| |
| |
| |
Historische inleiding
| |
| |
I Historische inleiding I. Het verdrukte Italie
In sommige landen is de strijd van burgerij en volksklasse om los te komen uit de banden waar vorsten, heeren en papen hen in gebonden hielden, saamgevallen met den strijd voor nationale bevrijding van een uitheemsch juk. Het waren vreemde heerschers die het volk verdrukten en uitzogen; vreemde spionnen die het bespiedden, vreemde politiemannen en soldaten die het met de wapens bedwongen, vreemde rechters die het richtten, vreemde ambtenaren die het knevelden. Pijnlijker dan elders drukte in die landen het juk; diep boorde de haat zijn spitse wortels in de harten der geknechten; zwaar was de strijd tegen geweld en list; zwaar ook die tegen eigen versaagdheid, maar schoon waren de vlammen van moed en offervaardigheid, opstijgend uit een stijdende heldenschaar.
En waar het land niet enkel geknecht was maar ook uiteengescheurd, het volk niet enkel onderdrukt maar toegevallen aan verschillende heerschers, daar kwam met het verlangen naar vrijheid en zelfstandigheid dat andere van eenwording op. De zoete eeuwige drang naar eenheid in de menschenborst kreeg vorm en kleur en leven als nationale eenheidsgedachte. Voor de besten en edelsten van het volk rees deze gedachte op, een zon die hun leven in gloed zette.
Uit de geschiedenis van geen volk slaat die gloed ons heerlijker tegen dan uit die van het Italiaansche.
In de Risorgimento beleefde het Italiaansche volk in zeldzame schittering deze twee-eenheid: den strijd voor burgerlijke vrijheid, den strijd voor nationale eenheid en zelfstandigheid.
Ook heden nog, nu de dag eener alomvattende eenheidsgedachte luisterrijk opstijgt, doen de smart en de heerlijkheid eens in dat stukje geschieden omhooggebloeid, het menschenhart nog weenen en juichen, wanneer het naar de verstilde, eeuwig-heldere wateren van het verleden overbuigt.
| |
| |
Aan de Risorgimento, het tijdperk der burgerlijk-nationale weder-geboorte, gingen in Italië lange eeuwen van politieke stagnatie en geestelijk-zedelijke ontaarding vooraf. Terwijl Frankrijk, gedurende de Renaissance Italië's voornaamste politieke mededinger, in de school van het absolute koningschap voortschrijdt tot nationale eenheid, vervalt Italië sedert de 16e eeuw tot al erger verbrokkeling. Deze verbrokkeling leidt onvermijdelijk tot politieke machteloosheid en ten slotte tot den ondergang als zelfstandige staat.
De buitenlandsche staatkunde der pausen werkt dien ondergang in de hand. Hun politiek is in dezen zin internationalistisch, dat zij nimmer aarzelt vreemde vorsten te hulp te roepen, wanneer de wereldlijke macht van den Heiligen Stoel in gevaar verkeert. Niet zorg voor de onafhankelijkheid en grootheid van Italië, enkel zelfzuchtige motieven bepalen hun daden. Terwille van het behoud hunner machtsposities leverden zij het land aan den vreemdeling uit. En omdat hun belang meebracht, de verdeeldheid tusschen de talrijke staten en staatjes waarin het was uiteengevallen te bestendigen, te verhoeden dat een daarvan, boven de anderen stijgend, zich opwierp tot gebieder over allen, stookten zij het vuur der tweedracht in het verborgene aan.
Kleinzielige, angstige despootjes heerschten in de XVIIIe eeuw over Italië. Zij vingen het leven in een netwerk van bepalingen en verboden, verhinderden iederen ekonomischen en socialen vooruitgang, weerden elk geestelijk verkeer met andere landen, met Frankrijk vooral, uit vrees dat de nieuwe ideeën, daar dagend, een weerschijn zouden wekken aan de glanslooze luchten der Italiaansche maatschappij en de nieuwe begeerten, ginds over de levenswateren aanvarend, deining brengen in haar onbeweeglijke poelen. Daadkracht en strijdlust schenen er weggekwijnd in den mensch, elk stout begeeren leek gebluscht, de vleugelslag der ziel gebroken. Er was geen onrust in Italië, geen pijn bij het volk om zijn politiek en geestelijk verval, geen schaamte om zijn vernedering, geen verlangen naar verlossing uit zijn onwaardigen staat, geen besef van het schandelijke juk dat zijn schouders kneusde en zijn levenskracht had verstikt. Er was niets dan de geluidlooze slaap van lijdlijke berusting, het neerliggen, omhuld door een
| |
| |
grauw floers van wezenlooze onverschilligheid. De gedachte aan verandering kwam bij niemand op: niemand verlangde naar haar of hield het voor mogelijk haar te beleven.
Zoo zeurde het leven door, tot de stormwind der Fransche revolutie naar Italië overwoei: met één ruk wierp hij de kleine gekunstelde vormen omver, waartoe het menschelijk bestaan aan gene zijde der Alpen verstard was. Al wat in de doode atmosfeer eeuwig-onveranderlijk had geschenen: wetten, instellingen en zeden, wankelde en ging onder. De vermolmde tronen bezweken, de voorrechten van den adel en de macht der priesters zonken ineen. Op de puinhoopen van het feodaal-absolutistisch stelsel zette Napoleon in harde strakke lijnen een nieuwe levensveste uit. Rechtstreeks of middellijk geheel Italië beheerschend, wierp hij met sterke hand de grenspalen omver die vijftien verschillende staatjes van elkaar hadden gescheiden om ze tot drie groote eenheden saam te voegen. Wat bekommerde hij zich om historische rechten, om tradities en versteende levensvormen; wat vroeg hij naar de diep ingevreten ijverzucht tusschen de Italiaansche steden, een erfdeel van lang verzonken tijd? Het land werd naar Fransch model ingedeeld in departementen, de administratie gecentraliseerd. In de plaats van het bonte mengelmoes van wetten en rechten trad strenge gelijkvormigheid; de feodale privilegiën werden vervangen door gelijk recht en gelijke belastingen voor allen. Het onderwijs, den Jezuïeten uit handen genomen, werd op wereldlijke leest geschoeid. Een geregeld postverkeer kwam tot stand; daar waar eeuwen lang niet anders geweest waren dan mulle of steenige voetpaden werden breede straatwegen aangelegd, in rechte lijn de vlakte doorsnijdend, of in slingeringen der bergen nek beklimmend. Sterke bruggen overspanden stroomen, die de reiziger zoover menschenheugenis reikte op een of andere doorwaadbare plaats had moeten oversteken. Kanalen werden gegraven, om grondstoffen en goederen gemakkelijk door het land te kunnen vervoeren. Talrijke rooversbenden werden opgespoord en uitgeroeid; veiligheid heerschte in streken, waar geen vreemde zich ooit had
kunnen wagen zonder gevaar voor have en lijf. Handel en bedrijf herleefden; vooral het vruchtbare Lombardije, een landstreek rijkgezegend door de natuur en bewoond door nijvere menschen, kwam tot
| |
| |
bloei. De zonen der aanzienlijke Lombardiërs, die onder de vroegere machthebbers mistroostig hun doelloos leven hadden voortgesleept, werden tot arbeid en inspanning geprikkeld, nu het uitzicht op ruime winsten in den handel, op eene eervolle loopbaan in het leger of bij de magistratuur voor hen open ging. Op elk gebied: ekonomisch, sociaal, geestelijk, kwam vooruitgang. Menschen voelden weer dat zij leefden: zij begeerden weer, wachtten en hoopten, spanden hun krachten, wedijverden met elkaar.
