der oneindigheid. Gedragen door de extatische vervoeringen die de majesteit der natuur van jongs af bij hem had opgewekt, voelend te midden van haar die geheimzinnig-heerlijke verwantschap van alle leven, waarop hij zijn mystisch pantheïsme grondvestte, kon hij telkens opnieuw van Caprera uitgaan tot den strijd waartoe hij geroepen was, dien beseffend een onderdeel van het kosmisch gebeuren, een schakel in den keten van het eeuwige worden te zijn. En zeker lag in dit besef waarmee zijn wezen gedrenkt was, het geheim van de kracht die hem door alle wisselvalligheden des levens droeg.
Maar zoo de natuur voor Garibaldi het oneindige veld was waar hij zijn religieuze aandacht te weiden voerde, zij was voor hem ook het voorwerp, waarop hij zijn onverdroten krachtsinspanning richtte. Hij wist dat zoo de kontemplatie een bron is van zedelijke kracht en verheffing, de arbeid een natuurwet is, onontbeerlijk tot het verwerven en behouden van lichamelijk-zedelijke gezondheid. In de harmonieuze verbinding der beide polen van zijn wezen, die van den schouwenden mysticus en die van den man van de daad, lag de sleutel van zijn wonderbaarlijk
| |
| |
vermogen over menschen en omstandigheden, en zijn intuïtie zeide hem op Caprera deze beide polen oneindig harmonischer te kunnen verbinden, dan in de woelige steden met hun verstrooiende invloeden, hun veelstemmig gerucht van tegen elkaar indruischende belangen en meeningen. Hij schiep te Caprera zijn eigen milieu, zooals hij er zijn eigen huis bouwde: een wit geschilderd houten gebouw van één verdieping, ingericht met haast boerschen eenvoud. Daar trok hij in met zijn kinderen, Teresita's pleegmoeder, zijn sekretaris Bassi, een vroegeren matroos, zijn ouden vriend Carpaneti en nog een paar vertrouwden. Vaak kreeg hij er bezoek van kameraden en strijdmakkers; allen gevoelden het als een bad van kracht en vreugde, zich een poos lang te voegen naar het rythme van het sobere, arbeidzame bestaan dat hij aangaf, maar de meesten waren te zeer vervuld van wereldsche zorgen en te verslaafd aan wereldsche verstrooiingen om het op den duur te Caprera te kunnen uithouden.
In de kleine kolonie wier middelpunt Garibaldi was, had de arbeid niets van het dilettantisch karakter dat hij in dergelijke nederzettingen vaak draagt. De leider van deze kolonie vatte zijn nieuwe beroep van landbouwer, - het derde van de groote primaire beroepen der menschheid dat hij ter hand nam - even nauwgezet op als hij dat van zeeman en dat van krijgsman had gedaan en toonde daarin dezelfde eigenschappen van vlijt, volharding, geduld en liefdevolle zorgvuldigheid. Het ontginningswerk was hard en ondankbaar op Caprera; reeds het zuiveren van den bodem van de tallooze steenen was een zware arbeid en de strijd tegen den eeuwigen vijand, den wind, moest elken dag opnieuw weer gestreden worden. Die vijand beschadigde de gewassen en vernielde de jonge aanplantingen overal, waar ze niet door stevige muren beschermd werden. Het onkruid, dat eeuwenlang alleenheerscher was geweest in de luwe pannen en op de zonnige glooiingen, vocht taai tegen de door den mensch ingevoerde gewassen. Eigenlijk was Caprera ongeschikt voor den landbouw en het vereischte al de doorzetting van den krachtigen pionier, die op zijn steenigen bodem beurtelings de bijl, de spade en de hak hanteerde, om dien bodem te dwingen veldvruchten en graan, druiven en olijven voort te brengen. Veel beter was het eiland geschikt voor veeteelt,
| |
| |
vooral geiten tierden goed op de grazige hoogvlakte en het fokken van deze dieren slaagde boven verwachting.
