Geschiedenis van den proletarischen klassenstrijd
(1909)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 38]
| |
Tweede voordracht. (1848-1871)
| |
[pagina 39]
| |
bewustzijn vervuld proletariaat, dat was het wat de bourgeoisie van alle landen en de fransche bourgeoisie in de eerste plaats verschrikte, dat was het ook wat den overwinnaar, d.w.z. de fransche bourgeoisie, aanvankelijk noodzaakte althans met den mond rekening te houden met de proletarische eischen en aan het proletariaat beloften te doen, het proletariaat met zoete voorspiegelingen te paaien. Zulk een belofte, zulk een valsche voorspiegeling en niets anders is de beroemde commissie van het Luxembourg, wier benoeming een van de eerste daden was der nieuwe regeering. Die commissie had zich bezig te houden met de groote sociale vraagstukken, zooals zij in die dagen van algemeene werkeloosheid op den voorgrond kwamen, met de organisatie van den arbeid, met het zoeken van wegen en middelen om den nood van het proletariaat te verminderen. Want vergeten wij het vooral niet, de revolutie was, gelijk wij kort hebben uiteengezet, door dieper liggende oorzaken, door de geheele sociale ontwikkeling van de laatste achttien jaar voorbereid, maar haar onmiddellijke aanleiding was de ontzettende crisis en de werkloosheid, die op het vasteland van Europa algemeen heerschten. De commissie van het Luxembourg, gepresideerd door Louis Blanc, tolk en aanvoerder van dat groote deel van het proletariaat, dat nog geheel met kleinburgerlijke gevoelens vervuld was en een sterk geloof had in het staatssocialisme, was feitelijk niets anders dan een klucht. Niet door de regeering werden de proletarische nooden ter hand genomen, niet het budget van den Staat werd daarvoor beschikbaar gesteld, neen, door een soort debatingclub zonder middelen, zonder budget, door een commissie, die slechts beraadslagende en geen uitvoerende macht had, moesten die geweldige sociale vraagstukken worden opgelost. Zoo was die commissie dus, zoo zij aan den eenen kant de konservatieve neigingen der bourgeoisie verschrikte, aan de andere zijde een middel om de oproerige, nog gewapende, nog door hun overwinning van gisteren overmoedige proletariërs te temmen en zand in de oogen te strooien. Van de besluiten, die | |
[pagina 40]
| |
deze commissie in haar kortstondig leven heeft genomen is het meest bekende de invoering van den tienurendag voor Parijs en van den elfurendag voor het overige Frankrijk, besluiten, die natuurlijk door de contrarevolutie zeer spoedig ongedaan werden gemaakt. Van de andere maatregelen, die de coalitieregeering, de regeering der drie verbonden partijen, die te samen het koningschap van Louis Philippe hadden omvergekegeld, zooals gezegd de groote republikeinsche bourgeoisie, het kleinburgerdom en de arbeiders, ten behoeve van het proletariaat namen, is wel de meest belangrijke en de meest besprokene, de instelling van de z.g. nationale ateliers. De oprichting daarvan was een perfide streek van de bourgeoisie, omdat zij hoopte daarmede zoowel een groot leger van proletariërs te demoraliseeren, om te koopen en tegen hun klassegenooten te gebruiken, als het staats-socialisme van Louis Blanc en zijn school te discrediteeren. Want dat staats-socialisme zooals het door Louis Blanc in verschillende geschriften was uiteengezet wilde eveneens door het oprichten van werkplaatsen met behulp van den Staat den arbeid organiseeren, een overmachtige concurrentie scheppen tegenover het kapitalisme en zoo geleidelijk tot bevrijding van den arbeid voeren. Ik heb natuurlijk niet de gelegenheid hier op het utopische van dat stelsel in te gaan, maar het is duidelijk, dat Blanc en zijne aanhangers bedoelden door de kolossale macht waarover de Staat, en de Staat alleen, beschikt, het kapitalistische stelsel te bestrijden en te overwinnen, terwijl de nationale ateliers zooals zij expresselijk werden ingericht niet anders konden dan een mislukking zijn. Zij moesten dat zijn, hunne oprichters wilden dat juist. Zij waren zoo ingericht, dat zij moesten mislukken, en moesten dit, ten einde de gedachte, de overtuiging algemeen te maken, dat de Staatsateliers, gelijk zij door Louis Blanc gepropageerd werden een onmogelijkheid waren en tot de schromelijkste gevolgen zouden leiden. In die ateliers, waarin bij de heerschende werkloosheid weldra groote prommen van proletariers samenstroomden, - na enkele | |
[pagina 41]
| |
maanden tijds waren het er 100000 en meer - werd volstrekt geen productief werk verricht. Zij waren zoo ingericht, dat zij aan den Staat ontzaglijk veel geld kostten, terwijl zij met uitzondering van de een zeer ondergeschikte rol vervullende werkplaatsen voor vrouwen zoo goed als niets opbrachten. Voor iederen dag werd aan de arbeiders, die zich aanvankelijk aanmeldden fr. 2 betaald, later werd dit tot fr. 1,50 verlaagd, maar slechts een van elke vier dagen moest of mocht elk aangenomen arbeider werken, op de andere drie verdiende hij zijn loon met niets doen. Op die manier demoraliseerden de ateliers het proletariaat, voerden tot een groote opeenhoping van werkeloozen in Parijs en werden ten zeerste inpopulair bij alle klassen. Het verzet tegen de ateliers was een van de middelen, die de bourgeoisie gebruikte om een geweldigen omkeer in de openbare meening tot stand te brengen, om de kleine burgerij, die in Februari georganiseerd in de nationale garde, met het proletariaat verbonden had gestreden, los te maken van het proletariaat en tot de zijde van het kapitaal over te halen. Ik kan hier niet de verschillende verschijnselen schetsen, de verschillende manifestaties, demonstraties, de voorvallen, waardoor het in de maanden van Maart tot Juli steeds duidelijker werd, dat die geweldige omkeer in de openbare meening zich voltrok, dat het proletariaat steeds meer geïsoleerd kwam te staan en de bourgeoisie, zich gereorganiseerd hebbende en nu zeker van haar stuk, niets vuriger wenschte dan dat proletariaat te verpletteren. De gelegenheid, dien zij daarvoor bewust schiep was de opheffing van de nationale ateliers. Reeds weken lang eer daartoe besloten werd had men in de constitueerende vergadering de duidelijke uitspraak kunnen hooren: ‘er moet nu eens een eind aan komen,’ en de debatten, die in het parlement de geheele maand Juni door over het brandende vraagstuk van die nationale ateliers werden gehouden, maakten duidelijk, dat de bourgeoisie op onverantwoordelijk brutale wijze, door hard en wreed ingrijpen juist bedoelde een uitbarsting | |
[pagina 42]
| |
van toorn en radeloosheid van die tien en tienduizenden proletariers zonder werk en zonder brood te provoceeren. En dit duivelsche plan gelukte: de opheffing van de nationale werkplaatsen, waartoe op 21 Juni besloten werd, voerde tot het groote Juni-oproer, de vijfdaagsche barrikadengevechten, waarin het leger onder Cavaignac met vreeselijke wreedheid te werk ging en het proletariaat duizenden zijner dapperste strijders verloor. In dien opstand, dat tweede bedrijf der revolutie van 1848, een noodzakelijk gevolg, zooals wij hebben gezien, van het eerste, streed het proletariaat geheel alleen, daarbij zonder leiders, zonder vast plan, zonder doel. Het streed onder de kreet: brood of lood, brood of sterven; het streed niet voor de verwezenlijking van sociale gedachten, maar omdat het niet anders kon, omdat het zich geplaatst zag voor de zwartste misère. Het streed niet om de regeeringsmacht te veroveren; niet volgens een van te voren ontworpen plan, zooals dat vroeger onder Blanqui het geval was geweest. Het proletariaat was door de burgerlijke klassen als wraak voor de Februaridagen als het ware tegen een muur gedrukt. Na de Junidagen van 1848 treedt het proletariaat in Frankrijk, zeer verzwakt en ganschelijk ontmoedigd, op den achtergrond. Het speelt in de revolutionaire gebeurtenissen vanaf dat oogenblik tot aan de staatsgreep waardoor Napoleon III zich meester maakt van de Fransche republiek, nog slechts een ondergeschikte rol. Wel was de uitwerking van de gebeurtenissen, die onmiddellijk op Juni 1848 volgden, deze, dat de bourgeoisie hoe langer hoe meer alleen ging heerschen, dat alle democratische elementen, ook de kleine burgerij en de boeren op den achtergrond werden gedrongen, dat er ook voor hen niets gedaan werd, dat ook hun eischen door de bourgeoisie alle onvervuld werden gelaten en dat aldus, nadat eerst de kleine burgerij zich tegen het proletariaat had laten gebruiken, aan het eind van een zekeren kringloop der revolutie, op het eind van 1849, op nieuw alle democratische klassen, | |
[pagina 43]
| |
