| |
| |
| |
De geboorte van het Roode Leger.
Begeerte naar den vrede was geweest
te saam met onuitsprekelijke ellende
tot de revolutie de sterkste kracht.
Niet meer te lijden in de loopgraven
honger en dorst, - zengende hitte
te verdure' of doordringende kou, -
niet meer te worden opgevreten door
het ongedierte, - niet meer te verstarre' in
een harde korst van modder en van vuil, -
niet meer te voelen zich ontmenschelijkt
van binne' en van buiten; niet meer te worden
afgesnauwd door hen, die men ‘meerdren’ noemt,
te worden gestriemd en beleedigd
door domme, verwaten drinkebroers,
verachtelijke spelers en boeleerders, -
niet meer in de hel van het roffelvuur
te ligge' onthutst, verward, verdoofd van zinnen, -
niet meer als zinnelooze dieren
te worden op den ‘vijand’ aangehitst, -
naar huis te gaan, naar huis, naar huis, naar huis, -
dáárheen te gaan waar de dag ontwaakt
met zachte, vriendlijke geluiden
die zijn als moeders stem vertrouwd,
dáárheen waar 't riekt naar vlier en versche mest,
waar kippen kak'len, vroolijk, hanen schel-
triomfantelijk kraaien, mag're honden
uitdagend blaffe' en kleine vuile kindren
schaterlachen bij de modderpoel: -
naar huis te gaan, waar moeders, vrouwen wachten,
hen weer te zien, te liggen in hun armen,
bij hen te slapen in het warme bed....
De koe te streelen langs haar schoft; het oude
ploegpaard over zijn bruinen kop te aaien, ....
te slapen, lang en vast, .... o te slapen
den afgronddiepen droomeloozen slaap,
waaruit men ontwaakt als nieuw-geboren,
wég de herin'ring aan die hel van bloed,
weg voor altijd.... De grauwe arbeidskiel
weer aan te trekken, uit de schuur te halen
| |
| |
de oude, roestige, vertrouwde ploeg; -
onder den hoogen koepel van de lucht,
alléén tusschen de eindelooze velden,
te schrijde' over de donkere aarde,
trekkend de vore' in den kruimigen grond, -
met lange, langzame stappen te gaan,
de ploegschaar richtend, aandrijvend soms even
den ouden arbeidsmakker met een woord
dat half is liefkoozing en half is vloek....
Te ploegen tot het laatste licht wordt weg-
gezogen van de kimmen, dan te keeren
huiswaarts, van arbeid verzadigd, -
te eten, het hoofd op de hand gestut,
met gulzig' gauwe happen, voelend
zich in het allerdiepste diep voldaan:
niets te voelen, niets te weten dan
bevrediging te groot en diep voor woorden....
O, zoo, aan die ronkende hel ontkomen,
naar de goede aarde terug te gaan,
den goeden arbeid tusschen 't levende,
arbeid die is bevruchting en ontvangnis,
die het leven in stand houdt door den tijd....
Hunkering naar den vrede was geweest
de diepste drijfkracht tot de revolutie, -
te saam met haat en wrok tegen wie dreven
den armen, geplaagden mensch in die hel
waar menschen dieren werden, werden duivels, -
te saam met krampachtig levens-instinkt
dat los wilde uit het vreeslijk mechanisme
waar de arme mensch in vermorzeld werd....
Verzet van het leven tegen den dood,
dat was de opperste drijfkracht geweest
die tot de groote revolutie voerde....
En nu was de revolutie volbracht
en nu zou 't vrede worden, vrede, vrede....
Dat dachten zij, arglooze kindren....
Ach, de revolutie, zij begon pas,
en de oorlog, hij was niet gedaan.
't Is waar, hij werd gevoerd voor nieuwe doelen:
't is waar, hij had een nieuw gezicht gekregen, ....
| |
| |
maar de oorlog, hoe hij ook verandert,
blijft in 't verandren toch zich zelf gelijk....
De oorlog, altijd voert hij weg van huis:
weg van 't goede vertrouwde arbeidsleven,
van hanenkraai en kinderlach: -
altijd voert hij naar honger, kou, ontbering, -
naar vuilheid, dierlijkheid, donkre verschrikking: -
naar drieste ontkenning van de zachte sfeer; -
altijd voert hij naar de wreede wonden,
altijd voert hij naar den wreeden Dood,
die komt aanbuldren als een toornig god....