Voor Garibaldi was de arbeid op veld en akker tusschen de jonge wijnstokken en olijvenboschjes als een heilzaam kruid, dienstig tot behoud van lichamelijke gezondheid en moreelen vrede. Door zijn dagelijksch ‘spadebad’, gelijk hij het schertsend noemde, bestreed hij de vorderingen van den onzichtbaren vijand in zijn lichaam, tegen wien hij voelde zich met alle kracht te moeten verweren, wilde hij geschikt blijven voor zijn taak. En door zijn spadebad bestreed hij even goed als door zijn meditaties op een eenzame klip aan het strand, het verdriet en de verontwaardiging, de bitterheid en den toorn, die vaak dreigden hem te overweldigen in de jaren dat zijn leven met ontzaggelijke schokken omhoog en omlaag ging. Lang voor de moderne psychiaters had hij de heilzame werking van geregelden handenarbeid op een verontrust gemoed erkend en die werking beproefd op zichzelven.
Maar het kweeken van planten, het fokken en verzorgen van huisdieren, was méér voor Garibaldi dan enkel lichamelijke oefening en geestelijke kalmatie: het was ook een aktieve uiting der oneindige liefde, waarmee zijn hart alle leven omvatte. En daarom was dit werk, in schijn hard en ondankbaar, voor hem een altijd-wellende bron van vreugde en stil geluk. In zijn zorg voor zijn planten en zijn vee was een element van bijna religieuze innigheid. Overtuigd als hij was dat de alziel zich manifesteert in al het bestaande, uitte zijn teerheid, zijn grenzenloos medegevoel voor wat zwak en hulpeloos is, zijn oneindig-sterke drang alle levende wezens goed te doen, zich tegenover planten en dieren vaak op een wijze, die zijn meest vertrouwden vrienden raadselachtig toescheen. Het was dat gevoel, dat hem in drift deed opstuiven, wanneer een zijner gasten, aan het werk gezet in den moestuin of op den akker, bij ongeluk een plantje uitrukte, een scheut vertrapte. Het was dat gevoel, dat hem eens na een vermoeiende dagtaak tegen den schemer het huis uitdreef om tusschen de rotsen en kloven te zoeken naar een verdwaald lam en toen het diertje vóór den nacht niet werd gevonden, hem in de duisternis opnieuw geheel alleen deed uittrekken, een lantaarn in de hand, en zóólang zoeken in nacht en regen tot hij den kleinen zwerver vond, hem in zijn armen naar huis
| |
| |
droeg, in zijn bed koesterde en laafde met behulp van een sponsje in melk gedrenkt.
Wanneer Garibaldi niet op den akker werkte, hield hij er van te zwerven over het eiland, de grotten onderzoekend door de golven in de rotswanden uitgeboord, of de rug beklimmend, van wiens hoogste punten de horizon naar alle kanten open lag. Vandaar zag hij in het noorden de steile vormen der Corsicaansche bergen oprijzen, terwijl in het zuiden, dichterbij, de heuvels van Sardinië blauwden. Naar het westen toe daalde de grond omlaag, een wirwar van struweel en rotsen, tot aan de plek waar zijn huis stond, dat met de muren en akkers en jonge boomgaarden er om heen, een zachte noot van menschelijke beschaving mengde in de grootsche en woeste natuursymfonie. In het oosten viel de rotswand, hier en daar overdekt door een dichte vegetatie, recht en steil af naar de kust. Daar cirkelden de arenden, daar zong tusschen de klippen de branding haar altijddurende klacht, eentonig en somber. Achter de branding lag de wijde, glanzende zee en achter die zee lag Italië. Wanneer Garibaldi zich zette op den kantigen kam en den blik uitzond over de oneindige verlatenheid van rotsen en golven, dan eindigden zijn gedachten altijd, hoe ver zij ook gezworven hadden, met weer neer te strijken op dat ééne zelfde punt, als vogels terugvliegen naar hun nest. Hij dacht aan Italië: het gevoel van den smaad, zijn land aangedaan, van de verdrukking waarin zijn volk geketend lag, brandde door zijn hart als toen hij jong was, en de wil te strijden om het volk vrij en het land één te maken stond op door zijn polsen, onverzettelijk sterk als weleer.
En nu ten leste rijpten de omstandigheden dien wil tegemoet.