boeren, kleinburgers, middenstand zich met het proletariaat verbonden in een algemeene politieke coalitie tegen de z.g. partij van de orde, tegen met andere woorden de coalitie van alle kapitalistische belangen. En in dat tweede tijdperk van de revolutie, waarin niet langer met de wapenen, maar slechts met parlementaire middelen, met het kiesrecht, de pers enz. werd gestreden, scheen het nog alsof het proletariaat, dat de revolutionaire spits uitmaakte van die democratische coalitie en waaromheen alle andere elementen zich schaarden, opnieuw de revolutionaire ontwikkeling in gang zou kunnen brengen. Dat was toenmaals ook het geloof van Marx. In de historisch-critische studie, welke hij aan de Fransche revolutie van 1848 heeft gewijd, vinden wij als een rooden draad de overtuiging, dat de revolutie niet teneinde is, maar dat zij slechts begint. Marx en Engels meenden in die dagen, dat uit de burgerlijke revolutie van 1848 onmiddellijk de proletarische revolutie zou voortkomen, dat die burgerlijke revolutie gedwongen zou worden om haar uiterste krachten in te spannen tegen de reactionaire machten van het verleden, door den nood genoodzaakt aan de meest vastberaden elementen, de elementen, die het minst wisten van schipperen, die altijd het meest vooruitstuwden en drongen, kortom aan de proletarische en halfproletarische klassen, vrije speelruimte te laten. Hoe kwamen zij aan die overtuiging? Het is noodzakelijk daar even bij stil te staan. Zij kwamen daaraan door de studie van vroegere burgerlijke revoluties, van de groote fransche revolutie in de achttiende eeuw en van de engelsche der zeventiende. Maar in de negentiende eeuw waren de verhoudingen veranderd. Zij waren dat door de beginnende ontwikkeling van het kapitalisme, door het beginnend zelfstandig optreden van het proletariaat. Het optreden van het proletariaat in Februari had, zooals ik reeds zeide, door geheel Europa de heerschende klassen verschrikt, zoo sterk verschrikt, dat zij zich vergenoegden met een halve overwinning, en liever zooals in Duitschland de revolutie lieten verzanden, en doodloopen, liever | |
[pagina 44]
| |
direkt na de aanvankelijke overwinning een konpromis sloten met de reactionaire machten, dan de kans te loopen dat door de volle ontwikkeling van de revolutionaire beweging het proletariaat steeds meer op den voorgrond zou komen, steeds meer rechten en macht zou veroveren, en eindelijk misschien aan de spits van den Staat zou komen te staan. De angst der bourgeoisie voor het proletariaat: dat was de voornaamste oorzaak waardoor niet, zooals Marx en Engels verwachtten, de burgerlijke revolutie zich tot een proletarische ontwikkelde. De burgerlijke klassen waren reeds minder revolutionair dan Marx toen nog meende, het proletariaat had nog niet zooveel macht, niet zooveel doorzicht, niet zooveel energie, als tot een langdurigen strijd, een strijd van tientallen jaren, waarop hij gerekend had, noodig waren. Daar kwam nog een andere reden bij. Daar kwam bij dat het sedert 1849 met de groote crisis ten einde liep, en dat weer een nieuwe opwaartsche beweging van het kapitalisme, een nieuwe kringloop der ekonomische ontwikkeling, begon. In 1850 bevond zich, ten deele ook onder den invloed van de ontdekking der Californische goudvelden, de kapitalistische ontwikkeling weer in vollen gang. Een nieuw tijdperk van grooten ekonomischen bloei ving aan en het was onmogelijk, dat zulk een tijdperk tevens een ontplooiing van de revolutionaire krachten brengen zou. Vandaar dat de kortstondige parlementaire triomfen, die het verbond van alle democratische klassen in 1850 in Frankrijk plukte, tot geen verdere gevolgen leidden en dat desondanks de ontwikkeling zich politiek in reactionaire banen voltrok, een ontwikkeling die voorloopig afgesloten werd met den staatsgreep van Napoleon III. Ten slotte nog een beknopt overzicht van de revolutionaire ontwikkeling in Duitschland. Over de arbeidersbeweging, die haar voorafging, kan ik heel kort zijn. Wij hebben de arbeidersbeweging van Frankrijk en Engeland uitvoerig moeten behandelen, omdat zij | |
[pagina 45]
| |
daar inderdaad reeds voor 1848 op een belangrijk verleden had te bogen. Duitschland was een zoo achterlijk land, zijn bourgeoisie was nog zoo weinig ontwikkeld, de zelfstandige kleine burgerij, de handwerkersstand, was nog zoo sterk, de industrie zoo zwak en beperkt tot enkele provincies, landbouwbedrijf en handwerk speelden er nog een zoo groote rol, dat van een moderne proletarische beweging in Duitschland zelf geen sprake kon zijn. Wij hebben dan ook slechts even te herdenken de hongeropstanden van de Silezische wevers, die in 1844 onder den invloed van de steeds moeilijker concurrentie tegen het machinale bedrijf en van het langzaam verhongeren dat daarvan het gevolg was, uitbarstten. Echter, wanneer er in Duitschland zelf voor 1848 zoo goed als niet van een arbeidersbeweging valt te spreken, waartoe natuurlijk ook bijdroeg het volkomen gemis aan burgerlijke politieke rechten, aan vereenigingsrecht, vrijheid van pers enz.; zoo is er toch wel iets te zeggen van een duitsche arbeidersbeweging in den vreemde, buiten de duitsche grenzen. Ik heb u gezegd, dat in Duitschland het handwerk nog zeer sterk was, en in verband daarmee stond de algemeene gewoonte van het reizen op ambacht, die daar nog stand hield. Dat reizen op ambacht geschiedde ook in den vreemde, en zoo bezochtten in de jaren voor 1848 honderden en duizenden duitsche handwerkslieden andere landen, vooral Zwitserland en Frankrijk. Ook politieke bannelingen uit Duitschland leefden daar en leerden op die wijze andere toestanden kennen, toestanden in landen waar reeds een zelfstandige arbeidersbeweging in kiem aanwezig was en iets grooter vrijheid van beweging bestond. Zoo kwam het al vrij vroeg tot het stichten in Zwitserland en ook in Parijs van, natuurlijk geheime, vereenigingen van handwerkslieden, die radicaal-republikeinsch en ten deele primitiefsocialistisch waren. De meest bekende van die vereenigingen is de ‘Bond van bannelingen’ in Parijs, die later opging in den ‘Bond van rechtvaardigen’, welke op zijn beurt weer de kiem was van den Bond van com- | |
[pagina 46]
| |
munisten. In en voor dien ‘Bond van rechtvaardigen’ werkte zoowel in Parijs als later vooral in Zwitserland de geniale proletariër, Weitling, schrijver van de ‘Garantiën der Harmonie en der Vrijheid’ en ‘Het Evangelie van een armen Zondaar’, die met zijn ideeën, wortelend in het rauwe communisme van den ouden Babeuf, dat communisme zelf weer eenige schreden verder heeft gevoerd tot het moderne wetenschappelijke socialisme. ‘De Bond van rechtvaardigen’ werd al vrij spoedig naar Duitschland zelf overgebracht, werkte daar natuurlijk in het geheim, vond er zeer weinig speelruimte, en vertakte zich weldra in Londen. Het is zeer zeker geen toeval dat het juist de leden van den Londenschen tak waren, die, kan men zeggen, uit eigen kracht voortschreden tot aan den drempel van het moderne wetenschappelijke communisme. Zij toch waren het, die in 1847 Marx en Engels uitnoodigden om voor den ‘Bond van Communisten’ zooals de oude bond zich herdoopt had, een nieuw program te ontwerpen. De inzichten van Weitling, hun vroegeren geestelijken leider, voldeden aan de Londensche leden niet langer, en ook met den Franschen utopist Cabet, die in die dagen naar Londen kwam, konden zij het niet meer vinden. Marx en Engels hadden reeds jaren lang in den bond gewerkt, althans ermee in verbinding gestaan. Zij namen de uitnoodiging tot het ontwerpen van een nieuw program aan en legden aan de leden van den Bond het ontwerp van het beroemde Communistische manifest voor, dat in het begin van 1848 op een algemeen kongres na tiendaagsche debatten werd aangenomen als program van den bond. Ik behoef hier de beteekenis van het Communistisch Manifest niet nader uiteen te zetten. Wij hebben kortgeleden de gelegenheid gehad èn door de partijpers èn op vergaderingenGa naar voetnoot1) zooveel erover te leeren, | |
[pagina 47]
| |
dat ik die beteekenis wel als bekend mag onderstellen. Ik zal mij dus beperken tot eenige korte opmerkingen. In het Communistische Manifest zetten Marx en Engels voor de eerste maal met meesterhand in groote trekken de beginselen uiteen van het historisch materialisme en pasten deze toe op de moderne geschiedenis. De ekonomische oorzaken van de klassetegenstellingen en den klassenstrijd tusschen bourgeoisie en proletariaat en de historische noodzakelijkheid van het socialisme als einddoel van den proletarischen strijd werden daarin ontvouwd. De nog uiteenliggende krachten van ekonomisch socialisme en arbeidersbeweging werden vereenigd, het utopisch karakter van het socialisme werd opgeheven en aan de arbeidersbeweging haar einddoel gewezen, waarheen zij zich van nu af aan langs de banen van klasseorganisatie en politieken strijd met vasten tred bewegen kon. De gansche historische, ekonomische en politieke ontwikkeling van het tijdperk dat wij hier geschetst hebben, loopt uit in de verschijning van het Communistische Manifest, het geschrift dat als geen tweede in het volgende tijdperk tot richtsnoer werd voor het strijdende proletariaat der geheele wereld. Wij willen nu kort nagaan, hoe de duitsche revolutie van '48 zich ontwikkelde. De pruisische regeering zag zich op het eind van de jaren veertig genoodzaakt om de financieële hulp in te roepen van de bourgeoisie. De duitsche bourgeoisie, hoe zwak en onbeteekend ook nog vergeleken met de fransche en engelsche, was toch eenigermate versterkt, onder den invloed vooral van de tol-unie, een regeling, waarbij de ontelbare staten en staatjes, waaruit Duitschland bestond, zich als gemeenschappelijk tolgebied konstitueerden. Die unie voerde tot grootere toename van de duitsche industrie en den duitschen handel en aldus ook tot politieke machtsversterking van de bourgeoisie. De sociale ontwikkeling maakte een omkeer van de politieke verhoudingen in Duitschland onvermijdelijk. De werkelijke, de economische macht van de bourgeoisie was langzamerhand reeds zoo groot | |
