Heldensage(1927)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De aanvang. 't Was de tijd, dat alle landen doorzogen en verzadigd waren van menschlijk bloed; - dat de blik van millioenen doode oogen versteenen deed der levenden gemoed; - de tijd dat vormelooze hunkering naar verlossing van niet te dragen lijden, als een nevelbank boven drasse weiden, boven de donkre schijf der aarde hing. [pagina 10] [p. 10] Toen begon het ontstaan van nieuwe dingen. De menschheid sidderde: het was haar uur: in een lucht van ijzer, bloed en vuur baarde zij der vrijheid eerstelingen. Er schitterde iets in het duister der nachten: een groote hand schreef aan het firmament het gouden woord, het woord dat elk hart kent, de lafenis voor het al-oude smachten. Een groote stem riep luid over de aarde tot alle benarden met gouden klank; - als de maan, aandrijvend uit wolken, blank, den knekelhof maakt tot een toovergaarde, - zoo spronge' uit de woestijnen van 't gemoed wat'ren omhoog van bloeiende verwachting: een droom verrees uit lange omnachting en dreef zijn vloeibaar zilver door het bloed. - De droom, dat de leeuw eensklaps zou verleeren zijn zucht tot heerschen, en het lam zijn vrees; dat heer en knecht zoude' in makkers verkeeren eensklaps.... Diep in verborgen hartesferen leeft de droom, die in 't licht der aarde rees. O droom, o waan, o arme kinderwaan.... Alsof menschheid den last van het verleden met één slag af kan werpe' en nieuw opstaan! Alsof de zon van eindelijken vrede uit and'ren dageraad dan een in wreede verschrikking bloedende, ooit op kan gaan! Alsof de groote vlammen van den strijd niet eerst der aarde schand-bevlekte sfeeren omhullen moeten en moeten verteren slaafschheid van knechte' op haar, hoogmoed van heeren, eer kan ontbloeien nieuwe lieflijkheid! Het was het voorspel van wat komen zal: de heeren bléven heeren, zonne' eerst hoe [pagina 11] [p. 11] heerschappij te behouden: na haar val hoe haar terug te winnen.... Nimmer moe worden leeuwen 't verslinden. Maar in den tros der knechten voltrok zich het blijde wonder: 't lamgelijke wezen ging in hen onder: moed bevloog hun hart, als de wang een blos. Moed gaf hun scherpe klauwe' en scherpe tanden: moed smeedt het zwaard en wet het zwaard altijd voor allen, die waarlijk te strijden branden; moed stuurt hen nimmer weerloos in den strijd. Weet ge het nog, makkers van alle talen, hoe zij daar ginder vlogen overend, hoe hun roepstem dreunde door wereldzalen, hoe hunne heeren weken, hoe berend de burcht werd die gestaan had vele eeuwen en van haar torens woei de opstandsvaan? Toen zag men niet de lammren naast de leeuwen nederliggen of vreedzaam grazend gaan! Een woeste zee, beukte de massawil tegen die trotsche wallen, voortgedreven door den storm der begeerten. 't Gansche leven ging op in worst'ling. Al 't andre stond stil. Stil stond de arbeid. D'akkers lagen braak. Maar diep omgeploegd werd d' onzichtb're akker der ziel. Veel zaad dat eeuwen sliep werd wakker. De nieuwe menschheid groeide met haar taak.... Millioenen harten werden weergebore' in besef van menschelijke waardigheid; heerlijk groeide en zwol het goede koren van daadkracht, moed, trouw, offervaardigheid; edel gewas vol kostelijke kracht, rijpend in zon en storme' en regenvlagen. [pagina 12] [p. 12] Maar ook het onkruid wies snel in die dagen: afgunst en veilheid, wreedheid, wil-tot-macht, wraakgierigheid en wellust groeiden uit in gulzigen wasdom alles verterend rondom, onophoudelijk vermeerend: veel van het goede koren werd hun buit. Uit de spelonken en donkre ravijnen van het hart schoot de drom der driften aan om den Levenswagen uit zijn baan te slingren en in wilde zigzaglijnen te verspillen de vrijgekomen kracht. Soms leek het, of het woedende begeeren zichzelf in bandloos jagen ging verteren om weer terug te zinken in onmacht, als vaak voorheen geschied was. - Ditmaal niet! Ditmaal ontsteeg aan het menschelijk worde' een nieuwe kracht: kracht van vooruitzien, van orde- nende bewustheid. Als een vuurzee ziedt en loeit, loeide en ziedde begeerten-brand omlaag. Maar omhoog waakte de gedachte: zij wikte, woog en wist. Háár koele pracht en dat wilde laaie' omsloeg het sterke band van éénen wil. De blinde drang kreeg oogen, 't reedlijk inzicht materiëele macht: nieuwe, sterke, grootsche rythmen bewogen de harten. Waarheid overwon den logen, bloedige daag'raad drong terug den nacht. Vorige Volgende