| |
| |
| |
Vierde voordracht (1871-1889) De politiek-parlementaire strijdmethode in de voornaamste landen.
Toehoorsters en toehoorders!
Wij zijn de vorige keer geëindigd met een korte beschouwing over de ekonomische toestanden in het tijdperk 1871-1889. Wij hebben gezien dat dit, met uitzondering van de eerste jaren, een tijdperk was van ekonomische depressie, van voortdurende industriëele malaise. Wij hebben de gevolgen daarvan gezien in de verscherping van den klassenstrijd, wij hebben met een enkel woord herinnerd aan de onderdrukkingsmaatregelen van de regeeringen tegen de arbeidersbeweging, maar ook de neiging tot sociale hervormingen herdacht, die in de laatste jaren van dat tijdperk valt te konstateeren. Wij zullen vanavond de geschiedenis van de voornaamste arbeiderspartijen in die jaren nagaan, zoodat wij een overzicht krijgen van de algemeene strijdkrachten van het socialisme tot aan de wedervereeniging van al die krachten in de nieuwe Internationale op het congres van Parijs in 1889.
Wij beginnen natuurlijk met het land dat gedurende dat tijdperk en nog lang daarna vooraan stond in de beweging, het land waar het proletariaat reeds voor 1871 begonnen was met de meest doelbewuste toepassing der strijdmiddelen, die onder bepaalde omstandigheden de voornaamste waren, in de eerste plaats de parlementaire aktie. Dat land was Duitschland. Wij hebben de vorige keer gezien hoe de broedertwist in | |
| |
het duitsche proletariaat het gevolg was van moeilijke en abnormale nationale omstandigheden. Met de stichting van het duitsche rijk, met het bereiken van de nationale eenheid, was de grondoorzaak van dien twist weggenomen, en reeds gedurende den oorlog werkten de beide frakties, Eisenachers en Lassalleanen, in gelijken geest, tegen de Bismarcksche veroverings-politiek. Aanvankelijk, in de dagen der oorlogsverklaring, bestond er tusschen hen nog geen eenheid van optreden. Terwijl de afgevaardigden der Lassalleanen in den Noordduitschen Bondsdag er zich mee vergenoegden blanco te stemmen over de oorlogscredieten, namen Bebel en Liebknecht, hierin meer beginselvast, meer in overeenstemming met de eischen der internationale solidariteit handelend, direct een zeer scherpe houding tegen de politiek van Bismarck aan. Zij werden gelijk algemeen bekend is, om die houding aangeklaagd wegens hoogverraad en die aanklacht voerde in 1872, tot een groot politiek proces, dat voor Bebel en Liebknecht eindigde met de veroordeeling tot twee jaar vestingstraf, en ontzaglijk veel propaganda maakte voor de sociaaldemocratie. In den loop van den oorlog kwamen de beide fracties steeds nader tot elkaar, en zoodra hij van duitschen kant niet langer defensief, maar offensief werd gevoerd, zoodra de duitsche legers na den slag van Sedan dieper binnendrongen in het fransche grondgebied, het beleg sloegen om Parijs, en vooral zoodra bleek, dat Bismarck een veroveringsoorlog wilde voeren, geen vrede wilde sluiten eer Frankrijk zoo zeer uitgeput was, dat het moest toestemmen in de annexatie van Elzas-Lotharingen, kantten èn Lassalleanen èn Eisenachers zich zoo scherp mogelijk tegen de voortzetting ervan.
De vrede werd gesloten, het duitsche Rijk gesticht, gesticht in antidemocratischen zin; het kwam tot stand door een compromis tusschen den pruisischen militairen staat en de duitsche bourgeoisie. Maar Bismarck en de klasse der grootgrondbezitters, die achter hem stond, was gedwongen geweest eenige koncessies te doen, gedwongen aan de arbeiders, aan de volksklassen in | |
| |
het algemeen, waarvan duizenden hun leven voor de stichting van het duitsche rijk gegeven hadden, eenige politieke rechten toe te kennen. Het algemeene gelijke en direkte kiesrecht voor den duitschen Rijksdag was wel het gewichtigste dezer rechten. Let wel, dat voor de meeste landdagen een uiterst verouderd en reactionair kiesrecht bleef heerschen en dat daarmede een tegenwicht voor het algemeene Rijksdagkiesrecht was gevormd. Toch werd dit laatste van enorm belang voor de politieke opvoeding der massa.
Als gevolg van den nieuwen toestand, van de nationale eenheid, als gevolg ook van de fransche milliarden, van de oorlogsschatting van vijf milliard francs, die behalve Elzas-Lotharingen de prijs was welke Frankrijk voor den ongelukkigen oorlog moest betalen, begon voor het duitsche kapitaal een tijdperk van verbazende aktiviteit. De concentratie van kapitaal nam sterk toe, de grootindustrie, o.a. het mijnwezen, ontwikkelde zich snel, de speculatiezucht uitte zich in het stichten van tal van nieuwe ondernemingen. De socialistische partijen - want nog was het proletariaat niet in eene partij vereenigd - groeiden en ook de vakbeweging ging goed vooruit. Zooals wij dit in een vorig tijdperk over Frankrijk meedeelden, zoo maakte nu ook Duitschland een tijd door waarin de prijzen der levensmiddelen en de woninghuur snel stegen, de arbeiders waren daardoor gedwongen den economischen strijd met alle kracht te voeren. De eerste jaren na 1871 waren jaren van talrijke werkstakingen en de vakbeweging begon een niet-onbelangrijke macht te vormen.
De vereeniging tuschen de beide fracties kwam niet zoo spoedig tot stand als men had kunnen verwachten. Persoonlijke gevoeligheden speelden daarbij ook een rol. Schweitzer, die de eerste jaren na den oorlog nog een dictatoriale macht uitoefende in de Arbeidersvereeniging, verzette zich begrijpelijker wijze tegen een fusie die hem de macht ontrooven zou. Ook bij de Eisenachers waren er onder de leiders, die niet begrepen, | |
| |
dat de eenheid een noodzakelijkheid was. Aan beide kanten stonden natuurlijk vooroordeelen en ingewortelde misvattingen in den weg, zoo kon de eenheid niet anders komen dan ondanks de leiders en tegen den wil althans van sommigen hunner. Wat aan hare totstandkoming de grootste moeielijkheden in den weg lag, was de verschillende vorm van organisatie. De Lassalleanen hadden uit vroeger dagen hun uiterst straf gecentraliseerde organisatie behouden en de Eisenachers wilden daarvan niet veel weten. Maar ziet, de vijanden van de sociaal-democratie bewezen haar ook in dit geval, zooals zoo dikwijls gebeurt, tegenwillig een gewichtigen dienst. In 1874 hadden beide fracties met veel vuur deelgenomen aan den verkiezingsstrijd en tezamen 6% van het totaal aantal stemmen uitgebracht. De groote vooruitgang èn van de vakvereenigingen èn van de sociaal-democratie verschrikte de duitsche, vooral de pruisische regeering, en daar de wetgeving, zooals trouwens nog heden ten dage in Duitschland, voor de klassejustitie een terrein van onbegrensde mogelijkheden opende, door het aan de rechters mogelijk te maken door allerlei zonderlinge wetsuitleggingen sociaal-democraten zwaar te straffen voor overtredingen, persvergrijpen, enz. die bij leden van burgerlijke partijen eenvoudig in het geheel niet werden vervolgd, barstten al spoedig talrijke vervolgingen los. Dat tijdperk draagt in de duitsche partijgeschiedenis den naam van de aera-Tessendorf; het wordt aldus genoemd naar den procureur-generaal, die de twijfelachtige eer genoot aan zijn collega's door heel het duitsche Rijk, practische lessen bij uitnemendheid te geven hoe men het 't best aanleggen kan om sociaal-democraten te vervolgen, te straffen, hun vergaderingen te ontbinden enz. Eindelijk kwam het zoover, dat het verbond der Lassalleanen als in strijd met de wet werd ontbonden. De vakvereenigen door de Eisenachers gesticht trof hetzelfde lot. Daarmede was weggeruimd de grootste steen, het grootste struikelblok, dat nog aan de fusie van de twee fracties in den weg stond. Het verlangen van het proletariaat naar eenheid werd | |
| |
hoe langer hoe sterker, sinds iedere grond voor de scheiding was verdwenen. Op indrukwekkende wijze vooral kwam dit aan het licht bij de begrafenis van York, een der voorgangers van de Lassalleanen te Hamburg. Tienduizend proletariers, tot vakvereenigingen door beide partijen gesticht behoorend, gaven hem het laatste geleide, en de wil van het proletariaat naar eenheid, die wil welke zoo sterk in hem leeft, vinden wij als het ware belichaamd in een voorval door Mehring in zijn Partijgeschiedenis medegedeeld. Een vriend van York trad in den begrafenisstoet en vroeg aan een jongen arbeider aan welke vakvereeniging toch het schoone vaandel dat hij droeg behoorde. En het antwoord luidde: ‘waarom die vraag? Wij zijn allen een.’