En zoo was het ook met den nieuwen oorlog
die nu begon.... D' ouden scheen hij gelijk
als de eene waterdruppel den andren....
Al de kwellingen die de eerste bracht,
hij bracht ze ook: smartelijke wonden,
de verscheuringen van het krimpend lijf:
de lange martelingen vóór het sterven
en o, de eenzame, eenzame dood....
't Oude martelspel bracht de nieuwe oorlog,
't zelfde als zijn voorganger had gebracht....
De oorlog, hij draagt altijd één gezicht:
hij is altijd een ding van bloed en wonden:
hij maakt altijd de lichamen stuk,
hij rijt d' afgrond der zielen altijd open:
hij maakt het leven wild-onordelijk,
vol donk're spleten waaruit rijzen
walmen van waanzin en vertwijfeling....
De oorlog, hij draagt altijd één gezicht,
maar hij heeft niet altijd hetzelfde wezen....
Soms leeft in hem een hooge, trotsche ziel:
de ziel der revolutie leeft in hem,
de wil te strijden voor een nieuwe wereld,
de wil te strijden voor een nieuwe mensch.
De oorlog, hij is somtijds klassenstrijd:
is somtijds strijd der onderdrukten tegen
hun verdrukkers. Dan veredelt zijn wezen,
dan krijgt hij een nieuw hart, dan zoekt hij,
dan vindt hij in de rede steun,
dan is hij een kracht tusschen de andre krachten
die het leven voeren omhoog....
| |
| |
Dit moesten die arme kindren leeren,
die millioenen argelooze boeren,
met hun lichtgeloovig hart....
Leeren moesten zij dat de nieuwe oorlog
een ander hart had dan de oude,
al was hij met hem van één gezicht: -
moesten leere' overwinne' in zich zelven
den doodlijk-vermoeiden, den moe-gestreednen,
den enkel-naar-rust-hunkerenden mensch....
Het was goed geweest den oorlog niet meer
te willen: op te staan tegen d' of'cieren,
af te stroopen de militaire tucht.
't Was goed geweest 't vervaarlijk mechanisme
waar het lijf in was bekneld,
en de ziel in bekneld was, stuk te maken
met alle middelen, - met sabotage,
met slaan en schoppe', als wilde ezels doen.
Tuchteloosheid was goed geweest, een kracht
in dienst van den groei des levens,
van zijn ontplooiing. Rauwe zelfzucht,
instinktmatig verweer tegen den druk
van den ontzaggelijken toestel
die lijf en ziel verpletterde, -
zij waren goed geweest, waren geweest
krachten tot vernietging van
dat wat rot was en niet wou sterven,
wat zich vastklampte aan het leven
en daar uit wegzoog al zijn sap.
Maar nu werden heel andre dingen noodig:
werden noodig de hoogste krachten
die in de menschenziel kunnen opstaan;
offervaardigheid voor de gemeenschap,
zelftucht en zelfbeheersching werden noodig,
noodig werd het zeer bewuste handlen,
noodig werd de overwinning
op sterke aandriften van zelfbehoud,
op liefde voor het zelf, het eigen lijf, -
overwinning door bewuste liefde
voor levenden en ongeborenen.
| |
| |
Om het oude te sloopen zijn
vaak voldoende rauwe instinkten,
om het te sloope' is vaak voldoende
dierlijke drift-van-zelfvernietiging en
drift-van-zelfhandhaving, het broederpaar
die in de afgronden van 't lichaam wonen.
Maar voor d' opbouw is noodig veel, veel meer....
niet wat de mensch gemeen heeft met de dieren,
maar dat waarin hij van het dier verschilt: -
voor den opbouw is noodig groei
van den socialen mensch en overwinning
van dien mensch op den teugelloozen wilde
en op diens drang naar zelfbevrediging.
De opbouw, dat is op de vijanden
't behalen van d' uiteindelijken zege, -
en hij is enkel mooglijk, zoo de wilde
opstandeling, de breker en de slooper
behaalt de overwinning op zichzelf.
