| |
| |
| |
Eerste voordracht. (1815-1848) De proletarische klassenstrijd tot 1848. - De Februari-revolutie van 1848.
Toehoorsters en toehoorders!
Het onderwerp, dat ik mij voorstel in 6 avonden voor U te behandelen, is zeker voor onze partij en voor de arbeidersbeweging van groot belang. Onze tactiek zoowel als onze theorie berusten in den meest uitgebreiden zin van het woord op ervaring, d.w.z. zij worden niet bedacht in ons hoofd, zonder verband met de werkelijkheid, maar afgeleid uit de kennis van een groot aantal feiten in den tijd en in de ruimte, en hoe beter wij op de hoogte zijn van de ontwikkeling van de maatschappij en van de ontwikkeling van onzen eigen strijd, van den proletarischen klassenstrijd, des te gemakkelijker is het voor ons om in te zien welken kant de ontwikkeling van de maatschappij uitgaat en hoe wij daarin moeten handelen. Want het is zeker wel iets dat gij allen zult beamen wanneer ik zeg, dat wij de tactiek niet vrij kiezen, dat wij niet handelen in vrijen wil, maar dat wij handelen zooals wij moeten, dat onze handelingen, onze daden bepaald worden door de maatschappelijke verhoudingen en omstandigheden, door de kracht van onze tegenstanders en de richting van de maatschappelijke ontwikkeling. Ik hoop, dat het aan het eind van deze cursusavonden u in het algemeen duidelijk zal zijn geworden, op welke wijze die maatschappelijke ontwikkeling en die maatschappelijke verhoudingen gedurende de eeuw van | |
| |
proletarischen klassenstrijd, die achter ons ligt, de vormen van den strijd hebben bepaald. Ik hoop u duidelijk te maken, - om een oogenblik de groote lijn van deze voordrachten te laten uitkomen - hoe onder wat men zou kunnen noemen de voorgeschiedenis van den proletarischen klassenstrijd, in de periode tot 1848, het gemis van burgerlijke vrijheden en rechten het proletariaat in verbond met de andere volksklassen, deed grijpen naar bijzondere strijdmiddelen, waarvan het meest krachtdadige en meest beslissende was de gewapende opstand; hoe daarna de burgerlijke klasse, de bourgeoisie, toen zij eenmaal de Staatsmacht had veroverd - veroverd door de hulp, die zij van proletariaat en kleine burgerij in dien strijd kreeg, - gedwongen was om, hetzij plotseling, hetzij meer langzamerhand een aantal rechten en vrijheden toe te staan, door het bezit waarvan het proletariaat zich ongedwongener kon bewegen, en zijn organisaties opbouwen. In deze tweede periode wordt vanzelf de organisatie, politiek en economisch, het allervoornaamste strijdmiddel van het proletariaat. De parlementaire- en de vakstrijd zijn de twee groote middelen, waarvan het zich bedient om invloed en macht te veroveren en zijn positie in zooverre te verbeteren, als dit onder de kapitalistische produktie mogelijk is. Maar de maatschappij staat niet stil, de maatschappij ontwikkelt zich, de proletarische klassenstrijd zelf wordt een steeds gewichtiger factor tot de ontwikkeling van de maatschappij en tot de veranderingen, die de burgerlijke klassen en het karakter van den burgerlijken Staat ondergaan, en hoe meer het hoogtepunt van de heerschappij van de burgerlijke klasse voorbij is, hoe meer zij tot verval begint te neigen, en ook hoe meer de organisatie, het bewustzijn en de macht van het proletariaat groeien, des te meer zien wij de kiemen van een periode waarin de parlementaire en de vakstrijd onvoldoende zullen zijn voor het proletariaat, waarin het wederom, aan het einde van een spiraalvormige beweging, zal moeten overgaan tot meer revolutionaire middelen, tot het | |
| |
revolutionaire middel bij uitnemendheid, dat voorkomt uit zijn plaats in het productieproces en uit de kracht van zijn organisaties; de revolutionaire politiek-economische werkstaking, als aanvulling van zijn parlementaire en economische actie, zijn pers, zijn demonstraties enz. Dat is dus met een enkel woord aangeduid, de groote lijn van de historische ontwikkeling, zooals zij m.i. naar voren komt uit de geschiedenis van den proletarischen klassenstrijd.
Vanavond zullen wij behandelen de periode die ik de voorgeschiedenis van dien klassenstrijd genoemd heb. Het is een zeer bewogen periode, een tijdperk rijk aan treffende en dramatische gebeurtenissen, en wanneer men in de allereerste plaats daarop letten zou, nl. op het dramatische, het heftig bewogen karakter van den klassenstrijd, dan had ik zeker de verdeeling anders moeten maken en b.v. aan de beweging tot en met 1848 minstens twee avonden wijden om de latere perioden korter te behandelen. Het kwam mij echter voor, dat dat niet de goede manier was, omdat die eerste periode, van hoeveel gewicht zij ook is, ons het proletariaat toch slechts laat zien, nog niet georganiseerd als zelfstandige klasse, en althans politiek, met uitzondering van de Chartistenbeweging in Engeland, nog nergens zelfstandig strijdend. De groote rol van het proletariaat, de eigenlijke proletarische klassenstrijd begint pas wanneer dat proletariaat door zijn hulp, door zijn medestrijden en medewerken aan hare overwinning, de bourgeoisie heeft gemaakt tot heerschende klasse, en daarmede het terrein heeft vrijgemaakt voor zijn eigen zelfstandigen politieken strijd, als klasse georganiseerd. Dit is dus eerst na 1848. Ik heb daarom gemeend deze geheele voorperiode op één avond te moeten behandelen, om zooveel mogelijk tijd vrij te maken voor de latere, de verdere ontwikkeling van het proletariaat; want het spreekt vanzelf, dat het tijdperk waarin het proletariaat zelfstandig georganiseerd is en zelfstandig strijdt, voor ons van nog meer belang is dan die eerste periode, dat wij daaruit meer kunnen leeren.
| |
| |
Ik zal nu beginnen met een kort overzicht van de algemeene economische en politieke verhoudingen waaronder in het eerste tijdperk, ongeveer van 1815 tot 1848, de proletarische klassenstrijd plaats vond. Ik moet er hier even de aandacht op vestigen dat ik zoowel dezen avond als de volgende avonden mij zooveel mogelijk zal beperken in het meedeelen van feiten. Ik zal trachten u niet te overladen met een veelheid van feiten, niet te verwarren door een aantal kleine lijnen, maar u zooveel mogelijk de groote lijnen van de ontwikkeling te doen zien. Ik ben natuurlijk door gebrek aan tijd ook gedwongen mij zeer te beperken wat aangaat de uitbreiding van den proletarischen klassenstrijd tot Oost-Europa en tot andere werelddeelen. Ik zal b.v. de Ver. Staten van Noord Amerika geheel buiten bespreking moeten laten, omdat de beweging daar zulke andere historische oorsprongen heeft, de economische en politieke verhoudingen er zoo anders zijn, dat het onmogelijk is dat alles goed duidelijk te maken wanneer men er slechts even terloops over spreken kan. Ik kan trouwens zonder schade de amerikaansche arbeidersbeweging ter zijde laten omdat de strijd in Amerika slechts in zeer geringe mate op den strijd in Europa heeft teruggewerkt.
Voor vanavond kan ik mij uitsluitend beperken tot de drie landen, die tot korten tijd altijd hebben vooraangestaan in den proletarischen klassenstrijd, n.l. Engeland, Frankrijk en Duischland. Voor 1848 was er n.l. slechts in die landen van een proletarischen klassenstrijd sprake; in geen der andere landen bestond nog een modern proletariaat. Wij zullen echter ook bij de verdere behandeling van ons onderwerp altijd voornamelijk den blik richten naar de groote toonaangevende landen, die politiek en economisch feitelijk altijd de leiding hebben gehad en slechts enkele groote, belangrijke feiten memoreeren uit de landen, die van minder beteekenis zijn.
Om nu te komen tot de politieke verhoudingen. Voor het jaar 1830 heerschte nergens nog de geheele
| |
| |
bourgeoisie, van dat jaar af tot 1848 toe heerschte zij nog slechts in Engeland. De geheele bourgeoisie, de bourgeoisie als breede klasse beschouwd met inbegrip van intellektueelen en middenstand, of kleine burgerij, was overal nog van de staatsmacht buitengesloten. Slechts haar toppen, haar bovenste lagen waren reeds daarin binnengedrongen en deze beheerschten in Engeland en in Frankrijk te zamen met de oude feudale klassen, met het groot grondbezit, den adel, de hooge ambtenaren, de hooge militairen, den Staat. De eigelijke kleine burgerij was natuurlijk nog totaal van de Staatsmacht uitgesloten. In Duitschland was de politiekeconomische ontwikkeling zelfs nog niet zoover gevorderd. Daar was voor het jaar 1848 nog volstrekt geen sprake van heerschappij der bourgeoisie: de voorburgerlijke klassen heerschten er vrijwel onbegrensd.