Het duitsch proletariaat was werkelijk één van geest geworden. Principiëele verschillen hadden er nooit bestaan; de tactische verschillen hadden hun grondslag verloren. De vereeniging kwam tot stand op het congres van Gotha. Bij die gelegenheid werd het nieuwe partijprogram opgesteld, waaronder de duitsche partij al de moeilijke en zware jaren van de socialistenwet heeft gestreden en waaronder zij is geworden tot die geweldige massakracht, die ten slotte gezegevierd heeft tegen al de machtsmiddelen van een modernen staat. Dat is wel een bewijs hoe het niet in de eerste plaats de theoretische waarde en de juiste formuleering van een program is, die beslist over het vruchtbaar werken van een partij, want aan dat program van Gotha ontbrak nogal heel wat om een model te zijn van klare uitdrukking der Marxistische beginselen. Het is vrij algemeen bekend hoe Marx, die deze fusie eenigszins beschouwde als een concessie, door de Eisenachers aan de Lassalleanen gedaan, dat program gekritiseerd heeft. Hij schreef een tot in onderdeelen afdalende critiek, in den vorm van een brief aan Liebknecht en zijne vrienden, die door hen, gelukkig voor de beweging, lange jaren in portefeuille is gehouden en eerst tegen de herziening van het program, die na opheffing der socialistenwet in Erfurt tot stand kwam, werd openbaar gemaakt. Het | |
| |
program van Gotha drukte de mate van sociaal-democratisch inzicht in, door beide fracties toenmaals bereikt. Zooals wij den vorigen keer al hebben gezien was geen van beide nog geheel en al doorgedrongen in de Marxistische gedachtenwereld, geen van beide fracties doorzag nog helder hoe uit het kapitalisme het socialisme en uit den strijd van het proletariaat de nieuwe wereld van het proletariaat zich ontwikkelt. Het eerste deel van Marx ‘Kapitaal’, in 1867 verschenen begon nog slechts door te werken in een betrekkelijk kleinen kring. En juist omdat beide partijen nog eenigszins in utopische zienswijze waren bevangen, - o.a. hielden zij nog vast aan de mogelijkheid van productieve associaties met Staatshulp, - omdat geene de andere veel vooruit was, kon de samensmelting tot stand komen zonder dat een van beiden iets van beter inzicht behoefde op te offeren.
De samensmelting bevorderde natuurlijk in hooge mate den groei en bloei van het duitsche socialisme. Daar kwam bij, dat na een periode van groote levendigheid in de industrie, en vooral ook van ontzaglijke speculatie en overspeculatie, in 1875 een zware crisis uitbrak, de eerste groote algemeene industrieële crisis die Duitschland beleefde. Haar eerste gevolg was natuurlijk stremming van den groei der vak-, toeneming van die der politieke beweging. Op het kongres van 1876 kon men den vooruitgang met cijfers constateeren. De duitsche partij telde toen reeds meer dan 38000 leden en 23 politieke organen, waarvan 8 dagbladen. Bij de verkiezingen van 1877 bracht zij bijna een half millioen, 9 % van alle uitgebrachte stemmen uit.
Kort daarna vonden de gebeurtenissen plaats, die aan Bismarck de welkome aanleiding verschaften zijn sinds jaren gekoesterd plan uit te voeren en de duitsche arbeiders te knevelen. Die gebeurtenissen waren de aanslagen op den ouden keizer Wilhelm, de eerste in Mei, de tweede in Juni 1878. De eerste maal was het een half waanzinnig, ontoerekenbaar, verloopen sujet, die met een soort kinderpistool in de lucht schoot. Den | |
| |
tweeden keer, bij den aanslag van Nobiling, was de zaak ernstiger. De keizer werd ernstig getroffen, en, zooals een oudliberaal het in die dagen uitdrukte, ‘de keizer kreeg de wonden en de natie de ‘‘wondkoorts’’, d.w.z. de regeeringsgezinde en reactionaire pers gebruikte de gelegenheid om de geheele natie op te zetten tegen de sociaaldemocratie niet alleen, toen nog betrekkelijk een vrij zwakke partij, met een vergeleken bij thans klein aantal aanhangers, maar tegen al wat vooruitstrevend en democratisch was. De sociaaldemocratie, die natuurlijk part noch deel had aan die aanslagen, werd er voor verantwoordelijk gemaakt en zoodoende in breede kringen een wilde afkeer van die moordenaarspartij gekweekt.
Waarom wilden Bismarck en de klasse welks belangen hij voornamelijk vertegenwoordigde, de klasse van het pruisisch groot-grondbezit, de sociaaldemocratie zoo gaarne vernietigen? De regeering zelf stelde het voor alsof zij beducht was, dat de sociaaldemocratie plotseling de burgerlijke maatschappij over den kop zou groeien, alsof Duitschland aan den vooravond stond van een geweldadige revolutie. Maar de heerschers dier dagen waren natuuriijk veel te slim om dat werkelijk te denken. Dáárvan was geen kwestie. Hun vastberaden aanval was nog lang niet het laatste verzet van alle deelen der heerschende klassen, tegen een proletariaat, reeds voldoende geschoold, voldoende geoefend, voldoende bewust en georganiseerd, om een einde te maken aan de burgerlijke maatschappij. Wat de duitsche sociaaldemocratie nu, dertig jaar later, nog niet kan, waarvoor zij thans nog niet eens rijp is, waartoe de arbeidersklasse nog in geen enkel land in staat is, daartoe was zij in 1878 nog veel minder in staat. De zaak was, dat de klassen, die in Duitschland de heerschappij uitoefenden en tegenwoordig nog uitoefenen, het grootgrondbezit, verbonden met de hoogste lagen der bourgeoisie, de groote geldkapitalisten, de groote mijn- en ijzerindustrieëlen, de groote kooplieden en reeders, een nieuw belastingstelsel wilden invoeren en de inkomende rechten | |
| |
verhoogen. Zij wilden de directe belastingen steeds meer vervangen door indirecte, een stelsel van hooge invoerrechten doordrijven, hun zakken spekken door alle buitenlandsch graan zwaar te belasten, kortom een richting inslaan, die vanaf die dagen tot heden toe voortdurend, met slechts een geringe onderbreking onder den Rijkskanselier Caprivi, is gevolgd, en die geleid heeft tot de huidige toestanden in Duitschland, waarbij de volksklassen, niet alleen de arbeiders, maar ook de kleine middenstand, de voornaamste levensbehoeften, peperduur moet betalen, terwijl de grootgrondbezitters en grootindustrieëlen allerlei voorrechten, premiën, enz. genieten. Het was om de arbeidersklasse buiten staat te stellen zich tegen die plannen te verzetten, het was om de volksklassen in het algemeen het vel over de ooren te kunnen halen, dat de duitsche regeering de socialistenwet noodig had.
Die wet kwam tot stand onder een parlement, gekozen onmiddellijk na een tijd van koortsachtige opwinding, en onder de heerschappij van de ‘witte terreur’, zooals men terrorisme van boven wel noemt. Bij de verkiezingen, plaats vindend in een tijd, dat de sociaaldemocratie met alle mogelijke middelen gesmaad, belasterd en vervolgd werd, waarin gedurende een enkele maand 500 jaren gevangenisstraf voor majesteitsschennis werden uitgedeeld, was de partij gedwongen zich zooveel mogelijk te concentreeren. Alle krachten in het Rijk gingen tegen haar samen, een ontzettende haat tegen haar werd aangestookt, en het was wel een bewijs, hoe vast zij reeds wortelde in de arbeidersklasse, dat zij ondanks alles haar oude posities in de groote steden wist te behouden en slechts 60000 stemmen en 3 zetels verloor. De nieuwe Rijksdag, een volkomen gewillig instrument in de handen van Bismarck, nam als eerste daad de socialistenwet aan, de wet die alle openlijke verkondiging van communistische en socialistische theorieën onmogelijk maakte, alle vereenigingen, kassen, en de in sociaaldemocratischen geest geschreven bladen onderdrukte, daarenboven nog | |
| |
aan de politie de mogelijkheid gaf om waar zoogenaamd de openbare orde en veiligheid gevaar liepen den kleinen staat van beleg af te kondigen.
Nauwelijks was de socialistenwet ingevoerd, of de klopjacht op de arbeidersorganisaties begon. Alle politieke vereenigingen en bijna alle vakvereenigingen en vakbonden werden ontbonden. Alle politieke organen op twee na werden onderdrukt. Een groot aantal kassen viel in handen van de justitie en politie. De kleine staat van beleg werd afgekondigd, eerst te Berlijn, later ook te Hamburg en Leipzig, zoodat in die groote steden jarenlang 3½ millioen menschen onder de krijgswet leefden zonder dat er iets van troebelen, opstootjes of wat dan ook aan de hand was. De krijgswet gaf aan de locale overheid de bevoegdheid om de leidende sociaaldemocraten uit te wijzen. Daarvan werd op ruime schaal gebruik gemaakt en in nog hooger mate dan de ontelbare veroordeelingen tot gevangenisstraf en boete waren het de talrijke willekeurige uitwijzingen, welke met één slag plotseling het geheele burgerlijke leven van de getroffenen vernietigden, en een kolossale verbittering in het leven riepen.
