| |
| |
| |
Derde zang
| |
| |
De terugtocht.
Hoe vreeslijk is dat, als d' arbeidersklasse
teruggeworpen wordt en het lijkt of
de strijd, de harde zware offerrijke
van veel jaren was te vergeefs....
als na de lange spanning van de krachten
en óverspanning, de inzinking komt,
het brood-des-levens asch wordt in de monden
en achter de dagen geen licht meer gloort....
Hoe vreeslijk als het leven gaan moet door
de donkere ravijnen van den dood
eer 't komen kan tot nieuwe opstanding!
Veel malen ging het zoo in de historie:
er bleef niets over van het trotsch besef
der eigen waarde, - van 't opstandig willen
niets, niets van den goudgloed der strijd-extase.
Het laaiend vuur der offervaardigheid
sloeg neer. Alles was zwart en kil. Hoe vele
malen ging het zoo in het verleden,
maar ditmaal zou het anders, anders gaan....
Dit is het blijde wonder, dat ditmaal
niet àlles wegzonk en verloren ging,
dat niet weer van voren-af-aan het leven
moet streven naar een nieuwen vorm....
Ditmaal bleef er iets over, bleef een kern
van vastheid over, waar omheen
het nieuwe leven kon kristalliseeren.
Een orgaan bleef over, een organisme,
een levend wezen, dat wil, denkt en groeit,
al lijkt die groei soms stil te staan. Zooals
de boom die zijn bladeren vallen liet
zich kan vernieuwen, - of als een ziek dier
dat zijn glanzende vacht verloor, dat kan:
de bron-van-kracht welt nog in hem, 't onzichtbare en
onkenbare, dat wij leven noemen: -
zoo zijt ge nu op aarde, o Communisme
in den eersten arbeidersstaat,
een wintersch-kalen boom gelijk, een dier
armzalig in zijn dunne doffe vacht.
| |
| |
Zoo leeft ge nu tusschen ons in, ontluisterd:
velen denken, het is met u gedaan.
Maar toch, ge zijt nog, ge werd niet gerukt
uit 's levens gronden: ge werd niet geslacht:
ge leeft, ge ademt, ge beweegt u nog:
het sap-des-levens kán in u opstijgen
opnieuw; ge kunt u toebereiden
tot nieuw ontluiken, nieuwen groei....
Ge leeft, ge zijt: ge werd niet meegesleurd
door 't ebbend tij: ge storttet niet in een,
ge zonkt niet weg: gij handhaaft u, ge kunt
het, omdat g' in u sterke krachten
van verweer hebt tegen het bederf....
Organisatie is dier krachten eerste:
saamhoorigheid is zij, bewust bestreefd
en in systeem gebracht, in vaste vormen
geperst: - de tweede is bewustheid, klaar
doorzicht in mooglijkheden, klaar besef
hoe hun kring te verwijden; en de derde
is aldoor wellende energie bij hen
die vóórgaan, de leiders die alle andren
óphouden door de spanning van hun wil.
Organisatie, inzicht, energie:
te samen hebben zij uw arbeiders
ópgehouden in het zinkend getijde:
te samen behoedden zij het gewrochte
voor vernietiging en ondergang.
Beproef u zelf, mijn ziel: wees voorzichtig, mijn zang:
- is het wel waarheid wat ge zegt? wel waarheid
dat het innerlijke behouden bleef, -
de kiem, de zetel der verborgen kracht,
die het wonder van den groei bevat
en het wonder schept van het ontluiken?
Bleef niet alleen de vorm behouden? Is
niet het essentiëele weg?
Bedenk u goed, mijn hart, hoe alles was:
hoe alles ging, - bedenk wat is veranderd,
wat minder werd, wat meer; - vergis u niet:
geef reekning u van wat verloren ging:
geloof niet, omdat gij gelooven wilt:
| |
| |
maak u niets diets: laat u niet verschalken
door hen die zweren bij den schijn
omdat zij zonder schijn niet kunnen strijden,
niet kunnen leven zonder zelfbedrog.
Bedrieg u niet, mijn ziel: bedenk het goed
dat de waarheid de kracht geeft om te leven,
dat de waarheid de kracht geeft voor den strijd.
Laat nu goed zien al wat verloren ging,
ontbloot met vaste hand nu iedre wonde:
schrik niet terug, al is zij diep en rauw.