Sedert de overwinning der kontrarevolutie in '49 waren verdrukking en willekeur door heel Italië nog erger geworden; het land was een kerker, het volk lag in boeien geklonken, de gedachte werd genepen en verstikt.
Ferdinand van Bourbon ging alle andere heerschers voor in trouweloosheid en onmenschelijke wreedheid. Hij had zijn gezag over Sicilië hersteld met middelen, die hem bij zijn onderdanen den schandnaam bezorgden van koning
| |
| |
Bomba - den naam, waaronder ook de geschiedenis hem kent.
Ook in het koninkrijk Napels zelf begon na den val van Rome een tijdperk van toomelooze reaktie. Weldra zaten de gevangenissen opgepropt met slachtoffers van koninklijke willekeur en meineedigheid. Velen onder de 20.000 politieke gevangenen kon niets anders ten laste worden gelegd, dan dat zij de grondwet, door Ferdinand afgevaardigd, in toepassing hadden willen brengen. Dit was het geval zoowel met Carlo Poerio, een edelman van konservatieve beginselen, die gedurende het korte grondwettelijke tijdvak minister was geweest, als met Settenbrini, een bekend geleerde. Lange maanden smachtten zij in den kerker, eer hun zaak behandeld werd; met behulp van valsche getuigenissen werden zij tot de galeien veroordeeld.
Het proces, Poerio, Settembrini en hun veertig medebeschuldigden aangedaan, was het eerste symptoom van het bederf en de barbaarschheid der Napelsche monarchie, dat doordrong tot het geweten der West-Europeesche volken. Vooral in Engeland wekte het in liberale kringen groote beroering. Deze nam nog toe toen Gladstone, die toevallig in dienzelfden tijd Napels bezocht en het proces bijwoonde, na zijn terugkeer in Engeland in een boekje, getiteld ‘Brievene aan Lord Aberdeen’, de mensch-onteerende afschuwelijkheden van het Napolitaansche strafstelsel in het licht stelde. De Italiaansche vrijheidsbeweging werd plotseling populair in Engeland. Honderden mannen en vrouwen uit de aristokratische en burgerlijk-intellektueele kringen juichten Gladstone toe, toen hij verklaarde zijn kracht en invloed voortaan in dienst dier beweging te zullen stellen.
Een samenloop van omstandigheden maakte dat de Engelsche bourgeoisie, de grootste onderdrukkende macht die de moderne wereld gekend heeft, toch in volle oprechtheid met de Italiaansche vrijheidsbeweging sympathiseeren kon. Juist doordat haar heerschappij volledig en onbetwist was, konden de strijdvaardige idealisten in haar rijen den revolutionairen strijd, in andere landen tegen feodaal-absolutistische machtshebbers gevoerd, niet enkel geestdriftig toejuichen maar dien strijd ook steunen, zonder door een geheimen angst voor de gevolgen hunner daden in hun eigen land teruggehouden te worden.
| |
| |
In den loop der jaren '50 openbaarde de toenemende sympathie die de Italiaansche beweging in Engeland wekte zich op velerlei wijze. Zij openbaarde zich zoowel in het feit dat de strijd voor de vrijheid en eenheid, die ginds werd gevoerd, eenige der beste schrijvers en dichters tot schoone werken inspireerde, als in den veranderden toon van invloedrijke dagbladen en in de aanzienlijke geldsommen, herhaaldelijk ten bate der slachtoffers van de reaktie bijeengebracht. Behalve deze menigvuldige aktiviteit in het openbaar was er nog de geheime aktie: het steunen der konspiratieve ondernemingen, tegen de machthebbers gericht. Mannen van invloed, leden van den hoogsten Engelschen adel zelfs, waren betrokken bij het komplot, dat ten doel had Settembrini en een twintigtal van zijn medeveroordeelden uit de vesting San Stefano te verlossen. De uitvoering lag in handen van een groep patriotten te Genua, voor het grootste deel bannelingen, die zich door groote stoutmoedigheid en energie onderscheidden. Onder hen waren o.a. Medici, de heldhaftige verdediger van het Vascello, en de arts Bertani, een der vurigste en offervaardigste leden der republikeinsche partij. Het plan der samenzweerders was de vesting van de zeezijde te naderen en de gevangenen op een schip te ontvoeren. Het bevel over de expeditie zou toevertrouwd worden aan Garibaldi: zijn ervaring als zeeman, zijn voorzichtig beleid en zijn vermetelheid werden tot het welslagen onmisbaar geacht. Langer dan een jaar duurden de toebereidselen; eindelijk was alles gereed; de gevangenen zelven waren vol hoop, hun vrienden overtuigd dat het plan zou slagen, toen het schip, dat in Engeland gekocht was, op weg naar een der Piëmonteesche havens schipbreuk leed en verloren ging.