Verhalen wil ik nu, hoe werd
voorbereid d' uiteindelijke zege, -
ik wil verhalen wat geschieden moest
opdat d' aandriften van het dierlijk leven
zich leerden voegen in 't reedlijk verband.
Breed zijn de stroomen in d' oneindge vlakte:
de mondingen van onze stroomen zijn
zoo breed niet als dáár de rivieren
over hun geheel verloop....
Breed is het bed van de statige Wolga:
eindeloos achter de heuvelen,
die spiegelen in haar hun donkre wouden,
strekt zich golvende steppe uit.
De dorpen gaan schuil in haar en de steden
liggen in haar plooien klein-verstrooid.
Eindeloos-ver achter den heuvelrand
golft het gebied der zwarte aarde,
de schaduwlooze, die goede oogsten draagt
van gele tarwe, als niet zonnebrand
verschroeit den jongen teeren halm
en den korrel doodt, eer hij kan rijpen....
| |
| |
Er zijn geen boomen in 't gebied der zwarte aarde:
de bosschen, de beschermers van het land,
de regelaars van vocht en droogte, zij
die opslorpen en bewaren den regen,
gezegende gave uit der wolken schoot, -
zij zijn vernietigd, menschen hebben ze
vernietigd: slechte heerschers deden het,
hieuwen ze óm uit schandelijke zelfzucht,
maakten boomloos het graandragende land....
Maar dwaal niet af op zijpade', o mijn zang
gij die moet zeggen hoe het nieuwe ontstond,
hoe het Roode Leger werd geboren.
Aan uw breeden vloed, moederlijke Wolga,
ligt een grauw stadje, onaanzienlijk-klein
gebed tusschen der steppe wijde plooien,
daarheen kwamen de menigten gevloden
in doodsangst, die opjaagde Denikin; -
stroomden dáárheen, door het instinkt gedreven
van 't wild, dat den jager ontvlucht.
Zij ware' als vluchtelingen altijd zijn
in alle landen en door alle eeuwen:
grauwe chaos van menschen, diere' en dingen,
onsamenhangend en erbarmelijk.
Er waren vrouwen bij, met een klein kindje
dat zwakjes huilde en zeker sterven zou,
omdat het zog verdroogd was in de borsten
der moeders, op dien vreeselijken tocht.
Er waren moeders die hun kind hadden verloren
en kinderen die waren afgeraakt
van hun ouders. Soldaten zonder wapens
en boeren, voor zich uit drijvend een koe....
Allen vluchtten ze in ééne richting:
die van het stadje aan den breeden stroom,
de moederlijke Wolga: - allen zochten
achter haar wateren bescherming
voor de wreede vijande' - allen dachten
dat zij dáár veilig zouden zijn....
Een grauwe vormelooze chaos, saam-
gevloeid uit duizende elementen,
stroomde de menigte dáárheen
| |
| |
van angstige, opgejaagde menschen,
de huilende kindren, 't stomme vee.
Achter hen aan joeg niet slechts, als zij dachten,
't vijandelijke paardenvolk:
achter hen aan joeg de bleeke paniek: -
hij die de zinnen krenkt, de lichamen
opeenperst in een kluwen van verwarring
en voortdrijft redeloos - ach, zelden
naar redding, vaker naar 't verderf, den dood....
Daar, in de nietigheid van dat klein' stadje
aan den breeden moederlijken stroom,
is toen iets groots geschied en iets heldhaftigs,
dáár is de vorm geschapen waar 't heldhaftig
willen dier dagen in verzameld werd.
Daar heeft toen de geest der revolutie,
- de hooge die 't lijf maakt bereid te strijden
en de ziel bereid te sterven,
opdat de revolutie leven zal, -
zich zelven gegeven vaste omgrenzing:
daar is die geest in de sob're omsluiting,
- als in sobre ketting een edelsteen -
gevat van strenge, harde tucht....
Daar en toen is het Roode Leger geboren....
Dat ging niet vanzelf, o kameraden,
niet als een wezen groeit in de natuur....
Anders dan natuur is de menschenwereld:
stug is de stof, er moet geworsteld worden,
opdat het nieuwe kunne ontstaan;
geworsteld met het oude dat moet sterven,
maar zich vastklampt en niet sterven wil.
