Jeugdwerk 1884-1892
(1969)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Regen en Zonneschijn.aant.De lucht was zoo droef en de wolken zoo zwart
Toen ik U ging halen, mijn beste,
Maar vroolijk en lustig was 't mij om het hart
Want ik zou U zien toch ten leste.
De regen viel kletternd op bloem en op plant
En viel van de huizen en daken
Maar van gloed stond liefste mijn hartje in brand
Wat kon dan de regen mij raken.
't Was aklig en somber en mistig en naar,
Ik wil 't gelooven, voor velen
Maar gij, mijn geliefde, gij kwaamt, gij waart daar
Wat kon dan het weder mij schelen.
De regen viel slechts op mijn kleederen neer
Maar kon mij het hart niet doorboren
Als gij kwaamt, wat gaf ik om 't leelijke weer
Het kon niet mijn droomen verstoren.
Gij kwaamt, gij zoudt eindlijk dan komen tot mij
Ik zou U dan zien, mijn geliefde
Daarom scheen de zon in mijn binnenst' zoo blij,
Hoe de regen 't luchtruim doorkliefde.
.....
| |
[pagina 31]
| |
En nu het uur van scheiden weer is angebroken,
Nu 't uur van scheiden nadert, daar is, ach!
Nu de te korte uren zijn vervlogen
Nu schijnt de zon zoo vroolijk uit den hoogen
De lucht is blauw, en 't is een schoonen dag.
Maar in mijn harte dwalen nu de wolken
Maar in mijn hart schijnt nu de zonne niet,
En hoe ook vogels kweelen, bloemen fleuren
De zonne schijnt met duizend wondre kleuren
Mij treft het niet, want ach! ik heb verdriet
En in mijn hart hoor ik een stemme fluistren
Het is voorbij! zij gaat, zíj gaat weer heen,
Met bloemen, vogels, gras kan men niet spreken,
En 'k voel bij voorbaat reeds het hart mij breken
Want als gij gaat, dan ben ik weer alleen.
|
|