De aanvankelijke werkingen van de socialistenwet op de partij waren natuurlijk zeer sterk. Plotseling was zij buiten het gemeene recht geplaatst. Het openlijke organisatieleven was totaal onmogelijk gemaakt. Een aantal van de meest vertrouwde leiders waren verbannen. Er verschenen bijna geen arbeidersbladen meer en de enkele die den storm waren ontkomen en nog in Duitschland werden uitgegeven, moesten uiterst mat en politiek kleurloos worden geschreven, om niet in de mazen van de wet te vallen. In dien toestand van onderdrukking kon het niet anders, of een anarchistische gezindheid moest wakker worden. Eenige heethoofden, waarvan de meest bekende Most was, een oostenrijksch sociaaldemocraat, reeds herhaaldelijk voor zijn beginselen veroordeeld en zeer verbitterd, begonnen in den vreemde partijbladen uit te geven. Het blad van Most, de Freiheit, verscheen in Londen. Die bladen waren | |
| |
aan geen organisatie verantwoordelijk, zij werden door verbitterde bannelingen geschreven, en het is psychologisch zeer begrijpelijk dat die bannelingen niet anders konden doen dan de partijgenooten in Duitschland altijd opwekken en aansporen tot een zeer revolutionaire houding, terwijl juist de groote leiders, zooals Bebel en Liebknecht, die in Duitschland waren gebleven, natuurlijk een sterk gevoel van verantwoordelijkheid hadden. Zij, die het bemerkten hoe de duitsche regeering er naar streefde bij het proletariaat een uitbarsting van wanhoop, van woedende radeloosheid te provoceeren en een bloedbad uit te lokken, gelijk Thiers dit in Frankrijk had gedaan - later heeft men uit de correspondentie en mémoires van Bismarck en andere personen kunnen aantoonen, dat hij dat inderdaad wilde, dat het hem niet genoeg was het proletariaat zijn organisatie te ontnemen, maar dat hij had gehoopt het voor de loopen der repeteergeweren te krijgen; - zij, die zagen hoezeer het gewone partijleven totaal gedesorganiseerd was, hoe alle banden waren doorgesneden, zij moesten wel in de eerste plaats aandringen op gematigheid, bezonnenheid, zelfbeheersching. De afkeer en verbittering, de volkswoede, die tegen de sociaaldemocratie was opgewekt door de demagogie der regeeringspers, meenden zij het best te kunnen ontwapenen door een zeer bezonnen, rustige, zelfs eenigszins tamme houding der partij, en in dat streven gingen zij aanvankelijk wel een beetje te ver. Terwijl de buitenlandsche organen aan den opruienden kant over de schreef gingen, zocht de partijleiding daarentegen al te zeer door op een rustige, bezadigde houding aan te dringen, te redden wat nog te redden viel. De leiders wilden de partij stellen op den bodem van de uitzonderingswet. Zij wilden trachten, en verklaarden dat openlijk, de wet te eerbiedigen. Echter, die wet eerbiedigen was eigenlijk hetzelfde als een einde maken aan de propaganda van den klassenstrijd en het socialisme in vergaderingen en in de pers. Wilde men op den bodem van de wet staan, dan | |
| |
kon men, ja, nog wel hier en daar een klein beetje, heel voorzichtig de regeering critiseeren, maar socialistische propaganda was uitgesloten. Het is feitelijk de massa, het zijn de reeds socialistisch geschoolde duitsche arbeiders zelven geweest, die voor de partij een uitgang uit dien viciezen cirkel hebben gevonden. De massa begon spontaan bij verschillende naverkiezingen die er plaats vonden, weer in aktie te komen. Zij gaf, door het succes dat het blad van Most in den begin had, te kennen hoezeer zij dorstte naar een vastberaden, wel bezonnene, maar tegelijk vastberaden houding. De verwarring die de wet aanvankelijk gesticht had, werd dan ook spoedig overwonnen. Op het eerste geheime congres, door de partij gehouden in het slot Wijden bij st.-Gallen, in Zwitserland, was het door de houding der massa aan de leiders reeds duidelijk geworden, welken weg men moest inslaan, wilde men niet het zaad dat het socialisme reeds zoovele jaren had uitgestrooid, laten verdrogen en vergaan. Men moest zich stellen op den grondslag van het algemeene recht, waken tegen afwijkingen naar anarchistischen kant, zich niet laten verleiden tot opstootjes of oproer, enz. maar aan den anderen kant evenmin de uitzonderingswet eerbiedigen, zich niet storen aan het monsterlijke product van klassehaat, dat voor de partij alle openbare werkzaamheid onmogelijk maakte. Het was dus een half wettige, half onwettige positie, waarin de sociaaldemocratie gedurende de jaren van de socialistenwet heeft verkeerd. Zij vormde geen geheime vereeniging, speelde op geen manier samenzweerdertje, maar aan den anderen kant, hield zij zich niet binnen de perken der socialistenwet. Zij eerbiedigde deze niet, maar ontdook haar waar zij kon. In de eerste plaats bij de schriftelijke propaganda in de pers, die, zoolang vergaderingen onmogelijk waren, haar gewichtigste strijd- en opvoedingsmiddel was. Te Wijden werd besloten, naast de betrekkelijk kleurlooze bladen die in Duitschland konden verschijnen, een blad uit te geven in het buitenland, dat gewijd zou zijn aan den strijd tegen de tegenstanders, en aan de propa- | |
| |
ganda voor de sociaaldemocratische beginselen, en zou worden geschreven zooals men in een land waar burgerlijke vrijheid heerschte, als sociaaldemocraat schrijven kon, maar zooals in Duitschland op dat oogenblik niet geschreven kon worden. Dat blad was de Sociaal-democraat, sedert 1881 onder redactie van Bernstein te Zurich verschijnend. Het deed zeer veel voor de socialistische opvoeding van de arbeiders onder de socialistenwet. En zoo slim werden de partijgenooten in het binnensmokkelen van dat verboden blad, dat na enkele jaren van oefening week in week uit meer dan 10000 exemplaren onder de duitsche arbeiders verspreid werden.
Toen eenmaal de partij den goeden koers weer had gevonden en ingezien hoe zij strijden en handelen moest onder de nieuwe omstandigheden, was om zoo te zeggen de socialistenwet al overwonnen. Drie jaar nadat die wet in werking trad was zij feiteiijk niet meer dan een in snippers gescheurd blad papier. Dat bleek bij de eerste algemeene verkiezingen na hare uitvaardiging in 1881 gehouden. Ondanks het feit dat de sociaaldemokraten geen enkel strooibiljet konden verspreiden, geen enkele vergadering houden, op alle manieren onderdrukt en vervolgd werden, kreeg de partij nog 312000 stemmen. Dat was 125000 stemmen minder dan zij bij de verkiezingen van 1878 verworven had, maar toch, voor een partij, die haar tegenstanders hadden gehoopt te verpletteren, die zij hadden getracht te vernietigen met al de machtsmiddelen van een modernen staat, bewees dat stemmenaantal, dat het zwaarste achter den rug was, dat zij te vast wortelde in de duitsche arbeidersklasse om te kunnen worden vernietigd. De oude Engels schreef toen de verkiezingscijfers hem bereikten vol vreugde: ‘zoo kranig heeft nog geen proletariaat van de wereld zich gehouden.’
Sedert dien tijd ging de partij ondanks alle onderdrukking en vervolging geregeld vooruit. En spoedig kwam de tijd dat de wet eenigszins milder werd toegepast, en de regeering, om een beetje zoet onder al | |
| |
die azijn te mengen, de eerste toebereidselen maakte de verzekeringswetten in te voeren, die zulk een voornaam onderdeel uitmaken der duitsche arbeiders-wetgeving. De tijd kwam dat de burgerlijke fracties vriendelijk gestemd werden tegen de arbeiders en den mond vol kregen over sociale hervormingen - zij begrepen hoe noodig het was te trachten de sociaal-democratie den wind uit de zeilen te nemen.
De duitsche arbeiders lieten zich door het eene zoo min vangen als door het andere. Zij hadden een te harde les gehad om nog aan de arbeidersvriendelijkheid van hun burgerlijke tegenstanders en van de regeering te gelooven. De stemmencijfers bij iedere verkiezing bewezen een voortdurenden, onafgebroken vooruitgang van het socialisme. Bijzonder belangrijk waren de algemeene verkiezingen van 1887; zij vonden plaats onder omstandigheden, in verschillende opzichten sterk overeenkomend met de verkiezingen van Januari 1907. Het was Bismarck gelukt een groot deel van den middenstand, kleine burgers en boeren, op te zweepen onder de leus ‘het vaderland is in gevaar’. In Frankrijk heerschte het Boulangisme, waarvan straks meer, en Bismarck maakte gebruik van de fransche opgewondenheid om den duitschen Michel, dat is den duitschen kruidenier door het spook van een naderenden oorlog met Frankrijk te verschrikken. De Duitschers moesten steeds hoogere belastingen opbrengen voor leger en vloot. Bismarck wilde een nieuwe legerwet doen aannemen die de persoonlijke en finantieële lasten weer verzwaarde, en hij kon zijn doel niet beter bereiken dan door de verkiezingen te laten plaatsvinden onder het parool, dat men wanneer men de vrede wilde met Frankrijk zich duchtig tot den oorlog moest voorbereiden, enz., het gewone geklets natuurlijk, waarmede burgers en boeren worden gevangen.
