Gustaaf Landauer. Zijn levensgang en levenswerk
(1931)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 92]
| |
IV Landauer als voorlooper van een vernieuwd socialismeWanneer wij toegeven, dat Landauers voorstellingen en verwachtingen ten deele utopisch waren, dat wil zeggen niet direkt vatbaar voor verwerkelijking, toen niet en zoo niet, als hij zich dat voorstelde, dan waren zij dat toch voornamelijk, omdat de geest ontbrak, door middel waarvan ze alleen konden worden verwerkelijkt, geest van onvoorwaardelijk enthousiasme, van oneindig vertrouwen, van offervaardigheid, vindingrijkheid en geduld. Andere beletselen zag Landauer niet en zien ook wij niet, behalve dit eene, dat dan ook absolute kracht heeft, - andere zijn er niet. Immers, alle argumenten, die gewoonlijk gebruikt worden, om den groei van socialistische produktieen levensvormen uit kleine, nietige kiemen voor onmogelijk te verklaren, komen hierop neer, dat wij niet weten, in hoever de kapitalistische staat ons onzen gang zou laten gaan en welke belemmeringen hij ons in den weg zou stellen, wanneer onze vorderingen hem begonnen te verontrusten. Te ‘beginnen’ echter verhindert ons niemand en niets, behalve onze eigen traagheid, ons gebrek aan vertrouwen, aan offervaardigheid, aan verdraagzaamheid en gemeenschapsgevoel. En deze zelfde dingen waren het, die ook Landauers socialistische tijdgenooten ervan afhielden te ‘beginnen’. In de middelen, waardoor Landauer zich voorstelde een aanvang te maken met de verwezenlijking van het socialisme, was dus iets ‘utopisch’, in zoover hij de | |
[pagina 93]
| |
menschen, of liever de kleine minderheid der menschen, die hij hoopte tot de daad te bewegen, overschatte. Maar zijn algemeene opvatting van het socialisme als een doel, dat niet met voornamelijk politieke middelen bereikt kan worden, achten wij allerminst utopisch: integendeel, zij getuigt o.i. van meer werkelijkheidszin dan de, tot voor korten tijd vrijwel algemeen in de socialistische en kommunistische partijen heerschende opvatting, die de verwerkelijking van het socialisme afhankelijk stelde van een verandering van regeeringsstelsel. Zijn Landauers opvatting en zijn streven utopisch, dan zijn die van onze eigen richting dat niet minder. Immers, ook wij willen de streep uitwisschen, die in de voorstelling der strijders voor het socialisme langen tijd heden van morgen scheidde. Ook wij willen trachten, die strijders te overtuigen, dat men datgene wat men vandaag niet probeert te doen, nimmer zal doen. Ook wij zien als het grootste gevaar voor de socialistische beweging, dat zij de verwezenlijking van het socialisme zou uitstellen tot ‘den dag na de overwinning.’ Ook wij streven die verwerkelijking reeds in het heden na, ten deele - en hierin onderscheiden wij ons van Landauer, met politieke middelen -, maar voor een belangrijk deel ook met andere middelen dan die der politiek. Wanneer wij in het kapitalistisch milieu min of meer socialistische instellingen vestigen, wanneer wij socialistische leergangen houden, socialistische gemeenschaps- en rusthuizen bouwen, socialistische kinderkolonies stichten, socialistische volkshoogescholen oprichten, socialistische herdenkingen en feesten organiseeren, wanneer wij beginnen te spreken over socialistische tehuizen voor werkende | |
[pagina 94]
| |