Doch helaas, Italië was enkel van de oude tyrannen verlost geworden, om onder het juk van nieuwe heerschers te vallen. In de plaats der onderdrukking door de feodaal-absolutistische Habsburgers trad de burgerlijk-militaire despotie van Napoleon. De geest der nieuwe heerschappij was rationeeler dan die der oude, haar methoden waren doelmatiger en meer verlicht. Maar onderdrukking en uitbuiting vormden even goed haar wezen als dat van het vroegere bewind. Geheel Italië was nu een wingewest van het Fransche keizerrijk; de natuurlijke rijkdommen van het land, de krachten en gaven van het volk, alles werd door de nieuwe heerschers opgeëischt en gebruikt voor hunne belangen. De hoogmoed en aanmatiging der Franschen waren zwaar te verdragen; hun roofzucht ging alle perk en paal te buiten. Niet enkel geld en goed namen zij: de levende volkskracht zelve tapten zij af om de velden hunner heerschappij te bevruchten. Zooals overal waar Napoleon meester was, werd in Italië de konskriptie ingevoerd. Elk jaar eischte Moloch zijn tribuut van vleesch en bloed, duizenden jonge bloeiende zonen des lands. Zij togen heen, velen hunner keerden niet weder: hun gebeente verbleekte, ver weg, in de Oostenrijksche of Duitsche laaglanden, op de dorre hoogvlakten van Spanje, in de Russische steppe, overal waar de Fransche adelaar zijn vijanden overwon. De moeders schreiden, zij vervloekten den geweldenaar die aan de onderdrukte volken hun kinderen ontstal om er den tempel zijns roems mee te bouwen. Maar ook waren er van de jongelieden die terugkeerden, breed van borst en schouders, luchthartig en praalzuchtig naar soldatentrant. Zij droegen eereteekens op de borst en toonden trotsch de litteekens hunner wonden; hun blikken hadden de streeling van wien de vrouwen ter wille zijn en hun stemmen beefden van innigheid
| |
| |
wanneer zij spraken van hem die de afgod was van hun hart. Sommigen, zoons van eenvoudige lieden, droegen nu een uniform van fijn laken, een kepi met gouden bies: zij hadden den officiersrang verworven op het slagveld. Bewonderend volgden de blikken der vaders hun zelfbewuste wezen, eerbiedig zagen hun vroegere kameraden tot hen op. Aan ouden en jongen scheen het toe, als viel door dezen ook op hen een flauwe weerschijn van de stralende glorie die de harten der menschen in gloed zette van bewondering.
De val van Napoleon beteekende de dood voor vele kiemen van het nieuwe leven dat de onstuimige ademtocht der revolutie had verwekt, - voor vele, niet voor alle. Te Weenen kwamen de diplomaten en staatslieden van het oude Europa bijeen, sluwe vossen en vraatzuchtige wolven, die alles wat de revolutie gewrochthad haatten met zwaren, kompakten, lang-opgezamelden haat. Zij dachten de wereld te kunnen terugbrengen in het oude spoor, het door vijf-en-twintig jaar van schokkende ontwikkeling verwoeste. Hun cynische handen trokken nieuwe grenzen over de kaart van Europa, verdeelden, voegden samen, rondden af. Als kudden schapen werden de volken weer in deze of gene kooi gedreven, hun ouden meesters toegewezen of nieuwen.
Nu keerden ook in Italië de vroegere heeren terug in de landen, waaruit zij smadelijk verjaagd waren of weggevlucht in doodelijken angst. Hoogmoedig als vanouds was hun blik, zelfgenoegzaam hun wezen; over hun doode, olieachtige zielen was de beproeving heengegleden zonder eenig vruchtbaar bezinksel achter te laten, de bitterheid der ballingschap had hun niets geleerd. Met hen keerden terug de adel en de priesters, sterke roofdieren en sluipend nachtgebroed. De eenen lachten luid hun onbeschaamden lach, verheugd weer te genieten de heerlijkheid der heerschappij en de voorrechten, hun leden als een kostbaar gewaad omplooiend; de anderen sloegen de oogen neder, peinzend hoe de vonk te dooven die nog flikkerde in de ziel van het volk.
De wereldlijke macht van den paus werd in Midden-Italië hersteld; de heerschappij van het Huis Habsburg over de noordelijke provincies bevestigd. Behalve Lombardije kwam ook Venetië, dat tot aan de Fransche revo- | |
| |
lutie zelfstandig was geweest, nu aan de Donau-monarchie. Rechtstreeks beheerschte deze geheel Boven-Italië, zijdelings daarenboven de hertogdommen Toscane, Parma en Modena, waar jongere takken der Habsburgsche dynastie den scepter voerden. Tezamen telden de streken, door het kongres van Weenen aan Oostenrijk toegewezen, bijna 8 millioen zielen, dat is één derde deel der bevolking van het geheele schiereiland. Maar de invloed der Donau-monarchie strekte zich nog verder uit: die invloed beheerschte zoowel Piëmont, in 1814 aan het Huis van Savoye teruggegeven, als den Kerkelijken Staat en het koninkrijk der Beide Siciliën, dat, gedurende het Napoleonistische tijdperk door Murat in liberalen geest bestuurd, door de Restauratie opnieuw onder de verstikkende despotie der Bourbons gebracht werd... In opdracht van de Heilige Alliantie handhaaft Metternich de ‘orde en rust’ door geheel Italië; waar de kracht der kleine tyrannen te kort schiet om het volk te muilbanden, slaan zijn Kroatische benden elk begin van beweging neer. De Italiaansche vorsten zijn zijn gehoorzame lakeien; Ferdinand van Bourbon, die te Napels regeert, is van hen allen de trouwste hond in den Italiaanschen koppel van het Huis Habsburg.
Gedurende den tijd van hun ballingschap hadden de verjaagde vorsten niet opgehouden te wroeten en te stoken tegen Napoleon. Zij beloofden hun onderdanen alle mogelijke grondwettige heerlijkheden, zoo dezen er in slaagden de overweldigers te verdrijven en hun oude heeren te herstellen in de macht. Maar nu zij hun tronen hadden teruggekregen en de groote geweldenaar eenzaam onderging op een verre klip, omstuwd door wateren oneindigheden, nu vergaten zij alle dure eeden die zij in hun vernedering en onmacht gezworen hadden en kenden nog slechts één doel: de volken op te sluiten in de oude kooien en vast te leggen aan de oude ketenen. Al wat het Fransche bewind gehaat had gemaakt bij de massa: de hooge belastingen, de militaire dienstplicht, het spionagestelsel en de onderdrukking der politieke meeningsuiting, - dat alles namen zij over. Maar de hervormingen door de Franschen op ekonomisch, juridisch en maatschappelijk gebied ingevoerd, die maakten zij zooveel mogelijk ongedaan. Gelijk voorheen werd de ekonomische vooruitgang
| |
| |
belemmerd en de geestelijke ontwikkeling gedwarsboomd; het feodale recht werd ten deele hersteld, het politiekorps weer tot het alziend oog gemaakt waar niets voor verborgen bleef, tot den almachtigen arm dien niemand kon weerstaan. De kerk beijverde zich, om de geesten weer in de oude plooi van onderdanigheid te persen, uit hen de sporen weg te wisschen van den wilden goddeloozen tijd die was geweest. Scharen monniken en nonnen namen opnieuw bezit van de kloosters, die voor kazernes of tuighuizen hadden gediend; de Jezuïeten kregen het onderwijs weer in handen, den bisschoppen werd het toezicht over de zeden opgedragen en de uitoefening der censuur.
Maar het doel dat de Restauratie zich stelde: de ondergegane wereld van vóór 1789 te doen herrijzen uit haar graf, - dat doel was onbereikbaar. De voornaamste pijler van het oude stelsel: het feodale grondbezit, kon niet weder opgericht worden, de verschuiving der eigendoms- en klasseverhoudingen niet ongedaan gemaakt. Geen duisterlingen vermochten de geesten terug te voeren naar het punt vanwaar zij tot nieuwe vlucht waren opgestegen en uit de zielen de kiemen te rukken waarmee het worden hen had verrijkt. Keizers en koningen konden met geweld de oude staatkundige vormen herstellen en deze door dwang een korte poos handhaven: het verlangen dooden naar de vernietiging dier vormen en hun vervanging door nieuwe, dat vermochten zij niet. Onder de aschlaag die de Restauratie zorgvuldig uitspreidde over het levende hart der volken bleef het smachtend verlangen naar vrijheid voortgloeien. De idealen der Franschen revolutie werden niet meer uitgeroeid.