Ondanks alle pogingen der Napelsche autoriteiten om hun slachtoffers volkomen van de buitenwereld te isoleeren, lukte het Poerio en Settembrini toch hun geestverwanten nu en dan eenig levensteeken te geven. Het martelaarsschap van deze mannen gaf aan de enkele woorden, die zij bij groote tusschenpoozen den leiders der patriottische beweging te Napels konden doen toekomen, een beteekenis en een gezag, die hun uitingen in gewone omstandigheden nooit zouden hebben gekregen. Zoowel tegen de taktiek van Mazzini kantten zij zich als tegen de Murattische propaganda, door de agenten van Napoleon III achter de schermen
| |
| |
ijverig bedrëven. ‘Laat enkel Piëmont onze leid-ster zijn,’ luidden de woorden, door Poerio op een verfrommeld stukje papier geschreven en van de vesting Montefusco uit zijn politieken vrienden in handen gespeeld. En inderdaad: Piëmont werd in deze jaren meer en meer de ster der hoop voor duizenden, niet enkel te Napels, maar door het geheele land.
Dat het dit werd, was voornamelijk te danken aan de geniale eigenschappen van Cavour, misschien den grootsten staatsman der Europeesche bourgeoisie in de tweede helft der 19de eeuw. De macchiavellistische wijze waarop hij er in slaagde van alle omstandigheden, alle wisselende konstellaties in de internationale politiek partij te trekken en tegelijkertijd de revolutionaire volkskracht voor zijn doeleinden te gebruiken, getuigden van een scherpzinnigheid, een vindingrijkheid, een geslepenheid en tevens van een weergalooze stoutmoedigheid, wier toepassing men politiek en moreel kan veroordeelen, maar die zuiver als geestelijke verschijnselen beschouwd, even bewonderingswaardig zijn als zeldzaam.
Graaf Benso de Cavour was uit een aanzienlijk Piëmonteesch geslacht geboren. Als jong officier der genie werd hij tot straf voor het uitspreken van liberale denkbeelden naar een eenzaam fort in de bergen verbannen; kort daarna nam hij ontslag en verliet Piëmont om een studiereis te maken door West-Europa. Gedurende eenigen tijd vertoefde hij in Engeland, dat hem bijzonder aantrok en welks geschiedenis en politieke instellingen hij nauwkeurig bestudeerde. Ook de ekonomische toestanden onderzocht hij; de machinale industrie, die in zijn eigen land nog geheel ontbrak, wekte in hooge mate zijn bewondering. Door karakter en opvoeding wars van alles wat zweemde naar konspiratieve aktie en gewelddadige omwenteling, sceptisch van aard, een geboren empiricus en vijand van alle dogmatiek, moest hij zich wel sterk aangetrokken voelen tot een natie, wier beste staatslieden sedert eeuwen trachtten te regeeren door schikking en verdrag en die juist weer een zware politieke ekonomische en sociale krisis langs den weg der evolutie te boven was gekomen. Zoo ging de toekomstige leider der Italiaansch-nationale beweging ter schole niet bij het Fransche liberalisme met zijn revolutionaire tradities, zijn overheerschend-politiek en
| |
| |
oratorisch karakter, maar bij het Engelsche, dat minder algemeene beginselen dan wel konkrete verhoudingen tot uitgangspunt voor zijn daden nam en placht voort te schrijden van geval tot geval. Ondanks zijn bewondering voor de burgerlijke instellingen was en bleef Cavour een aristokraat, die zich in den dienst had gesteld van de bourgeoisie en haar idealen. Volbloed liberaal, zag hij in kommunisme en socialisme noodlottige dwalingen en verfoeide hij iedere zelfstandige volksbeweging, iedere vrije ontwikkeling van onderen op. Maar hij had genoeg vertrouwen in zijn eigen denkbeelden om hun overwinning te verwachten van overreding en voorbeeld. Voor het geweld als regeermethode koesterde hij diepe verachting: van hem is het bekende gezegde afkomstig, dat met den staat van beleg iedere ezel regeeren kan; zijn eerzucht was de oppositie in en buiten het parlement krachteloos te maken door de welvaart van het volk te verhoogen; ook het kommunisme, meende hij, moest niet terneer geslagen worden door brute kracht, maar door verspreiding van de begrippen der liberale staathuishoudkunde en verbetering van het lot der arme klassen bestreden. Zoo de revolutionaire tradities der Fransche demokraten hem een gruwel waren, de botte onderdrukkingsmethoden van een Thiers waren hem dat evenzeer.