moeders en over socialistische reklasseering, wanneer wij, in een woord, zoeken naar steeds meerdere wegen en middelen, om iets van de socialistische vormgeving-des-levens reeds nu te verwezenlijken, dan werken wij, hoe wij verder ook als socialisten denken, toch zeker allen in de richting, waarvan Landauer een der eerste pioniers is geweest. De produktieve associatie was wel de voornaamste, maar volstrekt niet de eenige vorm, waardoor hij een stukje socialisme hoopte te verwerkelijken. Zoo heeft hij bijvoorbeeld op de mogelijkheid en het belang van socialistische vakantieoorden en gemeenschapshuizen gewezen, toen men daar in de arbeidersbeweging nog absoluut niet aan dacht. Volkshoogescholen, d.w.z. kultuurcentra voor socialen arbeid op geestelijken grondslag, zooals in ons eigen land Barchem, in België Ukkel en in Zwitserland Casoja dit zijn, - stichtingen als de Paaschheuvel, de Vonk, het Oolgaardhuis, de socialistische jeugdherbergen, de jeugdbeweging zelve in haar geheelen omvang, in zooverre zij gemeenschapsleven organiseert en poogt gemeenschapskultuur te brengen, - heel dit rijke streven verloopt langs lijnen, die Landauer lang vóór anderen erkend en anderen gewezen heeft. Ongetwijfeld bestaan er tusschen zijn streven en dat van het religieus en kunstruktief geachte socialisme ook verschilpunten. Zij komen in hoofdzaak hierop neer. Wij zien, evenals hij, het gevaar in van verkleinburgerlijking, van aanpassing aan de kapitalistische maatschappij, dat de hoogere lagen der arbeidersklasse bedreigt, mede ten gevolge der grootere levenszekerheid, die de arbeidswetgeving, het arbeidsrecht, de daarin gegrondveste vakvereenigingsinstellingen voor | |
[pagina 95]
| |
deze lagen scheppen. Maar wij zien in dit alles ook kiemen van een levensvorm, waarin het welzijn van den eenling samenvalt met dat van de gemeenschap, waar hij deel aan heeft, - dat is kiemen van socialisme. De vraag is voor ons niet, of het socialisme buiten het arbeidsrecht en de arbeidswetgeving òm zal kunnen verwezenlijkt worden: de vraag is enkel, in hoeverre dat recht en die wetgeving tot zijn verwezenlijking zullen meewerken. In de tweede plaats bestaat er een zeker verschil van waardeering tusschen Landauer en het hedendaagsche konstruktieve socialisme over de mogelijkheden van sommige vormen van arbeidsgemeenschap, zooals produktieve associaties en socialistische landbouwkolonies. Al is in dit opzicht na den oorlog, vooral in Duitschland, wel het een en ander tot stand gekomen, - zoo zoekt in het algemeen de energie ook van hen, die aan de ‘socialistische vormgeving des levens’ groote waarde toekennen, heden in hoofdzaak nog op andere banen haar doeleinden te bereiken. De sfeer der produktie wordt door de socialisten nog zoo goed als geheel overgelaten aan het kapitalisme. Misschien zal dit niet blijvend zijn en zal Landauer op den langen duur blijken, slechts in zoover utopisch geweest te zijn, dat hij voorbarig was. Misschien komt de tijd voor de verwezenlijking zijner gedachten ook in dit opzicht pas, wanneer de politieke macht der arbeidersklasse grooter geworden zal zijn en zij zal staan voor de taak om het leger der werkloozen weer in het produktieproces in te voegen. Misschien zullen toekomstige Arbeidersregeeringen, door de idee bezield of door den nood gedrongen, het initiatief nemen tot de oprichting van socialistische nederzettingen, waar | |
[pagina 96]
| |