[pagina 48]
| |
geworden, dat zij niet meer in overeenstemming was met haar volslagen politieke onmacht. Zoo moest het komen tot een groot conflict. De feudale, absolutistische regeering moest bukken, moest althans aan de bourgeoisie een deel van haar macht afstaan. Het uitbreken van de revolutie werd verhaast door de gebeurtenissen in Parijs en door de revolutie in Weenen, welke laatste ook onder den invloed van de tijdingen uit Frankrijk den 13den Maart losbarste. Ik zal de revolutie te Weenen hier verder geheel onbesproken laten, omdat, daar Oostenrijk een economisch nog veel achterlijker land was dan Duitschland en er daar nog slechts kwestie was van samengaan van bourgeoisie, kleine burgerij en arbeiders tegen het absolutisme, niet van zelfstandige klassebewegingen van het proletariaat, de behandeling van de gebeurtenissen te Weenen in een overzicht van den proletarischen klassenstrijd achterwege kan blijven. Reeds twee jaren voor het losbarsten van de Februarirevolutie was de koning van Pruissen door geldnood gedwongen geweest, de z.n. ‘standen’ der verschillende provincies naar Berlijn te beroepen en uit hen een ‘Vereenigde Landdag’ te vormen. Daar de oppositie der bourgeoisie in kracht groeide en zij de volksklassen achter zich had, verstoutte deze landdag - die de regeering eenvoudig een instrument tot het inwilligen van leeningen en belastingen bedoelde te wezen - zich, de voorstellen dier regeering herhaaldelijk af te wijzen en werd door deze dan ook spoedig naar huis gestuurd. Zoo nam de revolutionaire spanning steeds toe en het werd aan beide partijen duidelijk dat zij zich bevonden aan den vooravond van een bloedigen strijd om de macht. Echter, het zou ongetwijfeld nog eenigen tijd geduurd hebben, eer die strijd uitbrak, zonder de Februari-gebeurtenissen te Parijs. Het optreden van het Parijsche proletariaat, de val van het Juli-Koningdom, de overwinning der arbeidersklasse op de groote bourgeoisie en de aanvankelijk vaag-socialistische schijn, waarin de Februari-revolutie gehuld was, dit alles kon | |
[pagina 49]
| |
op de pruissische bourgeoisie die zich, gelijk Marx het uitdrukt, juist opmaakte in haar eigen land het regeeringstelsel op te richten, dat de Februari-revolutie in Frankrijk ten val had gebracht, geen andere uitwerking hebben dan deze, haar eigen revolutionaire energie af te koelen en haar met vrees voor die van het proletariaat te vervullen. Nadat het reeds eerder in de provincies tot plaatselijke opstootjes gekomen was, sloeg de beweging ongeveer half Maart naar de hoofdstad over. Te Berlijn drongen volksmenigten verschillende dagen achtereen voor het Koninklijk Paleis te samen en eischten verandering van den regeeringsvorm. Toen na het bekend worden van de gebeurtenissen te Weenen en den val van Metternich, de Koning besloot tot eenige kleine concessies, verklaarde de bourgeoisie zich tevreden en zou gaarne iedere verdere ontwikkeling der revolutionaire beweging gestuit hebben. Maar daar was geen denken meer aan. Oproerige manifestaties groeiden bij den dag, het volk eischte de terugroeping der troepen en op 18 Maart kwam het tot een aanval van het leger op de massaas, die hun toevlucht namen tot het oprichten van barrikaden, heldhaftig verdedigd door arbeiders, kleinburgers en studenten. De volgende morgen bracht de overwinning der gedurende den nacht zeer versterkte revolutionaire elementen: het leger moest Berlijn verlaten en de koning werd gedwongen tot de vernedering, aan de gevallen revolutionaire helden de laatste eer te bewijzen. Zoo waren ook in Berlijn, tegen den wil der burgelijke klassen, de arbeiders door de gebeurtenissen op den voorgrond gekomen. Zij hadden gestreden, hadden overwonnen, hun zelfbewustzijn was zeer versterkt. Maar ook de vrees der duitsche bourgeoisie voor het proletariaat was hierdoor sterk toegenomen, een vrees die haar nooit meer heeft verlaten en die gedeeltelijk de sleutel is van den bijzonderen vorm, dien de klassenstrijd van het proletariaat in Duitschland heeft aangenomen. Deze vrees voerde haar tot een onmiddellijk retireeren voor de | |
[pagina 50]
| |
regeering, maakte dat zij den geslagen vijand, het absolutisme, niet vervolgde, dat zij haar eigen overwinning niet wist te gebruiken. Reeds op den dag na de overwinning haastte zij zich opnieuw een brug tot samengaan met de aanhangers van het oude stelsel te bouwen. De slapheid en lamlendigheid, die haar afgevaardigden, eerst in de z.g. Berlijnsche wetgevende vergadering, later in de algemeene Rijksvergadering te Frankfort gehouden, aan den dag legden, die slapheid en lamlendigheid, die natuurlijk maar waren een echo, een weerkaatsing van den flauwen geest der duitsche bourgeoisie zelve, maakte dat de revolutie als het ware halverwege bleef steken. Wel was aan de macht van het absolutisme, van de bureaucratie, van de feudale klassen, een kolossale slag toegebracht, waarvan deze zich nooit geheel herstelden, maar geweldige puinhopen bleven overeind en die puinhopen zijn tot op den huidigen dag nog zoovele sterkten geweest van waaruit die voorburgerlijke klassen, absolutisme en adelijk grootgrondbezit, het proletariaat bestoken en beschieten. Het was Marx, de geestelijke leider in de duitsche revolutie van de proletarische of communistische in zijn blad, dat in die revolutie zoo beroemd is geworden, de Neue Rheinische Zeitung, telkens en telkens weer de duitsche bourgeoisie in de banen van een vastberaden revolutionair optreden trachtte te stuwen, maar zonder succes. Een kleine kenschetsende episode daarvan. Toen de Berlijnsche wetgevende vergadering, door een staatsgreep uiteengejaagd, onder den indruk van de bloedige beleediging haar aangedaan in een ras-vervlogen stemming van strijdlust, besloot het oude, echt revolutionair-burgerlijke middel van belasting-weigeren aan te grijpen, was het alleen de Neue Rheinische Zeitung, die achter dat besluit werkelijk kracht wilde zetten en de duitsche burgers daar in vollen ernst toe opwekte. De Berlijnsche vergadering zelve trok het al spoedig in: de president wist een middel te vinden het genomen besluit onwettig te verklaren. Maar de Neue Rheinische | |
[pagina 51]
| |
Zeitung spoorde de burgers van de Rijnprovincie aan met het weigeren van het betalen van belasting direkt ernst te maken, overal de ambtenaren af te zetten die zich tegen een dergelijke handelwijze verklaarden, en zich gereed te houden tot den passieven tegenstand, - want zoo kan men de belastingweigering noemen - zoo noodig tot den actieven gewelddadigen over te gaan. Zulk een houding was geheel in de lijn van Marx, in de lijn die hij in de ontplooiïng van de burgerlijke revolutie wilde brengen, en het was ook de lijn van actie die hij voorschreef aan het bewuste deel van het proletariaat, aan de communistische partij, om de bourgeoisie steeds meer naar links te dringen. Hij wilde dat het proletariaat steeds gereed zou zijn de bourgeoisie te hulp te komen zoodra zij ernst maakt met den strijd tegen het absolutisme, in de hoop dat, zooals in het Communistisch Manifest geschreven staat, daardoor een situatie zou worden geschapen, waarin het proletariaat tot het opstellen van zijn eigen klasseeischen gedwongen werd, een situatie dus, waarin de geheele afgrond van de klassetegenstelling tusschen proletariaat en bourgeoisie aan 't licht zou komen. Het was echter alles vergeefs. De duitsche bourgeoisie liet zich op die baan niet dringen, zij wilde de verdere ontwikkeling der revolutie niet. De Frankforter vergadering, die tot taak had het ontwerpen van een Rijksgrondwet voor geheel Duitschland - want de duitsche eenheid, en wel eenheid op democratischen grondslag was het, die de revolutie van 1848 had moeten en kunnen brengen wanneer bourgeoisie en proletariaat werkelijk zich vereenigd hadden, samen waren opgetrokken, - had geen werkelijke macht, geen werkelijke krachten achter zich. Wel kwam het in 1849 nog in een groot deel van Duitschland tot revolutionaire pogingen om die eenheid te verwezenlijken tegen de vorsten en de feudale klassen in, die er niets van wilden weten, kwam het tot barrikadengevechten in verschillende steden van de ekonomisch meest ontwikkelde provincies, in Leipzig, Dresden, Elberfeld, Dusseldorf, kwam het tot den opstand in Baden, | |
[pagina 52]
| |
waar de oorspronkelijke boere- en kleinburgerlijke democratie nog sterk was, maar al deze pogingen stonden op zichzelven, zij vereenigden zich niet tot een algemeene, nationale, revolutionaire beweging. De reactionaire krachten konden ze daardoor gemakkelijk de een na de andere neerslaan en in Juli 1849 was alles voorbij. De duitsche revolutie was half gestrand, half verzand, zij eindigde wel niet met het volledig herstel van de toestanden van voor 1848, maar evenmin met de tot stand koming der duitsche eenheid, en het bereiken van ruime burgerlijke vrijheid. Zoo duurde een onbevredigende en onmogelijke toestand voort, onbevredigend en onmogelijk uit het oogpunt van de bourgeoisie, eerr toestand waaronder de bourgeoisie zich niet voldoende kon ontwikkelen, waaronder het kapitalisme niet snel kon vooruitgaan, zoodat het van zelf weer komen moest tot nieuwe revolutionaire gebeurtenissen, tot opnieuw revolutionair optreden hetzij der volken of der regeeringen.