Na de militaire katastrofe van Navarra nam Cavour in het parlement plaats in de rijen van het linkercentrum: in den reaktionairen storm, die alle konstitutioneele instellingen door heel Italië wegvaagde, moesten, naar zijn overtuiging, alle liberale elementen hun politieke aktiviteit richten op het behoud van de grondwet. De konservatieven beschouwden hem als een afvallige, sedert hij er in '48 toe had meegewerkt aan de geestelijkheid haar juridische voorrechten te ontnemen. De liberalen wantrouwden hem omdat hij sceptisch stond tegenover hun verheerlijking der abstrakte vrijheidsbegrippen. Hij echter liet zich door de eenen zoomin als door de anderen beïnvloeden en ging zijn eigen wegen. Zijn ongelooflijke werkkracht, zijn zeldzame luciditeit en omvattende kennis op bijna elk gebied, maakten hem meer en meer tot den onbetwisten leider der binnenlandsche en buitenlandsche politiek van het koninkrijk; van 1851 af tot aan zijn dood toe, die tien jaar later volgde, was hij met een enkele korte onderbreking de ziel der regeering.
| |
| |
Onveranderlijk hield Cavour den blik gevestigd op zijn doel: het tot stand brengen van de eenheid van Italië onder hegemonie van Piëmont. Piëmontees en monarchist in iedere vezel van zijn hart gelijk hij was, beschouwde hij die hegemonie als van zelf sprekend. In tegenstelling tot vele zijner aristokratische landgenooten betreurde hij de zware offers niet, die Piëmont in de campagnes van '48 en '49 gebracht had. ‘Deze offers’, zei hij eens tot een vriend, ‘hebben ons het recht gegeven in plaats van den ouden standaard van Savoye de Italiaansche driekleur te hijschen: voor dat recht zijn zij niet te duur betaald.’ Als politikus dacht Cavour ruim en breed genoeg, om bereid te zijn zich te verbinden met alle elementen die hem konden helpen zijn doel te bereiken. Was het daarvoor noodig de krachten der demokratie te gebruiken, dan nam hij dit als een onvermijdelijk kwaad mee in den koop. Door deze opvatting bewees de Italiaansche aristokraat als realistisch politikus een veel wijder blik te bezitten dan zijn klassegenoot, de Pruisische landjonker Bismarck, die de eenheid van het Duitsche rijk enkel en alleen door middel van de revolutie-van-boven, dat is van den dynastieken oorlog, tot stand wilde brengen.