Deze politieke verhoudingen beheerschten tot 1848 toe het optreden van het proletariaat. Het proletariaat kan in dit tijdvak niet, kan nergens zelfstandig optreden en zelfstandig strijden, voordat de burgerlijke Staat tot stand gekomen is, voordat de bourgeosie de Staatsmacht beheerscht. Voor het zoover is kan het proletariaat niet anders doen dan, doorgaans in verbond met de kleine burgerij, de bourgeoisie in haar strijd tegen de machten van het verleden, tegen de reactionaire, de feudale klassen ondersteunen. Het kan dit natuurlijk doen op verschillende wijzen. Het kan dit doen, nog volslagen zonder bewustzijn van de tegenstelling van klasse-belangen tusschen zichzelven en de bourgeoisie. Zoo geschiedt het in het begin van de moderne burgerlijke ontwikkeling, in den tijd dat het kapitalisme nog weinig ontwikkeld is en die klassen-tegenstelling dus ook nog slechts in kiem aanwezig. Bij de groote fransche revolutie was dat zoo. Het proletariaat is in die revolutie waarachtig niet zacht of goed of rechtvaardig door de groote burgelijke revolutionairen behandeld. Het kreeg geen kiesrecht, coalitie werd verboden, en toch, zoo sterk was het historisch instinct van het proletariaat, zijn besef dat het absoluut noodig | |
| |
was de feudale instellingen op te ruimen, de voorburgerlijke klassen ten onder te brengen, zoo sterk zijn instinkt dat de zegepraal der bourgeoisie ook zijn belang was, dat het zonder eenig voorbehoud gedurende de geheele revolutie aan de zijde van de bourgeoisie streed en enkel op het eind daarvan in de zamenzwering van Babeuf en de Gelijken, een tegen het burgelijk, het kapitalistisch bezit gerichte episode in de revolutionaire beweging voorkwam.
Ook bij de fransche revolutie van 1830 was het proletariaat - wij zullen dat straks nog nader beschouwen - nog onbewust van zijn klassenbelangen. Het kwam op voor de bourgeoisie, het haalde voor haar de kastanjes uit het vuur, het streed voor haar op de barrikaden, het trotseerde den dood om de bourgeoisie aan het roer te helpen. Het vroeg niets, het eischte niets voor zichzelven.
Bij de revolutie van 1848 was dat reeds anders. De economische ontwikkeling was verder voortgeschreden. De kiemen van zelfstandige proletarische organisatie waren ontstaan. De socialistische ideeën waren opkomende en hadden reeds hun uitwerking gehad in het proletariaat, in hem begon bewustzijn te dagen. De meest ontwikkelden onder de proletariers begonnen in te zien dat hun klasse in de burgerlijke maatschappij nooit welvaart en levenszekerheid zou kunnen veroveren. De eerste vage vorm waarin het proletariaat opkwam met eigen eischen, eischen onvereenigbaar met de kapitalistische produktie-wijze, was het parool: organisatie van den arbeid. En wanneer wij nu zien naar de russische revolutie, die ik niet afzonderlijk behandelen zal, maar waarvan ik mij voorstel u telkens en telkens weer te laten zien in hoeverre zij overeenstemt en in hoeverre zij afwijkt van vroegere groote politieke omwentelingen, wanneer wij zien naar die revolutie, die voor ons zoo belangrijk is, omdat zij is de laatste burgerlijke, terwijl tevens het proletarisch karakter in haar reeds veel meer op den voorgrond komt dan in de revoiutie van 1848, dan trekt het onze aandacht, dat | |
| |
het proletariaat in de russische revolutie veel meer dan in die van 1848 opkomt met eigen eischen niet alleen, doch ook zelfstandig als klasse georganiseerd.
Zooals ik zeide, voor 1848 is er in het algemeen nog geen zelfstandige politieke proletarische organisatie en klassenstrijd geweest. Daarop is echter een groote uitzondering, en dat is de politieke strijd der engelsche arbeiders in het Chartisme. Die uitzondering staat daarmee in verband, dat vroeger dan in Frankrijk en Duitschland, in Engeland de groote bourgeoisie, haar bovenste en ook reeds haar middelste lagen aan de macht kwamen. Vanaf 1831, toen na een hevigen en langen strijd waarin de van het kiesrecht uitgesloten burgerlijke elementen en het proletariaat samen gingen, de groote parlementshervorming tot stand kwam, heerschten in Engeland niet alleen de bovenste, maar ook de middellagen der bourgeoisie en een deel der kleine burgers. Daarmede was dus het terrein gegeven, waarop een zelfstandige proletarische organisatie zich kon ontwikkelen, al kon deze nog geenszins bewust socialistisch zijn.
Een enkel woord nu over de economische verhoudingen waaronder het proletariaat zijn strijd aanving. Ik kan daarop natuurlijk niet diep ingaan, omdat wij niet een cursus houden over den toestand van het proletariaat onder het kapitalisme, maar over zijn strijd. Ik wil dan ook alleen de aan de meesten uwer zeker bekende feiten in herinnering brengen, dat met de opkomst van het grootindustrieele kapitalisme het moderne proletariaat zich reusachtig snel begon te ontwikkelen en dat het in de eerste periode van dat kapitalisme een tijdperk van ontzettende fysieke en moreele ellende doormaakte. De machine, zegevierend optredend tegenover het handwerk, maakte overal waar zij veld won, het allereerst in de textielindustrie, de levensvoorwaarden voor de handwerkers onmogelijk. Tienduizenden en tienduizenden spinners en wevers werden achtereenvolgens in Engeland, Frankrijk en Duitschland door het machinaal bedrijf overweldigd. Zij moesten concurreeren | |
| |
tegen de machine; en die concurrentie zetten zij voort zoolang tot het loon was neergedrukt ver onder het minimum waarbij de arbeider kan bestaan.
In dit tijdperk van den proletarischen klassenstrijd bestond nog nergens vrijheid van associatie, vrijheid van vereeniging. De op zichzelf staande arbeiders waren weerloos overgeleverd aan de werkingen van het kapitalisme, en dat kapitalisme kende geen erbarmen, geen mededoogen. De mannen-arbeid werd overal, sedert het vierde kwart der 18e eeuw in Engeland, een halve eeuw later overeenkomstig de latere ontwikkeling van de economische verhoudingen, in Duitschland en Frankrijk, op groote schaal vervangen door vrouwen- en kinderarbeid. Wij weten wat kinderarbeid in het ongebreidelde kapitalisme beteekent: arbeid van kinderen van 5 en 6 jaar gedurende 12, 14, 16 en langer arbeid plaatsvindend onder het z. g, wisselsysteem, waarbij de kinderen in twee ploegen elkaar afwisselen en de afgetobde lichamen der eenen in de nauwelijks afgekoelde bedden van de anderen eenige uren verdooving vonden. En het gevolg: zwakke gestellen, vergroeide beenderen, vroegtijdige uitputting, ontaarding van het geslacht.
De woningellende werd overal waar de machine haar intocht deed, uiterst groot. Met de industrie groeiden kleine vlekken ras tot groote steden aan. De bevolking werd daar opeengehoopt, samengeperst in afzichtelijke holen, in vochtige kelders zonder lucht of licht. Het gevolg daarvan, zoowel als van het totaal onvoldoende voedsel en den uitputtenden arbeid, kortom van alle levensvoorwaarden van het proletariaat, was een ellendige gezondheidstoestand, het heerschen van talrijke epidemieën, achteruitgang van den levensduur, van de lengtemaat enz. In Frankrijk en Duitschland b.v. heeft niet filantropische deernis met de arbeiders en hun kinderen, maar de vrees, dat de militaire organisatie van den Staat geen voldoend aantal recruten meer zou vinden, geleid tot de eerste zwakke pogingen tot arbeidswetgeving. Ook het trucksysteem, de gedwongen winkelnering is een kwaad, dat in elk land met de grootindustrie | |
| |
opkomt, en het duurt tientallen jaren eer de arbeiders de kracht hebben om daaraan een einde te maken.
Tegen zulk een onmenschelijk leven, tegen zulk een verschrikkelijke uitbuiting kwam het proletariaat reeds vroeg in verzet en moest het in verzet komen. Maar bij zijn totaal gemis aan vrijheid en aan kennis - het proletariaat van deze periode is ook nog verbazend onwetend, het grootste deel van de arbeiders kon niet lezen en schrijven - in Frankrijk b.v. konden in 1830 slechts 30 % der bevolking lezen en schrijven en 20 jaar later nog slechts 50 % - begrijpen wij licht welke vormen dat verzet moest aannemen. Ruwe vormen en tegelijk ook, vormen die iets krampachtigs hadden, vormen, zooals wij in de laatste jaren ook alweer in Rusland hebben leeren kennen. Uitingen meer van wilde vertwijfeling getuigend dan van doelbewusten wil. Wij moeten ons echter hoeden ons hier op een dwaalweg te begeven. De massa van het russische proletariaat, dat in den klassenstrijd is getreden, evenzeer ontbloot van organisatie en voor een groot deel nog evenzeer onwetend als bijna een eeuw geleden het proletariaat van Engeland en wat later het proletariaat van Frankrijk, was toch reeds meer klassenbewust door de socialistische opvoeding, die althans zijn kern heeft doorgemaakt, en die op de massa niet zonder invloed is gebleven. Het proletariaat, kan men zeggen, doorloopt de verschillende fasen van zijn bewustwording, oneindig sneller in de landen, waar het kapitalisme eerst later binnen dringt, dan in de landen waar het kapitalisme oorspronkelijk ontstaat. Want in landen waar het kapitalisme pas later binnendringt beschikt het proletariaat over de opgegaarde ervaring van zijn klassegenooten uit andere landen, over de groote algemeene ervaring, die zich in het algemeen gesproken heeft geconcentreerd in de sociaaldemocratische theorie en tactiek.