Ook in Italië leefden die idealen en herinneringen in een kleine schare voort. Haar kern vormde een aantal vroegere officieren van de keizerlijke legers, wier bestaan, eens vol glans en zwier, door de Restauratie tot een kleurloos-bekrompen vegeteeren was omlaaggedrukt. In het Lombardische en Venetiaansche gebied wekte de plompe bevoorrechting van den Oostenrijker bij de zonen der aanzienlijken felle verbetenheid tegen de overheerschers en gloeiende begeerte deze te verdrijven. De studenten en kunstenaars leden smartelijk onder het besef der schrijnende tegenstelling van Italië's roemrijk verleden met
| |
| |
haar huidige vernedering; hun harten broedden over de gedachte aan verzet. Het grootste deel der ontevredenen hield den blik enkel gericht op kleine, nabijliggende doeleinden. Hun program was: afschaffing der ergerlijke misstanden, invoering van bepaalde rechten en vrijheden in de verschillende staten, waar het schiereiland in was gesplitst. Slechts enkelen onder hen koesterden een stouter droom: zij droomden van de schepping van een vereenigd en zelfstandig Italië. Maar meer dan een heerlijk droombeeld, schimmig-vaag voor morgen-nevels glanzend, leek deze gedachte niet. Ook zij wien het verscheen geloofden ternauwernood in de mogelijkheid zijner verwezenlijking; alle voorwaarden daartoe in de werkelijkheid ontbraken immers.
De massa van het volk begreep niets van deze droomers, de plannen en inzichten der nuchtere hervormers deelen deed het echter evenmin. Lijdzaam en onderworpen leefde het zijn sleurleven voort, zooals het dat door alle tijden gedaan heeft, - behalve in de zeldzame historische oogenblikken waarin revolutionaire inspiratie het bezielde, - zijn nood en ellende somtijds klagend maar altijd aanvaardend als onherroepelijk lot.
De kleine schaar der strijdbare idealisten echter vroeg niet met hoe weinigen zij waren noch hoe sterk de machten tegenover hen. In het geheim sloten zij zich aaneen om den strijd voor te bereiden in het verborgene. Samenzwering was de eerste, noodzakelijke schrede op den weg der bevrijding; vele jaren lang bevonden zich, zegt Leopardi, alle dappere en onafhankelijk-gezinde mannen in Italië in een algemeenen en blijvenden staat van samenzwering. Carbonari noemden de leden van het eerste geheime genootschap zich naar de houtskoolbranders van het gebergte, in wier afgelegen hutten en op wier brandheuvels zij een toevlucht zochten voor de felle vervolging. Hun eerste optreden valt in den Franschen tijd; doorgloeid van patriottischen hartstocht vereenigden zij zich om de vreemde overweldigers te verjagen, hopend dat een vrij, zelfstandig Italië op liberale grondslagen verrijzen zou. Ferdinand van Bourbon, die de wijk genomen had naar Sicilië, trad met de Carbonari in verstandhouding en beloofde hun een grondwet zoo zijn macht in het koningrijk Napels werd hersteld. Maar na de Restauratie ver- | |
| |
brak de trouwelooze vorst zijn beloften en nu keerden de Carbonari zich tegen hem. Een strijd op leven en dood begon: wie van Carbonarisme verdacht werd was een gevaarlijk rebel die den afschuwelijksten en smadelijksten dood verdiende. Met galg en rad trachtten de machthebbers de Carbonari uit te roeien, maar zij bereikten geenszins hun doel. Integendeel verspreidde het genootschap zich over geheel Italië en werd de ziel der verschillende opstanden die in de jaren twintig uitbraken. De verdelgingsstrijd tegen de Carbonari vestigde de aandacht op hun denkbeelden, wekte bij velen buiten hun rijen weerzin tegen de barbaarsche regeermethoden der vorsten en schrikte de beste en dapperste mannen niet af van tot hen toe te treden. De Spaansche Cortez-revolutie van 1820 en de onafhankelijkheidsoorlog der Grieken tegen de Turksche overheerschers
verlevendigden bij de actieve voorhoede der liberale patriotten in Zuid-Italië de hoop op ommekeer. Zij besloten een poging te doen om met den steun van het leger een konstitutie naar voorbeeld der Spaansche van 1812 af te dwingen. Generaal Pepe - in later dagen beroemd geworden als verdediger van Venetië - en eenige andere hoofd-officieren van het Napolitaansche leger plaatsten zich aan het hoofd van den opstand. Aanvankelijk slaagden zij er in het leger mee te sleepen: de liberale revolutie kwam tot stand; de koning werd genoodzaakt een grondwet uit te vaardigen. Maar zoodra vernamen de soldaten niet, dat Oostenrijksche troepen in aantocht waren, of zij lieten hun aanvoerders in den steek en zochten een goed heenkomen. Zij hadden niets begrepen van wat zij eischten of deden, zij waren enkel ziellooze werktuigen geweest. De massa des volks die eerst lijdelijk had toegezien, verbijsterd over het feit dat officieren van hoogen rang zich aan het hoofd van een beweging tegen de monarchie stelden, juichten de Oostenrijksche troepen bij hun intocht te Napels uitbundig toe. De straten weergalmden van den kreet ‘Leve de koning, dood aan de Carbonari.’ Wat kon het Napelsche lompenproletariaat ook gevoelen voor een grondwet, ergens ver weg over zee ingevoerd en ook daar enkel op papier? Wat wist het van een parlement, van konstitutioneele regeeringsvormen? Het wist niets dan wat de priesters het leerden: dat alle liberalen Carbonari waren, alle Carbonari
| |
| |
kinderen des duivels, en dat de koning de gezalfde des Heeren was.
Zoodra de orde hersteld was togen de scherprechters aan het werk. Er werd gegeeseld en gefolterd; galgen stonden opgericht voor de poorten der steden; in ijzeren kooien prijkten de afgehouwen hoofden der aanvoerders die aan het gezag in handen waren gevallen. Fel woedde de witte terreur in het koningrijk Napels; in één enkele provincie werden 800 menschen ter dood gebracht. Maar de buitensporigheden der reactie schrikten de revolutionairen in het noorden niet af. Op Napels volgde weldra Piëmont. Ook daar lukte het aan de samenzweerders door een stouten handgreep hun wil door te zetten. De oude koning deed afstand van den troon ten behoeve van zijn broeder Karel Felix; in diens afwezigheid benoemde hij zijn neef Karel Albert, den ‘liberalen’ troonopvolger, tot regent. Karel Albert werd door de opstandige soldaten gedwongen de Cortez-Konstitutie te proclameeren, maar deze zijn eerste bleef zijn eenige regeeringsdaad. Nog van uit Modena verklaarde Karel Felix de grondwet niet te erkennen, Karel Albert moest vluchten, Oostenrijksche troepen trokken het land binnen; de opstandige regimenten werden bij Navarra verslagen en het oude absolutistische regiem werd met behulp van Metternich hersteld.
Nu was de beurt aan Venetië en Lombardije om de ijzeren vuist der kontra-revolutie in haar volle zwaarte te voelen. Zwaar boetten de patriotten uit de Oostenrijksche provincies, die getracht hadden hun geestverwanten in Piëmont te hulp te komen, hun revolutionaire solidariteit. In de beruchte cachotten van den Spielberg leden Silvio Pellico en zijn makkers vele jaren de kwellingen van honger en dorst, van klamme vochtigheid en sombere kilte, van geestdoodenden lediggang en zenuwsloopende eenzaamheid.
De revolutie was terneer geworpen door geheel Italië; de patriotten, verzwakt en ontmoedigd, moesten hun pogingen voor het oogenblik opgeven, de reactie scheen sterker dan ooit; alom heerschte de rust van een kerkhof. Maar de langzame ondermijning der oude levensvormen ging onafgebroken haar gang. De Carbonari stonden in voortdurende verstandhouding met de geheime genootschappen
| |
| |
in Frankrijk en toen in 1830 de Parijsche arbeiders, kleinburgers en studenten de monarchie van godsgenade omverwierpen, trad de revolutionaire patriottische partij in Italië onmiddellijk weer in actie. In het koninkrijk Napels en het Lombardo-Venetiaansche gebied was een opstandige beweging door den overzwaren druk onmogelijk, maar in Midden-Italië waren de omstandigheden gunstiger: daar brak ditmaal de opstand uit. Van Modena verspreidde het vuur van verzet zich straalsgewijs naar Parma, Bologna, Ancona; het drong over de bergen, bedreigde de grenzen van den Kerkelijken Staat. De groothertog moest vluchten, het was hem echter gelukt om den voornaamsten leider der opstandelingen, Cyro Menotti, in handen te krijgen; hij voerde dien op zijn vlucht mede en liet hem onderweg ter dood brengen. Maar de beweging had een intensiteit en een uitbreiding bereikt die het verlies van een enkeling, hoe zwaar ook wegend, meer prikkelend dan afschrikkend maakte. Alle harten keerden zich vol verwachting naar Parijs, den gloeienden haard der Europeesche revolutie; allen wisten: van de houding van Frankrijk hing het af, of de opstand zich handhaven zou en leven. Een deputatie werd naar Frankrijk gezonden om aan te dringen op gewapende interventie. Maar zij kwam te laat: de Juni-monarchie had het aanvankelijke stadium van tastende onzekerheid al overwonnen, den steun der groote bankiers gezocht en gevonden, zich gekonsolideerd in groot-burgerlijken zin. Bij haar terugkomst bracht de deputatie een weigerend antwoord mede; de nieuwe regeering stond op het beginsel van non-interventie. Het zou de laatste maal niet zijn, dat Frankrijk de Italiaansche revolutie verried.
