Jeugdwerk 1884-1892(1969)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 75] [p. 75] Sonnetten. aan J. Toorop. Iaant. 'k Ben nu geen vrouw; ik ben nu enkel dichter ... Wat raakt mij 't laf geklap van zotte menschen? Ik zie mijn pad. Lantarens staan mijn wenschen Aan iedre zij; en als 'n groot-plein verlichter, De fakkel hoog, zie 'k hooge Vrouw - ik ken ze Van ver wel goed; en 'k wil alleen maar dichter Bij hàar zijn, daar wordt elke schaduw lichter, En wèg van dezen, die mijn lief ver wenschen. Hun wreede handen, rood als 't kleed van beulen, Hebben me' onnoemelijk veel leed gedaan. Nu oopne' ik mijn vizier en wil voortaan Mijn eigen zijn en met geen vijand heulen, En 't gouden Zaad, dat in mijn ziel ligt smeulen, Zal, 'n duizend-arig vuurwerk, spatten gaan. Vorige Volgende