Heldensage(1927)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Lof van den moed. De moed is oud. Hij is veel ouder dan de menschheid. Hij is niet te scheiden van het leven zelf. Immers, leven is strijd en waar gestreden werd, daar trilde altijd zijn vurig rythme door de strijders heen. Moed en strijd zijn, als golf en branding, één. Moed heeft menschheid langzaam omhoog gevoerd; moed heeft, samen met wil en hoop, ontsnoerd den keten waaraan zij gebonden lag, - heeft gevijld aan de spijlen, dag na dag, van ijzeren noodzakelijkheid; - moed worstelde, altijd opnieuw, in haar bloed tegen vrees die wou buige' en bad ‘terug’: moed dreef voorwaarts haar voet, strekte haar rug, gaf aan haar stem zegevierenden klank.... [pagina 7] [p. 7] O verre vad'ren, wij brengen u dank, die langs de lange wegen der natuur onze harten gestaald hebt voor dit uur. Dit uur, dit oogenblik, wat is het in d'oneind'ge wording, waarvan het begin in grondelooze diepten van den tijd verschemert; het lichtend einde altijd weer wegwijkt naar verd're verten? - Maar voor ons levenden is dit uur een nieuw koor in 't spel der eeuwen; van een nieuwe rei d'inzet vol smartlijk-heerlijks. Wij, o, wij bare' in dit uur een nieuwe menschheid. Moed is daartoe noodig. Bare' in pijn, in bloed geboren worden was de wet der eeuwen: zoo wil het de natuur. In barenspijn, in barenswee is 't, dat wij tot u schreeuwen: ‘O moed, o moed, wil onze helper zijn’. Der barende schijne' één dag en één nacht ein- deloos lang. Maar vele geslachten zal de baring der nieuwe menschheid duren: al dien tijd moet zij die haar baart verduren de pijn. Soms zullen de weeën bedaren: zij zal neerliggen, hijgend na het zware werk, zwak en mat; zal als gebroken fluistren ‘wanneer’ en haar vragend oog zal verduistren vertwijfeling.... O Moed, heerlijke kracht, gij God-in-ons, die altijd zingt en lacht, omdat g'altijd den eindelijken zegen beseft, ook in den neergang van de wegen en voelt in de verscheuringen der pijn de heerlijkheid van het verre bereiken, - wijs ons den ingang tot uw koningrijken, leer ons burgers van uw veste zijn. Gij edel zaad, dat tot ons overwoei uit de bloedige dage' en donkre nachten van 't ver verleên: - doordring onze gedachten met uw essence, opdat ons woord ontgroei aan leege grootspraak; - maak het zonder praal, [pagina 8] [p. 8] versober de gebaren onzer handen, help ons de zieke plekken uit te branden in ons gevoel, ons denken, onze taal.... Zwel, o Moed, als een vrucht in onzen schoot, vul heel ons hart, verdrijf daaruit den bleeken smeekeling: grif in onze dade'uw teeken, laat hen zijn uw getuige'.... En wat den Dood betreft, maak als het bekke' ons hem vertrouwd waaruit stijgt, waarin neerzinkt alle leven, opdat uw hooge kalmte ons niet begeve wanneer hij voor ons opdoemt, grijs en koud. Vorige Volgende