Wij zijn nu de revolutie van 1848, althans in haar allergewichtigste trekken nagegaan. Mij rest nog de slotsom van het tot nu toe besprokene te trekken in den vorm van een ontleding van het gewichtigste strijdmiddel, dat in de periode, die wij tot nu toe hebben behandeld, werd gebruikt. Ik meen daarmee het beslissende middel, het strijdmiddel in kritieke momenten, het wapen, de methode, die in tijden van politieke krisis de beslissing had gebracht. Dat is geweest de gewapende opstand. Wij kunnen aan de hand van de analyse van Engels in zijn bekende voorrede bij het geschrift van Marx over de klasseworstelingen in Frankrijk, zoowel als aan de hand van de onderzoekingen van Parvus in de Neue Zeit ons een duidelijke voorstelling van het wezen van dien gewapenden opstand maken, en goed leeren inzien - en dat goede inzicht is voor ons sociaaldemokraten van zeer veel belang - waardoor dat middel in zekere omstandigheden, in een bepaalde periode, zooveel succes, zulke kolossale uitwerkingen | |
[pagina 53]
| |
heeft gehad, en waarom het in een latere periode niet meer geschikt was; waarom, zooals dat altijd gaat in de geschiedenis, zijne uitkomsten zelve en de ontwikkeling van de maatschappij, waarvan die uitkomsten een der factoren waren, er toe moesten voeren het onbruikbaar te maken. De gewapende opstand van het volk, die zich richtte tegen het leger, het leger als de steunpilaar van het op dat oogenblik heerschende regeerstelsel, streefde er niet naar en kon er niet naar streven dat leger te overwinnen, zooals in een oorlog tusschen twee staten het eene leger het andere overwint. Het volk kon niet anders dan trachten het leger te doen aarzelen, te demoraliseeren, zoo mogelijk aan zijn zijde te brengen. Gelukte dit, dan had de opstand overwonnen. Wij zien dat in 1830 in de Juni-dagen, wij zien het in 1848 te Parijs en te Berlijn. Toen het opstandige volk er in geslaagd was het leger onzeker, onvast te maken, zoodat de heerschers er niet meer op konden vertrouwen, toen was de oude macht gebroken, toen had de revolutie overwonnen. Er komt bij, dat er in Frankrijk nog met een ander element rekening te houden viel, met de nationale garde, de burgerweer, die de rol vervulde van een schakel te zijn tusschen volk en leger. Een opstand kon niet slagen wanneer de nationale garde niet aan de zijde der opstandelingen was. In de Februaridagen van 1848 was de nationale garde met het volk tegen het leger, in Juni 1848 was het andersom. De nationale garde, de kleine burgerij, de middenstand, was aan de zijde van de groote burgerij gebracht, streed met het leger tegen de arbeiders, en daarom waren de arbeiders verloren. Iedere gewapende opstand liep, gelijk ik reeds betoogd heb, in het nu behandelde tijdperk uit op een revolutionaire poging een heerschende minderheid weer door een andere minderheid te vervangen. Het waren verschillende fracties van de bezittende klassen, van den adel en de bourgeoisie, die elkander aan het staatsbestuur afwisselden. Maar om in die poging te | |
[pagina 54]
| |
kunnen slagen, had die minderheid de meerderheid, de breede volksmassa noodig. Zij kon slechts slagen met de hulp van de ‘volksklassen’, een term, die slechts vóór 1848 werkelijke inhoud heeft, dat is, voordat het proletariaat is opgetreden als zelfstandige klasse, met eigen aspiraties, die tegen die van alle andere klassen ingaan. Bij het uitbreken van een revolutie was het volk doorgaans reeds lang in gisting, gelijk wij gezien hebben in 1830 en in 1848. Het zat reeds lang stikvol grieven, er was sedert lang een revolutionaire stemming, een opgekropte gisting aan het toenemen, die zich uitte, al naarmate er eenige vrijheid van beweging, van pers enz. was, in adressen, in petities, in banketten, in demonstraties, in manifestaties, in volksoploopen, en die ten laatste door een of andere aanleiding min of meer plotseling, min of meer onverwacht - ik heb u verteld hoe totaal onverwacht het in Februari 1848 is geweest - uitbarstte in de knetterende salvo's, in het groote vuurwerk van de revolutie. Het gebied van den gewapenden opstand was in hoofdzaak de hoofdstad. Het platte land, de groote doode zee te midden waarvan de schaarsche eilanden der groote steden uitstaken, nam - voor Frankrijk is dat zeer karakteristiek - daaraan zoo goed als geen deel. Wanneer het eindelijk kwam tot zulke groote dagen van opstand, wat gebeurde er dan eigenlijk? Wij kunnen ons dat niet beter voorstellen dan door na te gaan wat er nu gebeurt bij een algemeene werkstaking. Het normale leven hield op, het hield op voor den staat, voor de maatschappij, voor alle klassen. De arbeiders werkten niet meer, de fabrieken en werkplaatsen werden gesloten. Er werden geen zaken meer gedaan; op de beurs heerschte paniek. De middelen van communicatie raakten in de war. Een kolossale onrust maakte zich meester van alle klassen van de maatschappij. Alle kleine zorgen en belangen van het dagelijksch leven geraakten op den achtergrond. De politieke belangstelling, de politieke opwinding beheerschte alles. Men leefde nog slechts | |
[pagina 55]
| |
op straat, men leefde nog slechts in afwachting van de beslissende gebeurtenissen. Op alle straten, pleinen, markten, stonden opgewonden menschenmenigten opeengepakt. Zij vertelden elkander de laatste tijdingen en geruchten, wonden elkander op, vormden een soort van revolutionaire knooppunten. Voor de heerschende macht was het van het uiterste belang die revolutionaire knooppunten te breken, de arbeiders en kleinburgers weer terug te drijven in de fabrieken, werkplaatsen en winkels, ieder weerom te brengen op de plaats waar hij in de maatschappij hoorde, de menschen die niet meer wilden loopen in het gareel van het dagelijksch leven, er weer in te spannen, en heel dat leven weer in 't oude spoor te dwingen. Het was van het grootste belang die volksoploopen, die opeenhoopingen te verstrooien, in 't kort gezegd, de rust, de orde weer te herstellen. Dat moest, daar de politie tegen die kolossale menigten geen werkelijke macht meer kon uitoefenen, het leger volbrengen. En de barrikade ontstond instinktief, uit de dubbele behoefte van de volksklassen in zulke dagen van uiterste politieke opwinding, ten eerste aan organisatie en ten tweede aan beschutting tegen het leger. Aan organisatie, want wij moeten niet vergeten - het is een zeer belangrijk punt - dat de klassen, die tot en met 1848 de revoluties van de bourgeoisie hebben gemaakt en samengingen tegen de machten van het verleden, niet of zoo goed als niet georganiseerd waren. Een zeer klein deel van de kleine burgerij en van het proletariaat was georganiseerd, en had zijn politieke opvoeding gekregen in de geheime genootschappen, maar het feit, dat er geen openbaar politiek leven bestond, dat nergens de burgerlijke rechten nog verworven waren, maakte een middel noodig, dat aan de plotselinge behoefte der massa aan organisatie voldeed. Zulk een middel was de barrikade. De barrikade was het verbindende middel, het organisatiemiddel van de ongeorganiseerde volksklassen in dagen van revolutie. Het was ook het middel om de revolutionaire krachten op te wekken. Iedere | |
[pagina 56]
| |
revolutie had om zich voluit te ontplooien tijd noodig. Welnu, het straatoproer, de barrikadengevechten hielpen dien tijd winnen. Wanneer de menschen in de achterbuurten, in de volkswijken, in Montmartre en de andere faubourgs van Parijs hoorden, dat de barrikaden weer verrezen, dan was het als het ware of de roode vlag werd uitgehangen. Dat was het sein, dat was de proclamatie van den revolutionairen toestand. Ten tweede was, zooals ik zeide, de barrikade, en dat spreekt van zelf, ik behoef daarop niet in te gaan, een noodzakelijke beschutting en bescherming tegen de pogingen van het leger, de massaas uiteen te drijven, en wanneer het juist door middel der barrikaden, lukte dat leger aan het weifelen te brengen, en uit te putten, - en hoe langer de opstand duurde, hoe langer het duurde voor het volk bepaald geslagen was, des te beter werden zijn kansen - wanneer het lukte de soldaten te demoraliseeren, dan had de opstand gemakkelijk spel. De barrikade werkte dus ook in de tijden van den grootsten bloei van den gewapenden opstand, toch feitelijk altijd meer moreel dan materieel. Het is gemakkelijk de oorzaken te doorgronden, die sedert 1848 de kansen van den gewapenden opstand hoe langer hoe meer hebben verminderd. Die oorzaken zijn van zeer verschillende natuur. Ten deele van technische. De groote vooruitgang in de draagkracht, in het schietvermogen van de vuurwapenen, in de vernielingskracht van de moderne geweren en kanonnen maken, dat het volk, natuurlijk altijd onvoldoende gewapend, tegenover het leger zoo goed als machteloos is geworden. Daar komt bij, dat voor elk van de moderne vuurwapenen een bijzonder soort ammunitie, een bijzonder soort patronen noodig is, terwijl vroeger de massa zich door het opsmelten van lood zelf patronen kon verschaffen. Een belangrijke factor is ook de verbouwing van de moderne steden, het optrekken van nieuwe wijken met breede, rechte straten, terwijl juist de oude stadswijken, die ten deele nog zooveel van het middeleeuwsch karakter hadden bewaard, door hun | |