Het oorspronkelijk, spontaan verzet van de arbeiders tegen de economische uitbuiting in de eerste periode van den proletarischen klassenstrijd uitte zich in verschillende vormen. Wij moeten er wel op letten hoe het | |
| |
proletariaat gedurende die eerste periode aan den eenen kant verbonden was aan de bourgeoisie en aan de kleine burgerij, daarmede soms een partij vormend, deelnemend aan hunne bewegingen, terwijl het aan den anderen kant in den economischen strijd zijn ontzettende haat tegen een deel dier bourgeoisie, tegen die uitbuitende kapitalisten uitbarst, uitbarst in de vernieling der machinerie, de eerste, meest oorspronkelijke vorm van verzet, in brandstichtingen, terrorisme, hongeroproeren, spontane stakingen, opstanden enz. Er is slechts één land waar voor 1848 kwestie is van een begin van geregelde actie, waar de actie van het proletariaat, de economische en de politieke, dat ongeorganiseerde, onoverdachte, krampachtige, eenigszins begint te verliezen, eenigszins nog slechts, waar het proletariaat een begin van doelbewusten wil krijgt. Dat land is Engeland, het eerste land van kapitalistische ontwikkeling en daarbij ook het land waar, laten wij dat vooral niet vergeten, reeds in de 17de eeuw een burgerlijke revolutie had plaatsgevonden, een revolutie waarbij de toenmalige bourgeoisie een compromis had gesloten met den grondbezittenden adel, en waar van dien tijd af eenige meerdere vrijheid van beweging, van drukpers vooral, zich altijd gehandhaafd had, dan in Frankrijk en Duitschland gedurende de 18de eeuw en de eerste helft der 19e eeuw bestond.
Wat ons eenigermate het verschil doet begrijpen tusschen den psychischen toestand van het russische proletariaat in zijne revolutie en van de arbeiders in Europa driekwart eeuw geleden, is het feit dat, waar in de periode die wij thans behandelen af en toe door plotselinge uitbarstingen van den klassenstrijd, b.v. in Lyon in 1831, in Lancashire in 1842 aan de arbeiders de macht in een stad of een streek voor eenige dagen toevalt, zij absoluut niet weten, wat daarmede te doen, omdat zij nog geen inzicht, geen wil, geen leiding, geen doel hebben. Dat is in Rusland geheel anders. Wij weten, dat er na de Octoberdagen van 1905, gedurende de z.g. ‘vrijheidsdagen’ - dat zijn de maanden van den grootsten revolutionairen strijd in Rusland, - hier | |
| |
en daar streken geweest zijn, b.v. de Baltische provincies, Riga en omliggend gebied, eveneens streken in den Kaukasus en Zuid-Rusland, waar het proletariaat gedurende eenige weken meester is geweest van de openbare macht. Welnu, daar was het altijd en overal de sociaaldemokratische partij, die de leiding aangaf en die, zooals b.v. in de Baltische provincies, klaar stond met een plan van organisatie van de administratie, de belastingen, het onderwijs enz. Kortom, die gereed stond de overwinningen, die natuurlijk niet anders dan kortstondig konden zijn, onmiddellijk vruchtbaar te maken. Daaraan zien wij hoeveel het proletariaat, ook van de landen waar het pas in den strijd komt, in die driekwart eeuw heeft geleerd.
Nu wij de politieke en economische verhoudingen kort hebben nagegaan, tenslotte nog enkele woorden over de socialistische ideeën gedurende die eerste periode. Het is de periode van wat wij gewoon zijn te noemen het utopisch-critisch socialisme. Het is het tijdperk waarin begaafde en vèrziende mannen uit de burgerlijke klasse zelf uitstekend begrepen al de gebreken en al de zwakheden van de kapitalistische, burgerlijke maatschappij en die met enorme scherpte critiseerden. Het is de periode dat mannen als Saint-Simon, Fourier, Owen tot het inzicht kwamen, en hunne volgelingen en leerlingen er van overtuigden dat al de gebreken, al de kwalen van de kapitalistische maatschappij niet verholpen konden worden door deze of gene politieke hervorming, maar alleen door de socialisatie van de productiemiddelen. Aan Owen was dit van hen allen het helderst bewust, aan den genialen socioloog en hervormer, die in een grootindustrieel milieu leefde en zelf als grootindustrieel aan de kolossale ontwikkeling van de textielindustrie in Engeland deelgenomen had. In zooverre zijn dus die kritische socialisten de voorloopers van de moderne sociaaldemokratie, van de Marxistische gedachtenwereld, maar zij begrepen geen van drieën, al was Owen er dichter bij dan Saint-Simon en Fourier, welke de kracht was, die die groote maatschappelijke veran- | |
| |
dering ten uitvoer zou brengen. Zij zagen niet, dat dat het proletariaat was. In den tijd dat zij nog jong waren, dat hun eigen gedachten, hun levensbeschouwing zich vormde, was het proletariaat nog zoo onwetend en onzelfstandig, nog zoo zwak, nog zoo veracht, dat zij niet konden inzien, dat uit dat proletariaat en uit zijn strijd die alle maatschappelijke verhoudingen veranderende omwenteling van het eigendom en van de productiewijze zou komen, dat het socialisme het doel zou worden van den proletarischen klassenstrijd. Ik kan hier onmogelijk verder ingaan op de ideeën van de critische utopisten; wij zullen hun stelsels in den loop van de korte beschrijving van de feiten, die ik mij voorstel te geven nog af en toe ontmoeten. Ik wil er mij toe bepalen er de aandacht op te vestigen, hoe er reeds bestond in die eerste periode van den proletarischen klassenstrijd aan den eenen kant een politieke strijd van het proletariaat, dien het echter doorgaans niet zelfstandig en nergens met het socialisme als einddoel voerde, aan den anderen kant een economische strijd, de strijd tegen de uitbuiting, dien het wel zelfstandig voerde, maar die slechts de vak- niet de klassen-solidariteit in hem opwekte en, bij het ontbreken van een socialistischen grondslag in het proletariaat, tot een noodlottige splitsing tusschen georganiseerden en ongeorganiseernen kon leiden. En ten derde bestond ook reeds socialistische kritiek van de kapitalistische samenleving, die echter op zichzelf stond, niet verbonden was aan de idee van den proletarischen klassenstrijd. Die verschillende elementen van de soc.-dem. theorie en praktijk lagen dus nog uit elkaar. Dat is het algemeene karakter van den proletarischen klassenstrijd en van het socialisme van voor 1848, tot Marx en Engels in het Communistische Manifest al die uiteenliggende krachten en al die met elkander strijdende ideeën vereenigen tot één groot geheel, samentrekken in één groote lijn: het socialisme, berustend op de ontwikkeling der productiekrachten, te bereiken door den proletarischen klassenstrijd, en zoo den grondslag legden van de moderne sociaaldemokratie.
| |
| |
Wij kunnen het tijdperk waarover het hedenavond gaat, verdeelen in twee vakken: 1815-1830, en 1838-1848. In het eerste tijdvak hebben wij alleen te maken met Engeland en Frankrijk, want gedurende dien tijd is er in Duitschland van een proletarischen klassenstrijd nog geen sprake.
Engeland bevond zich toen reeds bijna een halve eeuw in den stroom van de industrieele ontwikkeling. De vervanging van den handenarbeid door de machine in de textielindustrie dateert reeds van het laatste kwart van de achttiende eeuw en het was de kolossale industrieele ontwikkeling van Engeland, die dat land in staat stelde om te doen wat geheel Europa niet vermocht, om de spits te bieden aan Napoleon. Gedurende den tijd van de oorlogen met Napoleon had de inwendige politieke strijd in Engeland min of meer gesluimerd, daar het noodzakelijk was alle krachten in te spannen om Frankrijk te weerstaan. Toen echter na 1815 Europa tot rust kwam en een tijdperk van langdurigen vrede begon, nam de klassenstrijd in Engeland, waar de reaktie gedurende den oorlog sterk was geworden, hevige vormen aan. De industrieele bourgeoisie, de energieke ‘middle class,’ zooals men ze toen in Engeland noemde, door de ontwikkeling van de industrie sterk, invloedrijk en zelfbewust geworden, streed om de politieke oppermacht. Als haar bondgenooten treden op de kleine burgerij, georganiseerd in de z.g. radicale partij, die de groote ideologen van het politieke radicalisme, zooals Bentham en vooral William Godwin heeft geleverd, en de arbeiders, die van die radicale partij weer den uitersten linkervleugel vormden. De strijd van deze verbonden klassen tegen de grondbezitters en hun aanhang duurde tot 1831. Gedurende al deze jaren was de klassenstrijd zeer heftig, vooral in tijden van crisis - in 1815 barst de eerste handelscrisis uit die zich dan verder ongeveer alle tien jaren herhaalt - en van misgewas of slechte oogsten gelijk in 1817 en 1823; dan vinden telkens opstootjes en oproerige bewegingen plaats. Het onmiddelijk doel van de groote bourgeoisie | |
| |
en van den middenstand was de hervorming van het kiesrecht, daar onder het heerschende kiesrecht de politieke macht voornamelijk in handen der grootgrondbezitters en hooge ambtenaren was. In 1831 werd dit doel bereikt. De z.g. Reform Bill, hervormingswet, kwam tot stand en daarmee een kolossale verandering in de constitutie, in de grondwet van het Engelsche Rijk.
De staatsmacht ging over van een kleine aristocratie op de burgerlijke klasse. Dat was een beslissend jaar voor het proletariaat en ook voor de kleine burgers, want het proletariaat en de kleine burgers hadden tot dien tijd geloofd, dat de hervorming waarvoor zij dapper gedemonstreerd en gestreden hadden, ook hun politieke rechten zou brengen. Een beweging voor het algemeen kiesrecht, of althans voor een zeer uitgebreid kiesrecht van huiseigenaren was reeds jarenlang in vollen gang, en nu kwam de teleurstelling. De bourgeoisie had zich meester gemaakt van de staatsmacht en gebruikte die om de wetten en instellingen van Engeland te veranderen overeenkomstig haar eigen belang. Nu begon de groote strijd, die zoo veel tongen en pennen in beweging heeft gebracht, tusschen de grondbezittende aristocratie en de industrieele bourgeoisie om de afschaffing van de graanrechten en van de invoerrechten in het algemeen. Die strijd eindigde betrekkelijk spoedig met een volkomen overwinning van de industrieele bourgeoisie. Van toen af aan heerschte de vrijhandel, en zoolang de Engelsche industrie geen ernstige concurrenten had in de andere staten, beteekende de vrijhandel voor haar een onbeperkte markt voor de producten van haar industrie, een onbeperkt afzetgebied.