De verkiezingen hadden voor de sociaaldemocratie precies hetzelfde gevolg als de twintig jaar later onder de leus van de koloniale politiek gehouden verkiezingen van Januari 1907, toen eveneens met uitzondering van | |
| |
het centrum, alle burgerlijke partijen samengingen. D.w.z. het gelukte niet de sociaaldemocratie wat haar aanhang betrof een duimbreed achteruit te dringen, zij behield al hare posities, zij verwierf 763000, dat is 10 % van de uitgebrachte stemmen, maar zij verloor een groot aantal zetels, juist zooals verleden jaar. Van 25 zetels kwam zij op 11, en, ook weer evenals verleden jaar, de tegenpartij stemde een algemeen vreugdegehuil aan, maakte zich blij met een doode musch, omdat de sociaaldemocratie 14 zetels had verloren. Eenige jaren later kregen de tegenstanders hun streken thuis, zooals wij dat over een paar jaar in Duitschland ook weer zonder twijfel zullen zien in een kolossale toeneming van stemmen voor de sociaaldemocratie. Bij de verkiezingen van 1890 verkreeg de partij, voor de tegenstanders zeer onverwacht, het kolossale aantal van 1½ millioen stemmen.
Reeds vóór dien tijd was de socialistenwet gevallen. In de laatste jaren van haar bestaan was hare machteloosheid gebleken, den groei van de sociaaldemocratie in 't minst tegen te houden. De sociaaldemocraten waren aan de wet gewend geraakt. Zij speelden met haar strengste bepalingen, zooals de kat speelt met de muis, en het maakte een gewoon onderwerp van discussie uit onder de partijgenooten wat eigenlijk gunstiger was voor de partij, te staan op den bodem van het gemeene recht, of onder een uitzonderingswet. Daarenboven was het gevolg van de wet, die de arbeiders tot een staalharde massa samensmeedde, voor de heerschende klasse zelve totale demoralisatie. De wet had tot een verschrikkelijk spionnagestelsel geleid. De politie in het algemeen en in de eerste plaats de geheime politie was steeds meer uitgebreid geworden, en de staaltjes van de gemeenste provocaties der politiespionnen - het waren natuurlijk allesbehalve moreel eerwaardige sujetten die daartoe werden verkoren - in den Rijksdag telkens en telkens in het volle licht gesteld, ondermijnden bij alle klassen en alle partijen de achting voor en het prestige der regeering. Dat voelden de leden van de regeerende klasse zelven. Toen | |
| |
eenmaal bleek, dat de uitzonderingswet de sociaaldemocratie niet kon wegvagen, niet kon onderdrukken, ja zelfs haar groei niet vertragen, toen werd het duidelijk, dat die wet slechts tot schade strekte van degenen, die haar hadden gemaakt en haar handhaafden. Voor het duitsche proletariaat is die wet geweest een geweldige oefenschool. In en door dien harden druk is de duitsche sociaaldemocratie geworden de partij van staal en ijzer, die wij kennen, de partij die zich door niets laat verschalken of verlokken, die zich evenmin laat verschrikken door de dreigementen, de straffen, door al de onderdrukkingsmiddelen van het gezag, als verlokken door het zoete gefluit van den vogelaar, door beloften van hervormingen enz.
Wat het aan de partij mogelijk heeft gemaakt in den onnatuurlijken toestand waarin zij verkeerde, - want dat is het immers toch, als een partij, die millioenen aanhangers telt buiten het gemeene recht wordt gesteld, - toch gezond te blijven, en te blijven groeien en bloeien, dat was het gebruik van het algemeen kiesrecht. Dat is zonneklaar, en wij kunnen hieruit zien hoe een bepaalde maatregel niet werkt op dezelfde manier onder alle omstandigheden, maar een geheel verschillende werking heeft al naar den hoogtegraad van politiek bewustzijn, die een klasse reeds heeft bereikt. Wij hebben gezien hoe in Frankrijk onder Napoleon ook het algemeen kiesrecht heerschte, maar geen vrijheid van pers, vergadering enz. Het gevolg was: ontzenuwing van het fransche proletariaat. Welnu, voor het duitsche proletariaat, omdat het al verder voortgeschreden was, meer socialistisch geschoold, meer bewust, was het gevolg van ongeveer dienzelfden toestand geen ontzenuwing, maar, wij zouden kunnen zeggen, een staalbad. En wanneer wij nu in de laatste jaren wel eens vonden, dat abstract geoordeeld de duitsche partij, tenminste een groot deel van haar, al te zeer vast zat aan de parlementaire methode en dat het haar moeilijk viel te begrijpen, dat die parlementaire strijdmethode niet ten allen tijde het eenige of zelfs het voornaamste | |
| |
middel voor het proletariaat in zijn strijd kan zijn, maar dit slechts is gedurende een zekere fase, dan begrijpen wij nu ook hoe dat alles zoo geworden is. Die zienswijze heeft een historischen oorsprong. Het is het algemeen kiesrecht en het gebruikmaken daarvan, de parlementaire strijdmethode, die het aan het duitsche proletariaat mogelijk heeft gemaakt de socialistenwet te weerstaan en de machten, die haar gemaakt hadden, neer te slaan. Het is de parlementaire strijdmethode, die aan het ontrechte duitsche proletariaat mogelijk heeft gemaakt twaalf jaar lang te strijden tegen alle machtsmiddelen van den staat, zonder zich in de war te laten brengen, zonder te wanhopen, en ook zonder te vervallen tot overmoed. Het algemeen kiesrecht werkte als een graadmeter aangevend zoowel de eigen kracht als die van den vijand, het toonde telkens aan het proletariaat hoeveel het was vooruitgegaan, dat het zijn vijanden achteruit duwde, het vervulde die vijanden langzamerhand met ontzag en schrik, vervulde daarentegen het proletariaat met zelfvertrouwen en moed en hoop, maar ook met bezonnenheid, omdat het tevens leerde dat zijn krachten nog maar betrekkelijk waren.
Zoo sterk was de partij in dien strijd tegen de regeering geworden, zoo zeer was zij van zelfvertrouwen vervuld en zoo ontegenzeglijk werd zij, de buiten de wet gestelde, de vogelvrij verklaarde, reeds beschouwd als de leiding te hebben der internationale arbeidersbeweging, dat zij het was, die op het congres van St. Gallen het initiatief nam tot de stichting eener nieuwe Internationale, door de voorbereiding van een algemeen internationaal socialistisch congres.
Wij zullen nu een korter overzicht, - want geen van de andere socialistische partijen heeft in dat tijdperk een zoo groote beteekenis als de duitsche, - geven van den groei van het socialisme in de voornaamste Europeesche landen. Frankrijk en Engeland vragen in de eerste plaats onze aandacht. Het anarchisme in Frankrijk en de romaansche landen in het algemeen en de afval der trade-unions in Engeland hadden, gelijk | |
| |
wij zagen, in '72 een grooten stoot gegeven tot den dood der oude Internationale. Hoe was het nu tegen den tijd dat de Internationale herboren werd, in die beide landen met de arbeidersbeweging gesteld?
Na de Commune maakte het Fransche proletariaat gelijk te begrijpen valt een tijd door van volkomen machteloosheid, en toen het zich eenigszins begon te herstellen kon het - en dit geldt in het algemeen voor elke proletarische beweging, die een knak gekregen heeft - zijn weg niet eenvoudig voortzetten daar waar hij afgebroken was, maar moest van den beginne af opnieuw verschillende graden van ontwikkeling doorloopen, echter in veel sneller tempo dan de eerste maal. Na 1848 had het fransche proletariaat zestien jaar noodig gehad om zich weer op te werken tot een zelfstandige beweging. Na de Commune waren het er maar zes à zeven. Op het eerste arbeiderscongres na de Commune dat in 1876 plaats vond, bleek nog een treurig gebrek aan klassebewustzijn en revolutionairen geest. Bijeengeroepen door liberale bourgeois, arbeidersvrienden zoogenaamd, bepaalde dit kongres zich tot het aannemen van verschillende resoluties over coöperatie, wederzijdsche hulp, ziekenpotten enz. Omstreeks dienzelfden tijd echter stichtte Jules Guesde, de onvermoeide organisator en opvoeder in marxistischen zin van het fransche proletariaat, het socialistisch blad L'Egalité, de Gelijkheid, en slechts enkele jaren later werd op het congres van Marseille een motie vervuld van socialistischen geest, aangenomen. In 1880 kwam het tot de stichting der fransche Arbeiderspartij op Marxistischen grondslag, met een program, door Lafargue en Guesde met behulp van Marx en Engels geredigeerd.