De Fransche weigering besliste over het lot van den opstand. In Maart '31 overschreden de legers van Metternich de Po; nadat Bologna gevallen was gaven alle andere steden zich over; de jonge, ongeoefende vrijwilligers van de pas-opgerichte militie sloegen bij de nadering van de gevreesde Oostenrijksche veteranen op de vlucht. De Romagna werd bezet en bleef jaren lang een pand in handen van Habsburg. Maar de toestanden in den Kerkelijken Staat waren zoo onhoudbaar, dat de groote mogendheden uit beduchtheid voor een nieuwe uitbarsting een memorandum richtten tot den paus, om op hervormingen aan te dringen. Het was het jaar 1833, dat van de groote reform- | |
| |
beweging in Engeland en van den eersten opstand der zijdewevers te Lyon; te Parijs werkten de geheime genootschappen, door heel West-Europa was woeling en gisting; de heerschende klasse vreesde, dat de revolutie weldra uitbreken zou. Vandaar de poging der diplomatie, om de spanning in den Kerkelijken staat te verminderen. Maar in plaats van te doen wat Frankrijk en Engeland verlangden, liet de paus in Zwitserland, onder de achterlijke boeren der katholieke provincies, nieuwe rekruten voor zijn lijfgarde aanwerven en stuurde die op zijn ontevreden onderdanen af.
De Carbonari kwamen de mislukking van den opstand van 1830 nooit geheel te boven. Tot dien tijd toe had het volk vol verwachting tot hen opgezien; het bewonderde hun onverschrokkenheid en toewijding en vereerde in hen de menschen, die het wonder zijner verlossing zouden volbrengen. Het feit, dat het genootschap zijn aanhangers bijna uitsluitend wierf onder de aanzienlijken: de adel, de magistratuur, de officieren, bevorderde natuurlijk in hooge mate zijn prestige bij de middenklasse. Nu kreeg dat prestige een knak; teleurstelling en kritiek kwamen in de plaats van eerbied en bewondering. Men verweet aan het genootschap zijn aristokratische afgeslotenheid, zijn hierarchischen organisatie-vorm, zijn geringschatting van de massa. De beste elementen der jonge generatie waren zoowel aan het romantisch-mystieke ritueel der Carbonari als aan hun plaatselijk partikularisme ontgroeid. De tijden werden rijp voor een algemeener leuze en een meer demokratischen organisatie-vorm.
Het is de groote verdienste van Mazzini geweest dat hij, met het verouderde brekend, de nieuwe vormen die het leven eischte heeft erkend en doorgezet.
De zoon van een algemeen geacht geleerde te Genua, was Mazzini opgegroeid in een sfeer van vurig patriottisme. Van zijn kinderjaren af had zijn hart geklopt in onstuimige liefde voor Italië, in trots voor haar heerlijk verleden, in smart om haar bittere vernedering en verdrukking, in hartstochtelijk verlangen haar groot en vrij te zien. Van nature een dweper, onbuigzaam en zeldzaam hardnekkig, was hij, zooals bijna alle fanatiek-overtuigden, volkomen onbaatzuchtig. Aan de idee der bevrijding van Italië offerde hij alles op: zijn sociale vooruitzichten, zijn
| |
| |
kracht en gezondheid, het geluk zijner ouders en zijner bruid. Om die idee te dienen at hij zijn levenlang het bittere brood der ballingschap. Hij was een dier naturen, voor een beweging in haar opkomst ontzaglijk veel waard door hun vastheid van karakter, hun onwankelbare standvastigheid onder tegenslagen, hun nimmer verflauwende wilskracht, maar die de plasticiteit missen om met de omstandigheden mee te groeien en ten slotte verstijven in sektarische bekrompenheid. Reeds als jongeling was Mazzini tot de Genueesche loge der Carbonari toegetreden; in 1830 hoorde hij tot de radikale elementen die poogden het volk in beweging te brengen. Na de onderdrukking van den opstand werd hij gevangen genomen en tot verbanning veroordeeld; hij vestigde zich te Marseille, in die jaren een centrum van de Spaansche, Poolsche en Italiaansche emigratie. Daar stichtte hij een nieuw geheim genootschap ‘Het Jonge Italië,’ dat weldra de drager werd der revolutionaire gedachte, de ziel van de worsteling tegen de tyrannie.
Mazzini was gedrenkt met de ideeën der groote Fransche omwenteling; zijn ideaal: Italië een gecentraliseerde ondeelbare republiek met Rome tot hoofdstad, stelde hij als het strijddoel der nieuwe vereeniging op. In de plaats van het partikularisme en de vage federatie-plannen der Carbonari kwam het klare, grootsche beginsel der nationale eenheid; hun strenge hierarchie, hun stelsel van trapsgewijze inwijding, hun symbolisch-mystiek ritueel werden vervangen door een organisatie, eenvoudig van vorm en op demokratische leest geschoeid. Elk Italiaansch burger kon zonder verdere ceremoniën toetreden tot ‘Het Jonge Italië’, mits hij nog geen veertig jaar oud was. Mazzini wilde enkel jonge mannen: zij alleen, meende hij, bezaten de geestdrift en offervaardigheid, die noodig waren voor het groote werk; zij alleen konden het nieuwe beginsel in zich opnemen, dat luidde: ‘een voor allen, allen voor een.’ In Piëmont had Mazzini ervaren, hoe revolutionaire energie, moed en doodsverachting nog niet voeren tot het doel: de beweging had gefaald door gebrek aan eensgezindheid, door versnippering der krachten. Dit moest anders worden: een revolutionaire voorhoede moest worden opgevoed tot stelselmatige samenwerking over het geheele land. Er moest eenheid van leiding komen en ook moest elke
| |
| |
lokale beweging zich algemeene, dat is nationale doeleinden stellen.
Als een vlam sloeg de leuze der nieuwe vereeniging bij de jonge generatie in. Vele intellektueelen traden tot haar toe; een tijdperk begon van intensieve propaganda; de leden wedijverden in toewijding en offervaardigheid. Honderden exemplaren van Mazzini's geschriften werden van Marseille uit over zee Italië binnengesmokkeld en door het heele land verspreid. Tevergeefs stelden de woedende machthebbers op deze verspreiding de doodstraf: geen geweld van vervolging schrikte de geestdriftige agitatoren af.
De verbinding van geestelijke propaganda met konspiratieve werkzaamheid was een even belangrijke historische vooruitgang als de vervanging van de halfslachtige federatieve leuze der Carbonari door het nieuwe wachtwoord der nationale eenheid. Voor de eerste maal werden beginselen en taktiek der revolutie een onderwerp van diskussie onder de ontwikkelden. Het is waar: dezen vormden slechts een zeer dunne laag van de natie en het gelukte Mazzini niet, voeling te krijgen met de breede massaas. Enkele ambachtslieden en zeelui traden toe tot Het Jonge Italië, maar zij bleven uitzonderingen.