Er moet geworsteld worde' opdat het nieuwe
een kans krijge van wortel zette' en groei....
Véél moet de mensch terugdringe' in zich zelf,
besnoeien, uitrukken met steel en wortel,
vele nieuwe dinge' in hem, veel nieuwe krachten
moet hij aankweeken zorgvuldig.
De nieuwe mensch, die bouwen moet de nieuwe wereld
moet tot een bouwer worden opgevoed. -
Wat zijn in de natuur zon, wind en regen:
zij prikklen in de plant de levenskracht,
| |
| |
het schoone ondoorgrondelijke wonder -,
drijven door steel en rank omhoog het sap
waaruit het blad ontstaat, de knop zich vormt; -
wat voor het dier zijn spijs en drank,
de kweeker kiest, mengt hen zorgvuldig,
opdat het ras word' al naar 't hem belieft,
gespierd en sterk, rijk aan melk of aan vleesch, -
dat zijn voor het menschlijke wezen
leering en voorbeeld: aanmoediging
die de levensgeesten zachtjes streelt,
belooning waar het kind-in-ons naar hunkert,
en straf soms, harde, onbarmhartige,
die den slechtaard-in-ons afschrikt, den wilden
begeerling terugdrijft naar zijn hol; -
dat zijn al de menigvuldige wijzen
waardoor de leider op de massa werkt,
de leeraar op hen die nog moeten leeren.
Grauwe benden waren 't, die naar Swyaschsk kwamen
gestroomd, - vormeloos - chaotisch,
in hen leefde enkel nog instinkt
van zelfbehoud, al 't andre leek gestorven,
zooals daverend koper overstemt
de zang der harpen en teere violen.
't Sociaal gevoel was weggeëbd tot aan
zijn laagste peil; het reedlijk denken
had opgehouden te bestaan.
Enkel moederdrift streed nog tegen
de zelfzuchtige drifte' en gaf geen pas:
zij werd met hen te eener tijd geboren,
zij overwon hen immers duizend malen,
dreef hen duizenden malen op de vlucht.
De moeders waren in die menigt' het
meest menschelijke nog: al 't andre was
verwarring en verbijsterde wanorde.
- Te verkeeren den chaos in orde,
aan 't vormelooze vorm te geven,
terug te dringen den troebelen stroom
van woesten levensdrift - dat was een taak
den grooten, dapperen, wilskrachtigen waardig.
Op te wekken het sociaal gevoel
| |
| |
dat dood leek, het te maken strijdbaar:
dat was de taak, d' ontzaggelijke
die dáár en toen volbracht moest worden,
wilde niet alles uit elkander vloeien,
wilde niet alles verloren gaan. -
Bestonden zij, die haar konden volbrengen?
Zij bestonden, zij hebben het gedaan.
Zij bestonden, die uit den troebelen chaos
van angst, vertwijfeling en levensdrift
tevoorschijn riepe' een helder-sterken wil,
zooals de fakir uit de drooge aarde
tevoorschijn roept de plant met steel en blad
en knoppe'. Er waren daar sterke bevruchters,
er waren machtge zuiveraars
die de harten der scharen reinigden
van vrees en lafheid; - scheppingskrachtigen
die den chaos herschiepen tot orde.
Er waren daar vormgevers die
de vormelooze menschlijke materie
kneedden tot veerkrachtige organen
der gemeenschap. Zulke waren er.
In die kleine stad, een ding onaanzien'lijk
aan den breeden, tragen stroom,
waren er enklen die belichaamden
Wil-tot-den-Strijd en Wil-tot-de-Overwinning
en Vertrouwen-in-eigen-Kracht.
Zij waren daar tusschen het volk,
de kudde der verdwaasde menschen-dieren,
de bezetenen door drift-tot-zelfbehoud.
Zij waren niet bezeten, zij,
maar koel en rustig-overziende
't geheel. Hun wil was hard als staal,
hun wil was gelijk een granieten muur,
die geen scheuren heeft en geen bersten,
maar glad en hard is, overal.
Er was geen weifeling in hen:
zij wisten wat zij wilde' en wat zij moesten
doen, om hun wil te maken werklijkheid.