werkloozen zullen arbeiden voor elkaar. Misschien zullen de vakbonden op den duur meer en meer gaan inzien, dat het op hun weg ligt, om hun fondsen, inplaats van in kapitalistische bedrijven, te beleggen in socialistische ondernemingen van allerlei aard: vrije scholen, waar handenarbeid in gemeenschap de basis der opvoeding zal zijn, land- en tuinbouwbedrijven, drukkerijen, bouwvereenigingen. Het doel - dat weten wij nu wel - neemt telkens andere vormen aan, naarmate wij het meer naderen, zooals datgene wat uit de verte één enkele bergrug leek, van meer dichtbij gezien zich vertoont als een rijk geleed gebergte: de wegen daarheen zijn velen en - dat weten wij nu ook - de eenen kunnen slechts langs dezen, de anderen slechts langs genen weg tot de hoogten opgaan. Het socialisme wordt als beweging àl meer omvattend en rijker geleed: de waan, dat de arbeidersklasse de produktie met één slag socialistisch zal kunnen inrichten, wanneer de politieke macht haar toevalt, leeft nog slechts in kleine, achterlijke groepen. Het inzicht, dat koncentratie der produktiemiddelen en der produktie in handen van den staat - ook van den ‘proletarischen staat’ nog niet per sé vrijheid beteekent, maar het gevaar bevat van een nieuwe dienstbaarheid, dat inzicht wordt meer gemeengoed, naarmate de ervaringen der russische omwenteling in een sterker en voller licht komen te staan. Zoo wordt de weg vrij voor een àl minder dogmatisch socialisme, dat àl minder van één middel, één daad, één omkeer, - zoomin als van één leerstelsel, - alle heil verwachtGa naar voetnoot1). | |
[pagina 97]
| |
Om de verschillende nuanceeringen van Landauers socialistische gedachte te leeren kennen, moet men behalve ‘die Revolution’ en de ‘Aufruf zum Sozialismus’ ook in elk geval ‘Beginnen’ lezen. In dezen bundel heeft M. Buber, naar Landauers eigen aanwijzingen, een aantal opstellen vereenigd, die alleen verband houden met den opbouw van het socialisme, ‘als een elementair ernst-maken daarmee, een beleven, een verwerkelijken’. De meesten daarvan zijn ontleend aan Landauers weekblad ‘de Socialist’ en tusschen 1907/1915 verschenen. ‘Beginnen’ bestaat uit vier afdeelingen. In de eerste vindt men de stellingen over ‘Volk en Land’ (de mijlpaal, door Landauer aan het begin van zijn nieuwe werkzaamheid opgericht, toen hij zich in Januari 1907 losmaakte van de anarchistische beweging) - en die over ‘Het socialisme en de nederzetting’. Deze laatste stellingen werden in 1915 geschreven, toen de ‘Socialistische Bond’ had opgehouden te bestaan en Landauer zich voorbereidde op het oogenblik, dat ‘de oorlog der anderen, die reus, in elkaar zou storten en na een oogenblik van tooverachtige verandering en vernieuwing herrijzen als mijn oorlog om het doorzetten van den omkeer’Ga naar voetnoot1). Uit den vorm der stellingen van 1907 blijkt duidelijk dat Landauer in dien tijd nog worstelde om innerlijke eenheid en klaarheid van denkwijze. De korte samenvatting en de scherpe formuleering der gedachte, die | |
[pagina 98]
| |
stellingen behooren te hebben, ontbreekt hier in nog te vaak. Toch zijn deze stellingen, die het socialisme ook van den politieken kant pogen te benaderen, heden nog belangrijk als een poging, om de beginselen, die daar aan ten grondslag liggen, psychologisch en ondogmatisch te formuleeren. De volgende aanhalingen mogen dit bewijzen. ‘Alle pogingen tot verandering’, aldus de tweede stelling - ‘moeten zich, om 't even in hoever de willenden zich daarvan bewust zijn, richten, ten eerste naar datgene wat, - hetzij op grond van inzichten of van de levenspositie en de aandriften, zooals het door deze beide bevorderd of belemmerd wordt, of op grond van kultureele idealen - uit verschillende bron als noodzakelijk voor de toekomst wordt beseft, en ten tweede naar de mogelijkheden die, op den grondslag van het verleden, thans voorhanden zijn in den innerlijken en uiterlijken toestand der menschen. Ieder, die bedenkt, hoeveel veelvoudigheid, geschakeerdheid en onvereenigbaarheid in deze afgekorte en saamgedrongen woorden steekt, zal begrijpen en vanzelfsprekend vinden, dat een zoozeer in het algemeene en tevens in het bijzondere gaand streven als het socialisme, niet één zijn kan, maar in vele opzichten vertakt, versplinterd en gedifferentieerd moet wezen.’ Uitgaande van deze overwegingen, omschrijft Landauer dan het socialisme ‘als zijnde in het essentieele de wil, om toestanden te scheppen, waarin een ieder door zijn arbeid zichzelf en de kinderen of ouden van dagen of andere hulpeloozen, die aan zijn zorgen werden toevertrouwd, een leven kan bereiden vol genietingen en rijk aan kultuur’. ‘Elke poging, het socialisme in scherper bepaalde woorden te om- | |
[pagina 99]
| |
schrijven, heeft tot gevolg, dat enkel een bijzondere richting in het socialisme beschreven wordt.’ Men ziet: niet een bepaalde vorm van produktie, maar een bepaalde graad van sociaal verantwoordelijkheids- en saamhoorigheidsgevoel is voor Landauer van het socialisme de grondslag. Ook is voortdurend in de stellingen het bewustzijn aanwezig, dat het socialisme geen doel op zichzelf mag zijn, maar in dienst gesteld moet worden van nog hoogere en algemeenere doeleinden - van datgene, wat Landauer ‘een edele en echte waan’ noemt, een spiegeling of verschijningsvorm der absolute waarheid, die wij menschen niet kennen. Zoo formuleert Landauer in de ‘stellingen’ den gedachtengang, dien wij reeds in de ‘Aufruf’ leerden kennen. ‘De menschen behooren een onzichtbare en heilige macht te vereeren en zich haar te onderwerpen. Over alle levens-doeleinden behoort een zin, een heiliging te wonen, terwille waarvan geleefd en tesamengeleefd wordt.’ Ook in deze stellingen wendt Landauer zich scherp tegen den staat, die een dergelijke ‘onzichtbare en heilige macht’ pretendeert te zijn, maar dit in werkelijkheid niet kan wezen. Integendeel is hij datgene, wat Landauer een ‘valsche waan’ noemt: een waan, die den menschen van boven af wordt opgelegd, die voor hen een afgod dreigt te worden, een doel-op-zichzelf, dat zich aanmatigt, de plaats der hoogste levensdoeleinden in te nemen en daardoor tot een gevaar wordt en een bedreiging der kultuur. Men kan - wij zelven doen dit - de uitsluitend-negatieve inzetting van Landauer tegenover den staat eenzijdig achten, - men kan van meening zijn, dat hij bepaalde kultuur-bevorderende funkties miskent, | |
[pagina 100]
| |
die de staat in onzen tijd uitoefent, maar men kan - na den wereld-oorlog! - moeilijk loochenen, dat de arrogantie van den staat, zich voor te doen als de menschelijke gemeenschap bij uitnemendheid, en diens streven, ook de hoogste en edelste gevoelens der menschen tot zich te trekken en aan zich te binden, het vreeselijkste gevaar vormt voor de wederzijdsche vernietiging der menschen, der naties en der kulturen, dat wij heden kennen. En even moeilijk is het te loochenen, dat wij in den eersten proletarischen staat, ‘proletarisch met bureaukratische afwijkingen’, in de Sowjet-federatie, die de aanvankelijke uitkomst der russische revolutie is, het gevaar voor ons zien opdoemen van een nieuwen waan, waar het echte en het valsche zóó onontwaarbaar in verstrengeld zijn, dat het de grootst mogelijke inspanning kost, ze van elkaar te onderscheiden. De tweede stellingen, die van 1915, omschrijven de natuurlijke en volkshuishoudkundige voorwaarden van het socialisme, zooals de eerste het de kultureele en politieke voorwaarden doen. Men vindt daarin, kort en scherp geformuleerd, de meeste algemeene gedachten terug, die aan den ‘Aufruf’ ten grondslag liggen.