Dat het fransche proletariaat zich na de Commune zoo betrekkelijk snel kon herstellen, lag voor een deel aan de economische ontwikkeling. De eerste jaren na den Fransch-Duitschen oorlog zijn voor Frankrijk jaren van snelle economische ontwikkeling geweest, feitelijk de laatste jaren van grooten industrieëlen vooruitgang, die dat land heeft gezien. Daarna werd het tempo der ont- | |
| |
wikkeling langzamer; het industrieële leven en de concentratie van industrie-kapitaal raakte vergeleken bij die van Engeland, Duitschland, Noord-Amerika ten achter.
Het was het verlies van Elzas en Lotharingen, de twee meest industrieële provincies, die op het industriekapitaal na den oorlog als een krachtige stimulans werkte en de jaren tusschen 1871 en 1880 maakte tot een tijdperk van sterken vooruitgang der fransche industrie. In vele streken van Frankrijk, waar het moderne bedrijf zich nog niet vertoond had, werden nu fabrieken opgericht en binnen weinige jaren ontstond overal een industrieël proletariaat in den wijnbouw, de textiel-, de ijzer- en staalindustrie, enz.
Daarbij voegde zich als een revolutioneerende faktor de politiek van de heerschende klasse. Na de Commune kwamen eerst de reactionairen aan het roer, enkele jaren daarna maakte de breede middenstand, de eigenlijke bourgeoisie zich meester van de regeering. In de opportunistische partij, wier parlementaire leider Ferry was, vond de fransche bourgeoisie haar politieke organisatie. Die partij gebruikte haar macht zooals de Orleanisten dat onder Louis Philippe hadden gedaan, door op de meest schaamtelooze manier de inkomsten van den staat te verspillen. Zij verrijkte zich op alle mogelijke manieren, door de uitgaven voor oorlog en marine, door den bouw van spoorwegen, door koloniale expedities - ik herinner slechts aan die naar Tonkin - enz. De belastingen en de staatsschuld namen steeds toe. Het leger werd voortdurend uitgebreid, Eveneens de bureaucratie. De zware belastingen, noodig om de coupons der staatsschuld en de militaire uitgaven te betalen, werden gelijk van ouds, nog steeds in hoofdzaak opgebracht door de arbeidende klassen. Het was geen wonder, dat het fransche proletariaat in beweging kwam en de propaganda van Guesde en zijn strijdgenooten in vruchtbare aarde viel.
Maar dit proletariaat was in zijn geheel nog lang niet bewust genoeg om de sociaaldemocratische partij te | |
| |
beschouwen als zijn klassenorganisatie. Een groot deel van de arbeiders leefde nog in kleinburgerlijke tradities, werd nog sterk beïnvloed door allerlei kwasi-revolutionaire, en een nog grooter deel door republikeinsche frasen. De burgerlijke republikeinen hadden en hebben tot op onze dagen sterken invloed op breede lagen van het fransche proletariaat behouden. Zoo moest het geschieden, dat de door Guesde gestichte partij, de Parti Ouvrier, niet eensgezind kon blijven. Er waren in haar nog te veel verschillende elementen, te veel halfanarchistische, te veel ook burgerlijkdenkende arbeiders. De burgerlijkdenkende arbeiders, die nog geloofden aan de voorspiegelingen der republikeinen en zich nog beschouwden als de linkervleugel van een algemeene democratische partij, vonden hun leider in Brousse. Binnen enkele jaren kwam het tot twisten in de arbeiderspartij en tot scheuring. Brousse met zijn aanhang trok er uit en stichtte een nieuwe partij, die der Possibilisten. Dat was in 1882. Enkele jaren daarna kwam het in die partij alweer tot scheuring. Een groep van proletariers naar den leider Allemanisten genoemd, stichtte wederom een nieuwe partij, die in Parijs nogal invloed kreeg. Dat waren er dus drie. Daarnaast bestond nog altijd de oude partij van Blanqui, die in vele opzichten met de Marxistische ideeën en taktiek meeging, maar waarin toch nog allerlei overleveringen van de mogelijkheid zich door samenzwering plotseling meester te maken van het gezag, rondspookten. Vaillant was de voornaamste leider.
De groei van het socialisme werd in het midden van de jaren negentig, gedurende zekeren tijd sterk tegengehouden door de opkomst van den z.g. ‘brave général’, Boulanger, of liever door het sociale verschijnsel van het Boulangisme. De ouderen onder u zullen zich nog wel herinneren de liedjes, die gemaakt en in de Nes druk gezongen werden op den ‘dapperen généraal’ op het witte paard. Dat was een flauwe weerklank van de kolossale politieke opwinding, die in die jaren in Frankrijk heerschte. Die generaal Boulanger was volstrekt | |
| |
geen buitengewoon politicus; hij heeft ook nooit gelegenheid gehad eenige genialiteit als veldheer ten toon te spreiden. Het is dus duidelijk, dat het sociale omstandigheden waren, bijzondere verhoudingen, die de razende, ongeloofelijke populariteit, die hij een tijdlang genoot, veroorzaakten.
Die sociale omstandigheden en verhoudingen waren eenerzijds dat de opportunisten zoo geweldig het land uitmergelden, en anderzijds dat de sociaaldemocratie nog niet krachtig genoeg was om de geheele demokratische oppositie daartegen in zich op te zuigen. Dat kan alleen het geval zijn wanneer de sociaaldemocratie groot aanzien geniet, zooals in Duitschland. De duitsche partij heeft enkele jaren geleden een krachtige campagne gevoerd tegen het nieuwe toltarief, hooge inkomende rechten, broodwoeker enz. Wij weten wel, dat het niet allen arbeiders zijn, die in die agitatie meegingen en bij verkiezingen met haar meegaan. Wij weten, dat een deel van de kleine burgers, wanneer zij door eene of andere reden plotseling bijzonder ontevreden en rebellisch worden, tot de sociaaldemocratie worden aangetrokken als tot de eenige sterke, consekwente, welbewuste oppositiepartij en haar dan volgen. Zoo ging het in Duitschland bij de verkiezingen in 1903, zoo kan het morgen misschien weer gaan. Maar in Frankrijk is het helaas nog niet zoo ver en was het twintig jaar geleden nog in 't geheel niet zoo ver. De partij had niet de sterke aantrekkingskracht, die haar kon maken tot de kern van een groote oppositie-beweging. Vandaar dat verschillende klassen, die ontevreden waren met de heerschappij van de bourgeoisie, en een candidaat voor een nieuw regeeringsstelsel noodig hadden, zich vereenigden - in Frankrijk is men zeer gevoelig voor den roem, ‘la gloire’, en ook voor een mooien man met een langen knevel op een mooi paard - op generaal Boulanger. De reactionairen van allerlei slag, de royalisten en Bonapartisten droegen veel bij tot versterking van de Boulangistische agitatie. Een deel van het platteland en vooral ook een aanzienlijk deel van de | |
| |
kleine burgers werd mede door die beweging aangegrepen. Dat was een treurig teeken. Het bracht aan den dag het verval van de kleine burgerij, die in Frankrijk vroeger zoo vaak samengegaan was met het proletariaat in tijden van maatschappelijke beroering, die wanneer zij niet tevreden was met de regeering, zelve revolutie had gemaakt, had gedemonstreerd, barrikaden gebouwd, gestreden, en de regeering ten val gebracht. De kleine burgerij had, het bleek nu, haar ruggegraat verloren. Dat kwam voor een groot deel door de economische ontwikkeling. Het grootbedrijf had zich meester gemaakt eerst van de industrie, daarna ook van den warenhandel, en de kleine, onafhankelijke winkeliersstand, vooral te Parijs, la boutique, gelijk de Franschen zeiden, was de kern van den onafhankelijken geest, van de pootigheid der kleine burgerij geweest. Wij kunnen zeggen, dat Louvre en Bon Marché en Le Printemps, die reusachtige magazijnen, die Zola zoo prachtig heeft beschreven, een einde hebben gemaakt aan den revolutionairen zin en de onafhankelijkheid van de fransche en vooral van de Parijsche kleinburgers, tenminste zeer sterk hebben gewerkt in die richting. De kleine burgerij kon zich nu, evenals de boeren, niet meer zelf verlossen, zij kon zelfs niet meer voor een oogenblik den ruiter afwerpen die haar te zeer benauwde. Zij bezat niet langer de daartoe noodige revolutionaire fut en kracht en begon uit te zien naar een verlosser van boven. Daarom vereenigde zij zich met andere klassen in de Boulangistische agitatie, die zich het omverwerpen der republiek ten doel stelde.