Er waren enklen zoo, niet velen, maar
genoeg. De wereld zou hun namen weldra leeren:
| |
| |
ééne daarvan kende zij reeds,
die schalde al met bazuinklank door de landen:
die zou weldra als zwaar gebeier van
klokken de zegepraal verkonden.
Trotzky was daar: de bouwer, de bevruchter,
de vormgever, de groote zuiveraar.
Hij was gekomen in het zwarte uur
der nood, in het donkere uur der schande,
te schiften in de zielen 't zwakke en vooze
van de gezonde, gave kracht.
Het zieke sneed hij uit en wierp het weg
als een tuinier doet de gevlekte blaren:
't goede behield hij en gebruikte 't in
zijn kweek van zelfbewuste, gave strijders.
Uit den chaos der psychische elementen
vormde hij nieuwe menschen, willig om
het juk te dragen van de nieuwe tucht,
opdat het menschenheil kon komen
door hen, door hun leven en door hun dood.
Daar, in die kleine grauwe stad,
aan den oever van de breede Wolga,
neerhurkend in haar nietigheid,
een stipje vuil tusschen de witte velden,
een vlekje in hun zuivre oneindigheid,
werd het Roode Leger geboren. Dáár
smeedde de revolutie 't sterke wapen,
noodig tot de zelfverdediging.
Het Roode Leger, daar werd het geboren -
't leger dat eens misschien zal zijn de kern
van de strijdmacht der Internationale, -
dat eens zal strijden buiten Ruslands grenzen,
alom waar 't nieuwe voert tegen het oude
de groote worsteling om d' oppermacht,
dat strijden zal en niets weten van grenzen.
Immers, één is het Nieuwe in zijn essentie,
één wordt het nieuwe Leve' over heel d' aarde,
één van wil, één van denken, één van hart....
| |
| |
Te Swyaschsk werd het Roode Leger geboren,
dat zal zoo heerlijk in de revolutie
strijden als één over de gansche aarde,
dat zal zóó prachtig in de revolutie
uitgegroeid boven het verschil van talen
en rasse' en volken één make' alle strijders,
zal zijn voorbode van de menschen-eenheid
die komt.... en zal toch zelf nog in zich dragen
't gif van den haat, haat van mensch tegen mensch,
gif van moordlust en wraakzucht, donkre driften,
werd het leger geboren dat zou zijn
een wapen onontbeerlijk tot bevrijding,
maar dat ook de kiemen bevatten zou
van nieuwe knechtschap en nieuwe verscheuring....
gedoken aan de borst van Moeder Wolga,
is het ontstaan onder den ijzren dwang,
den ijzren druk der noodzakelijkheid:
den dwang en druk van doodelijk gevaar.
Maar neen, maar neen, de nieuwe levensvorm
wordt nimmer enkel uit noodzaaklijkheid geboren,
opgelegd enkel door uitwendgen dwang:
- altijd ontstaat zij óók door drang van binnen:
z' is altijd d' uitkomst ook van krachten
die uit het leven komen opgeweld....
De gloed der revolutie was het die
werd opgevangen in dat grauwe stadje,
volstroomend in die donkre winterdagen
met vluchtelinge' ellendig en ontdaan.
Tot een smidse werd toen dat kleine stadje,
smidse waar werd gesmeed het machtig wapen
dat de revolutie zou hanteeren
in zelfverdediging: - de legervorm
die bij den staat van arbeiders en boeren
past, als hij voor zijn vrijheid strijdt.
In die smidse hing een felle gloed,
laaiende uit: de gloed der revolutie,
en in dien gloed versmolten d' elementen
tot gloeiende massa, zij werden
| |
| |
een nieuwe kern, een nieuwe stof....
De heilge gloed der revolutie,
de heilge wil te overwinnen
om vrij te worde' en andren vrij te maken,
om vrij te worde' en in vrijheid te vormen
een nieuwen staat, een nieuwe maatschap, om
in vrijheid te werke' aan d' eigen vernieuwing,
aan de vernieuwing van den mensch, -
die gloed werd daar gegoten in den vorm
van militaire organisatie.
Zoo is 't Roode Leger ontstaan.