Voortgedreven door zijn eigen ongeduld vertrouwde Mazzini dat een korte tijd van propaganda en organisatie voldoende zou zijn om den algemeenen opstand voor te bereiden. Het initiatief van een stoutmoedige minderheid moest het sein geven; de massaas, waar de nieuwe ideeën reeds min of meer in doorwerkten, zouden volgen. Evenals Blanqui overschatte hij den invloed der subjektieve menschelijke krachten in hooge mate; evenals Blanqui meende hij, dat de stoutmoedige daad van een kleine keurbende het volk in beweging kon en zou brengen. Hij vroeg niet naar den graad van rijpheid van dat volk; hij begreep niet, dat zoolang de nieuwe ideeën niet in de volksziel wortel geschoten hadden, elke poging tot opstand op roekelooze verspilling van het bloed zijner dapperste aanhangers moest uitloopen. Aan zijn ‘abstrakte samenzweringswoede’ - het woord is van Marx - offerde Mazzini telkenmale kostbare menschenlevens op.
In Piëmont zou Het Jonge Italië het eerst zijn geluk beproeven. Maar de samenzwering werd aan de politie ver- | |
| |
raden en de vervolging begon, even meedoogenloos als weleer tegen de Carbonari. Karel Albert, de opvolger van Karel Felix, scheen er zijn eer in te stellen de wreedheid en willekeur waarmee de paus, de Bourbons en de Habsburgers vroegere opstanden in hun gebied onderdrukt hadden, nog te overtreffen. Van berechting der beschuldigden volgens de wet was geen sprake. De beklaagden werden gevonnist door bijzondere rechtbanken, uit verbitterde vijanden van vrijheid en vooruitgang samengesteld. Verklikkers en spionnen deden hun schandelijk werk en zoo de getuigenis van lage, verdorven individuen een onvoldoende bewijs werd geacht, kwam de pijnbank te hulp. Een der samenzweerders, Jacopo Ruffini met name, pleegde in de gevangenis zelfmoord uit beduchtheid dat hij, voor de martelingen bezwijkend, zijn genooten verraden zou. Met dankbare vereering herdacht de revolutionaire beweging den martelaar, wiens offervaardige trouw in vele jonge harten de begeerte tot navolging wekte.
De mislukking van die eerste poging was voor Mazzini geen reden om zijn plannen op te schorten. Integendeel achtte hij het geboden zoo spoedig mogelijk een tweede poging te doen, ten einde, gelijk hij zeide, het zedelijk aanzien der partij te versterken. Aan het hoofd van een kleine schaar Italiaansche, Poolsche en Duitsche emigrees viel hij van Zwitserland uit Savoye binnen, in de hoop dat het volk in beweging komen en de invallers steunen zou. Ook ditmaal faalde hij en wel onder omstandigheden, weinig geschikt om het prestige van het genootschap en dat der revolutionaire methode te verhoogen. Een terugslag trad in; de leiding der beweging in Noord-Italië ging een tijdlang aan meer gematigde elementen over; de strijdwijze van onstuimig aanvallen, van wagen tot elken prijs, werd door behoedzaam manoeuvreeren vervangen.
Ook wegens de internationale omstandigheden moest het in de volgende jaren tot een dergelijke taktiek komen. In Engeland was na de aanneming der Reformwet een tijdelijke ontspanning ingetreden; in Frankrijk had de uiterste richting een vernietigende nederlaag geleden door de bloedige onderdrukking van de tweede groote staking der Lyonsche wevers en de mislukking van den opstand der republikeinen te Parijs. Nu bleef het geruimen tijd stil in West-Europa; het spook der revolutie verdween aan
| |
| |
den horizon; de heerschende klassen herademden, de kabinetten van Parijs en Londen leidden de internationale politiek konsekwent in reaktionairen geest. De leiders der nieuwe taktiek van voorzichtig vooruitschuiven en langzaam doordringen gebruikten stelselmatig elke aanleiding, elk voorval in het openbare leven, om het volk vertrouwd te maken met de idee der wedergeboorte van Italië als zelfstandige staat. Ook literatuur en kunst werden voertuigen der propaganda; de brandende politieke vraagstukken, wier openlijke behandeling de censuur verbood, kwamen duizenden lezers onder de oogen, gehuld in literaire vormen. Vooral het tooneel werd dienstbaar gemaakt aan de verspreiding der nieuwe idealen; de geschiedkronieken uit vroeger eeuwen boden aan de dramatische schrijvers een rijke stof, om de koenheid en zielen-adel der oude volksaenooten tegenover de lafheid en kleinheid der lateren te verheerlijken. De beeldende kunst vereeuwigde met voorliefde op het doek of in marmer groote figuren en roemrijke episoden uit het verleden. De muziek bezong de liefde voor de vrijheid in rythmen, die de harten hoog deden kloppen in wilde vervoering of smachten van hunkering.
Zoo werd de kunst tot een gewichtig onderdeel in het komplex van krachten, die allengs, dag aan dag, jaar na jaar, den inhoud van het algemeene bewustzijn veranderden, vervormden, vernieuwden. De machthebbers beseften hoe gevaarlijk voor hun heerschappij deze vernieuwing was; om haar te verhinderen trokken zij de banden tot het uiterste aan waartusschen de gedachte bekneld lag. De censuur werkte met al de kleingeestige middelen welke lateren geslachten kinderachtig-belachelijk mogen toeschijnen, maar in hen tegen wie ze worden aangewend woedende ergernis plegen te wekken en onuitsprekelijke walging. Zij vervalschte tot de meesterwerken der klassieken toe en verbood als godslasterlijk het gebruik van sommige woorden eindigend op dio. Als een spin in haar web zat zij, onophoudelijk loerend op elke uiting van den nieuwen geest. ‘Het is niet noodig, dat mijn volk denkt,’ schreef de twintigjarige Ferdinand van Napels aan zijn oom Louis Philippe, koning van Frankrijk, in antwoord op diens raad, om aan de revolutionaire beweging door eenige koncessies den wind uit de zeilen te nemen. ‘Wij zien niet
| |
| |
gaarne dat jonge menschen denken, vooral wanneer wij niet weten waarover,’ sprak de gouverneur van Genua tot Mazzini's vader, het afkeurend in den jongen man dat hij 's avonds alleen door de straten placht te wandelen, verzonken in gepeins.
Wee hem die zich aan de misdaad schuldig maakte van te denken! De geheime speurders van het gezag hielden hem steeds in het oog; zij gingen zijn gangen na, drongen zich in zijn leven, zochten hem te verlokken tot een onvoorzichtig woord. Behoedzaam werden de netten gespreid, dan onverhoeds dicht getrokken, een snelle vlucht alléén bood nog kans op redding. Maar de grenzen werden scherp bewaakt, en wat wachtte aan gene zijde der grenzen? De ballingschap met haar eenzaam hunkeren, haar knagende armoe, haar verbitterend krakeel.
Schoon was de roeping der denkers en kunstenaars die tot taak hadden hun volk zijn vernedering als een ondragelijk kwaad te doen beseffen, het te troosten in zijn smart, op te beuren uit zijn ellende, den hellen gloed van tyrannenhaat en vrijheidsdrang te ontsteken waar doffe mistroostigheid lang had gegrauwd. Maar tot schooner taak nog waren de helden geroepen, die door hun lichtend voorbeeld de wedergeboorte van hun volk voorbereidden; zij, die in den duisteren nacht van druk en lijden, toen niets in de massa bewoog, toen geen ster van hoop nog blonk, den strijd invlogen waarin zij wisten te zullen ondergaan. Enkele van deze martelaars zooals Cyro Menotti en Jacopo Ruffini herdachten wij reeds. Nieuwe zouden volgen in de komende jaren, onder hen zouden leeken en priesters zijn, eenvoudige lieden en zonen van aanzienlijke geslachten. Hun aller offerdaden besefte het volk als de belichaming zijner heiligste aspiraties, met liefdevolle bewondering zag het tot allen op; maar het lot van geen hunner bewoog het tot zoo diep meegevoel en zette zijn verbeelding zoozeer in vlam, als dat der gebroeders Bandiera, twee Venetianen van edelen bloede, gedeserteerd uit de Oostenrijksche oorlogsmarine om deel te nemen aan een der samenzweringen van Mazzini. Met enkele makkers landen zij op de woeste kusten van Calabrië om een opstand te verwekken onder het landvolk. Wanneer alles stil blijft begrijpen zij den dood tegemoet te gaan, maar zij vertrouwen dat hun heroïsch waagstuk de
| |
| |
lauwen beschamen, de weifelmoedigen aanvuren zal. Na dapperen tegenstand worden zij door de Napolitaansche troepen overweldigd. Men boeit ze, mishandelt ze, sleept ze voor den krijgsraad. Nu begint het verhoor. - ‘Hoe is uw naam? - Emilio Bandiera. - Zijt gij baron? - Daarover bekommer ik mij weinig. - Waar zijt gij vandaan? - Uit Italië. - Maar uit welk deel? - Uit Italië. - Waar zijt gij geboren? - In Italië.’ Rustig laten zij zich heenvoeren naar de plaats der terechtstelling, een ravijn tusschen eenzame heuvels, rustig verzoeken zij den soldaten van het peloton goed te mikken. ‘Wij zijn zelf in dienst geweest, mannen: wij weten dat gij gehoorzamen moet.’