[pagina 57]
| |
vele steegjes, sloppen, pleintjes en gangen aan de opstandelingen zeer goede kansen boden. Tenslotte moet onder de technische veranderingen nog genoemd worden het snelle vervoer van de troepen, mogelijk geworden door de moderne verkeersmiddelen. en waardoor het mogelijk is binnen 24 uur een kolossale troepenmacht overal waar men wil samen te trekken. Daarbij komt dan de belangrijke factor van het veranderde karakter van het leger. Voor 1848, en de nu volgende opmerkingen gelden ten deele ook nog voor den tijd tot 1871, was de algemeene weerplicht nergens ingevoerd. De legers waren betrekkelijk klein, zij bestonden uit beroepssoldaten. Oppervlakkig zou men dus zeggen, dat zij een grooter tegenstelling tot het volk vormden, dan de uit den algemeenen dienstplicht voortgekomen legers, maar in de rijen van die beroepssoldaten heerschte dikwijls zeer groote ontevredenheid. Daarenboven zag het leger in het volk, zoolang dit niet in verschillende klassen was uiteengevallen, zijn vrienden, zijn kameraden, zijn familie, zijn bloedverwanten. Het had ontzag voor het volk, het had er sympathie voor; het aarzelde in hooge mate om op dat volk te schieten. Het werd dikwijls reeds door uitroepen overgehaald de zijde van het volk te kiezen. De algemeene weerplicht maakte ten eerste de legers zeer veel grooter en verminderde reeds daardoor de kansen van den gewapenden opstand. Maar vooral, het op den voorgrond komen van den proletarischen klassenstrijd, het zich verzelfstandigen van het proletariaat als een klasse met eigen organisatie, plaatste dat proletariaat, zooals de Commune geleerd heeft, in een geheel andere positie, een geheel andere verhouding tegenover het leger. Het leger bestond lange jaren overal voor het grootste deel uit menschen van het platteland, uit zonen van boeren.Ga naar voetnoot1) De revolutie centraliseerde zich in de steden. De revolutionaire beweging van het proletariaat was aanvanke- | |
[pagina 58]
| |
lijk nog slechts in de steden ver genoeg gevorderd om tot groote uitbarstingen van den klassenstrijd te leiden. Zoo hadden de heerschers vrij spel de groote tegenstelling van denken, van opvattingen, en tot op zekere hoogte van belangen, die er tusschen arbeiders en boeren bestond, te gebruiken om het leger tegen de arbeiders op te hitsen. De Commune van 1871 leerde hoe gemakkelijk dat was, hoe het leger zich daartoe liet gebruiken, hoe men het wijs kon maken, dat achter de barrikaden zich slechts boosdoeners, gepeupel, oproerlingen, misdadigers, kortom het schuim der menschheid bevonden. Zoo werkte de ontwikkeling steeds meer in de lijn, de oude taktiek, de taktiek van geheime organisatie eener kleine minderheid en gewelddadige botsing tusschen leger en volk, steeds meer onmogelijk te maken en tevens overbodig, omdat de nieuwe verhoudingen, die ontstonden door en met de volledige overwinning van de bourgeoisie, de noodzakelijkheid medebrachten aan het proletariaat politieke burgerlijke rechten te geven. Zoo ontstond het groote nieuwe breede strijdperk van den klassenstrijd in wettelijke vormen, waarin na 1848 steeds meer de proletarische klassenstrijd zich voltrekt. Met het jaar 1850 is een revolutionair tijdperk afgesloten. Het is duidelijk geworden, dat de burgerlijke revolutie niet in de proletarische kan omslaan. De economische verhoudingen zijn daartoe niet rijp. De kapitalistische ontwikkeling is op het vasteland van Europa nergens genoeg gevorderd. Zij bevindt zich nog pas in haar windselen. Het proletariaat is evenmin rijp. Het is nog even klein in aantal als onbewust, en zwak in organisatie. Een nieuwe bloeitijd van het kapitalisme, een nieuwe kapitalistische expansie begint, gepaard gaande met een tijdperk van politieke reactie. In geheel West-Europa, vooral in Frankrijk, Duitschland, België, ontwikkelt de grootindustrie, ontwikkelt het moderne kapitalisme zich snel. Gedurende een zeker aantal jaren, ongeveer vijftien jaar lang, is van een proletarische beweging, behalve in Engeland waar de trade-unions | |
[pagina 59]
| |
voortgaan te groeien, niets meer te bemerken. De bourgeoisie heeft rust. De binnenlandsche vijand is overwonnen. Zij kan zich ongestoord wijden aan de kapitaalvorming en aan de bevestiging van haar macht. De socialistische, de communistische ideeën, die vanaf 1840 tot 1849 zulk een kolossalen invloed op het proletariaat hebben uitgeoefend, schijnen verzwolgen. Het spook van het communisme, waarvan het Communistisch Manifest kon getuigen, dat alle machten van het oude Europa zich daartegen hadden verbonden, schijnt van de aarde weggevaagd. Maar dit alles is schijn. In die periode van schijndood gaart het proletariaat nieuwe krachten en de snelle vlucht van de industrie, de snelle ontwikkeling van het kapitalisme doet de voorwaarden ontstaan tot een nieuwe sterke opleving van den proletarischen klassenstrijd. De revolutie van onderen schijnt dood, maar een tijdperk begint van revoluties van boven. Want nog is de algemeene burgerlijke revolutie, de groote klassenstrijd der west-Europeesche bourgeoisie om de Staatsmacht, niet afgesloten. Nog ontbreekt iets aan de bourgeoisie ter volle ontplooiing en bevestiging van haar macht. In verschillende groote landen ontbreekt haar nog de nationale zelfstandigheid en eenheid. Het tijdperk van 1850 tot 1871, het laatste tijdperk, kan men zeggen van de burgerlijke revolutie, is het tijdperk waarin die eenheid en die zelfstandigheid volledig worden bereikt; bereikt door middel van de oorlogen van Napoleon III, in naam ter bevrijding van Italie ondernomen, in waarheid met het doel zijn positie te versterken en nieuw gebied voor Frankrijk te veroveren; bereikt verder door den duitsch-oostenrijkschen oorlog van 1866, en tenslotte bekroond door den duitsch-franschen oorlog van 1871, waaruit Duitschland als een geweldig, machtig continentaal rijk te voorschijn komt. De uitkomst voor het proletariaat van deze laatste periode van de burgerlijke revolutionaire ontwikkeling, die de macht der bourgeoise tevens voor lange jaren bevestigt, is het rijpen van de voorwaarden tot den strijd van het proletariaat in wettelijke politieke vormen, d.w.z. | |
[pagina 60]
| |
georganiseerd als politieke, nationale partijen, dus ook binnen nationale grenzen. Aan den aanvang van die periode, in 1850, staat het proletariaat, behalve schijnbaar in Frankrijk, geheel ontbloot van den grondslag der breede, algemeene politieke rechten. Geen kiesrecht, geen vereenigingsrecht, geen vergaderingsrecht, geen vrijheid van drukpers, enz. Aan het eind van deze periode, na 1871, is overal in de voornaamste landen een nog min of meer smalle, maar toch vaste basis voor het uitoefenen van politieke aktie gewonnen. In verschillende landen, in Engeland, in Duitschland, in Frankrijk, in Zwitserland, zijn bepaalde bijzondere rechten door het proletariaat veroverd, en reeds het feit, dat het proletariaat zich nu nationaal moet organiseeren en nationaal moet strijden, en dat die strijd zich in de verschillende landen op een bijzonderen historischen grondslag afspeelt, moet voeren tot nationale verzelfstandiging van den strijd en moet er tevens toe voeren, dat gedurende eenigen tijd de economische strijd van het proletariaat op den achtergrond treedt bij den politieken. Zoo ziet dit tijdperk opkomen de groote vormen van den proletarischen klassenstrijd zooals wij hem kennen, als politiek-parlementairen strijd en vakbeweging. Maar zooals ik zeide, nog slechts opkomen. Het allerbelangrijkste strijdmiddel van de volgende periode, van de jaren nà 1871, de politiek-parlementaire actie, is nog slechts in kiem geboren. De verhoudingen zijn er nog niet voor, zij worden er nog slechts voor rijp. Welnu, de organisatie, die in die jaren van overgang de groote moederschoot is geweest, waaruit de nationale organisaties van het proletariaat opkwamen, het gemeenschappelijk nest waarin al die vele, eerst nog kleine en teere sociaaldemokratische nationale arbeiderspartijen zijn uitgebroed, die wij in een later tijdperk zullen ontmoeten, het is de Internationale. Als zoodanig moeten wij de Internationale beschouwen. Zij is de historische vorm der nationale Europeesche arbeidersbeweging in het tijdperk, dat die arbeidersbeweging begon, maar ook nog slechts begon rijp te | |