Het proletariaat, het was duidelijk, had niets te hopen, noch van Boulanger en de klassen achten hem noch van de opportunisten. Het moest tegenover beiden even vijandig staan. Maar het fransche proletariaat was nog niet bewust genoeg om dit duidelijk te zien. De possibilisten, de partij van Brousse, lieten zich verleiden, juist zooals dat later bij de Dreyfuszaak is gebeurd, den staart te vormen van de burgerlijke democratie. Zij sloten met de burgerlijke radicalen het ‘Republikeinsche | |
| |
Verbond’, zij vereenigden zich met hen in het ‘Gezelschap tot verdediging van de menschenrechten.’ Al diezelfde dingen hebben wij omstreeks 1900 nogmaals beleefd. De Broussisten namen zelfs van het gouvernement, van die door en door corrupte bourgeoisie, van die gehate opportunistische partij, geheime fondsen aan voor de partijpers. Het was alleen de Parti Ouvrier van Guesde, die, zooals dat altijd het geval is met een partij, die stevig staat op den grondslag van het Marxisme, stand hield in den storm en wist wat te doen, die wèl Boulanger bestreed en de half reactionaire half kleinburgerlijke beweging, die achter hem optrok, maar geheel zelfstandig streed en zich niet liet verleiden de slippendrager te worden van de bourgeoisie, die in de actie aan het proletariaat duidelijk trachtte te maken dat de een niet beter was dan de ander, dat het eenige voordeel en de eenige deugd der republiek in socialistische oogen alleen hieruit bestond, dat in haar de klassenstrijd, de klassentegenstellingen tusschen proletariaat en bourgeoisie het meest onverholen tot uiting kwamen.
De Boulangistische opgewondenheid hield, zeiden wij, een tijdlang den vooruitgang van de sociaal-democratie, van de zelfstandige klassenbeweging van het proletariaat in Frankrijk tegen. In Parijs het meest, in de provincie minder. Toen echter de zeepbel van het Boulangisme gebarsten was en de opportunisten weer aan het roer kwamen, beleefde de partij opnieuw een goeden tijd, in het begin van de jaren negentig begon een groote opleving van het socialisme. Maar toen in 1889 het eerste internationaal kongres te Parijs werd gehouden, was het voor de fransche sociaal-democraten nog een vrij moeilijke tijd. De Possibilisten hadden reeds eenige afgevaardigden in het parlement, maar de Guesdisten waren nog niet zoover. Wel was Vaillant, een der leiders van de Blanquisten gekozen in den Parijschen gemeenteraad en werkte daar geheel in Marxistischen geest. In ieder geval, en dat was het groote verschil tusschen het Frankrijk van 1872 toen de Internationale | |
| |
werd opgeheven en het Frankrijk van 1889, er bestond nu een klassebewuste arbeiderspartij. Die partij was weliswaar nog niet de eenige socialistische, zij had nog niet het geheele strijdende deel van het fransche proletariaat in zich opgenomen, de eenheid van tactiek was nog niet bereikt, maar er was toch reeds een partij tot stand gekomen en betrekkelijk sterk geworden, - vooral in het industrieële noorden, in Ryssel, Roubaix, enz. in de streek waar ook nu nog de hechtste en meest klassenbewuste organisaties bestaan telde zij vele aanhangers - die geheel en al op sociaal-democratischen grondslag stond.
Het ontstaan van de fransche vakbeweging valt gedurende de jaren, dat er voortdurend twist en scheuring was onder de socialistische partijen, en er niet minder dan drie of vier verschillende groepen bestonden, die onophoudelijk in twist met elkaar lagen. Het is duidelijk, dat het overbrengen van die twisten, zooals aanvankelijk geschiedde, in den boezem van de vakvereenigingen, een zeer slechten invloed op hun groei moest hebben vele arbeiders van toetreding tot de vakbeweging zou afhouden en dat daardoor de leus: neutraliteit in de vakbeweging, als een levenseisch voor haar op den voorgrond kwam. Wij zien in onze eigen dagen, hoe die leus onder soortgelijke omstandigheden, in Rusland door een deel der sociaal-democraten wordt aangeheven. Echter behield aanvankelijk, ofschoon alle directe, organisatorische banden tusschen de partij en de vakbeweging werden doorgesneden, om deze laatste niet te belemmeren in haar groei, de Parti Ouvrier toch sterken invloed op de vakbeweging. Eerst veel later, onder den invloed van een tweede tijdperk van twisten in het fransche socialisme, die uit het geval-Millerand en de politiek van Jaurès voortkwamen, wisten de anarchisten zich van de vakbeweging meester te maken en onder de leus neutraliteit in de vakbeweging, deze te vervullen met anti-sociaal-democratischen geest.
Intusschen had de economische en politieke ontwikkeling ook de engelsche arbeidersbeweging op banen | |
| |
gebracht, geheel verschillend van die waarop wij haar bij den ondergang van de Internationale verlieten. Ten tijde van dien ondergang was nog in volle kracht het stilzwijgend bondgenootschap, dat lange jaren in Engeland tusschen de liberale partij en de trade-unions bestond. Het was het monopolie van Engeland op de wereldmarkt, dat tot een dergelijk onnatuurlijk bondgenootschap had gevoerd. De bevoorrechte positie van de engelsche industrie, gaf aan de engelsche arbeiders zekere voordeelen boven hun klassengenooten van andere landen. Naarmate de industrieële ontwikkeling voortschreed in meerdere landen, kwam aan Engelands monopolie een einde. De concurrentie van het vasteland werd aldoor van meer beteekenis, en in 1876 kwam het tot een langdurige stagnatie in een aantal vakken, voornamelijk in de textielindustrie. Tegenover het oude trade-unionisme begon in de arbeiderswereld een nieuwe geest op te komen. Dat oude exklusieve trade-unionisme, zooals wij het in den tijd van de Internationale aan het werk hebben gezien, had een vurigen politieken strijd gevoerd voor de verbetering der rechtelijke en wettelijke positie van de vakvereenigingen. Het had in dien strijd overwonnen. Het was er zelfs in geslaagd in 1875 ook de wetten, die stakingen bemoeilijkten afgeschaft te krijgen. Het vakvereenigingswezen had een vaste, goed geregelde positie verworven, waarbij de strijdkassen der arbeiders geheel onaanrandbaar waren. Het stond daarenboven ook in de gunst bij de openbare meening. Het was tot een onderdeel van het engelsche industrialisme geworden. De patroons hadden geleerd er rekening mee te houden en hadden er zich mee verzoend. De publike opinie beschouwde de leden der trade-unions niet langer als halve oproermakers, en de liberale partij zag niet meer met leede oogen, maar integendeel met zekere voldoening naar de sterke economische organisatie der arbeiders, die hen, naar zij meende, afhielden van de dwaze en onpractische droomerijen, die de arbeiders van het vasteland meesleepten. Voor deze begunstigde positie had de engel- | |
| |
sche arbeidersklasse een hoogen prijs betaald. Het deel van haar dat in de trade-unions georganiseerd was, de élite der arbeiders, had zijn klassebewustzijn verloren. Dit verlies kwam o.a. scherp uit in het aanvaarden door alle groote trade-unions van de z.g. glijdende loontarieven. Daardoor toch was de gemeenschappelijkheid van belangen tusschen de ondernemersklasse en de arbeiders erkend, en deze erkenning stelde de engelsche kapitalisten gerust en was voor hen wel eenige offers waard. Het georganiseerde deel der arbeiders, de aristocratie van den arbeid, bekommerde zich alleen om oogenblikkelijk voordeel, streed slechts den belangenstrijd, maar niet den klassenstrijd. De vakvereenigingen lagen onophoudelijk in twist met elkaar over de grondregeling van aan elkaar verwante bedrijven. Een enge, bekrompen gildegeest heerschte.
Beneden de betrekkelijk nog kleine schaar der georganiseerden wroette, zwoegde en leed de groote massa, de 90 pCt. ongeorganiseerden, 9 van de 10 millioen Engelsche arbeiders, de ongeschoolden, die door hun bevoorrechte klassegenooten in den steek waren gelaten en die niet de fut, niet de kracht hadden, niet de kracht van lichaam en niet de kracht van geest, zich op te heffen, die sloofden in doffe wanhoop, te beroerd en onwetend om te strijden voor verbetering van hun positie en die in hun donkere nacht geen enkelen lichtstraal zagen. Voor hen was het even goed alsof de geheele groote beweging van het trade-unionisme niet bestond, of al die jaren van politieken en economischen strijd, al dat opofferende werk in de organisaties, al die vooruitgang van het kleine deel der arbeiders, niet bestonden.