Niet minder heldhaftig dan deze beide adellijke officieren gedraagt zich de Griek Age Silao, een gewoon soldaat in het leger van Ferdinand van Napels. Bij een wapenschouwing treedt hij uit de gelederen naar voren en valt den koning met de bajonet aan. Tevergeefs foltert men hem om de namen zijner medeplichtigen te weten te komen. De lippen opeengeklemd, sterft hij den zwijgenden dood.
Zwaar drukte het juk der meesters door geheel Italië, al was die druk niet overal precies dezelfde. Vorsten, adel en papen klemden zich vast aan hun voorrechten en vervolgden met duivelsche woede elkeen van wien zij gevaar vreesden voor hun macht. De fierste en edelste persoonlijkheden, de door sociale deugden uitmuntenden stierven door beulshanden, verkwijnden in de kerkers der tyrannen of gingen te gronde aan de ellende van het onnatuurlijke emigrantenbestaan. Wie niet boog in laffe berusting, voelde door zijn hart den hunkerenden klap naar verlossing jagen, zijn bloed zieden van fellen haat.
Hoe kwam het dat een volk met een zoo oude beschaving en roemrijke tradities, zoo lang lafhartig kroop onder den hiel van het despotisme? Hoe was het mogelijk, dat dit volk, uitmuntend door verstandelijke en artistieke begaafdheid, eens vol ontembaren vrijheidsdrang, vol levenslust en levenskracht, nu gelaten de kwellingen verdroeg van een ten doode opgeschreven stelsel; dat het de klamme wezens niet afschudde, die hun vangarmen kronkelden om zijn vleesch? Hoe kon het tientallen jaren lang lijdelijk aanzien, dat telkens opnieuw zijn edelste zonen zich voor- | |
| |
uit waagden en ondergingen, zonder op te springen en hen te steunen met zijn massale kracht?
Velerlei omstandigheden waren er schuld aan, dat de idee der vrijheid en eenheid van het land slechts uiterst langzaam in de volksmassaas tot een materieele macht werd. De lange dienstbaarheid had in die massaas een slaafschen geest gekweekt; de eeuwenoude naijver tusschen de verschillende steden en streken verhinderde het opkomen van een nationaal bewustzijn; de politieke verbrokkeling en het gebrek aan kommunikaties hielden het opkomen eener algemeene revolutionaire beweging tegen.
De diepste oorzaken echter van de politieke apathie der massa waren de grenzenlooze onwetendheid en de diepe sociale ellende. Het overgroote deel van het volk bestond uit arme boeren; hun arbeid bracht de waarden voort die de hoven, de adel, de hooge geestelijkheid verbrasten; die arbeid onderhield de legers, de bureaukratie, de grootgrondbezitters en de talrijke lompenproletariërs. Op de boeren rustten in hoofdzaak de lasten van den staat; zij waren de zwoegers, de verdrukten, de uitgebuiten bij uitnemendheid en hun ellendige levensomstandigheden maakten hen doof en blind voor alles, wat niet hun onmiddellijke nooddruft betrof.
In de vruchtbare Po-vlakte, waar de landbouwer ‘het goudgele graan ophoopte in de schuren van den vijand’ (Shelley); op de hellingen der Alpen en in de dalen der Apennijnen, waar de knoestige wijnstok den last der bronzen trossen droeg, waar de dichtbladerige moerbei groeide en de ijle olijfboom; - op de Siciliaansche heuvels, bekranst met het donkerglanzende loover, waartusschen de oranje en bleekgele vruchten fonkelden; - overal, overal was het bestaan der boeren eenzelfde eentonige sleurgang van zwaren, nimmer-eindigenden arbeid. Overal bogen hun hoekige gestalten, verschrompeld door hongeren en zweeten, bogen hun zwart-geblakerde gezichten in onvermoeide vlijt over de aarde van dat de zilveren morgen daagde totdat de gouden avond viel. Aan het plekje grond dat zij bebouwden hingen hun gedachten en daaraan alleen; hun geestelijke horizon eindigde bij hun akker, hun weide, hun wijngaard, hun olijvenboschje. Wat kon het hun schelen, of de keizer hun meester was dan wel de groothertog van Toscane, de koning van Napels of de paus? Welken zin had
| |
| |
voor hen het woord ‘politieke vrijheid,’ welke voorstellingen wekte dat andere woord ‘de eenheid van het land’ bij hen op? Wat begrepen zij, wanneer tot hen gesproken werd over den smaad en de vernedering van het vreemde bewind, over de benauwenis van het absolutisme? De spionnen vielen hun niet lastig, immers zij bemoeiden zich niet met politiek. De censuur hinderde hen niet, want zij konden niet lezen. ‘Eenheid en vrijheid’ - als holle klanken gingen de woorden voorbij aan hun oor. Een waren zij, een in ellende; maar ook die eenheid beseften zij niet. Hadden zij het gedaan, zij zouden ontwaakt zijn tot opstandigheid, maar nu kwam aan elk van hen alleen de moeizaamheid van zijn eigen leven tot besef. Eén vriend hadden zij op aarde, één trooster in hun nood: den dorpsgeestelijke. Hij leerde hun hoe zij moesten leven om zalig te worden, hij gaf hun in alle levensaangelegenheden raad. In een der zwarte wanden van zorg en armoe die hun bestaan aan alle zijden omsloten, was een klein venster, dat uitzag op de oneindigheid. De kerk lenigde hun stoffelijke armoe; zij deed meer: zij schonk hun in sommige oogenblikken van hun leven het besef nog iets anders te zijn dan werkbeesten, kinderen Gods te zijn. Het licht dat somtijds in hun doffe brein opging van een algemeene levensorde waartoe ook zij behoorden, het was de Kerk die het uitstraalde. Zij alleen wekte de hoogere behoeften in hun wezen en bevredigde die; haar hingen zij aan in vertrouwende liefde; wie haar bestreden, moesten wel kinderen des duivels zijn.
De lagere volksklasse in de steden was, althans in het zuiden, even ellendig, onwetend en bijgeloovig als de boeren, maar meer gedemoraliseerd door de aanraking met de aanzienlijken en door de gewoonte van aalmoezen te leven. Reizigers uit andere landen werden pijnlijk getroffen door de ontzettende afmetingen der bedelarij. In sommige steden leek het wel als bestond de geheele bevolking uit bedelaars: het eerste woord dat de kleine kinderen leerden stamelen was ‘date mi qualche cose’ - geef mij een aalmoes.
Het politieke en sociale konservatisme der grootgrondbezitters was een even ernstige hinderpaal voor de Italiaanvrijheidsbeweging als de achterlijkheid der massaas. De aristokratie was nationaal-gezind, d.w.z. zij wilde de on- | |
| |
afhankelijkheid van Italië herstellen, hetzij in den vorm van een federatie van staten of in dien van een koninkrijk, maar zij gruwde van de republikeinsche leuze van Mazzini en verafschuwde de gedachte, door een volksbeweging het doel te bereiken.
Tusschen de ellendige volksmassaas en de konservatieve grondbezitters in stond de middenstand, het meest energieke en vooruitstrevende deel der natie. Het sterkst was hij in de steden van Noord- en Midden-Italië, waar de ekonomische omstandigheden het gunstigst waren, handel en zeevaart bloeiden, het handwerk een hoogen trap van ontwikkeling had bereikt. Hier steunde de drang naar bevrijding van het juk in meerder of minder mate op doorzicht in de voor het geheele volk noodlottige werkingen van absolutisme, klerikalisme en politieke verbrokkeling; hier verhief die drang zich tot bewust streven naar nationale zelfstandigheid en politieke macht.