[pagina 61]
| |
worden voor den economischen, maar vooral voor den politieken strijd, dat die beweging overal nog te zwak was om zelfstandig te ageeren, dat de proletariers van alle landen en de proletarische organisaties van alle landen noodig hadden elkaar voortdurend aan te moedigen en te steunen, en zij, de Internationale, heeft er krachtig toe meegewerkt om dat tijdperk te verkorten, om de voorwaarden te scheppen tot den internationalen strijd in nationale vormen, zooals de moderne sociaaldemokratie dien voert. De legende, die gelijk alle groote historische gebeurtenissen, ook het ontstaan en de geschiedenis van de Internationale begint op te smukken, brengt haar geboorte in verband met de wereldtentoonstelling te Londen in 1861, en de onderdrukking van den poolschen opstand in het jaar daarna. Deze gebeurtenissen waren ongetwijfeld uiterlijke aanleidingen tot het tot stand komen van een internationale arbeidersassociatie, maar ook niet meer van dat. De eigenlijke oorzaak daartoe lag veel dieper. Die oorzaak was, zooals ik zeide, de algemeene behoefte van de beginnende proletarische organisatie, die na een tijdperk van donkere reactie weer een weinig begon op te komen, aan onderlinge vereeniging en wederzijdschen steun, en het was aanvankelijk vooral het engelsche proletariaat, dat wij in latere jaren nu juist niet als bij uitstek internationaal gezind hebben leeren kennen, waarin de behoefte aan internationale verstandhouding het sterkst opkwam. Hoe kwam dat? Het kapitalisme had na 1850 op het vasteland van Europa groote vorderingen gemaakt en door die vorderingen werd reeds eenigermate de opperheerschappij van Engeland op de wereldmarkt bedreigd. In verschillende europeesche landen met hun veel lagere loonen en lageren proletarischen levensstandaard, met hun totaal gemis aan proletarische organisatie, begon een gevaarlijke concurrent op te komen voor de engelsche industrie, en de engelsche arbeiders voelden dat. In sommige vakken en in sommige bedrijven deden zich de gevolgen van die vastelandsche concurrentie | |
[pagina 62]
| |
al als werkloosheid en ellende gevoelen en vooral bij stakingen begonnen de engelsche kapitalisten reeds, het later zoo ontelbare malen toegepaste wapen te gebruiken van het invoeren van vreemde loondrukkers.Ga naar voetnoot1) Dat was de eerste reden waarom de engelsche trade-unionwereld het plan van een internationale verstandhouding met veel geestdrift aanvaardde en in de Internationale aanvankelijk een leidende rol speelde. De tweede oorzaak was de bijzondere positie waarin de Trade-unions zich juist in die jaren bevonden. De voornaamste hunner werden toenmaals geleid door een klein aantal energieke en begaafde mannen, wier namen aan velen bekend zullen zijn uit Webbs geschiedenis van de Trade-unionbeweging, mannen als Allan, Applegarth, Odger, die een zeer grooten invloed hadden in het Trade-unionisme van hun tijd. De Trade-unions dier dagen hadden nog geen vasten rechtsbodem onder de voeten, zij bezaten geen welomschreven wettelijke positie en dit feit maakte het voor de kapitalisten gemakkelijk, ze met behulp der werkgeving, door rechterlijke uitspraken, te bestrijden en dikwijls zeer sterk in het nauw te brengen. Deze toestand nu deed bij de mannen, die ik zooeven genoemd heb, en die zulk een groote rol in de Internationale speelden, den wensch geboren worden een politieke beweging te verwekken en die in dienst van de verovering eener gunstigere rechtspositie voor de Trade-unions te stellen. Daartoe behoefden de Engelsche arbeiders natuurlijk het kiesrecht. Zoo kwam het, dat de Londensche trade-unionisten van dien tijd en vooral de plaatselijke londensche organisatie van die jaren, de Londensche bestuurdersbond om zoo te zeggen, die een leidende rol speelde in de engelsche arbeidersbeweging, in het begin van de jaren zestig hard werkte om een groote kiesrechtbeweging onder het engelsche proletariaat te verwekken. Maar al die verschillende aspiraties naar verstand- | |
[pagina 63]
| |
houding en vereeniging, die onder het proletariaat vooral van Engeland en verder ook van Frankrijk en van Zwitserland leefden, zouden nauwelijks eenige of althans zeker bij lange na niet de machtige gevolgen hebben gehad, die zij hadden, wanneer zij niet in Marx hadden gevonden de geweldige geestelijke kracht om al die nog vage begeerten en aspiraties samen te binden en in goede richting te leiden. Marx werd reeds dadelijk bij de oprichtingsmeeting, in St. Martins Hall te Londen den 28sten September 1863 gehouden, in de commissie tot opstelling van een openingsadres en van de statuten der Internationale gekozen, en hij heeft vanaf dat oogenblik gedurende bijna negen jaar een zeer groot deel van zijn gaven en zijn werkkracht aan de Internationale besteed. Hij alleen overzag door zijn enorme historische kennis om zoo te zeggen de geheele europeesche arbeidersbeweging, hij kende haar oorsprongen, hij had haar doel begrepen lang eer zij zelve dit wist, hij begreep wat die beweging moest worden, wat zij moest zijn ook in tegenstelling tot de communistische beweging van 1848. In het z.n. Inaugureel adres, het openingsadres, door Marx opgesteld, en dat op het eerste congres van de Internationale werd aangenomen, vinden wij magnifiek uitgedrukt het bijzondere, het onderscheidende wat op dat oogenblik, in de gegeven verhoudingen, de europeesche arbeidersbeweging noodig had, wat haar verder kon brengen, het onderscheidende vergeleken bij 1848. In het Communistisch Manifest roept Marx als het ware de geheele geschiedenis voor ons op om aan haar verloop de rol en de taak van de proletarische klasse te demonstreeren; in het Inaugureel adres vergenoegt hij zich met het beschrijven, met het nagaan in dorre feiten van de gebeurtenissen der laatste halve eeuw. Aan de hand van een aantal officieele bescheiden maakt hij de kolossale vlucht van het engelsche kapitalisme aanschouwelijk, op kleinere schaal in Europa herhaald, en laat dan zien hoe trots die geweldige vlucht de engelsche arbeidersklasse niets verder is gekomen, niets heeft gewon- | |
[pagina 64]
| |
nen. Hij begreep, dat het op dat oogenblik de tijd niet was tot het wederoprichten van een soort socialistische propagandaclub naar het model van dien Kommunistenbond, welke aan den vooravond van een Europeesche revolutie zich gereed had gemaakt, te midden van de gistende scharen der Europeesche proletariers voor de doeleinden van het communisme te werken, maar dat het hier gold een massabeweging te scheppen, een massabeweging, wel is waar bestaande uit nog zeer ongelijke, zeer onbewuste, zeer onzekere elementen; eene, die zelf haar weg moest vinden en banen en die door de daad, door overwinningen en nederlagen tot grooter helderheid moest komen. Wie zich ooit heeft laten verleiden om Marx te beschuldigen van dogmatische neigingen, wie ooit in Marx een starren dogmaticus heeft gezien, laat hij toch vooral de geschriften en in het algemeen de werkzaamheid van Marx voor en in de Internationale bestudeeren. Hij zal daarbij tot geheel andere gedachten komen. Hij zal zien niet alleen welk een geweldig geniaal denker, maar ook welk een groot tacticus Marx is geweest. Zoo was dus het karakter van het openings-adres. Ons rest nu ook nog het karakter van de statuten en van de organisatie der Internationale iets nader te beschouwen. Die organisatie moest natuurlijk waar de elementen die haar vormden nog zoo weinig geschoold waren, betrekkelijk straf en gecentraliseerd zijn, aan den Generalen Raad, het centraal bestuur der associatie moest een zekere speling overgelaten worden, zoodat zijn energie en initiatief zich kon ontplooien. Hij moest een geheel ander, een veel meer besturend karakter dragen dan b.v. in onze dagen het Int. Soc. Bureau te Brussel. Maar aan den anderen kant, met betrekking namelijk tot de elementen die zij omvatte, moest de organisatie zeer buigzaam en inschikkelijk zijn. Wij moeten vooral niet vergeten, dat het in het minst geen vaste sociaaldemokratische elementen, sociaaldemokratische partijen of met den geest van de moderne vakbeweging vervulde organisaties waren, die het materiaal | |