Dáár is uitgedreven den jongen boer
de oorlogsmoeheid die zijn wil verlamde; -
dáár is hem geleerd hoe dood en wonden
niet ondraaglijk-bitter zijn
wanneer de mensch ze lijdt voor zijn beginsel,
wanneer een groot beginsel 't hart vernieuwt.
Dáár is hem geleerd door tucht,
de vreemde angsten te bannen die de slapen
haamren soms doen, eensklaps; is hem geleerd
eerbied voor 't brandend hart van den oorlog
die een vorm der revolutie is.
O makkers, luistert nu goed toe:
het is voor u noodig, dit goed te weten,
deze dingen te begrijpen goed.
De revolutie bestaat uit twee fasen,
ook als zij niet bloedige oorlog is.
Gij ook, zult uit de tuchteloosheid, uit
d' orgie der individueele vrijheid
die haar eerste verschijning is,
moeten overgaan tot hoogre, die
van saamhoorigheid en strenge tucht: -
zult moeten onderschikken d' eenling aan
de gemeenschap-in-wording, zijnen wil
en zijn begeerten aan haar heil, - zijn inzicht
aan haar wijsheid, - zijn leve' aan haar bestaan.
Gij ook, gij zult uit uw uitbundige
genotzucht, uw onwil-nog-meer-te-lijden,
uw onwil weer-te-werken, eens
moeten opklimmen tot dit zware en harde:
| |
| |
uw eigen driften geweld aan te doen,
t' overwinnen uw afkeer van den arbeid
en uw onwil tot den strijd,
Haar ter wille zult ge moeten scheiden
van de bloeiende rust, de nieuwe vrijheid,
van 't geluk uwer jonge liefde,
van alles wat ge nauwelijks verwierft.
Ge zult moeten aanvaarden bitterheid
van haat en strijd, van bloed en wonden, -
ge zult moeten oproepe' uit hun spelonken
d' aandriften die ge nauwlijks hebt getemd. -
Steil zijn de wegen naar de vrijheid, o mijn broeders
en haar dienst is een zware dienst.
Te Swyaschsk werd het Roode Leger geboren
en dit is de doop, die 't onderging....
Dit leed, deze beproeving en verscheuring,
maakte 't pas tot een wezen dat besefte
zijn taak, zijn verantwoordelijkheid begreep.
In de donkerte van sterloozen nacht
was de vijand in het kamp gekomen,
bij verrassing was hij gekomen
en doorgedrongen tot de stad.
Niemand had hem hooren komen:
de schildwachten had hij gedood
eer z' alarm konden maken. In het kamp
was hij gedronge' om te rooven en te moorden
en hij had zijn doel bereikt.
Niemand weerstond hem. Razende
paniek sleepte allen mee: zij vluchtten
't veld in, joegen in duister hijgend voort, -
getweeë' of gedrieën joegen ze voort, -
ademloos en verbijsterd, tot de morgen-
schemer de spoken, wier adem ze voelden
dicht achter zich, verjoeg. Zij hielden stil,
zage' om, beschaamd: er waren géén vervolgers.
Toen pas begrepen ze wat ze misdede' en
slopen terug naar 't kamp. Hun hart
was lood in hen, zwart buiten hen de dag.
| |
| |
De vijand was, gelijk hij kwam, verdwenen,
ongedeerd. 't Waagstuk had hij niet geboet:
hij kon tevreden zijn over den uitslag.
Een deel van het veldgeschut had hij mee-
genomen, van de kostbare kanonnen,
de veel-te-weinge onmisbare kanonnen,
en veel gestole' en veel vernield. -
In 't looden zwijgen van den grijzen dag
- terwijl allen hoorden, hoe hun geweten
herhaalde aldoor een woord dat schrijnde als
bijtend vocht in een versche wonde,
áldoor herhaalde: ‘je bent laf geweest -
laf geweest - laf’, - pogend het niet te hooren, -
verscheen in hun midden de bevruchter,
de vormgever, de groote zuiveraar,
- toen kon hij eerder de donderaar heeten -
en met zijn bliksemende oogen
en met zijn donderende stem
vernietigde hij de lafaards die
hun post hadden verlaten om als hazen
te vluchten voor de witte sluippatrouille,
in nacht en nevel, over 't veld.
