Inleiding
Hoe nauw men de omschrijving van het begrip lyriek ook wil trekken, het is niet denkbaar dat de poëzie van Henriette Roland Holst er ooit buiten valt. Haar werk heeft een direkt herkenbare eigen gevoelstoon, het is in hoge mate subjectief van thematiek, het gebruikt de karakteristieke reeks ik-mij-mijn vaker dan alle andere voornaamwoorden samen, al volgt daaruit nog niet dat het dus ontstaan is uit zelfverheerlijking. Er kan een andere reden zijn om zich bezig te houden met de eigen persoon. Ook bij de zelfportretten van Rembrandt is er een ruimer keus dan ze te zien als uiting van eigendunk en ijdelheid, óf als bewijs dat hij geen geld had voor een aardiger model. Heeft Henriette Roland Holst zich levenslang bezig gehouden met zichzelf, het was allereerst uit behoefte aan zelfkennis, vaak ook uit behoefte aan zelfkritiek en schuldbelijdenis, wanneer zij gegroeid was tot een nieuw levensinzicht. Het is dan ook niet genoeg, te zeggen dat haar werk lyrisch en subjectief is; het is ronduit autobiografisch, al houdt dit niet in dat zij álle ervaringen zonder voorbehoud in poëzie zou hebben omgezet, noch dat zij het goed vond alles wat zij schreef te publiceren. Maar het is wél zo, dat men in onze moderne literatuur moeilijk een dichter kan vinden bij wie poëzie en leven méer een twee-eenheid zijn geweest dan bij haar. Men kan dat evenzeer bewonderen als betreuren; men kan het niet ontkennen.
Aan de aanvang van haar openbare dichterschap staat de bundel ‘Sonnetten en Verzen in terzinen geschreven’, gepubliceerd kort na haar zesentwintigste verjaardag. Een boek van die dichterlijke en wijsgerige allure is niet mogelijk zonder voorafgegane tijd van rijping. Men weet dat Albert Verwey eerst, Herman Gorter daarna, in de jaren '90 van grote invloed zijn geweest op de ontwikkeling van de jonge kunstenares, die overigens maar vier, vijf jaar van hen verschilde. Zij heeft hun raad en hun kritiek aanvaard, niet enkel omdat zij hen erkende als de groten van hun generatie, maar veeleer omdat zij zich als geboren dichteres met hen verwant wist. Want lang voordat zij met hen in contact kwam, was het dichterschap van Henriette van der Schalk voor haarzelf een absolute zekerheid. De bewaard gebleven handschriften laten in dat opzicht geen twijfel. Ze bewijzen