In den strijd voor vrijheid en eenheid vormde het intellektueele deel van den middenstand diens vlammende kern. Gedrenkt met kennis der roemrijke overleveringen van hun land en volk gelijk de intellektueelen dat waren; op onduldbare wijze belemmerd in elke uiting hunner geestelijke krachten, in hun sociale eerzucht geknot, in hun menschelijke fierheid dag aan dag getroffen, verbonden vrijheidsdrang en patriottisme zich in hun zielen tot een vurigen gloed. Hun kleine minderheid, bezield door idealen voor wier verwezenlijking geen opoffering hun te groot was, wierp koen en zelfbewust zich op tot de kampioen der logge, passieve massaas. Maar hoe groot van moed ook en hoe wilskrachtig, de intellektueelen bleven militair en politiek machteloos, zoolang niet de breedere schare der burgerij hen volgde.
Tot in de tweede helft der jaren '40 bleven ook internationale omstandigheden een belemmering vormen voor den vrijheidsstrijd van het Italiaansche volk. Sedert de mislukte revolutie van 1830 in Italië stond zoowel de Engelsche als de Fransche diplomatie op het standpunt dat een nieuwe uitbarsting op het schiereiland voorkomen moest worden. Zij vreesden daarvan het verstoord worden van den toestand van verstarring en onbewegelijkheid, dien zij het Europeesche status quo noemden. Daarom waren de kabinetten van Londen en Parijs altijd bereid de vreem- | |
| |
de machthebbers in Italië te steunen en elke demokratische strooming te helpen onderdrukken. Even argwanend volgde de Russische autokratie de Italiaansche gebeurtenissen; een revolutionaire beweging in Lombardije was voor het tzarisme haast even gevaarlijk als voor de Donau-monarchie zelve. Zulk een beweging toch zou, vreesde men te Petersburg, niet enkel in Hongarije maar ook in Polen sterken weerklank wekken.
Men ziet: de kansen van de Italiaansche vrijheidsbeweging waren onafscheidelijk verbonden aan de zaak der demokratie en het weder-opkomen der revolutie in West- en Centraal-Europa. Ook op dit punt kwam de tegenstelling tusschen den rechter- en den linkervleugel der beweging scherp aan het licht. De zgn. gematigden haatten de revolutionairen partijen van het westen: de Engelsche Chartisten, de Fransche republikeinen en socialisten, als een pest, die tot elken prijs uit Italië geweerd moest worden. Mazzini en de mannen van Het Jonge Italië daarentegen bleven in nauwe verstandhouding met hun geestverwanten in Frankrijk en verwachtten van dezen hulp en steun.
De eenige weg waarlangs het Italiaansche volk de belemmeringen die in zijn eigen zwakheid en onrijpheid lagen kon overwinnen, was de weg van strijd. Alleen de strijd kon uit het volkskarakter de vlekken wegslijpen, die de lange dienstbaarheid daarin had geroest; kon de ideeën van eenheid en vrijheid, aanvankelijk nog als vage schimmen voor de massaas uitglijdend, vullen met bloedwarm leven; kon hun de leuzen, die eerst dof en onwezenlijk-ver als uit een andere wereld klonken, vertrouwd maken als den klop van hun eigen polsen, het rythme van hun eigen bloed. De wil echter den strijd te aanvaarden, - dat is de wil offers te brengen, gevaren te trotseeren, tegenslagen uit te houden - die wil kon enkel in het volk gewekt worden door het voorbeeld van onverschrokken eenlingen. Voor een volk als het Italiaansche, zinnelijk en tevens mystiek van aanleg, levendig van fantazie en tevens primitief van geest, dat is gewend in beelden te denken, voor zulk een volk was het noodig dat uit zijn midden heroën zouden opstaan en door hun stralend voorbeeld tot levende symbolen worden van zijn eigen hoogsten, langzaam ontwakenden wil. Mazzini kon zulk een
| |
| |
symbool niet zijn, althans niet voor de groote volksmassaas. Zijn strijdbaarheid, hardnekkigheid en onbuigzaamheid maakten hem geschikt om de afgod eener sekte, de onbetwiste leider van een kleine partij te zijn. Maar ideoloog en burgerlijk doktrinair als hij was, stond Mazzini te ver van de massa af dan dat zij hem kon grijpen en door haar spontane aandoening, haar kleurige fantazie, haar bruisenden hartstocht herscheppen tot een vertegenwoordigend symbool.
Daartoe moesten anderen opkomen, warmbloediger, levensvoller helden, tot wie de volksverbeelding onweerstaanbaar getrokken werd om aan hen haar tooverwerk te verrichten. De grootste van dezen, met hoofd en schouders hoog boven alle anderen uitstekend, zou een kind van het volk zelf zijn. In hem zou het volk zijn eigen frischheid en naïveteit, zijn levensdrang en edelmoedigheid, zijn onuitputtelijk wellende kracht en onverwoestbaar vertrouwen hervinden. Al deze eigenschappen zou hij bezitten, ze bezitten opgevoerd tot den hoogtegraad, waarin elke eigenschap het karakter krijgt van genialiteit.
Terwijl in Noord-Italië de gematigde richting bleef aansturen op hervorming door wettige en vreedzame aktie, kwam in het zuiden de oproerige beweging niet tot rust. Maar alle pogingen van Mazzini om door het initiatief van een kleine Gideons-bende de bevolking in opstand te brengen faalden en de mislukte komplotten, door de politie-spionnen uitgebracht, kostten velen jongen geestdriftigen patriotten het leven. Het koninkrijk Napels bleef een broeinest van willekeur en wreedheid, de vervolging der leden van Het Jonge Italië duurde er onverzwakt voort.
Ook in den Kerkelijken Staat werd de druk der tyrannie steeds ondragelijker; nog nooit waren de misstanden zoo hemeltergend geweest, de verhoudingen zoo gespannen. Kardinaal Bernetti, een kreatuur van Gregorius XVI, had eene bende gewetenlooze gelukzoekers de administratie in handen gespeeld. Ondanks voortdurende verhooging der belastingen nam de schuldenlast steeds toe; een staatsbankroet dreigde; de Sanfedisten, een soort zwarte garde van het gezag, wier opkomst evenals die hunner doodsvijanden, de Carbonari, uit den Franschen tijd dateerde, werden als ‘pauselijke vrijwilligers’ bewapend en georganiseerd, om in de provincie klopjachten te houden
| |
| |
op de liberalen. Waar dezen er kans toe zagen, wapenden zij zich insgelijks: dan woedde in het klein de burgeroorlog. Ruim 4000 politieke gevangenen stierven in de galeien een langzamen marteldood, in de boeien saamgeklonken met verdierlijkte misdadigers, of wel als wilde dieren aan den keten gelegd. Maar vervolgingen noch straffen vermochten den geest van verzet te breken: priesters en monniken werden in het openbaar gehoond en beleedigd; alle gezonde, levenskrachtige elementen der bevolking vereenigden zich in haat tegen de kerk.
In denzelfden tijd dat de mislukking van Mazzini's samenzweringsplannen aan het geloof in de revolutionaire methode schok op schok toebracht, verbreidde de vreedzame, met wettige middelen gevoerde agitatie zich in steeds wijder kringen. Het zelfvertrouwen van haar leiders groeide bij den dag. Van het wetenschappelijke kongres in 1846 te Genua gehouden sloeg het patriottisme als een laaie gloed naar buiten; geestdriftige ovaties begroetten de Romeinsche geleerden die, het pauselijk verbod trotseerend, op de samenkomst verschenen waren. In Toscane kwam de openbare meening krachtig op tegen de verbanning van den patriot d'Azeglio, die de wreedheden van het pauselijke bewind in de Romagna aan de kaak had gesteld. Te Pisa vonden rumoerige betoogingen plaats tegen de toelating van een nieuwe geestelijke orde; te Florence werd geld ingezameld ten behoeve der Poolsche emigrees; anonieme geschriften drongen den groothertog op den weg der hervorming. Nooit had de wil des volks met zooveel kracht en klem gesproken; allen verwachtten beslissende gebeurtenissen, maar niemand wist wanneer de krisis zou uitbreken, noch in welke richting de oplossing moest worden gezocht.