De krijgsraad kwam bijeen: hijzelf zat voor,
Trotzky; 't vonnis luidde: de kogel
voor zeven en twintig soldaten
die 't ergst hun plicht hadden verzuimd.
Makkers schoten hen neer; 't was snel voorbij:
nog eer de korte dag neeg tot zijn einde
was het voorbij: - de korte kleine dag
die toch in zich borg zulk een berg van leed.
Te Swyaschsk werd het Roode Leger geboren:
dit bloed-offer was noodig, het te maken
bewust van zich zelven en te brengen
tot vol besef van zijne taak.
Het bloed-offer van hen die stierven
- makkershand zond op hen af de dood -,
het bloed-offer van hen die doodden
- iets in hen stierf door deze daad,
in hen stierf onschuld, argelooze blijheid:
zij voelden zich schuldig worden, voelden
| |
| |
hoe daad altijd verstrengeld is met schuld: -
het bloed-offer heeft hen allen te samen
versmolten tot een éénheid, hen gemaakt
tot een nieuw wezen met een nieuwe ziel,
een nieuw hart en een nieuw bewustzijn.
Dit eerste leger van de revolutie,
dit eerste van de Roode Legers die
zullen strijden in de revolutie
den langen harden klassen-oorlog en
zullen niet enkel vergieten het bloed
der rijken, maar ach, ook wel dat der armen;
niet enkel dat van klassevijanden,
maar somtijds ook dat van klassegenooten,
van goede makkers, kameraden,
dat te vergieten bitter is,
dat altijd weer voor wien het heeft vergoten,
opstaat en hem roept bij d' ouden naam
van broedermoordenaar, gevloekt door d' eeuwen....
Waren zij schuldig, zij die in paniek
vloden, dien nacht, voor de witte patrouille?
Onder hen ware' onnoozele boeren-
zoons, zóó geraapt van den akker, die
voor d' eerste maal droegen de wapens;
en waren andren die de lange oorlog
murw had gemaakt van lichaam en van geest.
Waren zij schuldig? Op de lippen beeft
't woord dat hen vrijspreekt, maar zij durven het
niet laten gaan. Hen vrijspreken beteekent
te loochenen dat de eenling de gemeenschap
vóór zich zelven moet laten gaan,
hen vrijspreken beteekent loochenen dat
tucht den mensch voor zijn zwakheid kan beschermen
en dat hij moet leeren het te doen.
En die andren, zij die hen doodden, waren
zij schuldig? Op de lippen beeft
't woord dat hen aanklaagt, maar zij mogen het
niet vorme'. Immers, hen aanklagen beteekent
te loochenen dat de mensch bereid moet zijn
om voor de wordende gemeenschap
leven te nemen van andren, zooals hij
| |
| |
bereid moet zijn te geven 't eigene.
Tot beide bereid de leider was,
vormgever, die chaos herschiep tot orde,
zuiveraar, die 't lage van 't hooge schiftte,
donderaar, wiens felle arendsblik
neerbliksemd' de plichtvergeten soldaten,
wiens woord hen verpulverde tot atomen,
tot ijdel stof, tot niets. - Er waren enklen
daar die hij liefhad, zij gingen tot hem,
smeekten hem dat de straf verzacht zou worden:
‘'t Leger’, zeiden zij, ‘zou dit niet begrijpen:
het was nog maar een kind, zoo jong en teer.
Te groote strengheid was gevaarlijk....’ Maar
hij weigerde, kort-af. Zijn aangezicht
was gelijk altoos in die dagen
en niemand zag zijn hart....
gij zeven-en-twintig Roode Soldaten
die vielt te Swyaschsk door makkers hand,
omdat ge faaldet in de plicht
die 't Leven, een streng meester, van u eischte, -
gij hebt uw falen geboet met den dood
en wij gedenke' uwer in makkerschap,
zuiver als goud. Immers, ook uw bloed
hielp enkle steenen voegen tot den bouw
die langzaam rijst, de Gemeenschap-der-Menschen.
Broeders, helden vermocht ge niet te zijn,
maar het groote hart der arbeidersklasse
neemt zwijgend bij haar martelare' u op
en uw martelaarschap gedenken wij,
gedenken 't in stille welling van smart
en meegevoel en broederlijke liefde.
|
|