In de tweede der vier onderafdeelingen van den bundel ‘Beginnen’ zijn de opstellen vereenigd, waarin Landauer de daad der verwezenlijking uit de gezindheid doet opbloeien. Aan de kompositaire gave van Buber ongetwijfeld is het te danken, zoo juist uit deze afdeeling de eenheidsdrang en konsekwentie van Landauers streven met bijzondere kracht tot ons komen. Het eerste van deze opstellen, ‘Einkehr’ getiteld, behoort tot het schoonste, moedigste en diepzinnigste van alles, wat Landauer geschreven heeft. De waarheid, dat het | |
[pagina 101]
| |
socialisme den strijd moet voeren, niet enkel tegen den vijand daarbuiten, maar óók tegen dien in het eigen hart, tegen zelfzucht, ruwheid, onverschilligheid voor anderer welzijn, - dat de vijandige machten, die de socialistische beweging ‘tegenover’ zich ziet, zouden ineenstorten, zoo zij zelve gelouterd was van ‘kapitalistische’ motieven, - Landauer heeft haar verkondigd in een periode, toen heel de wilskracht en de aandacht der strijders voor het socialisme zich op den strijd naar buiten koncentreerden. Hij is opgetreden als pionier eener denkwijze, die, eer de ineenstorting van het socialisme in den wereldoorlog enkele harten murw had gemaakt en enkele ooren geopend voor nieuwe wijsheid, de, in den waan van de almacht der ‘ontwikkeling’ opgevoede, massa's, nog veel onzinniger moest toeschijnen en veel sterker tot tegenspraak moest prikkelen, dan zij dat heden doet. Hij heeft het gewaagd uit te spreken, dat uiterlijke nood nooit tot bevrijding en kultuur kan voeren, dat enkel dan, ‘wanneer over menschen de innerlijke nood en noodzakelijkheid komt’; zij zich opmaken tot de reddende daad. Tegenover de geïdealiseerde voorstelling, die den proletariër òm zijn nood verheerlijkt, en in elken arbeider perse een strijder voor sociale gerechtigheid begroet, heeft hij de juistere geplaatst, dat, zoo de uiterlijke nood voor de massa's de spoorslag is tot het verzet, slechts bij enkelen onder hen deze spoorslag den geest wekt, die hen voert tot het ‘nieuwe volk’, dat, om der gerechtigheid wille, strijdt voor het algemeene heil. En dit rekent Landauer het marxisme als de ergste, meest onvergefelijke schuld aan: dat het, inplaats van de proletarische massa's, die door hun arbeid en hun leven toch reeds gevaar liepen | |
[pagina 102]
| |
geestelijk af te stompen, zooveel mogelijk naar den geest te oriënteeren, aan die massa's het materialisme heeft gepredikt en hun geleerd, zich in hun geheel en wegens hun sociale positie als per se uitverkorenen en heilbrengers te beschouwen. Wij weten, dat dit verwijt maar gedeeltelijk gerechtvaardigd is, enkel dan n.l. wanneer het betrekking heeft op een van zijn eigen hoogsten wil en diepste beginsel afgevallen marxisme. Maar het populaire marxisme, waarmee Landauer in de jaren vóór den wereldoorlog in Duitschland te maken had, wàs hiervan afgevallen en wel zeer sterk. En wanneer Landauer aan dit marxisme verweet, in de massa's hoogmoed en inbeelding gekweekt te hebben, met het gevolg, dat zij ‘niets anders weten dan ontwikkeling en klassenstrijd’, dan heeft hij gelijk. ‘Aan hun lichamelijken honger heeft het de geestelijke zatheid tot zuster gegeven’, roept hij verontwaardigd uit. En dan gaat hij de karikatuur te lijf, die het marxisme in vele opzichten gemaakt heeft van de geschiedenis. ‘Er bestaat een geschiedenis ad usum delphini, een voor de opvoeding der vorstenkinderen klaargemaakte, verleugende historische voorstelling’, zegt hij schamper, maar de geschiedenis, die men ad usum plebis, tot gebruik voor den proletariër klaarmaakt, is in het minst niet beter. Er mag niets groots en heerlijks en heiligs in de wereld meer zijn: geen scheppen van het uit-muntende, geen zachte, maar onweerstaanbare ademtocht van den geest, geen schouwen en verkondigen door de profeten, dat niet alles op klasseworstelingen en ekonomische toestanden teruggevoerd kan wordenGa naar voetnoot1)’. | |