Van het begin zijner regeering af was al de staatsmanskunst van Cavour er op gericht geweest aan de isolatie van Piëmont een einde te maken en dit land bondgenooten tot den strijd tegen Oostenrijk te verschaffen. Met dit doel voor oogen zette hij, ondanks alle tegenkanting zoowel van konservatieve als van liberale zijde, de deelneming van Savoye aan den Krimoorlog door. De gebeurtenissen bewezen dat hij gelijk had gehad. Niet alleen dat het succes der Sardinische troepen in den slag van Tschernaja het nationale zelfbewustzijn, dat de vernedering van Navarra nooit geheel te boven gekomen was, enorm versterkte, ook het feit dat Sardinië tengevolge van zijn deelneming aan den oorlog op het vredeskongres te Parijs vertegenwoordigd was, opende een nieuw tijdperk in de Italiaansche vrijheidsbeweging. Voor de eerste maal kreeg een Italiaansch staatsman gelegenheid om, met de vertegenwoordigers der groote mogendheden als gelijke aanzittend aan de groene tafel, te protesteeren tegen de onderdrukking van millioenen zijner landgenooten. Voor de eerste maal werden in een kring van Europeesche diplomaten de barbaarsche regeermidde- | |
| |
len, te Napels en te Rome in zwang, openlijk aan de kaak gesteld, de onophoudelijke pogingen van Oostenrijk om een souvereinen staat door intimidatie tot knechten-diensten te pressen in scherpe woorden gebrandmerkt.
Het openlijke uitspreken van dit alles was een nieuwe zet in het meesterlijke diplomatieke spel van Cavour, dat in '58 bekroond werd door de totstandkoming van het geheime verdrag van Plombières. Geholpen door de omstandigheid, dat de gemeene avonturier die door geweld en bedrog den troon van Frankrijk beklommen had, begreep zijn wankele macht enkel te kunnen handhaven door de roemzucht van het Fransche volk te vleien en de militaire hulpmiddelen van het keizerrijk kwansuis in dienst te stellen van demokratisch-nationale idealen, slaagde Cavour er in om, nog geen tien jaar na den val der Romeinsche republiek, Napoleon III tot zijn bondgenoot te maken. En pas dit bondgenootschap maakte den strijd voor de bevrijding van Noord-Italië van een romantisch ideaal tot een politieke mogelijkheid.
In denzelfden tijd dat Cavour het verbond met Napoleon voorbereidde, namen zijn betrekkingen tot de leiders der Italiaansche demokratie vaster vormen aan. In Augustus '56 had hij een eerste samenkomst met Garibaldi; kort daarna verbrak deze zijn stilzwijgen en verklaarde Viktor Emanuel te beschouwen als toekomstig koning van Italië. Na lang aarzelen was hij tot de overtuiging gekomen dat de leuze ‘Italië en Viktor Emanuel’ de eenige was, waardoor de oude scheuringen overbrugd konden worden en alle krachten en hulpbronnen gericht op één doel. Toen deze overtuiging eenmaal voor Garibaldi vaststond, achtte hij het zijn plicht daarnaar te handelen, hoe zwaar hem dit ook viel. Feller dan wie ook haatte hij den geest der ‘gematigden’, wier sterkste bolwerk Piëmont was, hun minachting voor het volk, hun politiek van vergelijk en verdrag met den vijand, maar hij begreep dat er geen keus was, wilde de radikale vleugel niet geïsoleerd worden in onvruchtbaar impossibilisme.
Spoedig nadat Garibaldi gesproken had, legde Manin een gelijkluidende verklaring af. Het voorbeeld der beide helden van de republikeinsch-patriottische verdediging in '49, wekte tot navolging in het geheele land; enkel Mazzini en zijn aanhangers weigerden mee te gaan met de nieuwe
| |
| |
leuze. Maar hun voorstel, de beweging te beginnen onder een ‘neutrale vaan’, dat wil zeggen de vraag: koninkrijk of republiek, pas uit te maken als de bevrijding een voldongen feit zou zijn, - dit voorstel bewees voldoende hoe zwak zij zich voelden.
Van 1856 af werden de teekenen van nationale opleving door het geheele schiereiland veelvuldiger. Het optreden van Cavour op het Parijsche vredeskongres wekte geestdriftigen weerklank: van alle kanten stroomden hem dankbetuigingen en adressen van instemming toe; tal van plaatsen deden medailles slaan, den grooten staatsman ter eere. In Lombardije gistte het; een bezoek van den keizer gaf den inwoners van Milaan gelegenheid op bijna tartende wijze hun gezindheid te doen blijken.