In 1831 dus, voelden de proletariërs en kleinburgers zich door de Reform bill verraden. Van dat jaar af begint het proletariaat aanloopen te nemen tot een eigene politieke beweging, die het aanvankelijk verbonden met de kleine burgerij, tenslotte, in de jaren 1839 tot 1842 geheel zelfstandig voert, de beweging van het Chartisme, waarop ik straks terugkom.
Ook met de economische beweging had het engel- | |
| |
sche proletariaat reeds voor het jaar 1830 een begin gemaakt. De associaties van ambachtslieden waren in Engeland nooit geheel verdwenen geweest. Zij hadden voortgeduurd door de geheele achttiende eeuw en in sommige vakken een vrij groote macht ontwikkeld, maar het recht van vereeniging kwam eerst tot stand in het jaar 1824. De wet die het gaf werd aangenomen eenige jaren voor de parlementaire hervorming haar beslag kreeg, die aan de bourgeoisie de politieke macht verzekerde. Door deze omstandigheid veroverde de Engelsche arbeiders vrij gemakkelijk het vereenigingsrecht en men kan niet zeggen, dat er een zeer groote, algemeene volksagitatie voor geweest is. De toepassing ervan werd aanvankelijk tegengehouden door de hevige industrieele crisis van het jaar 1825, eerst toen die was uitgewoed kon het proletariaat een begin maken met economische organisatie. Zooals ik reeds zeide uitte het verzet zich voor dien tijd herhaaldelijk op vele plaatsen in de vernieling van machinerie.
In Frankrijk zien wij na de restauratie, na den terugkeer van de Bourbons in 1815, tot 1830 nog geen begin van een bepaalden proletarischen klassenstrijd, politiek noch economisch. De klassestrijd wordt gevoerd tusschen verschillende fracties van de bezittende klassen. Met de restauratie was het oude feudale Frankrijk weer grootendeels aan de macht gekomen. Het kiesstelsel was uiterst beperkt; tot 1830 toe hadden nauwelijks 100.000 Fransche burgers het kiesrecht. Het waren feitelijk alleen leden van de aristocratie, beide die van het bloed en van het geld, die Frankrijk regeerden. De Restauratie maakte zooveel zij kon het werk van de revolutie weer ongedaan. De regeering betaalde kolossale sommen als schadeloosstelling uit aan de teruggekeerde adellijke emigranten. De burgerlijke vrijheden waren weer geheel en al opgeheven. Vrijheid van drukpers, vrijheid van vereeniging bestonden haast niet meer. Van openbaar politiek leven was dus in werkelijkheid geen sprake. Een klein deel van de burgerlijke en kleinburgerlijke klasse en van de intellectueelen, begon zich te vereenigen in ge- | |
| |
heime genootschappen, die in het tweede tijdvak tusschen 1830 en 1848 een zoo groote rol hebben gespeeld als middelen tot politieke opvoeding van de kern der kleine burgerij en een klein deel van het proletariaat. In die geheime genootschappen heerschten sterk de tradities der groote revolutie. Zij waren zeer republikeinsch gezind, maar socialistische neigingen ontwikkelden zich pas in hen na 1830. Aanvankelijk stonden zij geheel op burgerlijk-republikeinschen grondslag.
Gedurende de Restauratie won de reactie hoe langer hoe meer veld, de regeering kwam in steeds sterker tegenstelling met de groote massa van het volk, d.w.z. van alle klassen op die enkele duizenden geprivilieerden na, welke de staatsmacht beheerschten. Van af den spaanschen oorlog van 1824, die in Spanje weer de reactie aan het roer hielp, stuwde de regeering er steeds brutaler op los, de alleen-heerschappij te herstellen. Daarentegen was de grieksche opstand in 1825 en 1826 een groot middel om het klassebewustzijn van de bourgeoisie op te wekken en de burgerlijke revolutionaire neigingen te versterken. In het algemeen heeft ook in andere landen de grieksche opstand, die zich over zoo langen tijd uitstrekte, een groote rol gespeeld in het opwekken van de revolutionaire neigingen van de bourgeoisie en de intellectueelen van dien tijd. Wij kunnen dat het best vergelijken met de uitwerking, die de russische revolutiejaren hebben gehad op het proletariaat van West-Europa. Wij behoeven maar even te denken b.v. aan de kolossale uitwerking, die die grieksche opstand had op de publieke opinie in Engeland, aan een man als Byron, den meest gevierden dichter van zijn land, die naar Griekenland ging om aan den vrijheidsoorlog deel te nemen, aan den grooten indruk, dien die opstand ook op Shelley, den revolutionairen dichter bij uitnemendheid maakte, om te begrijpen hoe alle vrijheidslievende neigingen en aspiraties daarin hun symbool en hun uitdrukking vonden.
In 1830 waagde het ultra-reaktionaire ministerie Polignac den staatsgreep, die een einde zou maken | |
| |
aan het schijnparlementaire stelsel, dat nog in Frankrijk heerschte. De Charte, de konstitutie van 1815 werd opgeheven. De drukpers werd absoluut gemuilkorfd; het kiesrecht werd zoodanig verminderd, dat enkel het groot-grondbezit in het bezit ervan bleef, het recht van amendement aan het Parlement ontnomen, de Kamer werd ontbonden enz. Toen brak de Juli-opstand los. Hij was niet het werk van de bourgeoise: deze wilde zich bepalen tot wettige protesten. Het waren, ik zal niet zeggen de arbeidersklasse - de arbeiders hadden zich nog niet bewust afzonderlijk als klasse geconstitueerd - maar het waren de volksklassen, het waren degenen, die van een revolutie eigenlijk toen nog niets te verwachten hadden, die daarvoor hun bloed en hun leven gaven. In de barrikadengevechten van Juli 1830, die een einde maakten aan de regeering van Karel X en in plaats van de Bourbons de Orleans op den troon brachten, streden arbeiders, kleinburgers, handwerklieden, studenten vereenigd en vele vroegere soldaten van Napoleon, die natuurlijk uiterst ontevreden waren met het heerschende regime en hun wapens behouden hadden, versterkten de rijen der strijders.
De Juli-dagen waren het eerste voorval van groote beteekenis waarbij het gelukte aan een volksmenigte om het leger, niet te verslaan, maar te demoraliseeren en aan zijn zijde te krijgen. Ik kom straks nog terug op de rol en het karakter van den gewapenden opstand en het barrikadengevecht in het eerste tijdperk van den proletarischen klassenstrijd. Karel X nam de vlucht, en toen de groote bourgeoisie, vooral de bankiers, het geldkapitaal, dat in de fransche politiek altijd zulk een kolossale rol heeft gespeeld, bemerkte, dat de opstand na enkele dagen zegevierde, dat het leger weifelde, dat het teruggeroepen werd, uit Parijs verwijderd, toen sloot zij zich bij den opstand aan, en uit angst voor de republiek - de bourgeoisie was in die dagen in Frankrijk nog niet republikeinsch gezind; de traditie van 1792 en 1793 lag nog te versch in het geheugen - proclameerde zij een Orleans, Louis Philippe, tot koning van Frankrijk.
| |
| |
Het karakter van de revolutie van 1830 was een kleine minderheid te verdringen door een andere minderheid. Dat is in het algemeen het karakter geweest, zooals Marx ons zoo duidelijk heeft gemaakt, van de burgerlijke revoluties. Daarom is het ook mogelijk geweest, dat de burgerlijke revoluties door een handgreep gelukten. Altijd en overal was het een kleine minderheid, die gewelddadig door een andere minderheid verdrongen werd, een deel van de heerschende klassen, de adel, de aristocratie, alleen of verbonden met de bovenste laag van bourgeoisie, die voor een grootere minderheid, zoo ge wilt, een breedere laag van de bourgeoisie plaats moest maken. En de volksklassen waren het, die, zich in dienst stellend van de minderheid welke de maatschappelijke ontwikkeling verpersoonlijkte, haar zegepraal mogelijk maakte.
Dat was dus het algemeene karakter van de revolutie van 1830, en verder nog dit, dat degenen, die haar maakten, arbeiders en kleinburgers, vooral de eersten, absoluut geen politiek klassenbewustzijn hadden, dat zij volstrekt niets vroegen voor zichzelf, geen enkel recht, geen waarborgen, niets. Een heel klein deel van de kleine burgerij, georganiseerd in de geheime genootschappen, was republikeinsch, maar het was veel te nietig om zijn wil door te zetten. Wat de arbeiders aangaat, ofschoon op dat oogenblik een economische crisis heerschte en zij onder groote werkloosheid leden, eischten zij, die hun bloed hadden gegeven voor de revolutie, niets van de nieuwe meesters, die zij hadden gemaakt. Zij bewaakten de woningen der groote bankiers, zij behoedden ze voor plunderingen. De revolutie had, zooals wij straks zullen zien, op de ontwikkeling van den klassenstrijd kolossalen invloed, al was haar eerste gevolg eenvoudig, in de plaats van de grondbezittende aristocratie, van wat we zouden kunnen noemen het onroerend vermogen; de bovenste laag van de bourgeoisie, vooral de groote financiers en speculanten, de renteniers, de groote handelsbourgeoisie, enkele grootindustriëelen en de met hen verbonden deelen van het | |
| |
intellect, wat we zouden kunnen noemen het roerend vermogen, aan de staatsmacht te brengen. Van dien tijd tot 1848 speelde niet langer de aristocratie, maar het geldkapitaal de eerste rol in Frankrijk. Louis Philippe was de koning van de bankiers. Hij was de koning, die aan de bourgeoisie de gelegenheid gaf, zich naar hartelust te verrijken, kapitaal te vormen door uitbuiting en speculatie.