[pagina 103]
| |
Wie als de essentie van het religieuze socialisme het onwrikbare vertrouwen in de macht en de heerlijkheid van den geest beschouwt, de overtuiging dat deze niet de slaaf der omstandigheden is (al zijn zijn manifestaties aan deze gebonden), maar spontaan oprijst uit de diepste diepten van het menschelijk hart en uit eigen kracht neerstrijkt van de hoogste toppen des levens, die zal zeker Landauer als een voorlooper van het religieuze socialisme erkennen. Immers dit vertrouwen en deze overtuiging waren ook zijn deel. Hiervan getuigt o.a. het prachtige opstel, waarin hij zich tot de ‘rechteloozen en noodlijdenden’ wendt, om hen in te prenten, dat het kapitalisme slechts kracht tot onderdrukken en uitzuigen heeft, zoolang zij blijven, die ze zijn, en het die kracht verliezen moet, zoodra zij anderen worden. ‘U zelf moet ge dooden, zooals ge thans zijt, de andere mensch in u opwekken en u dan verbinden. Gij zelf zijt uw eigen vijand, gij zijt heer en knecht in een persoon.’ Daarna volgen de opstellen, waarin de wegen uitgestippeld worden, die van de geestelijke overtuiging voeren naar de daad. ‘Over den weg van het socialisme’ - ‘De arbeidsdag’ - ‘Waarheen’ - ‘De nederzetting’. In het eerste daarvan rekent Landauer in enkele pittige zinsneden af met de individualistische richting in het anarchisme, - de richting, die gelooft, dat er ‘nog een eindelooze tijd lang niets te doen valt dan altijd opnieuw de zuivere leer te verkondigen’. In de woorden, waarin over de ‘trotsche en melancholische afzondering, de verstarde en verstarrende vereenzaming van deze individualisten’ de staf wordt gebroken, voelen wij de pijn en vertwijfeling natrillen van de jaren, dat Landauer worstelde om zich uit de | |
[pagina 104]
| |
doodelijke omklemming van het ‘zuivere anarchisme’ los te maken. ‘Nuttige arbeid’, had Landauer in zijn eerste stellingen verklaard, ‘is arbeid, die het leven dient’. In ‘de arbeidsdag’, een opstel, waarvan heden, evenals van ‘Inkeer’ elk woord nog vol zin en leven is, niets verouderd - legt hij den vinger op wonden, die in de jaren daarna nog verergerden. De wanhopige konkurrentiestrijd om afzetmarkten, - de toenemende produktie van dingen, die op geen enkele wijze het leven dienen, - de ontvolking van het platteland en de wilde trek naar de steden, - hij ziet in dit alles niet de symptomen van een ‘ontwikkeling’, die tot het socialisme voert; neen, hij ziet in hen de teekens van het doodelijk gevaar, waarmee het stelsel van produktie-voor-winst heden de menschheid bedreigt. Dit gevaar zal enkel overwonnen kunnen worden, zoo met het socialisme ‘een begin wordt gemaakt’. Hoe dat zijns inziens het best zal kunnen geschieden, zet Landauer in ‘die Siedlung’ uitvoerig uiteenGa naar voetnoot1). Dat, alvorens tot het stichten van socialistische nederzettingen op groote schaal kon worden overgegaan, het grootgrondbezit ten oosten van de Elbe onteigend zou moeten worden, begreep hij volkomen. En ook begreep hij, dat politieke machtsontwikkeling een vereischte was tot de socialisatie van den bodem: dit laatste heeft hij duidelijk uitgesproken. Maar getrouw aan zijn algemeene inzetting, wilde hij | |
[pagina 105]
| |