[pagina 65]
| |
vormden dat Marx in de Internationale wilde vereenigen. Zulke organisaties kon hij niet vereenigen, want zij bestonden nog niet. Zij moesten geschapen worden, en zij konden alleen geschapen worden door vereeniging en door actie. Marx wilde samen brengen al datgene - en zeer weinig was het nog - wat er reeds aan arbeidersbeweging bestond en tevens wilde hij die arbeidersbeweging trachten le leiden in de banen van den klassenstrijd, met het socialisme als einddoel. Dat was zijn doel en dat is hem in zekeren zin, ofschoon niet precies op de wijze waarop hij het zich voorstelde, in die jaren uitstekend gelukt. Bij den ondergang van de Internationale was de arbeidersklasse in een aantal landen tot een gansch andere geworden, had zij veel meer inzicht, veel meer rijpheid verworven, was zij rijp geworden om den klassenstrijd nationaal, in nationale partijen georganiseerd te voeren, met hooghouding van het algemeene begrip der internationaliteit. De eigenlijke geschiedenis der Internationale kunnen wij natuurlijk hier niet nagaan. Genoeg zij het te zeggen, dat zij reeds zeer spoedig na haar stichting even groote ontsteltenis te voorschijn riep onder de europeesche regeeringen en de heerschende klassen als opwekking en bezieling onder de proletariers. Voor de heerschende klassen heeft de Internationale altijd iets geweldig geheimzinnigs en verschrikkends gehad. Zij hebben in de meening verkeerd, dat die organisatie over veel grooter werkelijke macht beschikte dan het geval was. Werkelijke macht, b.v. om één ding te noemen financieele macht. Terwijl, zooals Marx het humoristisch uitdrukte, in waarheid de financiën van de Internationale gedurende den geheelen duur van haar bestaan steeds meer werden tot negatieve grootheden, meenden de regeeringen, en men vond daarvan telkens prachtige staaltjes in de op sensatie-nieuws beluste burgerlijke pers, dat de kas van de Internationale over millioenen en millioenen beschikte. Het was voornamelijk het optreden van het proletariaat als internationale macht, dat de bourgeoisie zoozeer | |
[pagina 66]
| |
ontstelde en in de war bracht. Dat was iets wat zij absoluut niet gewend was, wat nog nimmer was vertoond. De burgerlijke klassen van verschillende landen leefden in voortdurenden ekonomischen oorlog, in verwoeden strijd om markten met elkaar en zij moesten haar wel vreemd, onbegrijpelijk vinden, die macht welke van een centrale plaats geleid, zich over een geheele schaar van moderne landen uitstrekte. Wat er daarbij nog toe bijdroeg den revolutionairen glans die de Internationale omgaf in de oogen der bourgeoisie onheilspellender en schitterender te maken, was het feit dat met haar optreden op het vaste land van Europa de eerste groote stakingen samengingen. Deze zouden zonder de Internationale evengoed gekomen zijn. Het kapitalisme breidde zich geweldig uit in Frankrijk, België, Duitschland, overal, en deze uitbreiding had natuurlijk de werkstakingen ten gevolge, maar de Internationale speelde daarbij een gewichtige rol. Bij alle groote loonstrijden, die in die jaren plaats vonden, was het de Internationale die steun en raad gaf, geldmiddelen bijeenbracht, ijverde tegen het zenden van onderkruipers enz. Er bestond toenmaals op het vaste land van Europa nog geen vakbeweging van belang, en de bestaande vakvereenigingen waren nergens nog internationaal met elkander in verstandhouding getreden. Aan de Internationale viel derhalve zoowel de taak ten deel, die op dit oogenblik het Internationaal Socialistisch Bureau van Brussel vervult als die, welke thans de verschillende internationale vakbonden en hun secretariaten vervullen. Zij hielp overal de strijdende arbeiders, het eerst op groote schaal bij een staking der bronsarbeiders in 1867 te Parijs, die bijna 4000 man omvatte. In 1869 waren het de belgische mijnarbeiders, die op hun beurt in beweging kwamen, gewekt door de Internationale. Deze in ellendige toestanden levende proletariers kwamen voor de eerste maal in verzet tegen een afschuwelijke uitbuiting en dit verzet droeg nog zeer ruwe vormen. Gedurende de staking kwam het tot bloedbaden in Seraing en Charleroi. De heerschende klasse in België ging vreeselijk te keer. | |
[pagina 67]
| |
De stakers werden als oproerlingen behandeld. Het was wederom de Internationale, die na afloop van den strijd, zorgde voor geldmiddelen om de slachtoffers ter hulp te komen en aan de beschuldigde arbeiders juridischen bijstand bezorgde. Het was de Internationale, die door een kolossale agitatie den politieken achtergrond van den strijd in helder licht stelde en openbaar maakte hoe de belgische ministers zelf groote aandeelhouders in de mijnen waren geweest. En ook bij de groote stakingen die eenigen tijd later in Zwitserland losbarstten, was het weer de Internationale, niet die ze aanstookte natuurlijk, gelijk de bourgeoisie beweerde, maar die de arbeiders steun gaf en leiding. Zij was het ook, die overal waar een begin opkwam van zelfstandige politieke actie der arbeiders, de leiding der beweging op zich nam. Dat was voorloopig nog maar alleen in Engeland het geval. Daar vond in de jaren 1866 en 1867 een vrij sterke beweging plaats voor kiesrechthervorming, niet voor algemeen kiesrecht, minder revolutionair dus dan het Chartisme, maar voor huismanskiesrecht, dus in dat opzicht overeenkomende met onze antirevolutionairen, met Talma en die broeders. Zoo zijn de tijden veranderd. Het was de Internationale, die de leiding ook van die beweging in handen had, die er revolutionair vuur achter zette. Vanaf 1864 heerschte opnieuw een economische crisis, en deze omstandigheid kwam aan de uitbreiding der Internationale natuurlijk ten goede. In 1867 werd onder den druk der groeiende agitatie de kiesrechthervorming afgekondigd, die aan de engelsche arbeiders in de steden het voornaamste politieke recht toekende. Ons rest nu nog na te gaan de krachten, die tot de ontbinding en den val der Internationale hebben gevoerd. Gij zult allen in verband daarmee wel eens gehoord hebben den naam van Bakounin, een Rus, reeds bekend uit de revolutie van 1848, die zich opwierp als leider van alle desorganiseerende, anarchistische elementen en deze, die vooral uit de kleinburgers der zwitsersche Jura en de arbeiders der politiek-achterlijke romaansche | |
[pagina 68]
| |
landen (Italie, Spanje en Portugal) bestonden, om zich wist te scharen. Wij kunnen de beschrijving van de woelingen en twisten, die tot de desorganisatie van de Internationale voerden, stilzwijgend voorbijgaan, want de wijze waarop de anarchisten werken om een bloeiende beweging te desorganiseeren, is sedert die dagen nog niet veel veranderd en althans al degenen, die in de hollandsche en speciaal de amsterdamsche beweging min of meer zijn werkzaam geweest, kunnen zich de wijze waarop Bakounin en zijn aanhangers te werk gingen, levendig voorstellen. Ik wil er in 't kort op wijzen wat het hem mogelijk maakte de Internationale zoo te desorganiseeren. Er waren natuurlijk omstandigheden, die de ontbinding van de Internationale in de hand werkten, die maakten dat 't anarchisme sterken vat op een deel der in haar vereenigde arbeiders kon krijgen, anders had Bakounin er niet in kunnen slagen de kiemen van bederf zoo zeer in haar lichaam te laten doordringen. Hij en zijn aanhangers trachtten eerst het vraagstuk van de politieke actie op zichzelf tot een twistappel te maken, de vraag, zou de arbeidersbeweging ja dan neen aan politieke actie doen. Tevens poogden zij de leiding van de Internationale, de meerderheid in den Generalen Raad in handen te krijgen. Toen hun dit niet lukte richtten zij er al hun krachten op, het centraal bestuur tot een eenvoudigen brievenbus te degradeeren, daaraan alle gezag te ontnemen. De wijze, waarop zij te werk gingen, bestond in de oprichting van een soort van half geheime, half openbare organisatie, de ‘Alliantie van het democratisch socialisme’, zooals de naam luidde, een verbond, dat half in en half buiten de Internationale zelve stond, en waarin alle aanhangers van Bakounin, alle desorganiseerende elementen samenwerkten. Aanvankelijk alleen zetelend in fransch Zwitserland, breidde dit verbond zich langzamerhand uit in alle romaansche landen, in Frankrijk, in Italië, in Spanje, kreeg eindelijk zelfs in Engeland vasten voet, en eindigde de kiem van desorganisatie te planten in het hart van de Internationale, in den Generalen Raad zelf. Het al dan niet doen aan | |