Laten wij nu teruggaan tot de ontwikkeling van den klassenstrijd in Engeland na het jaar 1830. Wij zien nu, dat in beide landen de bovenste lagen van de bourgeoisie aan het roer zijn gekomen; enkel de kleine burgerij is nog van de staatsmacht uitgesloten. Tevens is in Engeland reeds verworven een betrekkelijk groote mate van politieke vrijheid. Het recht van vereeniging bestaat, doch ligt nog aan vele banden. De arbeiders voeren strijd, om die banden te breken. De jaren 1823 tot 1848 zijn de meest revolutionaire tijd van de Engelsche arbeidersklasse, de tijd van haar groote revolutionaire politieke en ook economische worstelingen, zooals wij dat zeer uitgebreid verhaald kunnen vinden in het werk van de Webbs, in het Hollandsch vertaald door Henri Polak. Het zijn jaren waarin wel op papier het recht van vakvereeniging en staking bestaat, maar waarin dat recht zich nog in het geheel niet heeft ingeburgerd. In de aanvangen van den klassenstrijd beschouwt de bourgeoisie de staking algemeen als een misdaad en zelfs wanneer het recht van staking wettelijk geproclameerd is, blijft de publieke opinie, het ethisch bewustzijn der bourgeoisie haar nog jaren lang als een misdaad beschouwen en vindt de justitie nog altijd middelen om de arbeiders voor pogingen tot vereeniging of staking wettelijk te straffen door wetsverdraaiïng, door met een dubbele maat de associaties van de ondernemersklasse en die van de arbeidersklasse te meten. Bekend is in de geschiedenis der Engelsche arbeidsbeweging vooral het geval van eenige arbeiders uit Dorsetshire, die veroordeeld werden tot 7 jaar deportatie, alleen omdat zij lid van een vakvereeniging waren, | |
| |
die zekere, door de wet verboden eeden eischte van haar leden. Wij moeten niet vergeten, dat de vakvereenigingen in die dagen nauwelijks opkwamen uit het duister van den tijd waarin alle associatie van arbeiders onwettig was, dat zij het griezelige, het zich omgeven door allerlei geheimzinnige en symbolische vormen, dat natuurlijk altijd vastzit aan het geheim vereenigen, nog lang niet hadden verloren en dat het nog jaren en jaren zou duren voordat zij werden ingericht op den zakelijken, openbaren voet van de moderne vakorganisatie.
Na het jaar 1830 komt over de engelsche arbeiders de eerste golf van economische organisatie. Dat is het groote feit wat wij van dat tijdperk moeten vasthouden. En die eerste golf van organisatie komt over hen door den invloed van de socialistische ideeën van Robert Owen. Owen maakte in die jaren een kolossale propaganda onder de arbeiders. Niet een propaganda voor den klassenstrijd. Owen is nooit zoover gekomen, dat hij van den klassenstrijd van de arbeiders het socialisme verwachtte, maar wel zoover, dat hij, nadat de communistische kolonies, die hij had geprobeerd op te richten in Amerika en ook in Engeland, mislukt waren, zich niet meer wendde als vroeger tot alle menschen van goeden wil, maar dat hij enkele jaren bijna uitsluitend te midden van de arbeiders werkte, omdat hij toch wel gevoelde, dat zij de groote kracht waren, die alleen de maatschappij in socialistische richting kon brengen. Wij zien, tusschen twee haakjes gezegd, hieraan weer, wat wij trouwens wel weten, hoe 70 jaar geleden een utopist, in overeenstemming met den nog onrijpen graad der maatschappelijke en proletarische ontwikkeling, kon zijn een buitengewoon geniaal en edel mensch. Wij zien dat nu juist aan dit kenschetsende van Owen, dat hij, toen zijn utopistische kolonies mislukten, niet soortgelijke wegen insloeg als b.v. de hollandsche utopist van onze dagen, van Eeden, die comediestukken maakt, waarin hij den draak steekt met de menschen, die hij heeft verleid en in Noord-Amerika de millionairs | |
| |
probeert warm te maken voor zijn kolonieplannen, maar integendeel begreep, dat het de arbeiders waren, die het socialisme konden en zouden brengen, zooals hij meende, zouden brengen door het stichten van zoowel verbruiks- als produktieve koöperaties.
De vakbeweging stond dus in die dagen sterk onder den invloed van het utopistische socialisme van Owen. De arbeiders geloofden, dat zij door koöperaties van allerlei aard op te richten, die met elkander in verbinding traden en elkander ondersteunden, midden in het kapitalistisch stelsel - en dit geloof is altijd een kenmerk geweest van het utopisme - het socialisme konden maken; dat het niet noodig was voor de arbeidersklasse de staatsmachine in handen te hebben, maar dat zij met de zeer geringe middelen waarover zij beschikten, tegen het kapitalisme in, een nieuwe wijze van voortbrenging konden doen opgroeien. De macht van de Owensche ideeën, de geweldige hoop, die in de arbeidersklasse opging toen zij die ideeën leerde kennen, kunnen wij het best vergelijken met den geweldigen opgang, dien in de jaren tachtig de eerste socialistische beweging in Holland heeft gemaakt onder Domela Nieuwenhuis. Er is een tijd in de ontwikkeling van de proletarische klasse in ieder land, dat het socialisme vat op haar begint te krijgen. En dit is vanzelf sprekend, want het proletariaat gevoelt diepe ellende in de maatschappij en gevoelt zijn behoefte aan verlossing, aan redding. Welnu, wanneer het proletariaat het socialisme begint te begrijpen als einddoel, maar nog niet begrijpt den langen, zwaren weg van organisatie en klassenstrijd, dien het daartoe heeft af te leggen, in zulke oogenblikken komt die eerste bedwelmende bekoring van het socialisme over hem, in zulke oogenblikken gaat overal die reuzenkelk van geestdrift en toewijding open in het proletariaat. Dat is de eerste, lyrische tijd van de proletarische beweging. Maar juist in zulke oogenblikken is het proletariaat ook buitengewoon vatbaar voor utopistische ideeën. Wij hebben dat ook in ons land gezien. Iets | |
| |
dergelijks kwam over de Engelsche arbeiders in die jaren dertig, eerst op economisch, daarna op politiek terrein.
Economisch kwam er zooals ik zeide een geweldige epidemie van organisatie. Eerst ontstonden de losse, op zichzelfstaande trade-unions, maar al heel spoedig gingen de arbeiders over tot het stichten van een algemeen, groot nationaal verbond aller vakverbonden. Dat verbond kon natuurlijk slechts kortstondig leven, want de hechte grondslag in elke vakorganisatie op zichzelf ontbrak. De bond had geen fundamenten. Dat was in de jaren 1833 en 1834. De Webbs berichtten daarvan, dat er nimmer daarna zoo'n kolossaal snelle toestrooming tot de organisaties is geweest, dat nimmer daarna de vakvereenigingen plotseling een zoo kolossale vlucht hebben genomen. In eenige weken waren meer dan een half millioen arbeiders, en daaronder vele vrouwen, landarbeiders, in de organisaties gestroomd. Dat kon natuurlijk niet lang duren. Het was een eerste hooge golf, die weer wegebben moest, want het is voor het proletariaat veel gemakkelijker, dat leert de proletarische klassenstrijd van alle landen, om in een heftig revolutionairen tijd wat dan ook voor groote dingen te doen en voor groote offers te brengen, dan jaren achtereen, ook waar oogenschijnlijk succes uitblijft, in den economischen en politieken strijd te volharden. Die volharding, die vastheid van wil, dat is eigenlijk wat het proletariaat in den klassenstrijd voor alles moet leeren en reeds in hooge mate geleerd heeft. Dat is de allergrootste uitkomst, de allerbelangrijkste uitwerking van al die tientallen jaren van klassenstrijd geweest.
Het groote nationale verbond van trade-unions wendde zich tot de kapitalisten in zeer sterke en boute taal om verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Er werd in die dagen zeer fier opgetreden; er werden ook zeer hooge eischen gesteld. In een enkele stad, Oldham, vinden wij reeds - dus meer dan 70 jaar geleden - een beweging voor den achturendag. Ook op dit punt treft ons een zekere overeenkomst met de groote momenten | |
| |
der Russische revolutie. Zeker, een revolutionaire periode brengt vanzelf groote eischen naarvoren, maar aan den anderen kant is het ook juist in het begin van den proletarischen klassenstrijd, dat de arbeiders zich somtijds laten meesleepen tot het stellen van zeer sterke en zeer vergaande eischen, die nog onmogelijk te verwezenlijken zijn, d.w.z. niet in overeenstemming met hun werkelijke macht.
Het hoogtepunt van dat groote verbond der trade unions duurde maar kort. Overal geraakten zijne leden in staking en bij gebrek aan goede organisatie, strijdkassen enz., kortom alles wat wij in de moderne vakorganisatie als noodzakelijk kennen, gingen de stakingen bijna alle verloren. De politieke macht van de bourgeoisie werd ook tegen de arbeiders in werking gebracht; de patroons begonnen met groote uitsluitingen en na enkele jaren, in 1835, was er van het verbond zoo goed als niets meer overgebleven.