Terwijl de legale agitatie meer en meer opkwam, rustte ook de konspiratieve werkzaamheid niet. Mazzini had zijn voornemen tot het verwekken van een opstand in het koninkrijk Napels nooit uit het gezicht verloren; bevreesd voor de uitwerking der Muratische propaganda, besloot hij thans niet langer te wachten en kwam zelf in het geheim naar Genua om de uitvoering van het plan te leiden. De opzet der onderneming week niet veel af van vroegere pogingen: een klein aantal dappere mannen zouden, de wapens in de hand, op de kust van Calabrië landen en beproeven de bevolking in beweging te brengen.
Onder de emigratie waren altijd mannen te vinden, die uit haat tegen het afschuwelijke regiem dat henzelf en velen hunner vrienden te gronde had gericht voor niets terugschrokken. Zulke mannen vond Mazzini in den Napolitaan Carlo Pisacane, den Calabrees Nicotera en den Siciliaan Rosolino Pilo. In Juni '57 togen de twee eersten met een paar dozijn jonge lieden in een klein stoomschip op weg. Een tweede vaartuig, waarop Pilo zich met een ander groepje bevond, bereikte zijn bestemming niet. Pisacane en Nicotera begonnen met op het eiland Ponza dicht bij de vesting San Stefano aan land te gaan ten einde de politieke gevangenen die daar vertoefden te verlossen. Het bleken er maar weinigen; met hen te zamen werden echter, hetzij al dan niet opzettelijk, ook eenige honderden gewone misdadigers bevrijd; een onvoorzichtige daad die den leiders der expeditie duur te staan kwam. Het gelukte op de Napolitaansche kust in de buurt van Sapri te landen; vandaar uit
| |
| |
trok de schare, waarbij een zeker aantal van de bevrijde gevangenen zich aangesloten had, onder de kreten ‘Leve Italië, leve de republiek’ het land in en poogde de boeren van de streek in opstand te brengen. Maar dit pogen bleek ijdel: een deel van het volk bleef passief, een ander liep te hoop tegen de revolutionairen. Aan de autoriteiten maakte de omstandigheid, dat de expeditie de bevrijde misdadigers in haar rijen had opgenomen, het gemakkelijk de bevolking tegen haar op te hitsen. Weldra rukten ook geregelde troepen van alle kanten aan: Pisacane en zijn makkers werden omsingeld en na dapperen strijd overweldigd. De meesten der deelnemers aan de wanhopige onderneming kwamen om; Pisacane zelf viel, het wapen in de vuist; Nicotera werd zwaar gewond gevangen genomen.
Een aanslag op het tuighuis te Genua, waardoor Mazzini gehoopt had den opstand ammunitie en wapens te verschaffen, mislukte insgelijks. Bij de ongeregeldheden die zijn aanhangers verwekten - hijzelf had het plan opgegeven toen hij bemerkte, dat de regeering op de hoogte was gebracht - werd een sergeant van het Piëmonteesche leger gedood. Dit ongelukkig voorval, waaraan Mazzini natuurlijk volkomen onschuldig was, verwekte hevige verontwaardiging tegen hem en zijn partij door geheel Italië. Juist nu, nu een algemeen verlangen de oude twisten te begraven opkwam, voelde de publieke opinie het als een uittarting, dat een klein troepje extremisten op zoo roekelooze wijze een wig tusschen de patriotten dreef. Mazzini werd ter dood veroordeeld, maar slaagde er in te vluchten; een aantal zijner aanhangers kwam in de gevangenis, het aanzien der partij kreeg een zwaren knauw. In de jaren van reaktie die op de revolutie van '48-'49 volgden, was Mazzini's onverzettelijke volharding een voorbeeld geweest voor het opgroeiende geslacht. Ook de mislukte ondernemingen, die van hem en zijn geestverwanten uitgingen, hielden den geest van verzet levend en wekten telkens weer het besef, dat een goed patriot vrijheid en leven veil moest hebben voor zijn idealen. Maar nu was de kentering der tijden gekomen, de tijd voor aktie van kleine groepjes samenzweerders was voorbij, die voor openlijke, massaal-revolutionaire aktiviteit werd geboren.