Aarzel niet, verberg niet de waarheid van
den terugtocht, noem die niet overwinning:
verberg niet dat teruggaan bitter is
en dat het dappre hart veel heeft geleden....
Geen grooter smart dan de herinnering
aan geluk dat verloren ging:
geen droever dag voor de belegeraars
dan die waarop 't beleg wordt afgebroken:
geen zwaarder bevel voor den onversaagden
aanvoerder dan 't bevel ‘terug’.
Geen moeilijker manoeuvre in den oorlog
dan het prijsgeven van bezet gebied; -
geen grooter smart dan òp te moeten geven
dat wat men dacht verworven voor altijd....
Die smart kent gij, o mijn broeders van het Sowjetland: -
dien dag hebt gij beleefd, zegevierende scharen:
dat bevel moest gij geven, koel-oogige held:
bezet gebied in de domeinen-van-het-leven
deed g' ontruimen: een groot gewest-des-levens gaaft ge
aan den vijand weer prijs.
In de dagen van Kroonstadt zaagt
ge 't verderf zich oopnen als een afgrond,
in die bittere' en zwarte dagen
toen arbeiders tegen arbeiders streden,
boerenzoons tegen elkaar voerden de wapens.
Zij die elkaar daar doodden waren toch
bezield door één beginsel: het verlangen
naar socialisme leefde in d' eene' als d' andren;
zij die elkaar daar tot den dood bestreden
| |
| |
waren toch broeders naar den geest.
Gij zaagt een afgrond zich oopnen, Lenin,
en dreigen uw werk te verslinden:
het volk vervreemdde van den Sowjet-staat:
ge hoordet een gegrom stijge' uit de diepte,
een dof grommen dat vijandig klonk.
Zij hadden ál te veel ontbeerd, geleden
ál te veel: zij wilden niet ontberen
nog meer; zij waren 't lijden moede; ach
zij waren niet rijp voor de vormen
waarin ge 't Leven vatten woudt.
Gij zaagt de spaden roesten, ongebruikt,
zaagt tusschen 't gerei in de schuren weven
de spin haar web, dat bleef onverstoord.
't Bebouwde land werd minder, jaar na jaar,
de oogsten werden kleiner, jaar na jaar:
de boer werkte enkel nog voor zich zelven
omdat men hem de vruchten van zijn arbeid
ontnam; - (gij deedt het niet uit vijandschap,
niet uit begeerlijkheid: gij Sowjet-hoeders:
gij deedt het om te voeden de soldaten
die streden voor de vrijheid van het land;
gij moest het doen: gij kondt niet anders doen)
de boer zaaide enkel nog voor zich zelven:
de zwarte honger streek neer over 't land,
de honger, de vernieler en verdelger-
des-Levens, die baart pest en misdaad baart,
die baart verwarring en opstandge wanhoop,
die den dood baart, 't verderf, den ondergang....
Hij haakte zijn klauwen vast in de lijven
van het arbeidersvolk; de arbeiders,
de prachtige, trotsche overwinnaars,
zij zagen zwart van honger: om hun leden
plooide het over-ruime vel. Zij kònden
niet meer, de trotsche overwinnaars van gistren:
ze waggelde' als beschonknen door de straten,
voor de machines zakten ze ineen....
De honger had de steden in zijn greep
geklonken, die den dood beteekent:
in de verte hoorde men al schreeuwen
de zwarte raven van den ondergang....
| |
| |
Gij zaagt 't verderf dreigen, Lenin: gij
Leider van uw volk, gij zaagt den
ondergang van dat volk vlak bij.
Gij zaagt den afgrond die zich opende,
zich opende om het schip te verzwelgen
dat de hoop der wereld droeg:
en toen besloot ge den steven te wenden,
besloot g' een strekke terug te gaan.
Ge zaagt dat het te vroeg was, - dat
zij niet rijp waren voor een leven
waarin de eenling zich aan de gemeenschap
offert met vreugde en zich voor haar vergeet.
Gij wist dat de boer zaaien moet en oogsten,
wil het leven verder kunnen gaan:
gij zaagt dat de boer enkel zaaien zou
en enkel oogsten, zoo zijn arbeid
hem zelf tot voordeel was, als 't placht te zijn:
dat hij enkel opnieuw, gelijk hij placht,
zou ploetren van den morgen tot den avond,
zoo hij wist dat zijn arbeid tot voordeel
strekte van hem zelven en zijn gezin....