Verslagen op economisch terrein, wendden de Engelsche arbeiders zich tot het politieke. De jaren van 1836 tot 1843 vormen het glanspunt van die groote zelfstandige politieke beweging van het Engelsche proletariaat, het Chartisme. Dat Chartisme was een proletarische beweging, voortgekomen uit een Londensche vereeniging, die het eerst de punten van het z.g. volkscharter, volksvrijheid, vaststelde. De voornaamste van die punten waren het algemeen kiesrecht, een parlementsduur van 1, later van 3 jaar, bezoldiging van parlementsleden en evenredige verkiezing. De laatste punten zijn in Engeland in onze dagen nog altijd niet vervuld. In 1836 begon het Chartisme sterk toe te nemen onder de arbeiders, wel nog met de kleine burgerij vereenigd. Een petitie aan het parlement verkreeg meer dan 1280000 stemmen. In de jaren, die toen volgden, lukte het aan het Chartisme om alle bewegingen die onder het proletariaat gaande waren op te slorpen. De beweging voor de tienurenwet, die al van 1830 dateerde, en die eerst volstrekt niet door de Chartisten, maar door de conservatieven en ook door Owen werd geleid, vloeide | |
| |
met het Chartisme ineen; de beweging tegen een nieuwe armenwet, die in 1834 was aangenomen, den toestand voor de arbeiders verbazend veel slechter maakte dan vroeger en door hen algemeen gehaat werd, omdat de onbarmhartigheid en hardheid van de engelsche bezittende klasse daarin tot volle uiting kwamen, het Chartisme maakte er zich meester van. Doordat het zoo feitelijk alle groote eischen van praktische politiek in zich vereenigde - de Engelschen zijn altijd een practisch volk geweest; zelfs in dien eersten tijd van dweepen draagt de beweging een practisch karakter - kon het Chartisme zulk een verbazende kracht ontwikkelen; al die echte oorspronkelijk-proletarische bewegingen voor eischen, die direct betrekking hadden op het proletarische leven, op proletariers-grieven en nooden, zoog het in zich op.
De chartistische beweging was in de jaren tusschen 1839 en 1843 een kolossale massabeweging, wij kunnen zeggen de eerste echt-proletarische massabeweging, en dat maakt haar voor ons zoo interessant. B.v. voor een groot nationaal congres van arbeidersorganisaties werden afgevaardigden gekozen op vergaderingen, in Manchester van 300000, in Glasgow van 150000 man. Wij zien dus, dat de arbeidersklasse in haar geheel, de geheele massa van de arbeiders in Engeland in dien tijd in beweging is geweest. Engeland doorleefde werkelijk een revolutionairen tijd en het is geen wonder, dat Friedrich Engels, die toen in Manchester woonde en zoowel de economische als de politieke beweging van het proletariaat zeer oplettend volgde, de meening uitsprak, dat Engeland zich aan den rand van een revolutie bevond. Vooral in de krisis- en hongerjaren 1839-42 nam de beweging een zeer oproerig karakter aan. In dat eerste jaar scheidden de kleinburgers, die in het Chartisme tot dien tijd een groote rol hadden gespeeld, zich af, omdat het nationaal congres besloten had desnoods ook met de middelen van lichamelijk geweld - dat tegenover het ‘zedelijk geweld'’ gesteld werd - de eischen van het charter, de demokratishe | |
| |
eischen door te zetten. De taal van de redenaars werd hoe langer hoe heftiger. B.v. een van de meest bekende leiders, de geestelijke Stephens - in onze dagen zijn de geestelijken in de arbeidersbeweging wel een beetje gematigder geworden - wekte overal het volk op om zich te wapenen met pieken en toortsen, daar de toorts een middel was waartegen geen leger ter wereld het uithouden kon. Voor onze partijgenooten van ‘de Blijde Wereld’ om kippevel van te krijgen! In 1839 en 1841 barstten in Engeland op verschillende punten oproerige bewegingen uit, die echter spoedig onderdrukt werden, en ook in 1841, kort nadat de crisis haar hoogtepunt had bereikt, kwam het, vooral in Lancashire, tot een zeer algemeene, uitgebreide staking, die met plunderingen en oproeren gepaard ging. Dergelijke spontane bewegingen, half oproer, half staking komen in datzelfde stadium van beginnend bewustzijn ook herhaaldelijk in andere landen voor, b.v. in België in 1886.
In de Chartistenbeweging was dikwijls sprake van wat genoemd werd de heilige maand, een dichterlijke betiteling voor de idee van de algemeene werkstaking als een middel om de politieke eischen door te zetten, maar tot een dergelijke algemeene politieke staking is het nooit gekomen. Het is zeker zeer opmerkelijk, dat terwijl de massa in Engeland toen zoo revolutionair gezind was, er zoo ontzettend veel propaganda gemaakt was en er reeds betrekkelijk veel kiemen van organisatie aanwezig waren en ook een sterk ontwikkelde industrie, het nooit tot een poging tot uitvoering van dat plan is gekomen, terwijl daarentegen in Rusland, waar men nooit een plan van politieke staking theoretisch of propagandistisch voor de massa van de arbeiders heeft behandeld noch behandelen kon, omdat er absoluut geen vrijheid van woord of drukpers enz. was, de arbeiders spontaan tot de staking zijn overgegaan in dagen van heftige revolutionaire crisis.
Maar die industriearbeiders, welke in 1842 in Engeland tot de oproerige staking overgingen, misten weer | |
| |
datzelfde, wat wij straks ook in Frankrijk zullen zien: zij hadden geen leiding, hadden geen doel; in sommige plaatsen waren zij enkele dagen lang geheel en al meester van de stad, maar zij wisten absoluut niet wat er mee te doen. Het waren oproerige benden, zij waren door de fabrikantenklasse, die op dat oogenblik in de oppositie was en politieke munt wilde slaan uit de troebelen, feitelijk in den opstand gejaagd en zij wisten er geen vruchten van te plukken.
1842 en 1843 waren eigenlijk de laatste jaren, die in Engeland in dat tijdperk van de proletarische beweging een zeer hevigen klassenstrijd zagen. Het Chartisme verloor na die jaren zijn allergrootste macht. De sterke en goedgeleidde beweging van de bourgeoisie voor de afschaffing van de graanrechten deed daar zeker iets toe. De burgerlijke leiders wisten een vrij groot deel van de arbeiders achter zich te krijgen en hen te doen gelooven, dat met den vrijhandel ook voor hen het paradijs op aarde komen zou. Wat er verder nog toe bijdroeg was dat de vakvereenigingen na de groote mislukkingen van de voorafgaande jaren haar revolutionair vuur, haar revolutionaire energie in vele streken hadden verloren. Daarenboven bestond reeds in Engeland een betrekkelijk groote vrijheid van beweging, vrijheid van drukpers, van associatie enz. Dat alles werkte ertoe mee de beweging minder krampachtig te maken, den klassenstrijd meer in regelmatige banen te leiden.
Het Chartisme, dat is iets dat wij ons goed moeten inprenten, was absoluut geen socialistische beweging, integendeel, het was bepaald antisocialistisch. Heden ten dage is het voor ons moeilijk ons dat voortestellen, een vurige, echte proletarische beweging, geheel buiten het socialisme om. Wèl was het heftig revolutionair, het hoopte, zich plotseling door een groote staking of door een oproer meester te maken van de macht. Dat had zijn grond hierin, dat, gelijk wij zagen, ook de bourgeoisie in 1831 na een heftigen strijd, plotseling meester van de staatsmacht was geworden. Wel is waar was dat in Engeland niet gegaan door een oproer. Het was | |
| |
betrekkelijk vredig gegaan, omdat de aristocratie bang was voor de revolutie, maar toch het was plotseling gegaan. In 1831 was er met één slag een kolossale verandering in de engelsche constitutie tot stand gebracht. Een nieuwe klasse was plotseling aan de macht gekomen, en de arbeiders dachten: waarom kunnen wij, nieuwe klasse, ook niet plotseling aan de macht komen? Zoo was het Chartisme in de practijk, politiek, enorm revolutionair, maar economisch was het zou men kunnen zeggen, behoudend. De groote leiders en hun organen stonden allen op den grondslag van de onaantastbaarheid van het privaatbezit. Het groote nationale congres, dat in 1839 werd gehouden, nam een resolutie aan waarin o.a. een passage voorkwam over de heilige, onaantastbare rechten van het privaat eigendom. De meest radicale leider der Chartisten, O'Brien, stond op het standpunt van landnationalisatie. Dat was in economisch opzicht het verste waartoe zij kwamen, maar de niet minder invloedrijke leider O'Connor stond volstrekt niet op dat standpunt, hij wilde de ellende verminderen door het stichten van landbouwkolonies en het versterken van den kleinen burgerstand. Dat was economisch dus een direct reactionair plan.
Het Chartisme en het Owensche socialisme, dat in die jaren ook enorm sterk was in Engeland, vermengden nooit hun macht. Zelfs op het hoogtepunt van de beweging bleven zij elk afzonderlijk. Ook daardoor hadden zij niet de kracht om een groote politiek-economische hervorming tot stand te brengen. Er was bepaald een tegenstelling tusschen die beiden. Hun persorganen voerden ook vrij geregeld polemiek met elkander. Wel ontmoetten zij elkaar op allerlei punten. B.v. voor den tienurendag streden zij samen, tegen de armenwet streden zij samen, maar in de groote punten waren zij gescheiden. Owen begreep den klassenstrijd niet, wilde den proletarischen klassenstrijd niet, was van meening, dat deze het socialisme tegenhield door de bezittende klasse in het harnas te jagen tegen het socialisme, en de Chartisten wilden het socialisme niet, begrepen de socialiseering van de | |
| |
productiemiddelen niet. Natuurlijk waren wel enkele Chartisten tevens Owenisten, maar de massa en de groote leiders waren antisocialistisch. De Chartisten waren revolutionair in de practijk, maar niet in de economische beginselen, de Owenisten revolutionair in de economische beginselen, maar niet in de practijk.