Wat daar een eind aan maakte, wat het oost-einde van Londen, troostelooze woestenij van steen, waar honderdduizende radeloozen bijeenhokten, uit zijn wanhoop deed ontwaken, dat was het socialisme. Voor het eerst sedert de dagen van Robert Owen, voor het eerst sedert ruim dertig jaar, kwam het omstreeks 1880 weer tot een socialistische opleving in Engeland, als een ge- | |
| |
volg zoowel van de sterke economische depressie in Engeland zelven als van den strijd en de vooruitgang der sociaaldemokratische partijen op het vasteland, van de duitsche partij in de eerste plaats. In 1882 werd de Sociaaldemocratische Federatie opgericht. Evenals in Frankrijk kwam het in die eerste engelsche sociaaldemokratische partij spoedig tot splitsing en scheuring. De Federatie werd geleid door Hyndman. William Morris trok er met een aantal halfanarchistische elementen na enkele jaren uit en grondde de Socialistische Liga. Die twee lichamen bestookten elkaar natuurlijk heftig, maar wedijverden in enthousiasme, vuur en opofferingsgezindheid, zooals dat doorgaans in een jonge socialistische beweging het geval is. De engelsche sociaaldemocraten begonnen in die dagen hun vermoeiende en soms gevaarlijke propaganda in de open lucht, aan de hoeken van straten en op pleinen, een vorm van propaganda, die zij lange jaren hebben voortgezet, en die, al is het ook veel later dan zij verwachtten, toch gebleken is goede vruchten te dragen. Zij alleen wenden zich tot de ellendige, van allen verlaten en verstooten losse arbeiders, die bij honderdduizenden opeengehoopt waren in het oosten van Londen. Zij gingen dag aan dag in den vroegen morgen naar de dokken en spraken daar de als wilde beesten om arbeid vechtende mannen toe; zij brachten hun het socialisme. Aan het socialisme is de wedergeboorte van het ongeschoolde engelsche, en vooral Londensche proletariaat te danken, evenals de geheele beweging van het z.g. nieuwe unionisme. Het waren ook de engelsche socialisten, die zich in jaren van zware crisis, in 1886 en 1887 aan het hoofd van de werkloozen stelden. Die werkloozen waren voor een groot deel geen georganiseerde, het waren ook geen bewuste arbeiders, er was nog heel wat lompen-proletariaat onder en het was niet altijd gemakkelijk om den juisten vorm van demonstraties te vinden, maar dit alles hield de socialisten niet af van hun klasseplicht. In 1887 kwam het tot ernstige opstootjes, bij gelegenheid van een, door de politie verboden demon- | |
| |
stratie op Trafalgarplein, die verschillende arrestaties en processen en het verbod van verdere demonstraties op dat plein tengevolge had. Dat alles heeft in die jaren veel gedaan voor den groei van de socialistische beweging, en het is geen wonder, dat ook Engels die beweging een tijdlang al te optimistisch inzag. Hij geloofde, en hij had grond om te gelooven, dat Engeland reeds stond aan den vooravond van de vorming van een sterke, onafhankelijke arbeiderspartij, dat de socialistische propaganda al diepe wortels had geschoten, en het tot een onafhankelijke klassepolitiek van arbeiderszijde spoedig komen zou. De ontwikkeling heeft doen zien, dat ook dat proces weer veel langer duurde dan het toen scheen.
In 1888 en 1889 kwam de groote opleving waarvan ik reeds sprak van de ongeschoolde arbeiders in het oosten van Londen. Groep na groep en bedrijf na bedrijf kwam in beweging en behaalde voordeelen. Eerst waren het de lucifersarbeidsters, die in staking gingen. Daarna kwam het tot een agitatie onder de confectiewerkers, dubbel en dwars uitgezogen proletariers, voor een groot deel poolsche en russische Joden. Zij trokken in optocht door de stad, en terwijl men gevreesd had, dat zij, die somtijds als loondrukkers waren opgetreden, uitgejouwd zouden worden, werden zij door de arbeiders, overal waar zij zich vertoonden met meewarigheid en sympathie begroet. Het klassegevoel begon luid te spreken! Daarna begonnen de arbeiders aan de gasfabrieken een agitatie, tot staking behoefden zij niet over te gaan, want hun eischen werden vrij spoedig ingewilligd. Het tot stand komen van een sterken vakbond was het resultaat dezer beweging. Tenslotte kwam het tot een geweldige uitbarsting van de Londensche havenarbeiders, die de halve wereld in rep en roer bracht. Kolossaal vloeide de steun van alle kanten, tot van Australië toe. Ook in burgerlijke kringen was er sympathie voor de havenarbeiders. Hun overwinning gaf den stoot tot het ontwaken van het havenproletariaat in Hamburg, in | |
| |
Frankrijk, en in ons eigen land tot de eerste groote havenarbeidersstaking in Rotterdam.
Het is waar, niet gansch door eigen kracht hadden die ongeschoolde arbeiders van diverse categorieën overwonnen; een groot deel van de burgerlijke opinie had zich voor hen verklaard. Het was door hun zwakheid ten deele, dat zij zegevierden. Maar de overwinning maakte het hun mogelijk die zwakheid in kracht te veranderen; een geweldige beweging tot organisatie ging door hun rijen, en die beweging vond om haar te leiden, zooals zij reeds de stakingen geleid hadden, enkele mannen van sterk organiseerend talent, mannen, die, opgevoed in de leerschool van de groote oude vakbonden, het met de weinig aanvallende taktiek van deze steeds minder eens waren geworden, en in hun eigen vakbond, die der metaalbewerkers, als het ware de vaan van het nieuwe unionisme, van den nieuwen geest, van de nieuwe idee, hadden geplant. De begaafdsten hunner waren John Burns en Tomm Mann.
Nog andere teekenen vallen te noemen van de nieuwe aspiraties, die bij een deel van de engelsche arbeiders begonnen op te komen, zooals b.v. het kolossale succes van het beroemde boek van Henry George, ‘Vooruitgang en Armoede’, dat geweldig insloeg. De Webbs in hun ‘Geschiedenis van de Vakbeweging’ noemen de groote beweging die door het engelsche proletariaat ging een gevolg van ‘Vooruitgang en Armoede’, maar dat is naar het mij voorkomt oorzaak en gevolg omkeeren. Wanneer in dat proletariaat niet de sterke drang naar iets nieuws, niet een neiging tot het socialisme geleefd had, dan had dat boek, waar natuurlijk ook wel weer een kracht van uitging, niet zoo sterk kunnen inslaan.
De geest in de nieuwe trade-unions begon door te werken op de oude, de aristocratische. Het maakte indruk op de oude leiders van het aristocratische trade-unionisme, dat binnen een jaar tweehonderdduizend mannen, vrouwen en meisjes, die zij voor niet in staat zich te | |
| |
vereenigen hadden gehouden, door Mann, Burns en anderen in de nieuwe vakvereenigingen georganiseerd werden. Zij hadden die menschen altijd alleen beschouwd als loondrukkers en loonbedervers. Nu bleek, dat zij strijdvaardige arbeiders waren, arbeiders met heel wat meer strijdvaardigheid dan zij zelven. Het zou mij hier te ver voeren de groote punten van verschil tusschen het oude en het nieuwe unionisme uiteen te zetten. In het boek van de Webbs kan men dat alles zeer goed nalezen. De nieuwe vereenigingen hadden minder ondersteuningsfondsen, zij beschouwden zich voor alles als strijdvereenigingen. Dat kwam natuurlijk ook daaruit voort, dat het arbeiders waren met zeer lage loonen, die nu in beweging kwamen, dat dus ook slechts een geringe contributie kon worden betaald.
Wij zijn hier al een weinig vooruitgeloopen. Tegen dat het congres van Parijs zou plaats vinden was de beweging der ongeschoolde arbeiders in Londen nog lang niet op haar hoogtepunt gekomen. Zij bevond zich nog in vollen gang. Maar juist het feit, dat zij zich in vollen gang bevond, maakte dat de sociaaldemocraten van alle landen de engelsche beweging, de engelsche kameraden met dubbele geestdrift op het internationaal congres konden begroeten. Zoolang hadden de tradeunions zich in zelfzuchtige, bekrompen hoovaardigheid van de internationale arbeidersbeweging afgezonderd gehouden, zoolang hadden zij niets willen weten van die socialistische droomerijen, nu begon dat te veranderen en die verandering leek heel snel te gaan.
Weliswaar was er nog geen eigenlijke zelfstandige arbeiderspartij.
De kleine Sociaal-democratische Federatie en de andere socialistische organisaties waren nog slechts propagandagenootschappen, vereenigingen zonder politieke macht. De engelsche arbeiders konden die macht, zoo zij wilden, uitoefenen. In 1884 had een kiesrechtuitbreiding plaats gevonden, die het aantal kiezers van ongeveer 2¼ op 5¾ millioen bracht. Dat was ook een factor die medewerkte om de hoop te wekken op een | |
| |
groote nabijzijnde toekomst van de engelsche arbeiderbeweging, georganiseerd in een sociaal-democratische klassepartij. De engelsche regeering zelf begon onder den invloed van de opleving van strijdlust in het proletariaat, aan sociale politiek te doen. Op het eind van de jaren tachtig werd een groote regeeringsenquête gehouden naar de huisindustrie, vooral onder de bedrijven in welke het z.g. zweetstelsel heerschte. Als gevolg daarvan kwam in het begin van de jaren negentig een flinke uitbreiding van de arbeidswetgeving op die bedrijven tot stand. Ik vestig er hier nogmaals de aandacht op, dat èn in Duitschland èn in Engeland èn ook in kleine landen als Nederland, dat ik in deze kursus natuurlijk niet zal behandelen, de heftige, onstuimige, zeer veel eischende, vooral niet bescheiden in zijn eischen optredende klassenstrijd van het tijdperk dat wij nu behandelen overal den stoot heeft gegeven tot het tot stand komen of de verbetering der arbeidswetgeving. Het is goed dat in te zien, goed ons te doordringen met het bewustzijn dat het vooral niet is een gematigd en bescheiden en voorzichtig optreden, een vooral toch niet overvragen en vooral toch zich doen kennen als zulke redelijke menschen waar men zoo goed mee praten kan, dat het niets van dat alles is, maar een standvastig en onverbiddelijk staan op het klassestandpunt, een voor den dag komen met de volle eischen van het proletariaat, wat tot inwilliging van practische eischen, tot directe lotsverbetering voert.