Gij wist dat hij honger had
naar spade' en ploegen, naar sikkels en seizen,
als de arbeiders honger hadden naar brood: -
ge wist dat hij sikkels moést hebbe' en seizen,
spade' en ploegen moést kunnen koopen,
wilden de akkers niet verwildren,
die moesten voeden het millioenenvolk.
Dat alles wist g' en ge dacht na:
ge dacht na en mompeldet in u zelven:
‘Wij willen 't socialisme bouwe' in Rusland,
maar men kan enkel bouwen als men leeft:
het volk kwijnt weg, de kindren en de menschen:
de vraag hoe te leve' is nu d' eerste vraag:
niets is verloren, zoo maar 't volk blijft leven,
en wij die willen bouwen 't socialisme
leiders en hoeders blijven van den staat.
De poorten moeten w' oopnen die wij sloten:
't levens-gebied dat wij bezetten moet
ten deel weer prijsgegeve', een klein gewest
behouden w' en zullen we goed bevestgen;
| |
| |
we moete' een eind terug.’ - Zoo dacht ge na,
en toen ge alles goed hadt uitgedacht
gingt ge, ge zijt gegaan tot uw genooten
en zeidet tot hen, koel en strak:
‘Poorten moeten weer open die wij sloten:
wij waren al te ver vooruitgedrongen:
enkele stappen moeten wij terug,
en nogmaals enkele: een klein gebied
houden w' in hande' en zullen we bevestigen.
Niets is verloren, zoo het volk blijft leven
en wij, die willen bouwen 't socialisme,
hoeders en leiders blijven van den staat.’
Toen d' anderen begrepen wat hij wilde
verstrakten ze eerst en daarna verwierpen
ze zijn voorstel met driftige gebaren,
op éénen na, den grooten zuiveraar,
hij dien den chaos vorm gegeven had.
Trotzky was mèt Lenin: alle andren waren
eerst tegen hem, maar hij streed met hen
en overtuigde hen. En zij besloten
gelijk hij wilde, te her-openen
poorten naar het oude levensland,
die zij hadden gewaand voor goed gesloten:
naar het land van arbeid-voor-eigen-voordeel,
van handel-om-te-maken-winst.
Toen hebt g', o leiders van den Sowjet-staat,
den boer zijne vrijheid hergeven
om te handelen gelijk hij wilde
met wat hij had geoogst; - gij hebt
den kleinen fabrikant, den kleinen koopman
hergeven de vrijheid om met het hunne
te doen naar 't hun behaagde: toen hebt gij
weer vrijgelaten 't koopen en verkoopen: -
toen hebt ge het nieuwe gemeenschapsleven
dat nog week was als natte klei, dat nog
niet was gestolte', opnieuw gekneed
in d' oude vormen van eigen voordeel
te zoeken, eigen baat; - toen hebt ge d' oude
roerselen gebruikt om het nieuwe doel
te naderen.... Toen hebt ge moeten geven
ruimte aan de oude, taaie instinkten
| |
| |
der menschelijke zelfzucht. Ach, zij waren
niet uitgerukt, enkel ondergedoken,
verdwenen van Levens oppervlak.
Zij leefden nog: zij waren even sterk
als gistren en eergisteren: zij boren
hun wortels immers diep, diep in den mensch,
in u, in mij, in ons allen: zij zullen
langen tijd behoeven om te vergaan....
kwam weer in 't leven rollen: zijne macht
onderwierp zich weer de lijve' en zielen.
De handel bloeide weer op straat en plein;
wat zich als schandlijk bedrijf had verstoken
vertoonde zich weer in 't openbaar.
Brood werd weer koopwaar, alles wat de mensch
behoeft tot leven, ach, het werd weer koopwaar;
ook d' onstoffelijke dingen werden
weer als voorheen gekocht, verkocht....
Er hing weer in de lucht een valsche gloed
als die omhangt onze westersche steden,
de valsche gloed van weelde en laffe pronk....
Schaamteloos hernam zijn oude plaats
het geld als de gebieder, heer des levens.
Die zich verborgen hadden, vertoonden zich weer,
hoogmoedig-opgeblazen als tevoren;
de spekulatie bloeide weer;
zucht naar rijkdom en wil-tot-macht
verkropen zich niet langer in hun holen,
luid galmden zij over de straten,
drongen hun schaamtelooze lijven
brutaal vooruit. Het geld verspreidde
weer zijn zwoele, giftige stank....