Ik zal nu overgaan tot de Fransche beweging na 1830. Nadat de bourgeoisie daar de staatsmacht veroverd had, was haar eerste daad de onderdrukking van de arbeiders, die de overwinning voor haar hadden bevochten. De eerste jaren na 1830 waren ook in Frankrijk evengoed als in Engeland jaren van hevigen klassenstrijd, - wij moeten echter in het oog houden dat er in Frankrijk toen nog slechts op enkele plaatsen een proletarische massa bestond - en het eerste optreden van het fransche proletariaat als zelfstandige klasse valt in die jaren. Het was te Lyon dat in 1831 het fransche proletariaat voor de eerste maal zelfstandig optrad. Lyon was van oudsher de groote stad van de zijde-industrie. Ook in dat bedrijf drukten de machinale uitvindingen de verdiensten der arbeiders voortdurend omlaag. Het loon, dat vroeger 4 fr. had bedragen zonk langzamerhand tot fr. 1,50 per dag. De arbeiders en vooral ook de bazen - de arbeiders telden zoowat 40000 man, de bazen 8 à 20000, allen in dienst van 800 fabrikanten, de arbeiders werkten echter niet op groote fabrieken, maar in kleine werkplaatsen of thuis - kwamen in verzet en eischten hooger loon. De troepen, tegen die massa niet opgewassen, werden teruggetrokken. De arbeiders waren eenige dagen lang meester van de stad, maar zij wisten met hun macht niets aan te vangen. Het gelukte hun niet hun eischen door te zetten. De staking eindigde zonder voor de arbeiders eenig resultaat op te leveren; een sterke verbittering bleef in hen bestaan die eenige jaren later, in 1834, opnieuw tot een uitbarsting kwam. Deze tweede beweging echter had niet uitsluitend een economisch, maar ook een politiek karakter. Het vereenigingsrecht was in Frankrijk zeer beperkt, de arbeidersvereenigingen mochten zich in 't | |
| |
geheel niet met de politiek inlaten. In 1834 werd toen het vereenigingsrecht door de fransche regeering nog verder besnoeid. Dat bracht de Lyonsche arbeiders, die tot dien tijd absoluut niet aan politiek gedaan hadden, die zich hadden georganiseerd zuiver op den grondslag van wederkeerigen steun, ziekenkassen enz., in verbinding met het krachtigste en invloedrijkste van de geheime genootschappen, het genootschap der ‘Rechten van den mensch’, dat in die dagen reeds stond onder de leiding van den later zoo bekenden revolutionair Blanqui. De Lyonsche arbeiders kwamen onder den invloed der republikeinsche propaganda en besloten den strijd te wagen niet alleen voor beter loon, maar ook tegen de besnoeiing van het reeds zoo beperkte bestaande vereeningsrecht. Een oproer barstte uit, dat zeer bloedig onderdrukt werd. 1200 arbeiders verloren het leven. De vlam van den opstand sloeg over naar Parijs, waar het na de Juli revolutie reeds herhaaldelijk tot straat- en barrikadengevechten was gekomen. Het was bij die gelegenheid, dat Thiers, bekend uit de latere geschiedenis van de fransche arbeidersklasse, uit de dagen vooral van de Parijsche Commune, de man die alle reactionaire neigingen van de bourgeoisie belichaamt, zich voor het eerst met lauweren bedekte. Op zijn orders en onder zijn leiding werd in een straat van Parijs, de straat Changarnier, waar de revolutionairen zich hadden verschanst, door de troepen op verschrikkelijke manier huisgehouden en van dien tijd af heetten de revolutionairen hem niet anders dan ‘de man van Changarnier.’
De eerste acht jaren na de Juli-revolutie zagen in Frankrijk de herhaalde pogingen van de burgelijke revolutionairen, waarmede langzamerhand ook de voorhoede van het proletariaat zich begon te vereenigen, om door een welberaamde handgreep, een opstand uit te lokken, de regeering van Louis Phillippe ten val te brengen en een republiek te stichten. De laatste dier pogingen vond 1839 in Parijs plaats. Aanvankelijk schenen dergelijke pogingen wel kans op succès te hebben. De | |
| |
leden van de geheime genootschappen vereenigden zich dan op een bepaalde plaats, maakten zich gemakkelijk meester van het stadhuis, dat meestal maar door een handjevol militairen of politie verdedigd werd, zij richtten van daar proclamaties aan het volk, en wierpen zich op als een voorloopige regeering. Tot zoover ging alles goed, maar dan rukten troepen aan of de garde nationale, die bestond uit de kleine burgerij, winkeliers enz., alle elementen die nog zeer lang aan de regeering van Louis Philippe trouw bleven, de oproerlingen werden verslagen, hun leiders, zooals Blanqui en Barbès voor jaren gevangen gezet. Een dergelijk oproer eischte heel veel kracht en vergde zware offers, maar bracht de zaak van de revolutionaire klassen niet verder. Toch zien wij het fransche of beter gezegd het Parijsche proletariaat er in die jaren telkens en telkens weer zijn toevlucht toe nemen. De revolutionairen hadden er dus wel een heel sterk vertrouwen in. Hoe kwam dat? Dat kwam, het is duidelijk, voor een groot deel door de traditie der groote omwentelingsjaren 1789-94 en door die der Julidagen. Zij hadden gezien, dat het in 1830 gelukt was, door een straatoproer het leger murw te maken, de regeering te verjagen, en een nieuwe regeering uit een geheel nieuw beginsel, niet meer zooals de Bourbons door de goddelijke genade, door de legitimiteit, maar door de revolutie ingesteld, aan het roer te brengen. Het was dus wel begrijpelijk, dat zij steeds hoopten en geloofden, ‘laat ons op dezen weg voortgaan, wij zullen eindelijk slagen.’ Na het jaar 1839 hielden zij echter voorloopig met hun pogingen op, want de beste krachten van die geheime genootschappen, eerst het genootschap de ‘Rechten van den mensch’, daarna dat der ‘Jaargetijden’, werden hoe langer hoe meer gedecimeerd. De dapperste leiders zaten gevangen. De kleine burgerij had den moed verloren en dorst niet meer mee te doen en van 1839 tot de revolutie van 1848 heerschte oppervlakkig gezien meer rust en stilte in Frankrijk. Echter alleen oppervlakkig, want juist in die jaren kwam een | |
| |
kolossale geestelijke beweging op. Een aantal socialistische secten ontstonden. De leerlingen van Saint-Simon en vooral van Fourier kregen grooten invloed op de massa. Beiden waren reeds gestorven, maar hun ideeën werkten door hun leerlingen langen tijd na hen voort. Dan was het in die jaren, dat een groot aantal nieuwe socialistische schrijvers opkwam, Pecqueur, Vidal, Louis Blanc, deze laatste was het die het eerst de idee van organisatie van den arbeid opwierp, van productieve associaties met hulp en crediet van den Staat, een stelsel, dat in Frankrijk grooten opgang maakte en dat men in een later stadium terug vindt in Duitschland bij Lassalle, - dan Proudhon, de geniale theoreticus van de kleine burgerij, Cabet, ook een zeer populair utopisch socialist, die echter verschilde van de andere utopische socialisten in dit opzicht, dat hij inzag, dat democratische rechten, de strijd voor het kiesrecht enz. van kolossaal belang waren voor de ontwikkeling van de maatschappij, en eindelijk Blanqui, de echte arbeiderscommunist, die steunde op de beginselen van Babeuf en in de geheime genootschappen de traditie van het Babeuvistische communisme voortzette. Zij allen werkten, schreven, leerden in die jaren in Frankrijk en hun leeringen drongen in het proletariaat door. Het was ook de tijd, dat de literatuur een sterk socialistische kleur kreeg. George Sand schreef in schoone taal haar sociale romans, waarin boeren als sentimeneele salonjonkers optraden, Eugene Sue de zijnen, beide met een vaag gevoelssocialisme doortrokken. Het gevoelssocialisme verbreidde zich in het algemeen zeer sterk in de kringen van de intellectueelen. De fransche intellectueelen waren in de jaren voor 1848 even sterk met socialisme, echter met een troebel en vaag socialisme doortrokken als de russische in de jaren voor 1905. Men voelde aan die beweging van de geesten, men kon voorzien, dat een groote revolutionaire beweging in aantocht was.
En inderdaad, de grondslagen voor een dergelijke beweging waren bezig te ontstaan door de sociale ontwikkeling van de Fransche maatschappij. Louis | |
| |
Philippe en zijn regeering waren opgetreden in naam van het geheele volk, van al de volksklassen nog vermengd onder elkander, die Louis Philippe aan de staatsmacht hadden gebracht, maar feitelijk waren het de groote bankiers en financiers, die alles te zeggen kregen. Van democratie geen sprake. Het kiesrecht bleef beperkt. Voor 1848 waren er in geheel Frankrijk met zijn 38 millioen inwoners maar 260000 kiezers. De financiers grasduinden naar hartelust in de fransche staatskas. De staat verslond geld. De financieele toestand was alles behalve rooskleurig. Het crediet ging achteruit, leening na leening moest gesloten worden, en zooals wij dat op dit oogenblik ook in Rusland zien, juist op dien slechten finantieelen toestand aasde, door hem mestte zich het kleine hoopje verdorven grootfinanciers, die den Staat beheerschten. Voor hen was het voortduren van dien toestand uiterst wenschelijk, want daardoor verrijkten zij zich steeds meer. Het was daarbij voor Frankrijk de tijd van de omwenteling in de middelen van verkeer en vervoer. Dit gaf aanleiding tot een woeste speculatie in spoorwegen, waarbij een groot aantal kapitalisten de gelegenheid hadden verbazende sommen op de smerigste manier te verdienen. Onophoudelijk kwamen er, ook net als thans in Rusland, financieele schandalen aan het licht. Onafgebroken volgde het eene op het andere. De toppen van de maatschappij, de klassen die regeerden, waren door en door verdorven en werden door de minder aanzienlijke bourgeoisie, de kleine burgerij, de arbeiders, de boeren, het intellect, èn gehaat, èn veracht. Alle lasten werden gedragen door die lagere klassen. De directe belastigen b.v. bleven in Frankrijk stationair. De rijksten, die alles te zeggen hadden, betaalden er zoo goed als niets aan. De indirecte belastingen daaren tegen, die grootendeels door de lagere klassen werden opgebracht, vermeerderden met de helft in 11 jaar tijd. De Kamer was geheel en al het werktuig van de regeering. Het grootste deel van de Kamerleden waren ambtenaren, die natuurlijk met de regeerende | |
| |
machten en hare handlangers onder één deken lagen.