[pagina 69]
| |
politieke actie werd tot een eeuwigen twistappel tusschen de soc.-dem. en de anarchistische richting. Omdat Marx en zijn vrienden de Internationale hoe langer hoe beslister brachten op den weg van de politieke actie, en dit naargelang de politieke actie in een grooter aantal landen mogelijk werd, beschuldigden Bakounin en zijn aanhangers Marx van het willen uitoefenen van de dictatuur en natuurlijk, met die beschuldiging wisten zij in de rijen van de talrijke arbeiders, die pas kort geleden tot organisatie waren gekomen, die het wezen van den proletarischen klassenstrijd nog absoluut niet helder doorzagen, gemakkelijk het zaad van het wantrouwen te strooien. De Internationale was, laat ons dat altijd in 't oog houden, een totaal ongeschoolde beweging, een beweging van ongeschoolden. In de enkele jaren van haar bestaan, vooral sedert het congres 1866 te Genève gehouden, was zij geweldig aangezwollen. Wij bezitten over haar groei geen geloofwaardige algemeene cijfers, maar in België b.v. rekende men kort na de mijnwerkerstakingen en de opstootjes, waarbij de Internationale zulk een groote propaganda had gemaakt, dat eenigen tijd lang meer dan 64000 arbeiders tot haar behoorden. Het belgische proletariaat stond nog op een zeer laag peil en die arbeiders waren allen nog geheel ongeoefende recruten in den klassenstrijd. Dat gold in nog sterker mate voor andere landen, zooals Spanje en Italië, waar nog geen modern proletariaat bestond, ook voor Zwitserland, waar in de steden arbeiders van allerlei naties een woelige, onrustige massa vormden en eindelijk ook voor Frankrijk, waar de kleinburgerlijke leeringen van Proudhon, zijn stelsel dat trachten wil proletariaat en bourgeoisie te verzoenen, dat in het kapitalisme zelf de nadeelige gevolgen van het kapitalisme voor de arbeidersklasse opheffen wil, een noodlottigen invloed op de vooruitstrevende arbeiders had gewonnen. Dat stelsel, zoo utopisch, zoo onlogisch, zoo kleinburgerlijk in zijn wezen, werd vol geestdrift aangehangen juist door degenen onder de fransche arbeiders, die | |
[pagina 70]
| |
een gewichtige rol speelden in de Internationale. Wanneer men de geschiedenis leest van de congressen der Associatie, dan ziet men, dat het telkens weer de Franschen zijn, die zich verzetten tegen de duidelijk en helder de beginselen van den klassenstrijd formuleerende stellingen en moties, de denkschriften en resoluties, die door Marx en zijn vrienden waren opgesteld. Het zijn altijd weer de Franschen die met vage, onbenullige Proudhonistische meeningenen resoluties daartegenover komen te staan. Wij zullen later nagaan welke sociaal-politieke oorzaken in Frankrijk tot den grooten opgang voerden der ideeën van Proudhon: dit behoort echter bij de behandeling van den proletarischen klassenstrijd in dat land in de jaren 1849-71. Zoo zag dus in waarheid de Internationale eruit; zoo stonden de elementen die haar vormden, op zeer verschillende hoogtegraden van ontwikkeling. Daar kwam bij, dat juist in de jaren na 1866, ten gevolge van den duitsch-oostenrijkschen en den duitsch-franschen oorlog, in verschillende landen aan het proletariaat hoe langer hoe meer een veld van politieke actie werd ingeruimd. Dit maakte het meer zelfstandig strijden van elk nationaal proletariaat noodzakelijk. Waren er geen desorganiseerende krachten in de Internationale aanwezig geweest, ware het proletariaat reeds tot een hooger mate van klassebewustzijn gestegen - maar in zekeren zin is het natuurlijk dwaasheid zoo te spreken, want het kon niet tot een hooger mate van klassebewustzijn gestegen zijn op dat eigen oogenblik - dan ware het mogelijk geweest, dat die differentieering, dat losser worden van de banden tusschen de verschillende nationale deelen waaruit de Associatie bestond, in vrede en vriendschap zich had kunnen afspelen, dat de Internationale allengs, naar mate de omstandigheden dit noodig maakten, ware overgegaan tot den vorm van internationale organisatie, zooals wij dien op het oogenblik kennen in het Internationaal Socialistisch Bureau. Dat was echter onmogelijk. Juist door de onbewustheid der arbeiders en door de goede kans, die deze aan de anar- | |
[pagina 71]
| |
chistische en desorganiseerende ideëen boden, kon de ontbinding, de ondergang der Internationale zich niet direct en pijnloos voltrekken, niet den vorm aannemen van het opklimmen tot een hooger graad, maar moest zij plaats vinden door den groei der tegenstrijdige krachten in het lichaam der Internationale zelve, zoolang tot deze uit elkaar sprong. De nationale neigingen en krachten in elk proletariaat aanwezig, behaalden nog eenmaal de overwinning. Daar kwam bij, dat de vakstrijd, die het proletariaat van de verschillende landen zeer gemakkelijk had vereenigd ook al waren zijn politieke omstandigheden nog zoo verschillend, minder op den voorgrond begon te treden, terwijl de politiek-parlementaire actie in Engeland, in Zwitserland en tenslotte ook in Duitschland steeds gewichtiger werd. Het proclameeren van den politieken strijd als noodzakelijk voor het proletariaat, wat eerst door de Internationale meer in theorie gedaan was, omdat een veld voor practische toepassing nog niet bestond, werd steeds meer practische eisch. Die eisch moest naar voren gebracht worden en daardoor kwamen ook de geschillen op den voorgrond en kregen de desorganiseerende krachten vrijer spel. In 1872 op het congres van Den Haag kwam het tot de ontbinding der Internationale. Het gelukte Marx en zijn medestrijders de royeering van Bakounin en een zijner voornaamste medestanders, Guillaume, te doen besluiten; daarenboven nam het congres nog een motie aan waarin het zich zeer sterk voor den politieken, parlementairen strijd uitsprak. Zoo was duidelijk gemaakt, dat de anarchistische woelwaters en doordrijvers een minderheid vormden, dat ondanks alles de meerderheid van de in de Internationale vereenigde proletarische elementen zich tot de banen van de sociaaldemokratie bewoog. Marx en zijn vrienden meenden, dat daarmede op dit oogenblik de taak van de Internationale was afgedaan. Het was kort na de Parijsche Commune, waarover wij een volgend maal uitvoeriger zullen spreken, en wier val voor de Internationale tot gevolg had een tijdperk van algemeene felle vervolging. | |
[pagina 72]
| |
Na den ondergang der Commune was het uitgesloten, dat het binnenkort weer tot een groote revolutionaire uitbarsting van het proletariaat zou komen. De weg, dien het proletariaat gaan moest, lag klaar en duidelijk voor hem: het was de weg van nationale politieke partijvorming en politieken klassenstrijd op nationalen grondslag. Een internationaal centraal punt, een centraal bestuur, dat den politieken strijd der arbeiders leidde was daardoor tijdelijk overbodig geworden, overbodig zoo lang de nationale neigingen en belangen van het proletariaat over de internationale de boventoon voerden. Marx en zijn vrienden bezorgden aan de Internationale een schoonen dood door haar niet op te heffen, maar den Centralen Raad te verplaatsen naar New-York, waar hij onderging, onzichtbaar voor de oogen van de europeesche proletariers, ongeveer zooals men wel in oude legenden leest, dat een of andere profeet of held niet sterft, maar door een engel of Walkyre ten hemel gedragen wordt. En zoo had de arbeidersbeweging omstreeks 1870 een punt bereikt waar zij een poos lang zich voornamelijk in nationale vormen moest bewegen. Daarmede was reeds een aanvang gemaakt in een land, waarheen na den oorlog van 1871 het zwaartepunt van de proletarische beweging was verlegd. Dat land was Duitschland. Het duitsche proletariaat had gedurende de Internationale reeds een belangrijk eigen stuk proletarische geschiedenis gemaakt. Het was bestemd het eerste met vasten stap voort te schrijden op de nieuwe banen waarlangs het proletariaat van alle landen het lange jaren zou volgen. De volgende keer zullen wij met de beschrijving van die nieuwe banen een begin maken. |
|