Op den 1sten Januari '59 sprak Napoleon op de receptie, dien dag volgens gewoonte ten hove gehouden, tot den Oos- | |
| |
tenrijkschen gezant het vermaard geworden woord, dat Europa deed opschrikken als het eerste gerommel van naderend onweer: ‘Het doet mij leed, dat mijne betrekkingen met uwen keizerlijken meester niet meer zoo goed zijn als voorheen.’ Enkele dagen later gewaagde Viktor Emanuel in het parlement van Sardinië van ‘den kreet van smart, uit tallooze plaatsen van Italië tot mijn ooren opstijgend.’ Deze twee uitlatingen, wier verband onmiddellijk werd doorzien, wekten groote beroering bij de konservatieve partijen van alle landen. Het duurde niet lang of Sardinië en Frankrijk mobiliseerden; Oostenrijk volgde weldra hun voorbeeld; de spanning nam van dag tot dag toe. Achter de schermen kwam de diplomatie in aktie om te pogen de gevreesde uitbarsting te voorkomen. De Fransche klerikalen traden zoo dreigend op, dat Napoleon, bevreesd hun steun in binnenlandsche aangelegenheden te verliezen, terugkrabbelde en zich bereid verklaarde tot een kompromis. Half April verscheen een gemeenschappelijke nota van Frankrijk en Engeland, waarin aan Sardinië de eisch werd gesteld, zijn leger onmiddellijk tot op vredessterkte te verminderen. Werd aan dien eisch voldaan, dan zouden Frankrijk en Oostenrijk insgelijk demobiliseeren.
Maar het lag niet langer in de macht van Cavour en Viktor Emanuel aan den eisch der diplomatie te voldoen. De krachten die zij opgeroepen hadden waren hun over het hoofd gegroeid; het land ziedde van patriottische geestdrift. Zoo zij deden wat Frankrijk en Engeland verlangden, dan zou de volksbeweging zich keeren niet enkel tegen Oostenrijk, maar ook tegen henzelf. Wellicht zou de dynastie weggevaagd worden; in allen gevalle verloor Piëmont de leiding; deze zou aan de demokraten overgaan. Een oogenblik meende Cavour zijn levenswerk te zien verzinken, verzinken reeds in het gezicht van de kust; hij vond geen uitweg, de gedachte aan zelfmoord rees bij hem op. Maar de hoovaardij en machtswaan van Habsburg brachten redding. Keizer Frans Jozef kende den inhoud van het traktaat van Plombiéres niet; hij wist niet dat Frankrijk zich ingeval van een oorlogsverklaring van Oostenrijk tot militaire hulp aan Sardinië verplicht had. Woedend over de uitdagende houding van Cavour, die, alle nota's der diplomatie trotseerend, koelbloedig voortging met de toestroomende vrijwilligers te wapenen, sloeg keizer Frans Jozef het Fransch-Engelsche
| |
| |
voorstel af en zond den 23sten April aan de Sardinische regeering het volgende ultimatum: onmiddellijke demobilisatie of oorlog. Drie dagen bedenktijd werden toegestaan.
Cavour juichte in zijn binnenste, toen hij het ultimatum in handen kreeg. Sluwheid en geduld hadden de netten gespannen, onverschrokken durf had ze op het juiste oogenblik dichtgehaald. Hij was als een speler die weet, dat zijn tegenpartij alle troeven uit handen heeft gegeven.
Den 27sten vielen de Oostenrijksche legers Piëmont binnen; Napoleon, door de bepalingen van het verdrag van Plombières gebonden, was tot militaire hulp verplicht. Ondanks het woedegehuil der klerikale partij overschreed hij aan het hoofd van zijn leger de Alpen. In Engeland was de openbare meening sterk genoeg om de konservatieve regeering te dwingen tot strikte onpartijdigheid. De kansen der nationale beweging stonden schitterend; een vlam van geestdrift sloeg door het land; allen waren overtuigd, dat Oostenrijk uit Lombardije verdreven zou worden, heel Boven-Italië met één slag bevrijd. En dan - het kon niet anders - zou de brand overslaan naar het zuiden. Wijde verschieten vlogen open, gouden droomen stegen op; het groote werk, dat tien jaar lang stil had gestaan, leek nu in één grootsche poging volbracht te zullen worden. Vol blijde verwachting, vol vertrouwen in de overwinning, togen de Italiaansche troepen ten strijd.
|
|