Zoo groeide de algemeene ontevredenheid, tot slechts nog een vonk noodig was, om haar tot een uitbarsting te doen komen. Die vonk kwam. Het was de groote algemeene economische crisis van het jaar 1847, nog moeilijker te dragen voor het proletariaat, omdat zij voorafgegaan was door eenige slechte oogsten. De crisis van 1847, heeft natuurlijk wel niet geleid tot de revolutie van 1848 in dien zin, dat het anders niet tot een revolutionaire uitbarsting gekomen zou zijn, maar zij deed juist op dat oogenblik de revolutie uitbarsten. Zonder die crisis had de heerschende toestand misschien nog een aantal jaren kunnen duren. De aanleiding tot de revolutie van 1848 waren de volgende gebeurtenissen. De burgerlijke oppositie voerde reeds sedert jaren een campagne voor de hervorming van het parlement, en naarmate zij bemerkte, dat een grooter deel van alle klassen zich achter haar schaarde werden hare eischen bouter en trad zij met meer stoutmoedigheid op. In 1847 begon de z.g. banket-campagne. De leiders van de burgerlijke oppositie, kamerleden, journalisten enz. kwamen bijeen in Parijs of in andere fransche steden, banketteerden, hielden toasten, gaven op die manier aan de regeering hun eischen te kennen en wekten de publieke opinie op. Gij zult U herinneren, dat gedurende het jaar 1904 in Rusland een dergelijke banketbeweging van burgerlijke zijde plaatsgevonden heeft. Zij was in beide gevallen het preludium van de proletarische revolutie, d.w.z. van het optreden van het proletariaat, dat in Frankrijk en later in Rusland door de bourgeoisie op deze wijze in voorzichtige en gematigde vormen werd ingezet. De beweging groeide en groeide en de regeering werd bang, en eindelijk in Februari 1848 verbood zij een reuzenbanket, dat in Parijs zou plaats vinden. De opinie onder de oppositie was verdeeld. De radikale kleinburgerlijke partij had zich ook aangesloten bij die banket-campagne en met haar stonden wederom de geheime genootschappen onder Blanqui enz. in verbinding. De burgerlijke oppositie was er voor, voorzichtigheid te | |
| |
betrachten, te gehoorzamen en het banket niet te houden; de klein-burgerlijke partij en de proletarische partij, eveneens natuurlijk de geheime genootschappen, waren stoutmoediger en waren er voor het banket wel te laten doorgaan, een groote demonstratie te houden, maar ongewapend. Zonderlinge inkonsekwentie: Blanqui en zijn vrienden, de mannen, die tusschen 1830 en 1840 telkens en telkens weer met zooveel stoutmoedigheid hadden geprobeerd een oproer uittelokken, geloofden in het oogenblik, dat de rijpe vrucht op het punt stond hun in den schoot te vallen, niet aan de mogelijkheid van den opstand, en nog veel minder aan de mogelijkheid van een revolutie die de regeering van Louis Philippe zou omverwerpen; een bewijs weer hoe men nooit de gebeurtenissen vooruit kan zien in de ontwikkeling van revolutionaire bewegingen. Op den dag zelf, dat zij besloten hadden ongewapend te verschijnen, ontstonden reeds in Parijs de eerste barrikaden. De nationale garde, die het groote middel geweest was waarmede de regeering van Louis Philippe oproerige bewegingen in vorige jaren had onderdrukt, was, zouden wij zeggen, om. Zij werd opgeroepen en verscheen onder de kreten: leve de hervorming, weg met de regeering. Daarmee was het lot van Louis Philippe en zijn handlangers bezegeld. De kleinburgers waren jarenlang door hun militaire chef's, hun meerderen, menschen uit de rijen van de groote bourgeoisie in toom gehouden en tegen het proletariaat gebruikt. Nu was ook over hen de oproerige geest vaardig geworden. Alle klassen van de bevolking haatten en verachtten de regeering van Louis Philippe; allen gevoelden, dat de dingen op een nieuwe basis gesteld moesten worden. De betere middenstand, die nog van de regeering was uitgesloten, en de kleine burgerij wilden heerschen, of althans deelnemen aan de staatsmacht, wilden politieke rechten, wildenvolkomen verandering in het belastingstelsel. De nationale garde was vleesch van hun vleesch en been van hun been; geen wonder, dat zij met hen meeging. Het leger was onzeker, de soldaten aarzelden. | |
| |
Hier schoten zij, daar gingen zij uiteen; in sommige gevallen verbroederden zij zich met het volk en binnen drie dagen was het lot van Louis Philippe en de zijnen beslist. Hij viel niet als Lodewijk XVI op het schavot, hij verliet zijn koninkrijk als een echt burgermannetje, wat hij altijd geweest was, hij, die zich de burgerkoning noemde. In een huurrijtuig reed hij heel Frankrijk door. Niemand deed hem kwaad. Men liet hem kalm trekken. Dat is het lot van de koningen in de moderne revoluties. Met hen verdween het geheele stelsel, omdat dat stelsel geen grondslagen had. Frankrijk had in de laatste jaren voor 1848 geleken op een pyramide, die men zoolang omgekeerd had, tot zij op haar spits stond. Die spits, die enkele bevoorrechten, konden dien zwaren last van dat ontevreden Frankrijk niet dragen. Daarom zegevierde de revolutie van 1848 zoo gemakkelijk.
De mannen van de burgerlijke oppositie, de grootindustriëelen, de mannen van het leger, de generaals, want het leger was ook revolutionair, de mannen van het intellect, de liberale professoren, zooals Michelet en Quinet, waren dadelijk bij de hand toen de barrikademannen de overwinning hadden behaald. Wat deden zij? Zij verdeelden de ministeries. Dat is altijd het eerste wat de burgerlijke klasse na een revolutie doet. Alles was gereed, maar de republiek werd niet uitgeroepen, want de bourgeoisie dorst daar nog niet goed aan. Zij was gesplitst in een fractie van Orleanisten, een van legitimisten, ook een van republikeinen, maar deze was niet machtig genoeg om haar wil door te zetten. Toen verschenen de arbeiders voor het stadhuis van Parijs. Zij hadden voor de bourgeoisie de overwinning bevochten, samen met de kleinburgers en studenten, zij hadden hun wapens nog, de barrikaden waren nog niet opgeruimd, de oproerige geest was nog vaardig over het volk. Hun woordvoerders eischten van het voorloopig comité, dat binnen twee uur de republiek uitgeroepen zou worden. Toen begreep der bourgeoisie, dat 1848 geen herhaling kon zijn van 1830, zij begreep, dat het proletariaat had gekregen een begin van wil, een begin | |
| |
van eenheid, een begin van klassebewustzijn, dat zij de arbeiders niet zoo gemakkelijk als 18 jaar geleden al de vruchten van hun overwinning kon ontfutselen, en binnen twee uur was de republiek geproklameerd.
Het proletariaat had geëischt, dat de roode vlag de vlag van de republiek zou worden. Dat was de vlag waaronder men had gestreden op de barrikaden. Maar de burgerlijke elementen in de voorloopige regeering dorsten dat niet, vonden dat zeer gevaarlijk, wilden van die roode vlag niets weten. Zij wilden de rood-wit en blauwe vlag, de nationale van Frankrijk, maar men zou het proletariaat een pleizier doen. Er zou een rood wimpeltje aan komen te hangen. Dat vertel ik u, omdat het was een soort symbool van wat er, nadat de omwenteling haar beslag gekregen had gebeurde. De vlag van de bourgeoisie woei over Frankrijk. De bourgeoisie was als klasse in al haar verschillende lagen en deelen en schakeeringen aan de macht gekomen, zij vond hare eenheid in de republiek, de republiek was de eenige staatsvorm onder welke al hare frakties gemeenschappelijk regeeren konden, maar het proletariaat had die republiek gemaakt, het proletariaat was sterk, was nog vervuld van het gevoel van eigen kracht, van zijn groote daden, het proletariaat moest een weinig ontzien en bedrogen worden. En men hing een rood wimpeltje uit. Oòk een rood wimpeltje was het opnemen in de voorloopige regeering van Louis Blanc en van den typograaf Albert. Het was de eerste coalitieregeering waarin arbeiders hebben plaatsgenomen. Zij bestond uit eenige leden van de groote republikeinsche bourgeoisie, eenige van de kleine burgerij - met Ledru-Rollin tot leider - deze laatste de klasse, die met het proletariaat samen had gemarcheerd en gestreden, en verder uit twee leden, die het proletariaat vertegenwoordigden, de eerste arbeiders, die plaats namen in een burgerlijke regeering en laat ik er bij zeggen, helaas niet de laatste. Nog een ander man nam ook plaats in de regeering en dat was de man, die als het ware het best de revolutie van 1848 belichaam- | |
| |
de: de dichter Lamartine. Van hem zegt Marx zoo uitstekend: Lamartine in de voorloopige regeering dat was aanvankelijk geen reëel belang, geen bepaalde klasse, dat was de Februarirevolutie zelf, de gemeenschappelijke opstand met zijn illusies, zijn poëzie, zijn ingebeelden inhoud en zijn frazes. Zoo kwam die eerste coalitieregeering tot stand, maar wij weten, dat een coalitie van verschillende klassen wel kan zijn een goed instrument tot den strijd, zelfs een noodzakelijkheid tot revolutionairen strijd, maar dat zij nooit een sterke regeering kan vormen, omdat de tegenstrijdigheid van belangen tusschen de klassen onmiddellijk maakt, dat zulk eene regeering besluiteloos en slap en weifelend moet optreden. Zooals wij dat bij veel latere ervaringen gezien hebben, zoo was het ook in 1848.
Ik zal hier afbreken. Den volgenden keer zullen wij doorgaan met de behandeling van de omwenteling van 1848.
|
|