niet op maatregelen van boven-af wachten, om van onderop te beginnen. In zijn verbeelding zag hij kleine groepen pioniers van het levende socialisme zich op het land vestigen tusschen de boerenbevolking, haar helpen hun grond beter te bebouwen en oude huisindustrieën tot nieuw leven te wekken. Hij zag kleine kernen van socialistische kultuur ontstaan, naar alle zijden ‘geest en liefde’ uitstralend over de vereenzaamde, door het kapitalisme en de kapitalistische beschaving in den steek gelaten plattelandersGa naar voetnoot1). Hij zag de nederzettingen, uit een moedig en hoopvol initiatief geboren, in voortdurende gemeenschap met elkaar, met alle verwante stroomingen, met alle maatschappelijke krachten, die het socialisme nastreefden, het boerenland wekken uit den slaap der eeuwen, in de boerenbevolking oude en half verstijfde, maar niet uitgeroeide gemeenschapsgevoelens tot opstanding brengen en haar tevens inwijden in datgene, wat in de moderne beschaving waardevol en tot het leven dienstig was. Heeft Landauer zich illuzies gemaakt over het tempo, waarin de vestiging van socialistische neder- | |
[pagina 106]
| |
zettingen geschieden zou? Ik geloof het niet. Zijn werken zijn vol waarschuwingen aan de geestverwanten, dat de weg moeilijk zou zijn en vele proefnemingen zouden mislukken, eer de nieuwe methode tot verwerkelijking van het socialisme wortel zou hebben geschoten. Wel echter vertrouwde hij, dat zijn stem weerklank zou wekken onder eenlingen, groepen, vereenigingen. Hij vertrouwde ‘in de rebellische naturen, in wie de vorm en het wezen leeft van den komenden tijd, die den toestand van nu zal vervangen. Die vorm en dat wezen leven in hen hetzij als voorgevoel, als donkere bewogenheid, als hartstochtelijke drang, of als klare gestalte, als ideaal, als eigen denken, als vaste, onbuigzame wilGa naar voetnoot1).’ Landauer vertrouwde, dat de rebellische geest, die in het tijdperk voor den wereldoorlog uitsluitend tot uiting kwam als wil tot den strijd en tot voorbereiding voor komenden grooteren strijd, zich nog op andere wijze zou uiten, n.l. als wil tot vormgeving van de socialistische gedachte, van het socialistisch ideaal. Vooral deze verwachting en niet minder het onvermoeide pogen, de daden op te roepen, waardoor zij in vervulling kon gaan, verbinden Landauer met het uit velerlei bronnen opkomend streven naar ‘vernieuwing van het socialisme’ in onze eigen dagen. Wij kunnen van meening zijn, dat de socialistische vormgeving des levens, die Landauer bedoelde en die ook wij bedoelen, niet in hoofdzaak langs den weg van kleine produceerende nederzettingen zal geschieden, maar door veranderingen en vervormingen in socialistischen zin van het leven der massa's. Maar dit mag | |
[pagina 107]
| |
ons niet beletten, de gelijkheid van gezindheid, die aan Landauers en aan ons eigen streven ten grond ligt, te erkennen. En ook moet dit er ons toe brengen, ons te verdiepen in zijn levenswerk en na te gaan, in hoever wij daarin richtlijnen kunnen vinden voor onze eigen arbeid. Dat het in hoofdzaak langs dezen weg zal moeten gaan, staat voor ons allen wel vast. En eveneens dit andere: het mee-trekken met den grooten drom, langs de heirwegen der kapitalistische produktie - ik denk aan den arbeid voor zinlooze weelde, voor het alkoholbedrijf, voor reklame, voor velerlei surrogaten, voor de fabrikage van verdoovende middelen, voor het militarisme en het imperialisme - in al te gemakkelijk vertrouwen in de machten der ontwikkeling, der demokratie, der ontwapening van boven af, door middel van de regeeringen en den Volkenbond - het zal ons voeren, allen te samen, uitbuiters en uitgebuiten, heerschers en overheerschten, naar het verderf en den ondergang. |
|