Alles werd weer gekocht, verkocht,
alles was weer veil als te voren.
O hoevelen zijn toen bezweken die
nimmer hadden gedacht te bezwijken....
O hoevelen bezoedelden hun ziel
en verrieden d' Idee van 't socialisme
uit hebzucht, uit begeerlijkheid, die plotsling
omhoog spoten in hun hart....
| |
| |
En anderen bezweken omdat
zij honger leden met hun kinderen
en honger een slechte raadgever is:
als hij lang duurt, maakt hij velen murw
die zonder hem zeker standvastig bleven,
en de zwakkeren lost hij op geheel,
als bijtende vloeistof een week lichaam.
De honger en de revolutie
zij hooren bij elkander: zonder honger
kan de overgang naar het nieuwe niet zijn.
Maar zegevieren kan enkel d' Idee
en lichaam worden van het socialisme,
wanneer de honger overwonnen wordt.
De honger drijft tot de revolutie,
maar hij verzwakt ook hare scheppende kracht,
haar reinigende en louterende kracht:
de revolutie baart den honger,
maar hij verheft zich tegen zijne moeder
en randt haar eer aan, ja haar eer....
Wat is er toen geleden: - welk een val
was dat, uit zoo hoog en louter willen
teruggeslingerd te worde' in den tijd!
O wat was dat zwaar om te begrijpen!
Er was geen zichtbare vijand, dien men
te lijf kon gaan, met kanonnen en kogels:
de Witten waren verstrooid en verslagen,
het land was bevrijd van Denikin,
Koltschak, Joedenitsch, allen waren weg,
gevlucht, verslagen. Nu zou men gaan bouwen
't socialisme: men wilde 't, dus men kon 't....
Maar neen, maar neen, men kon niet als men wilde.
Er was een vijand die 't belette, ergens....
Waarom kon men toch niet gelijk men wilde?
Het land bevrijd, de macht vast in de hand:
en toch.... niet te kunnen gelijk men wilde....
veel te moeten opgeven van het gewilde,
vele stappen terug te moeten gaan....
Hoe ontdaan waren toen de besten!
Zooals wanneer opkomt het gerucht
| |
| |
‘men onderhandelt’ in belegerde veste:
de getrouwen hebben zich verstugd,
maar in de anderen wordt hoop wakker
op het einde van ontberingen
die schenen eindeloos te zullen duren.
Zij stoken het vuur aan: zwak en zwakker
worde' in harten ontzichtbre weringen;
hoog en hooger branden verborgen vuren
van verlangen naar spijs en drank, naar blijheid
van onbezorgd leven, naar warmte en rust....
En dat andre vuur wordt allengs gebluscht:
wil te strijde' en te lijden voor de vrijheid....
De dappersten, zij verbergen zorgvuldig
hun vrees: kan de val nog worden verhoed?
Verstrakt van gezicht gaan zij door de straten
of duike' onder in arbeid menigvuldig.
Zij beheerschen hun woorden, hun gelaten
zijn helder: te groot en vast is hun moed
dan dat zij bezorgdheid zouden verraden.
Hun dappre kracht komt hun nu goed te stade:
er is geen druppel zwakheid in hun bloed. -
Zoo was het toen in Sowjet-Rusland: - zóó
streden de besten en bekenden noo'
aan zichzelven wat toen begon, de in-
zinking en de teruggang. - In 't begin
van dien tijd was ik daar, een der getrouwen
vroeg ik - nog zie 'k hem voor mij staan, gepoot
in d' aarde - ‘hoe is het, hoe staan de zaken?’
Hij zag mij aan en zei ‘de geest is dood,
maar toch werken wij verder aan de taken.’
En 'k dacht ‘o wat zal zijn het lot der veste,
wanneer deze erkent: de geest is dood.’
Toch was in hem géén wanhoop en hij is
nog heden die hij altijd is geweest:
hij heeft gestreden en niet afgelaten
en véél bereikt: - in hem lééft nog de geest.
O, ik weet wel: in velen is die dood,
maar in zijn oogen staat altijd te lezen
't vertrouwen; enkel wie als hij kan wezen
is waardig den naam van genoot.
|
|