Ik heb u nu van de drie groote landen, de kern leverend van de troepen, welke zich aaneensloten tot een groot leger op het congres van Parijs, de ontwikkeling laten zien. Ik wilde dat ik u een algemeen overzicht kon geven van de geheele Europeesche arbeidersbeweging dier dagen, maar met het oog op den tijd is dat onmogelijk. Ik moet mij dus verder tot enkele korte aanwijzingen bepalen. Ook in België was een politieke partij ontstaan, die wel niet geheel theoretisch stond op Marxistisch standpunt, maar toch in de practijk vrijwel daarnaar handelde. In dat land, gelegen in het | |
| |
hartje van West-Europa, openliggende voor zooveel geestelijke invloeden, had de arbeidersbeweging reeds in de dagen van de Internationale getracht een synthese, een samenvatting te leveren van de ideeën van Marx en van Proudhon, en wij kunnen zeggen, dat het kind - een beetje een bastaardkind - dat uit dat huwelijk is geboren de coöperatie is geweest. De coöperatie heeft zeer veel nuttigs, maar als voornaamste vorm van organisatie van het proletariaat, gelijk in België het geval is, is zij zeker, de ervaring heeft het bewezen, niet de beste vorm van organisatie. Zij heeft wel het niet te onderschatten voordeel van snel door de materieële voordeelen die zij biedt, een groot deel van het proletariaat te vereenigen, maar zij brengt niet de oefenschool, niet de school van bewustzijn en van ontwikkeling, zooals de vakbeweging en de politieke actie dat doen. Maar naast de coöperatie was toch ook in België een politieke beweging ontstaan, die juist in die jaren de actie voor het algemeen kiesrecht met geweldige kracht voerde en rechtstreeks naar dat doel optrok. In het volgend tijdperk zullen wij daarop terugkomen, omdat de belgische beweging voor het eerst ter verovering van het algemeen kiesrecht heeft aangewend het groote wapen, dat in latere tijden blijken zal zulk een gewichtig wapen in den proletarischen klassenstrijd te zijn, het wapen der staking in massa.
Ook in Oostenrijk was na allerlei slingeringen, na een tijd waarin het anarchisme een sterken invloed had gehad, eindelijk een eendrachtige partij ontstaan, een partij, die vooral in Duitsch-Oostenrijk reeds op een tamelijken aanhang kon bogen.
In Denemarken was de lijn na den ondergang van de Internationale eigenlijk nooit geheel afgebroken geweest. De sociaaldemocratie had er zich na een korte revolutionaire periode in het begin van de jaren zeventig, geregeld en geleidelijk ontwikkeld. Een poos lang had zij een verbond gesloten met de kleine burgerij en was daardoor eenigszins verwaterd, maar tegen den tijd dat het internationale congres gehouden | |
| |
werd was dat verbond weer tot een eind gekomen. Een nieuw blad was opgericht, dat zich speciaal de socialistische opvoeding van de arbeiders ten doel stelde. De partij telde reeds 12000 leden en het partijdagblad, Sociaaldemocraten, had, toen twintig jaar geleden in het kleine Denemarken, reeds 20000 abonnees, waaronder echter vele kleinburgers, daar het nog vrijwel in kleinburgerlijken geest werd geschreven.
Dat zijn de voornaamste landen, die naast de drie groote, hulptroepen leverden aan het groote arbeidersleger op het congres van Parijs. Daarnaast stonden dan nog Holland, waarvan de kracht en de zwakheid der beweging u bekend is, de andere Skandinavische landen, waar nog slechts zeer zwakke sociaaldemokratische partijen bestonden, Italië en Spanje, waar eveneens eerst in de laatste jaren, in 1887 en 1888, sociaaldemocratische arbeiderspartijen tot stand gekomen waren, die nog zeer sterk in de minderheid waren tegenover de anarchistische groepen en vereenigingen, tenslotte Rusland, dat nog weinig sporen van een eigenlijke arbeidersbeweging had aan te wijzen. Zijn vertegenwoordiger Lawrof verklaarde op het congres te Parijs, dat de russische afgevaardigden nog geen arbeidersorganisatie vertegenwoordigden. Toch bestond reeds sedert eenige jaren de eerste russische sociaaldemocratische vereeniging, de ‘Groep van den Arbeid’, gesticht door Plechanof, Leo Deutsch, Vera Sassulitsch en Axelrod. Het was op dat congres van Parijs, dat Plechanof het gedenkwaardige woord sprak, zich keerend tegen die groepen in het russische socialisme, welke nog altijd alle heil verwachtten van het socialisme der boeren, geloovend dat de boeren en niet de arbeiders eenmaal de kern van een revolutionaire partij zouden vormen: de russische revolutie zal zegevieren als arbeidersbeweging of zij zal niet zegevieren. Het zou nog lange jaren duren voor in Rusland een werkelijke arbeidersbeweging, een moderne proletarische beweging opkwam, maar steunende op het wetenschappelijk Marxistisch inzicht in de wetten van de maatschappelijke ontwikkeling, | |
| |
wisten de russische sociaaldemocraten de gang van de beweging in hun land reeds toen te voorspellen.
Gij ziet dus hoe het stond met de krachten, die op het congres van Parijs elkander vonden. Er was, gedurende de zestien jaar na den val der Internationale verloopen, door de groote massa der strijdende arbeiders, eenheid van beginsel en van tactiek bereikt. Die eenheid was nog niet volkomen. Nog stonden groote groepen, b.v. in Frankrijk de Possibilisten, buiten haar. Het gelukte aan deze groepen nog, een soort tegencongres bijeen te krijgen, dat echter duidelijk door zijn onbeduidendheid bewees hoe het Marxistische congres de massa van het strijdende proletariaat omvatte. Zooals wij gezien hebben was het nog slechts in enkele landen werkelijk een groot leger dat opmarcheerde. In West- en Midden-Europa was zijn hoofdmacht geconcentreerd, in andere landen waren nog maar enkele voorposten, kiemen van organisatie aanwezig, maar ondanks alles leverde het congres een verheffend bewijs van den enormen vooruitgang, dien de eenheid van socialisme en arbeidersbeweging in de laatste achttien jaar had gemaakt.
De onmiddellijke aanleiding tot het congres gaven de toenemende bemoeiïngen der regeeringen op het gebied van de arbeidswetgeving. Om hun onwil flinke maatregelen te nemen, te verbloemen, beriepen zij zich bij voorkeur op de internationale concurrentie; dit maakte het noodig dat het bewuste internationale proletariaat bijeenkwam en duidelijk positie inzake de arbeiderswetgeving nam. Deze omstandigheid, naast het feit van een groote wapenschouwing te zijn der proletarische strijdmachten, gaf het hoofdkarakter en de eigenlijke beteekenis aan het congres van Parijs. Het was voornamelijk dekoratief, d.w.z. het proletariaat demonstreerde in de eerste plaats zijn reeds bereikte macht en eenheid. Wat de arbeiderswetgeving aangaat, na een inleiding van Bebel werd een resolutie aangenomen, die de algemeene klasseëischen van het internationale proletariaat, zoowel dat der economisch minder, als dat van | |
| |
de meer ontwikkelde landen formuleerde. Tevens werd besloten om ieder jaar op 1 Mei te demonstreeren voor den achturendag. Het plan zulk eener demonstratie was niet spontaan in het brein van de te Parijs vertegenwoordigde arbeiders opgekomen. De sterkste organisatie van het Amerikaansche proletariaat, de Knights of Labour, (ridders van den arbeid), hadden het denkbeeld van een jaarlijksche demonstratie op 1 Mei voor den 8-urendag reeds eerder in praktijk gebracht.
Vanaf het congres van Parijs begint een nieuwe fase in de proletarische beweging. Het proletariaat heeft zich opnieuw internationaal vereenigd. In de voornaamste landen is de eenheid van tactiek bereikt en schitterend gedemonstreerd, de eenheid van die taktiek, welke Marx en Engels sedert de dagen van het Communistisch Manifest voor de eenige doeltreffende hadden verklaard. De neigingen en krachten, die leidden tot het uiteenspatten en den ondergang der oude Internationale, zijn verwonnen door de maatschappelijke ontwikkeling zelve. De noodzakelijkheid werd ingezien, dat wel ieder proletariaat als nationale partij georganiseerd in eigen land tegen zijn eigen bourgeoisie bleef strijden, maar dat tevens al die strijdende deelen van één geheel zich ook werkelijk als zoodanig beschouwden, zich beschouwden als bataljons, als vleugels van een leger. De ontwikkeling heeft aan de arbeiders duidelijk gemaakt, dat de bourgeoisie als heerschende klasse nog slechts internationaal, door internationale verstandhouding, en door toenemende internationale gelijkheid van tactiek, door het proletariaat kan worden overwonnen. Wij zullen in het volgend tijdperk zien hoe het deze opvattingen zijn, die door de ontwikkeling zelve voortdurend worden versterkt.
|
|