Heldensage(1927)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Toen sprongen de verten open. Toen sprongen de verten open.... Het was in lang niet geschied. Bruisend bevlogen hoop en verlangen het harte-gebied: de dagen die waren gekropen joegen voort als een brandend lied.... O donker-heerlijk pogen, - toen hebt gij waarlijk bestaan: men zag in menschen-oogen uw vervoeringen opengaan, men zag hoe hun handen bewogen in uw waarheid en in uw waan. De groote eeuwige lichten die staan aan het firmament der ziel, - de zonnegezichten van geluk zonder maat, zonder end, waarheen elk hart zich wendt om zich aan op te richten, - zij schenen uit de verte der eeuwen in het oogenblik neergestraald, een vlucht blinkende meeuwen uit goudenen ruimten gedaald: men hoorde de aarde schreeuwen een vreugdeschreeuw, driemaal herhaald. [pagina 9] [p. 9] Woorden die waren verklonke' of geworden een dof gerucht, zweefden weer, gloeiende vonken van klank, door de vuurge lucht: zij die ze hadden gedronken schenen door vuur bevrucht.... Lied'ren dreven aan, gedragen door winde' als van een ver feest; stroomen begonnen te jagen die waren verstard geweest; tusschen de branding der dagen schreden menschen onbevreesd. En wanneer tot hen die zoo schreden als door bloedend morgenrood, de schaduw kwam gegleden van den snellen schoonen dood, dan vonden zij hem niet wreed en niet bovenmate groot. Niet wreeder dan het leven, niet voller geheimenis: - hun eigen menschlijk streven leek hun, als hij zelf dat is: een kern van licht, omgeven door wanden van duisternis. Vorige Volgende