De dood van Gregorius XVI in 1846 scheen deze oplossing te zullen brengen in een richting die niemand had verwacht. Zijn opvolger, Pius IX, stamde uit een liberale familie; als bisschop van Imola had hij zich bemind gemaakt door zijn zachtmoedigheid en menschelijkheid. Dit, gevoegd bij het feit dat Pius onmiddellijk na zijn verkiezing beval alle aanhangige politieke processen te staken, bracht hem in den roep van oprechte hervormingsgezindheid. En toen een der eerste regeeringsdaden van den nieuwen paus de proklamatie der vurig-verbeide
| |
| |
amnestie was, sloeg plotseling als een bliksemflits het geloof in bij de massaas, dat in Pius de redder en verlosser van Italië was opgestaan.
De eerstvolgende maatregelen van den paus deden de verwachtingen nog toenemen; op den vloed der algemeene exaltatie omhoog gevoerd, verscheen hij voor de oogen van het verrukte volk als de groote nationale held, naar wien geslachten hadden gehunkerd. Te Rome volgde betooging op geestdriftige betooging; het leven in de Eeuwige Stad was naar de uitdrukking van een tijdgenoot ‘een politiek carneval’ geworden. Herhaaldelijk spande een opgewonden menigte de paarden der pauselijke koets uit en trok die onder gejuich en gezang door de straten. Van den Kerkelijken Staat uit overstraalde de populariteit van Pius geheel Italië, de stem der zangers en dichters prees hem een nieuwen Solon, den weder-oprichter van zijn land. In de plaats van den werkelijken Pius, een zwakkeling zonder superioriteit, karaktergrootheid of revolutionairen wil, weifelmoedig en ijdel, had het volk een fantastische figuur opgericht en die tot drager zijner eigen verwachtingen, begeerten en aspiraties gemaakt. Tot dezen gedroomden Pius, dit produkt zijner verbeelding, zag het op in naïeve adoratie, vertrouwend uit diens handen de kostelijke gave der vrijheid te zullen ontvangen. Het wiegde zich nog in de illusie, dat de vrijheid van bovenaf geschonken kan worden; het sloot nog de oogen voor de waarheid, dat elke vrijheid, zelfs de kleinste en meest beperkte, wil zij beklijven, veroverd moet worden door eigen kracht.
Maar in de algemeene stuwing der gebeurtenissen werd ook de blinde illusie waarin de massa zich zoet en licht wiegde een faktor van vooruitgang. Deze illusie toch werkte mee haar in beweging te brengen. De geheele atmosfeer werd anders; wel bestond de pauselijke machtstoestel nog, maar hij funktioneerde niet langer. De gevangenen waren bevrijd, de ballingen teruggekeerd. Iedereen verkondigde openlijk zijn politieke opinies, zonder zich om de politie te bekommeren. Nog voor de censuur officieel verzacht was, waren een aantal geschriften ongecensureerd verschenen, ook politieke bladen kwamen uit. De paus onderging voortdurend den onmiddellijken invloed der menigte, die hem telkens als hij zich in het openbaar vertoonde, toejuichte en aanmoedigde door kreten als
| |
| |
‘Leve Pius IX, leve die alleen.’ Het volk verkeerde in den waan dat de kardinalen, de mannen van het oude regiem, den paus tegenhielden op het pad der hervorming die het zijn eigen vurige wensch was tot stand te brengen.
De waan kon niet lang duren, de illusie moest ras vervliegen. Reeds in zijn eerste encycliek noemde de paus den vooruitgang een werk des duivels; weldra bleek, dat hij noch parlementaire instellingen invoeren, noch vrijheid van godsdienst verleenen, noch de censuur opheffen wilde.
Intusschen zetten de Sanfedisten, de zwarte benden der kontra-revolutie, hun woedende aanvallen op Pius voort. De belofte van de oprichting eener nationale garde, die den paus door de liberalen was afgetroggeld, bracht de reaktionairen tot razernij. Door het verspreiden van allerlei onzinnige geruchten poogden zij een paniekstemming op te wekken om de macht weer in handen te krijgen. Zij bereikten echter juist het tegendeel van wat zij wilden: de burgerwacht, wier oprichting onder allerlei voorwendselen steeds was uitgesteld, kwam in Juli '47 werkelijk tot stand. Van weerszijden werd de verbittering nu zoo groot, dat Sanfedisten en revolutionairen elkaar vaak met dolken te lijf gingen. Omstreeks dienzelfden tijd, in Juli '47, gingen de Habsburgsche machthebbers tot een brutale uittarting over. Oostenrijksche troepen vielen Toscane binnen om een bewapende demonstratie te houden te Ferrara: men wilde de bevolking tot verzet prikkelen, en dan door heel Midden-Italië de beweging met de wapenen terneer slaan. Een groote beroering ging door het volk, toen de uittartende gewelddaad bekend werd; te Rome leidde de verontwaardiging tot een spontane beweging voor bewapening en oefening der jeugd. Ambachtslieden, studenten en kunstenaars namen ijverig aan de schietoefeningen deel; tot de monniken toe brachten gelden bijeen, om de kosten der volkswapening te bestrijden.
Ook in het noorden schoot de nationale beweging nu vleugels aan. In Toscane had de openbare meening groothertog Leopold tot opheffing der censuur gedwongen: zeer spoedig werd de pers een macht van beteekenis, die de politieke opwinding, uit Rome noordwaarts gekomen, verder droeg naar Lombardije en Piëmont. De bevolking van Toscane, die den naam had verwijfd en gemakzuchtig te wezen, werd door eenzelfden politieken hartstocht als die
| |
| |
van Rome aangegrepen; de lucht rumoerde van gesprekken over burgerlijke vrijheid en parlementairen regeeringsvorm, en toen, naar aanleiding der oprichting van een Nationale Garde te Florence, Metternich met de militaire bezetting van geheel Toscane dreigde, werd de stemming woedend anti-Oostenrijksch. Zelfs in het konservatieve Piëmont won de nationale en konstitutioneele idee snel onder alle klassen veld, sedert de paus naar men meende haar voorvechter was geworden. In de steden kwam het tot rumoerige demonstraties; hun klimax bereikten deze in het najaar te Turijn. De politieke leiders beraadslaagden: was het oogenblik gekomen om bij den koning aan te dringen op de invoering eener grondwet? De jonge edelman Cavour, die sedert eenigen tijd als publicist op den voorgrond was getreden, een man die zijn eigen wegen ging, in de eerste plaats heil verwachtte van ekonomische verbeteringen en de Engelsche meer dan de Fransche konstitutie tot voorbeeld koos, meende van ja. Hij slaagde er in de anderen te overtuigen; een petitie aan Karel Albert werd opgesteld en zoowel den leden der aristokratie als den gegoeden burgers ter teekening aangeboden. Het kostte moeite 500 handteekeningen bijeen te brengen: zoo groot nog was de vrees den monarch te mishagen, zoo laf en lauw waren zij, die zich liberalen noemden. De koning weifelde: eerzucht dreef hem zich aan het hoofd der beweging te stellen, maar afkeer van iedere demokratische strooming hield hem tegen. Eindelijk, in Oktober '47, verschenen de ongeduldig verbeide dekreten: de rechtspraak werd verbeterd, de censuur afgeschaft, maar van vertegenwoordigende instellingen werd niet gerept. Toch vierden de gematigden deze armzalige koncessies met uitingen van uitbundige dankbaarheid en slaafsche aanhankelijkheid.
In een groot deel van Italië eindigde het jaar met feesten, banketten, ovaties en stroomen van retoriek. Velen geloofden dat het zwaarste verricht was, de weg gebaand naar volledige vrijheid. Eén hoop leek allen te bezielen, één wil allen voort te drijven; in den algemeenen jubel verstomde de hatelijke stem der oude twisten; het nationale bewustzijn, voor korten tijd nog als een vodje zoo klein en slap, was plotseling tot berstens toe gezwollen. Als een schip met volle zeilen aanstevent op een vreemde
| |
| |
kust, zóó stevende het Italiaansche volk aan op het heroïsche avontuur der revolutie van '48. En op de brug stond, van bovenaardsch licht omvloten, Pius, de nieuwe loods naar een toekomst van voorspoed en vrijheid.
|
|